Hoofdlijnen Nederlands Recht, Periode A H1 Terreinverkenning Het recht heeft 4 functies, namelijk: 1. Normatieve functie: Gedragsregels die zo belangrijk zijn geworden (moord, diefstal), dat het rechtsnormen zijn geworden. 2. Geschiloplossende functie: Rechterlijke organisaties oordeelt of iemand gestraft moet worden. Dit voorkomt dat mensen het heft in eigen handen nemen. Het recht lost problemen tussen burgers en overheid op. 3. Additionele (aanvullende) functie: Als er geen duidelijke afspraak is gemaakt tussen twee partijen vult het recht aan. 4. Instrumentele functie: Het recht wordt als instrument gebruikt om de samenleving te ordenen. (Rood verkeerslicht stoppen, links rijden i.p.v. rechts, anders chaos! Als recht zo belangrijk is, waar kunnen we het dan vinden? We spreken hiervan rechtsbronnen. Je kunt het vinden in: de wet, het verdrag, de jurisprudentie, de gewoonte. De Wet Er zijn wetten op verschillende gebieden (rechtsgebieden) Je hebt bijvoorbeeld privaatrecht, civiel of burgerlijk recht. Dit is van toepassing wanneer je een zaak hebt tussen burger en burger of bedrijf tegenover burger. Dit valt uiteen 3 delen: - Personen – vermogen te maken heeft. burgerlijk procesrecht, hier staat bijv. in hoe je moet procederen. Procederen: Naar de rechter gaan met een geschil. Ook heb je publiekrecht dit gaat over een geschil tussen burger en overheid. ‘Overheid is hoger dan de burger. ’Dit kan ook weer verdeeld worden in 3 rechtsgebieden: - Strafrecht hier een monopoliepositie, alleen het OM kan tot vervolging overgaan. Zij eisen sancties, gevangenisstraffen etc. - Staatsrecht - die de burgers daarop kunnen uitoefenen (grondwet bijv. kieswet, en de wet op de raad van State. Bestuursrecht land te kunnen en mogen besturen. Voor 1945 was Nederland een nachtwakersstaat, weinig overheidsbemoeienis. Na 1945 werd Nederland een sociale verzorgingsstaat, meer overheidsbemoeienis. Er zijn niet alleen wetgevers in Den Haag, je hebt namelijk 3 niveaus van wetgevers, namelijk 1e -Generaal. 2e noemt hier wetten, verordeningen. 3e ER (sociaaleconomische raad) kan verordeningen uitvaardigen, maar ook de waterschappen kan dit. Rangorde tussen deze wetgevende organen ‘hiërarchie’: 1. Hogere regels staan boven lagere regels. 2. Jongere regels gaan boven oudere regels. 3. Bijzondere regels gaan boven algemene regels. Je kunt een onderscheid maken tussen wetten, namelijk tussen: - Wet in formele zin: Deze wet is dan samengesteld door de regering en de Staten-Generaal, de nationale wetgever dus. - Wet in materiële zin: Een wet dat voor een onbepaald aantal geld en dus niet met name genoemde personen. Uitzondering: Een aanvraag voor een vergunning is niet een wet in formele en materiële zin. Het verdrag Verdrag: afspraak, een overeenkomst tussen twee of meer staten. - bilateraal verdrag: Een verdrag tussen twee staten - multilateraal verdrag: een verdrag tussen meer dan 2 staten (bijv. de Europese Unie of de EG) Jurisprudentie Jurisprudentie: rechtspraak. - Uitspraak rechter van een rechtbank = vonnis - Uitspraak raadsheer van de hoge Raad en gerechtshof = arrest - Uitspraak van overige = uitspraak Jurisprudentie: Hoe je een wet interpreteert of hoe voorafgaande zaken zijn behandeld. Bij het interpreteren van wetten maakt de rechter gebruik van de 4 interpretatie methodes: 1. Grammaticale: Bij de uitleg van een woord knoopt de rechter aan bij de betekenis die het heeft in alledaagse spraakgebruik, zoals pluimvee en papegaaien. 2. De wetshistorische: De rechter past bepaalde uitspraken toe die jaren hiervoor zijn geweest. 3. De anticiperende: Bij het formuleren van zijn regel baseert de rechter zich op de toekomstige recht. 4. De rechtsvergelijkende: Bij deze methode gebruikt de rechter naar de uitleg van een woord of zinsnede zoals die in het buitenland gegeven wordt. Redeneerwijzen: bepaalde manier van denken om tot een bepaalde uitspraak te komen: 2 redeneerwijzen: 1. A-contrario redenering: Bij deze redeneerwijze gaat de rechter ervan uit dat een bepaalde rechtsregels niet van toepassing is, omdat die niet geschreven is voor een specifiek genoeg geschreven is voor de zelfde zaak. (freelancer, arbeidsovereenkomst) 2. Redenering naar analogie: Bij deze redenering vindt de rechter het juist zoveel lijken op een bepaalde wet dat deze wet ook van toepassing is op deze persoon. Gewoonte Een groep mensen met een bepaalde gewoonte, die het als een plicht zien om deze regels te volgen. Maar iedereen in de groep moet deze gewoonte normaal vinden en uitvoeren en deze groep moet deze regel zien als een rechtsplicht om deze regel te volgen. Onderscheiding van rechten 1. Materieel & formeel recht - Materieel recht (inhoud): Heeft betrekking op datgene wat wel en niet mag. (geboden en verboden) en welke rechten en plichten iemand heeft. Alles wat bij publiekrecht hoort. - Formeel recht (proces recht): Het geeft aan waar men moet procederen, hoe men moet procederen, binnen welk termijn, en welk rechtsgebied daarbij hoort. Alles wat bij privaatrecht hoort. Dus de procedure om je recht te halen. 2. Dwingend en aanvullend recht - Dwingend recht: het recht waar mensen niet vanaf mogen wijken. (moeten, nietig) - Aanvullend recht: als twee partijen geen duidelijke afspraak hebben gemaakt. Dan mag er van dit recht afgeweken worden, alleen wanneer beide partijen akkoord gaan. De partijafspraak gaat boven de wet. (kunnen) 3. Objectief en subjectief recht - Objectief recht: Is het geldende recht, alles wat in het burgerlijk wetboek staat. - Subjectief recht: Is het recht waar jij als individu recht op hebt. (speciale omstandigheden etc) Natuurlijk persoon en rechtspersoon Natuurlijke personen: echte mensen. Rechtspersonen: een ondernemingsvorm, bijv. een bv of een vof. Natuurlijke personen en rechtspersonen worden gezamenlijke rechtssubjecten genoemd, omdat zij beiden dragers zijn van rechten en plichten. Ook de overheid kan tot het privaatrecht behoren, wanneer de overheid zich gedraagt als burger. H2 Verbintenissenrecht – de overeenkomst Een afspraak noemen we in juridische termen een overeenkomst. In het recht noemen we rechten en plichten die voortkomen uit overeenkomsten verbintenissen. - Obligatoire of verbintenisscheppende overeenkomst: een overeenkomst die door twee partijen is gesloten met het doel dat daaruit recht en plichten voortvloeien wederkerige overeenkomst: beide partijen krijgen zowel een recht als plicht. eenzijdige obligatoire overeenkomst: dit zijn afspraken waaruit slechts één verbintenis voortvloeit. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan, dit kan je intrekken, maar Er zijn 2 voorwaarden: 1. Het aanbod mag nog niet aanvaard zijn. 2. De aanbieder heeft een termijn ingesteld, waarbinnen je de aanbod mag intrekken. Er moet sprake zijn van een wilsverklaring wil een overeenkomst tot stand komen. 2 soorten begrippen waardoor een overeenkomst mislukt: 1. Wilsdefect: ‘Wat ik verklaard heb, wilde ik eigenlijk niet.’ Per ongeluk € 250,- overmaken op een rekening, dit was € 2,50 bedoeld, maar door moeheid is het verkeerd gegaan. (vernietigbaar) - Toch krijgt deze vrouw geen gelijk, omdat er sprake is van wils – en vertrouwensleer: de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst had geen idee dat er discrepantie was tussen wil en verklaring. - Er is wel een regeling, waarmee een overeenkomst nietig wordt verklaard. Dit is wanneer iemand lijdt aan geestelijke stoornis, waardoor de wil is aangetast. (ook medicijnen etc.) Indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. De stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette. 2. Wilsgebrek: ‘Mijn wil was gebrekkig gevormd.’ Vier categorieën wilsgebreken: - Dwaling: Wanneer iemand een overeenkomst heeft gesloten terwijl als hij op de hoogte was geweest van de werkelijke situatie, had hij de overeenkomst zeker niet gesloten. (Kopen antieke klok, blijkt achteraf nog geen 5 jaar oud te zijn.) Om te spreken van dwaling moet er sprake zijn van één van de volgende voorwaarden: De dwaling is te wijten aan de inlichting van de wederpartij. De wederpartij had de dwalende partij moeten inlichten, maar heeft dit niet gedaan. De wederpartij ging van dezelfde onjuist veronderstelling uit als de dwalende partij. Wanneer kan je niet van dwaling spreken: De dwaling betreft een uitsluitend toekomstige omstandigheid. De aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval brengen mee dat de dwaling voor rekening van de dwalende behoort te blijven. an bedrog is dat je altijd de schade vergoed krijgt. (Een autoverkoper draait alle kilometerstanden van tweedehands auto’s 40.000 km terug. (vernietigbaar) te zetten tot een rechtshandeling. persoon aan te zetten tot een rechtshandeling. Noodtoestand, afhankelijkheid, onervarenheid, lichtzinnigheid etc. Wilsgebrek is vernietigbaar, dit betekent dat de overeenkomst in stand blijft. Tot de tegenpartij zich op wilsgebrek beroept. Nietig: De wet bepaalt wat wel en niet mag, gaat een overeenkomst tegen de wet in. Dan wordt er geacht dat de overeenkomst nooit te hebben bestaan. Vernietigbaar: Een overeenkomst kan pas vernietigd worden, wanneer de betrokken partij zich beklaagd bij de rechtbank. Pas wanneer zij zich hierover beklagen wordt de overeenkomst vernietigd. Veel natuurlijke personen zijn handelingsbekwaam, hierdoor heb je de mogelijkheid om onaantastbare rechtshandelingen te verrichten. Rechtsfeiten: Rechtsfeiten: Juridisch relevant feit, omdat er een rechtsregel valt aan te wijzen die ene bepaalde rechtsgevolg verbindt aan de betreffende feit. (het kopen van 1000 flesjes water.) Drie soorten rechtsfeiten: 1. Bij een rechtshandeling staat de wil centraal, omdat je iets uitvoert wat je wilt. Meerzijdige rechtshandelingen: Wanneer twee of meer partijen hun wilsverklaringen kenbaar maken. Eenzijdige rechtshandeling: Geldig wanneer het wordt verricht door één persoon (testament). 2. Feitelijke handeling: Er ontstaat een rechtsgevolg waarbij het niet uitmaakt of de rechtsgevolg wel of niet gewild is, bijv. het omstoten van een vaas. 3. Blote rechtsfeit: Is een feit waaruit rechtsgevolgen uitkomen zonder dat de betrokkene daar invloed op heeft kunnen uitoefenen. (geboorte, overlijden, meerderjarig worden) Twee groepen die handelingsonbekwaam zijn: 1. Onder curatele gestelden. 2. Zij die krachtens een rechterlijk bevel in een krankzinnigengesticht zijn opgenomen. 3. Minderjarigen - Een minderjarigen kan wel een handslichting aanvragen bij de rechter, dit betekent dat een minderjarigen handelingsbekwaam wordt. De inhoud van een overeenkomst wordt door vier factoren bepaald: 1. De wet: Een meisje mag niet ontslagen worden, wanneer hij of zij trouwt. De overeenkomst zal dan anders gemaakt worden. 2. De gewoonte: Gewoonteregels kunnen van invloed zijn op de inhoud van een overeenkomst. Als het normaal is om een auto van de zaak te krijgen zal dit ook in de overeenkomst staan. 3. Wat partijen zijn overeengekomen: wat er is afgesproken in de overeenkomst. 4. De redelijkheid en billijkheid: Als de twee partijen geen afspraken hebben gemaakt over een bepaalde kwestie en ook de wet zwijgt. Dan zal de recht spreken met volkomen redelijkheid. Er zijn twee soorten werkingen van redelijkheid en billijkheid: 1. De beperkende of derogerende werking: rechtsfiguur die ertoe kan leiden dat een onderdeel van een overeenkomst voor niet-geschreven wordt gehouden. 2. De aanvullende werking: rechtsfiguur die ertoe kan leiden dat tussen de partijen iets want kracht is, hoewel dit niet met zoveel worden besproken is. Partijen kunnen zich beroepen op de exoneratiebeding: dit is een beding waarbij een contracterende partijen haar aansprakelijkheid voor mogelijke schade van de wederpartij heeft uitgesloten. Er kan ook sprake zijn van wanprestatie: niet, te late nakoming van een overeenkomst. Welke rechten heeft iemand die wordt geconfronteerd met een tekortkoming: 1. Nakoming(+ aanvullende schadevergoeding) van hetgeen waartoe de wederpartij zich verplicht had. Nakoming kan alleen wanneer dit feitelijk nog kan en mogelijk is. Schadevergoeding: Als iemand een auto niet kan leveren en iemand anders gebruik heeft moeten maken van een huurauto, moet de verkoper opdraaien voor de bijkomende kosten. We moeten in dit verband een onderscheid maken tussen 2 dingen: - Genuszaak = Is een zaak die niet geïndividualiseerd is (Batavus, Albert Heijn etc.) - Specieszaak = Een geïndividualiseerde zaak, olieverfschilderij ( 1 exemplaar) 2. Ontbinding van de overeenkomst 3. Vervangende schadevergoeding: onder te verdelen in 2 fases - Fase A Prejuridische fase = Te verrichten handelingen voor het starten van een procedure. - Fase B De juridische fase = Te verrichten handelingen tijdens de procedure. Is nakoming niet meer mogelijk, dan kan de procedure direct naar fase B. Iemand heeft dan direct recht op een schadevergoeding. Als nakoming nog mogelijk is moet er eerst een ingebrekestelling gestuurd worden: schriftelijke aanmaning aan het adres van de debiteur, waarbij deze alsnog een redelijke termijn krijgt om aan zijn verplichten te voldoen. Hoofdregel dus: eerste ingebrekestelling, dan verzuim (wanneer er niet op de ingebrekestelling gereageerd wordt) en dan naar fase B. Fase B De crediteur moet eerst aantonen dat er tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verbintenis (wanprestatie) De debiteur kan eisen dat deze tekortkoming (overmacht, schuld of voor zijn rekening krachtens wet) hem niet toegerekend kan worden, door: Hij geen schuld heeft aan de tekortkoming van de nakoming van de verbintenis. Hij zal zeggen: ‘Mij treft geen verwijt.’ De tekortkoming was niet zijn risico en niet krachtens de wet en rechtshandeling. 4. Aanvullende schadevergoeding: Dit valt uiteen: vertragingsschade en gevolgschade. - Vertragingsschade: Een schade die ontstaat door een niet correcte levering. Doordat een huis 2 weken te laat is opgeleverd, moest ik 2 weken langer blijven in een hotel. - Gevolgschade: Alle schade die is voortgekomen uit een ondeugdelijke nakoming. Als gevolg van een onjuiste bestrijdingsmiddel is de oogst totaal mislukt. Ook de vordering aanvullende schadevergoeding kan de gedaagde zich beroepen op overmacht. 5. Nakoming, gecombineerd met schadevergoeding 6. Ontbinding, gecombineerd met schadevergoeding Wanneer een van de partijen wanprestatie pleegt, kan de verbintenis ook ontbonden worden. Beide partijen worden bevrijd van verplichtingen. Er kan alleen ontbinding worden gevorderd, wanneer het gaat om een wederkerige overeenkomst. Daarbij moet één partij nagaan of nakoming door wederpartij onmogelijk is. Dit kan vervolgd worden met een ingebrekestelling. Een ontbinding van overeenkomst kan op 2 manieren worden gerealiseerd: Ontbinding per brief Ontbinding per recht Als de debiteur de zaak heeft verkocht aan een derde dan kan heeft de crediteur geen bevoegdheid om over te gaan op ontbinding. (persoonlijke verbintenis tot ongedaan making) Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. 7. Vervangende en aanvullende schadevergoeding Voor vervangende schadevergoeding gelden de regels tussen A en B. Aanvullende schadevergoeding valt ook weer uiteen in: - Vertragingsschade - gevolgschade. Opschortingsrechten: Een van de partijen hoeft zijn verplichtingen niet na te komen, als de ander dit ook niet doet. Drie soorten opschortingsrechten: 1. De exceptio non adimpleti contractus: De wederpartij is staat van faillissement verklaard, dit betekent dat het bedrijf het bedrag waarschijnlijk niet kan betalen. De crediteur mag hierdoor wachten met leveren, totdat het geldbedrag op zijn rekening staat. ‘Ik presenteer weer als u presenteert.’ 2. De onzekerheidsexceptie: Stel je voor, je hebt met iemand anders afgesproken dat de betaling een maand na de levering pas hoeft plaats te vinden, maar door goede gronden heeft u hier geen zekerheid in. De crediteur is dan bevoegd om de verbintenis op te schorten totdat zeker is dat de wederpartij kan presenteren. ‘Omdat ik terecht kan menen dat u wellicht niet presenteert, wacht ik totdat ik daarover zekerheid heb gekregen.’ 3. Het recht van retentie: Een auto staat bij de garage, maar de debiteur kan niet betalen. Dan mag de crediteur de auto houden totdat de debiteur dit kan betalen. Beëindiging en opzegging: Duurovereenkomsten: Huurovereenkomsten, arbeidsovereenkomst, distributieovereenkomst. kan ten einde komen, d.m.v. opzegging. Lezen Blz. 74 t/m 76 H4 Verbintenissenrecht: de onrechtmatige en rechtmatige daad Je kunt spreken van wanprestatie al vooraf een overeenkomst is gesloten tussen beide partijen anders spreek je van onrechtmatige daad of rechtmatige daad. Vier vereisten voor schade vergoeding: 1. Er moet sprake zijn van een daad die onrechtmatig is. 2. Deze onrechtmatigheid moet de dader kunnen worden toegerekend. (toerekening) 3. Er moet zijn schade zijn geleden en 4. De schade moet een rechtstreekse gevolg zijn van de onrechtmatigheid van de daad, er dient dus met andere woorden sprake te zijn van een causaal verband tussen schade en daad. 1. De onrechtmatigheid van de daad Iets is onrechtmatig wanneer die aan 1 van de 3 vereisten voldoet: Een inbreuk op het recht: een inbreuk op subjectief recht, dus persoonsgebonden recht. Dit is bijv. wanneer jij een huis hebt, en iemand komt zonder jouw toestemming jouw huis in, dit is dan een onrechtmatige daad, want zijn schenden jou eigendomsrecht. Maar ook bijv. verkrachting, namelijk het schenden van lichamelijke integriteit. Onder inbreuk op het recht valt niet de schending van een recht dat is ontstaan uit een overeenkomst. Het doen of laten van een wettelijke plicht: handelt men in strijd met een plicht die door de wet is opgelegd, dan is dit ook een onrechtmatige daad, zoals auteursecht, merkrecht en octrooirecht. Een doen of laten in strijd met hetgeen wat ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeerd betaamt, schending van een zorgvuldigheidsnorm: het gaat hier om fatsoensregels waar geen rekening mee gehouden is. Dit staat niet allemaal in het BW, omdat dit eigenlijk teveel zijn. Voor 1919 vonden rechters ongeschreven regels onbelangrijk, verandering in 1919. Lindebaum Cohen arrest: Drukker Cohen kocht een bediende van zijn concurrent Lindebaum om. De bediende gaf informatie over de offertes Lindebaum. Cohen kon hierdoor een erg goedkoop aanbod doen, onder die van Lindebaum. Lindebaum raakte hierdoor vele klanten kwijt. Toen Lindebaum er achter kwam, kwam er een proces tegen Cohen voor onrechtmatige daad. Gevaarzetting: Het in leven roepen van een gevaarsituatie waarmee een normaal denkend en handelend mensen geen rekening mee hoeft te houden (i.v.m. zorgvuldigheidsnormen). (Kelderluik arrest pg. 129 en Hulsbosch-Broen arrest) 2. De toerekening De eiser moet aantonen of hij de dader de daad kan toereken, hij zal moeten aantonen dat: - De dader schuld heeft aan het ontstaan van een onrechtmatige daad; het moet verwijtbaar zijn. schuldaansprakelijk - De gevolgen van de onrechtmatige daad, ook al trof de dader geen enkele schuld, gewoon voor de rekening komen. risicoaansprakelijk Schuldaansprakelijkheid: de schuld is verwijtbaar. Risicoaansprakelijkheid: men draagt de gevolgen van een begane onrechtmatige daad, ongeacht of het Herseninfarct, auto-ongeluk, ouders van een kind t/m 13 jaar 3. Schade (art. 95, 96,196 Boek 6 BW) Schade bestaat uit vermogende schade en ander nadeel: - Vermogenschade: bestaat uit geleden verlies (het geen wat kapot of beschadigd is, zoals een auto) - Gederfde verlies: je mist een belangrijke afspraak, wat veel geld opleverde. - Redelijke kosten: gemaakt ter voorkoming of beperking van de schade (een huurauto huren, zodat de belangrijke afspraak niet mist. ] - Andere nadeel: immateriële schade: smartengeld: dit is wanneer je levensvreugde verminderd is, je durft bijv. niet er auto te rijden. Art. 6:106 BW voor wanneer immateriële schade. 4. Causaal verband Er moet een causaal verband zijn tussen de daad en de schade. De schade mag alleen uit de onrechtmatige daad voortkomen. Met andere woorden: als de schade ook was ontstaan wanneer de onrechtmatige daad niet was ontstaan, wordt de vordering tot schadevergoeding afgewezen. Als er is voldaan aan de vereiste van het causaal verband, wilt dit niets zeggen over de omvang van de schade vergoeding. Heeft de eiser aangetoond dat aan alle voorwaarden is voldaan, dan kan de gedaagde de verweermiddelen gebruiken: De gedaagde heeft een rechtvaardigingsgrond of relativiteitsvereiste Rechtvaardigingsgronden: 1. Overmacht: Buiten je macht om, dus omdat je aan een maatschappelijke plicht moest voldoen 2. Noodweer: Wanneer iemand zich noodzakelijkerwijs verdedigt tegen een ogenblikkelijke, wederrechterlijke aanranding. 3. Wettelijke voorschrift 4. Ambtelijk bevel Risico-aanvaarding: Je aanvaart de risico door bijv. een sport uit te oefenen. Je kan niet iemand de schuld geven voor een blessure tijdens het sporten. Het relativiteitsvereiste (ook wel Schutz-norm-theorie): Dit is een verweermiddel van de gedaagde, zo voorkomen ze dat ze per delict vijf mensen zich beroepen op de onrechtmatige daad. Denk aan de dronken bromfietser die door de tuin rijd en de buurman het uitzicht mist. Omvang van de schade Hoeveel schade moet jij betalen bij een onrechtmatige daad. De Hoge Raad maakte gebruik van de adequatieleer, bij deze leer stond de vraag centraal: Welke schade was redelijkerwijs te voorzien. Bij causaal verband tussen daad en schade moet je letten op: 1. Voorzienbaarheid van de gedraging – waren de gevolgen te voorzien, voordat er sprake was van de onrechtmatige daad? 2. Aard van aansprakelijkheid – Als u schade moet betalen terwijl u geen enkel verwijt treft, is er minder toe te rekenen, dan wanneer u in een bepaald opzicht een verwijt valt te maken. Is er schuld. Bij schuldaansprakelijkheid moet u meer schade betalen dan bij een risicoaansprakelijkheid. 3. De aard van schade – Gaat het om een mens of om een object waaraan schade is. Onrechtmatige daad of wanprestatie? Andere vorderingen dan schadevergoeding: 1. Herstel in oude toestand 2. Rectificatie: openbaarmaking van een fout. 3. Verbod van gedraging: je krijgt een verbod om nog een onrechtmatige daad te plegen. Dit gaat meestal gepaard met een dwangsom – dan moet de gedaagde de eiser een geldsom betalen (soms per dag) ingeval de veroordeelde het verbod niet in acht neemt. 4. Verklaring voor recht: declaratoir vonnis: de benadeelde verzoekt de rechter om uit te spreken dat een bepaalde daad het karakter va onrechtmatigheid draagt. Risicoaansprakelijkheid voor andere personen Ouders en voogden ten opzichte van hun kinderen De rechter onderscheid de kinderen in leeftijdscategorieën wanneer het gaat over het plegen van een onrechtmatige daad. 1. Kinderen t/m 13 jaar kunnen een onrechtmatige daad plegen, maar dit wordt hun niet toegerekend.Het komt voor rekening van de ouders of voogd. Wel moet men zich realiseren dat: a. Het kind een onrechtmatige daad moet hebben begaan. b. Schade is ontstaan c. Er causaal verband aanwezig is tussen schade en daad. 2. Kinderen van 14 en 15 jaar : de eiser kan zowel de ouders als het kind er op aanspreken. De ouders zijn aansprakelijk voor de schade. De ouders kunnen wel zeggen dat het hun niet verwijtbaar is dat hun kind een onrechtmatige daad heeft gepleegd. 3. Kinderen van 16 jaar en ouder: de ouders zijn dan niet meer aansprakelijk voor het kind . Werkgevers ten opzichte van hun werknemers Onder bepaalde voorwaarden is een werkgever zonder meer aansprakelijk voor de schade die één van zijn werknemers toebrengt als gevolg van een onrechtmatige daad. Er zijn 3 voorwaarden: 1. De werknemer moet een onrechtmatige daad hebben begaan die hem kan worden toegerekend, er moet schade zijn en een causaal verband zijn. 2. Daarbij moet het ook zo zijn dat de kans op het plegen van een onrechtmatige daad moet zijn vergroot tot het verrichten van een bepaalde taak. (Bijv. het schilderen van een muur, de schilder valt door de ruit heen, dus werkgever is aansprakelijk). 3. Zeggenschap: de onrechtmatige daad moet rechtstreeks verband houden met de specifieke werkopdracht, dus de werkgever is niet aansprakelijk wanneer de werknemer na werktijd een auto ongeluk veroorzaakt met de bedrijfsauto. De eiser kan zowel de werkgever als werknemer aanspreken, op het incident. Wordt er gekozen voor de werknemer, dan biedt art. 6:170 lid 3 uitkomst. De werknemer kan namelijk de kosten verhalen op de werkgever. Wanneer er geen opzet is van de werknemer, draait de werkgever op voor de kosten. Andere vormen van risico aansprakelijkheid 1. De bezitter van een roerende zaak en van een opstal (bijv. huizen) 2. De bezitter van een dier: hij of zij draagt de risicoaansprakelijkheid voor de aangerichte schade door het dier. 3. Producent gebrekkig product: de producent is onder bepaalde voorwaarden (6:185 BW) aansprakelijk voor eventuele schade in zijn product. De rechtmatige daad Rechtmatige daad: handeling die voortvloeit uit zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. 1. Zaakwaarneming: Er is ingebroken en uw buren hebben zich willens en wetens en op redelijke gronden ingelaten met de behartiging van uw belang (het verkomen van een tweede inbraak) Zij hebben daartoe geen bevoegdheden gekregen. Maar u moet wel de vervanging van de deur en ramen betalen. 2. Onverschuldigde betaling: Vergissingen die gemaakt zijn, zoals per ongeluk het geld over maken naar de verkeerde rekening. 3. Ongerechtvaardigde verrijking: Bij ongerechtvaardigde is er dus, anders dan bij onverschuldigde betaling wel een rechtsgrond er was een overeenkomst gesloten, alleen op de grond daarvan werd een situatie in het leven geroepen, waardoor de ene partij ten koste van de andere voordeel heeft behaald, zonder dat dit redelijk te noemen is. H5 Goederenrecht De ene partij heeft recht op een bepaalde prestatie, terwijl de andere daartoe verplicht is. Na de overdracht is het jouw eigendom en kunt u de eigendomsrecht toepassen. Vermogensrecht bestaat uit: 1. Verbintenissenrecht 2. Goederenrecht Bij verbintenissenrecht staat de relatie tussen twee personen centraal. Bij goederenrecht staat de relatie tussen een persoon en een goed staat centraal. Je geeft je eigendom aan iemand anders af. Met goederenrecht hebben we te maken met relatief recht - Relatiefrecht: een recht dat uitsluitend van toepassing is op en van belang is voor bepaalde personen die met elkaar in rechtsrelatie staan) - Absoluut recht: Recht dat niet alleen is voor een bepaalde persoon, maar in beginsel tegenover iedereen te handhaven is. (eigendomsrecht) Goederenrecht 3:1 BW, goederen zijn alle zaken en vermogensrechten. Zaken 3:2 BW, gaat over alle materiële objecten. (huizen, dieren, vliegtuigen etc.) Gas is bijvoorbeeld geen zaak, want je kunt het niet aanraken. Dit valt twee categorieën: - Roerende zaken: alle zaken die niet onroerend zijn. - Onroerende zaken: deze objecten kunnen niet worden verplaatst, zoals een stuk grond. Ook hoort hierbij met de grond verenigde beplanting en gebouwen en nog niet gewonnen delfstoffen. Natrekking: Stel je bent eigenaar van een auto en een garage zet er een andere motor in, je hebt nog niet betaald, maar dat komt later wel. Wie is in de tussentijd eigenaar van de motor. Dat ben jij, want in de wet staat dat de eigenaar van een zaak is eigenaar van alle bestanddelen, want de hoofdzaak (auto) is niets zonder de bestanddeel (motor). Iets is een bestanddeel wanneer de zaak niet ‘volwaardig’ is zonder dit ‘iets.’ Vermogensrechten 3:6: vermogensrecht is een recht, dat een financiële waarde in zich draagt. Het is geen zaak om dat je het niet kunt aanraken. Vermogensrecht heeft dus twee betekenissen: - Alle op geld waardeerbare rechten (plichten) - Een niet stoffelijke object, dat geldwaarde heeft. (Je kunt het niet aanraken.) In Nederland kennen we 8 absolute rechten: 1. Het recht van eigendom Enkel op zaak 5:1 t/m 5 BW 2. Het recht van erfdienstbaarheid Enkel op zaak 5:6 BW 3. Het recht van erfpacht Enkel op zaak 5:7 BW 4. Het recht van opstal Enkel op zaak 5:8 BW 5. Het appartementsrecht Enkel op zaak 5:9 BW 6. Het recht van vruchtgebruik Zowel zaak als vermogensrecht 3:8 BW 7. Het pandrecht Zowel zaak als vermogensrecht 3:9 BW 8. Het hypotheekrecht Zowel zaak als vermogensrecht 3:9 BW Als iemand een van deze rechten bezit, dan bezit hij een absoluut recht dat tegenover iedereen te handhaven is. Deze rechten hebben alleen wel betrekking op een goed. Sommige van deze acht zijn alleen op alleen een zaak gevestigd en sommige op zowel een zaak als op een vermogensrecht. Dikgedrukt: alleen een zaak Niet dikgedrukt: op een zaak en vermogensrecht Eigendom Is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben, je bent vrij om met jouw eigendom te doen wat je wilt, mits dit niet in strijd gaat met de wet. Er zijn drie categorieën die inbreuk kunnen maken op de bevoegdheden van een eigenaar: 1. Rechten van anderen: Als jij je huis verhuurt, dan kun je niet constant in dat huis zijn. 2. Wettelijke voorschriften: Door failliet verklaar te worden, raakt iemand zijn eigendom kwijt, jouw beheer is weg, dit staat in de faillissementswet. 3. Regels van ongeschreven recht: Iemand heeft een eigendom, maar begaat hierdoor een onrechtmatige daad. Dit kun je splitsen in 2 delen. Misbruik van eigendomswet: bijv. het expres belemmeren van de uitzicht van de buren. Doel: Het doel is om een andere schade toe te brengen. Onevenredigheid: Er is een te grote onevenredigheid tussen belang tot uitoefening. Hinder: het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen. Wat hinderlijk is voor de omwonende. (onrechtmatige daad) Erfdienstbaarheid Heersend erf: Bezit een erfdienstbaarheid ten laste van een andere, het dienende erf. Om via een andere tuin naar de doorgaande weg te gaan, kan de buurman eisen dat jij retributie betaald. Het recht van erfdienstbaarheid kan alleen in het leven geroepen worden op een zaak en dan nog uitsluitend voor een onroerende zaak. Erfpacht Dit heeft ongeveer de zelfde punten als het eigendom, het enige verschil is dat een erfpachter kan de onroerende zaak niet in eigendom aan een andere overdragen (verkopen) en een eigenaar zoals bij eigendom wel. Opstal Door het vestigen van het recht van opstal, kan je natrekking voorkomen. Natrekking is alles wat onlosmakelijk aan de grond is verbonden is van de eigenaar van de grond. Door het recht van opstal is de natrekking niet geldig. Appartementsrecht Door Nederlands recht is het niet mogelijk om alleen eigenaar te zijn van één appartement. Alle appartementen zijn van de vereniging van eigenaren, als er iets mis is in het appartement, zoals het riool, moet dit gedeeld worden door alle appartementen. Recht van vruchtgebruik Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten. Iemand verhuurt zijn appelgaard aan iemand aan Y, hij mag zich eigenaar noemen. X mag hierdoor wel geld vragen, omdat hij het verhuurd. Pandrecht (zekerheidsrecht) Als je geld aan iemand leent, wil je uiteraard de zekerheid hebben dat je dit terugkrijgt. Je kunt dit in de vorm van een pand doen. Dit kan wel uitsluitend op een roerende zaak, zoals een horloge. Er zijn twee vormen van pandrecht: 1. Vuistpand: dan heeft de pandgever het betreffende pand niet meer in zijn macht, hij heeft dit tijdelijk aan de schuldeiser afgestaan. 2. Bezitloos pandrecht: dan blijft het pand in de macht van de pandgever, maar dan moet er wel een authentieke (notariële) akte of een geregistreerde onderhandse akte worden opgemaakt. Een pandrecht is voordelig, omdat daaraan het recht van parate executie verbonden is. Je hoeft dan namelijk niet het lange traject te volgen via de rechter. Een pandrecht kan men niet alleen op een roerende zaak, maar ook op een vermogensrecht tot stand brengen. Een pandrecht vervalt automatische op het moment dat de hoofdzaak voldaan is. (= afhankelijk recht) Recht op hypotheek (zekerheidsrecht) Ook recht op hypotheek geeft net zoals het pandrecht, zekerheid over het terugbetalen van de lening. Vaak zorgt een bank ervoor dat het huis als onderpand dient. Als de hypotheekhouder geen geld meer geeft aan de bank, dan mag de bank overgaan op het recht van parate executie en kan daarmee tot openbare verkoop overgaan, als jij de verplichtingen niet nakomt. In een betreffende akte staan bepaalde bedingen die ervoor zorgen dat het betreffende goed niet in waarde daalt, de wet noemt drie bedingen: 1. Het wordt dan de geldlener onmogelijk gemaakt om zonder toestemming van de bank, het huis onder te verhuren. 2. Beding van niet veranderen zonder toestemming van de hypotheek houder. 3. Beh dan kan de bank het goed in beheer nemen. Zuivering 3:273 Na uitoefening van het recht van parate executie. Is een goed executoriaal verkocht en heeft de koper de koopprijs voldaan, dan gaat de hypotheken automatisch te niet. Geestesproducten Naast deze acht hebben we ook nog geestesproducten bij absolute rechten, ook wel immateriële goederen genaamd. Deze geestesproducten hebben als kenmerk dat ze tegenover ieder gehandhaafd kunnen worden. De belangrijkste zijn: 1. Auteursrecht, toekomend aan een schrijver van een boek. 2. Het octrooiwet, toekomend aan de uitvinder van een product. 3. Merkenrecht, aan degene die het merk als eerste deponeert. 4. Het recht op de handelsnaam, geregeld in de handelsnaamwet. Er zijn vier kenmerken van absolute rechten: 1. Zaaksgevolg: zaaksgevolg houdt in dat het absolute recht op het goed, blijft rusten in wiens handen dit goed of deze zaak zich ook bevindt. 2. Inschrijven in openbare registers: absolute rechten op registergoederen moeten worden ingeschreven in de openbare registers bij het kadaster. 3. Limitatief aantal: er zijn maar een aantal absolute rechten, hierdoor weet iedereen waar hij te maken mee kan krijgen. 4. Oudere rechten voor jongere: als een absoluut recht eenmaal is ingeschreven in de openbare registers, krijgt hij zijn volle werking. Bij relatieve is dit anders, deze zijn gelijkwaardig ongeacht het moment waarop ze ontstaan. Bovendien gaan absolute rechten altijd voor relatieve rechten. Goed lezen hoofdstuk van goederen recht! Vanaf blz. 179. Eén grote samenvatting. H8 Burgerlijk procesrecht Tot de rechterlijke macht behoren 3 gerechten: 1. De rechtbanken 2. De rechtshoven 3. De Hoge raad der Nederlanden De rechtbank (sector kanton) De sector kanton is er op 59 locaties. Bij de sector kanton werkt er één rechter (kantonrechter). Een kantonrechter spreekt alleen recht (unus-rechtspraak), dus niet samen met andere rechters. Een kantonrechter spreekt recht op vele rechtsgebieden, zoals: 1. Strafrecht: een kantonrechter behandelt alle overtredingen, zoals te hardrijden. 2. Civiel of burgerlijk recht: alle vorderingen t/m €25000,- Ook alle vorderingen die ontstaan uit verbintenissen. 3. Naast deze 2 rechtsgebieden, doet de rechter ook uitspraak over alle vorderingen die betrekking hebben op, de cao, huurkoopovereenkomst, pachtovereenkomst, arbeidsovereenkomst etc. De rechtbank (sector civiel) In Nederland zijn er 19 rechtbanken, in iedere rechtbank is er een grote sector aantal rechters werkzaam. Net zoals bij sector kanton, spreekt er één rechter. (unus-rechtspraak) Vanwege de enorme vraag naar civiele rechters, is het niet meer mogelijk om meerdere rechter op één zaak te zetten. Er vindt alleen een collegiale rechtspraak plaats (meer dan 3 rechters) als partijen in de laatste fase van de procedure een pleidooi aanvragen. Kunnen de 3 rechters niet tot overeenstemming komen, dan beslist de meerderheid. Sectoren rechtbank: - Strafrecht - Bestuursrecht - Sector kanton - Sector civiel De civiele rechtbank oordeelt over alle civiele zaken boven de 25.000 euro. Meerdere soorten rechters in de sector civiel zijn: 1. Kinderrechter: Behandeld zaken van het strafrecht en civiel recht m.b.o kinderen. 2. Politierechter: Behandeld zaken wat gaat over gepleegde misdrijven. 3. Voorzieningenrechter: Die oordeelt over zaken in kort geding. Het gerechtshof: Nederland heeft 5 gerechtshoven. Een rechter van het gerechtshof heet raadsheer. In het gerechtshof is er sprake van collegiale rechtspraak (3 raadsheren). Iedere gerechtshof heeft 3 kamers, bestaande uit: - Een civiele kamer - een strafkamer - belastingkamer: van een besluit van een inspecteur kan men in hoger beroep bij de rechtbank en in hoger beroep bij het gerechtshof. De civiele kamer en de strafkamer behandelen uitsluitend alleen zaken die in hoger beroep zijn gegaan. De Hoge Raad: In Den Haag hebben we de Hoge Raad zitten. Dit het hoogste rechtscollege van Nederland. We noemen ook hier de rechters raadsheren. Ook hier maken ze gebruik van het collegiale rechtspraak. Hier wordt niet met drie maar met 5 raadsheren uitspraak gedaan, bij eenvoudige uitspraken kunnen er 3 raadsheren aanwezig zijn. Wanneer oordeelt de Hoge Raad over een geschil? Als partijen na in eerste aanleg geprocedeerd hebben in hoger beroep zijn gegaan, kunnen zij daarna nog cassatie bij de Hoge Raad aantekenen. De Hoge Raad oordeelt over het recht, niet over de feiten Ook de Hoge Raad kent een gerechtshof van drie kamer: Een civiele kamer, een strafkamer en een belasting kamer. Absolutie bevoegdheid: Welk soort gerecht is bevoegd om een geschil te beoordelen. 1. Strafrecht a. Overtredingen: sector kanton van de rechtbank. b. Misdrijven: sector strafrecht van de rechtbank 2. Civiel recht a. sector kanton van de rechtbank: persoonlijke en zakelijke vorderingen t/m 25.000 euro en vorderingen met betrekking tot een arbeidsovereenkomst, cao, huurovereenkomst, huurkoopovereenkomst en een pachtovereenkomst b. sector civiel van de rechtbank: alle andere zaken Relatieve bevoegdheid: In welke plaats moet de procedure starten? Strafrecht - Hoofdregel: De plaats waar de zaak naartoe moet van sector kanton of de sector strafrecht is de plaats waar het delict is begaan. Civiel recht - Hoofdregel: Vestigingsplaats van de sector kanton of sector civiel is de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde (de persoon die beschuldig wordt.) Eigenlijk moet je zeggen gemeentes, Nederland is namelijk verdeeld in 59 gemeentes. (Kantons genaamd) Een aantal gebieden samen heet arrondissement (19) In geval van een rechtspersoon, wordt die gedaan op de plek van vestiging. Vier beginselen burgerlijk procesrecht: 1. De civiele rechter is in vergaande mate lijdelijk Lijdelijkheid: De civiele rechter aanvaardt de juistheid van de feiten waarover de partijen eens zijn. Een civiele rechter is opzoek naar de formele waarheid en de strafrechter is meer opzoek naar de materiële waarheid. De civiele rechter is minder lijdelijk als de feiten door 1 van de partijen betwist wordt, volgende middelen, worden dan gebruikt: De rechter kan een comparitie van partijen gelasten; hij roept de twee partijen op, eerst om nadere inlichting te krijgen van beide partijen en anders om deze twee partijen te verzoenen met elkaar. De rechter stelt zich actief op, als het gaat om wanprestatie en onrechtmatige daad. 2. Verplichte procesvertegenwoordiging: de regel is dat men een advocaat in de arm moet nemen, wil men een juridische procedure voeren. Er is wel één uitzondering, een procedure bij de sector kanton, kan zonder advocaat. Mensen kunnen rechtsbijstand aanvragen, maar dit ligt aan de hoogte van het loon. 3. Beide partijen worden gehoord - de belangrijkste beginsel in ons rechtstelsel is hoor en wederhoor. Partijen moeten op elkaar kunnen reageren, en dit moet in evenwicht zijn. Vooral in de civiele procedure is dit erg belangrijk. 4. De behandeling in de zaak is openbaar: - Behalve wanneer dit is aangegeven. Hoe verloopt een civiele procedure: Een civiele procedure begint altijd met een dagvaarding en soms verzoekschrift Dagvaarding: een schriftelijk stuk, opgesteld door de advocaat van eiser gericht tot gedaagde. Iedere dagvaarding wordt door een deurwaarder aan het adres van de gedaagde bezorgd. In een dagvaarding moet staan: Wat er gevorderd wordt, en op welke grond. Verzoekschrift: er hoeft dan geen deurwaarder langs te komen. De eiser heet dan verzoeker en de gedaagde heeft dan verweerder. De civiele zaken worden voor het overgrote deel van de gevallen schriftelijk gevoerd. (rolzitting) er worden dan tientallen zaken behandeld in een paar uur De zaak: Lezen samenvatting blz. 271 en 272 Als iemand het niet eens is met een rechterlijke uitspraak, dan zijn er een aantal rechtsmiddelen. In totaal zijn het er drie: Verzet, hoger beroep en cassatie. 1. Verzet Wanneer de gedaagde niet komt opdagen, tijdens een rolzitting. Dan zal de rechter verstek verlenen (dit is een verklaring dat de gedaagde er niet was). In het verlengde daarvan wordt er een verstekvonnis gewezen, de vordering van de eisende partij wordt dan toegewezen. De gedaagde kan dan nog binnen 4 weken verzet tekenen tegen een verstekvonnis. 2. Hoger beroep Het hoger beroep moet worden ingesteld binnen 3 maanden na de eerste uitspraak van de rechter Ze noemen hoger beroep ook weleens appel. Degene die hoger beroep aantekent noemen ze ook wel appellant. De tegenpartij heet geïntimeerde. Appelant stelt een zogenaamde memorie van grieven op en de geïntimeerde reageert met een memorie van antwoord. Daarna komt er een vonnis. Zowel de gedaagde als eiser kan in hoger beroep gaan. De geïntimeerde kan bezwaren aantekenen die niet in de door de gedaagde zijn genoemd dit noemen ze incidenteel appel. 3. Cassatie Cassatie bij de hoge raad moet je ook aanvragen via dagvaarding of een verzoekschrift, binnen drie maanden nadat de appelrechter heeft beslist. Degene die een dagvaarding cassatie instelt noemt men eiser in cassatie of requirant, de wederpartij heet verweerder in cassatie of gerequiseerde. Eiser stelt zogenaamde cassatiemiddelen op, deze moeten reeds alleen betrekking op het recht en niet op feiten. Eiser in cassatie kan slechter 2 cassatiegronden aavoeren: 1. Schending van het recht; en / of 2. Verzuim van normen, dit betekent dat de lagere rechter zijn vonnis of arrest niet heeft gemotiveerd De hoger raad kan een cassatieberoep ongegrond verklaren, het beroep wordt afgewezen, of hij kan van opvatting zijn dat het cassatiemiddel terecht is voorgesteld. In het laatste geval vernietigd de hoge raad de uitspraak in hoger beroep en doen zelf uitspraak. Ook kunnen zij de zaak terugwijzen naar hetzelfde gerecht of verwijzen naar een andere gerecht. Bij de hoge raad speelt de procureur-generaal (PG) een bijzondere rol, deze rol behoort tot het OM. Voordat de hoge raad uitspraak doet, schrijft de PG een conclusie. Ook heb je de AG (advocaat-generaal) die aan de PG ondergeschikt is. Ook de AG verstrekt adviezen aan de hoge raad. Als het vonnis van de rechters was om tot beslag en verkoop te gaan van de gedaagde eigendommen en de gedaagde gebruikt een van de rechtsmiddelen, dan moeten ze wachten totdat er een nieuw vonnis is van het hoger rechtscollege. Er is wel 1 uitzondering, dit is wanneer de rechter ene vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, dan wordt de executie niet geschorst. Cassatie in het belang der wet Het kan gebeuren dat de rechter in de eerste aanleg, het recht verkeerd toepast. Maar dat beide partijen toch niet in hoger beroep gaan. Dan vraagt de PG een hoger beroep aan, en om zo het eerste vonnis te vernietigen en er een juiste uitspraak over te doen. Kort geding Dit is een rechtsgeding in de vorm van een voorlopige ordemaatregel, bestemd voor spoedeisende zaken. Bevoegd zijn de voorzieningenrechter en de kantonrechter (alleen voorzaken waarin hij absoluut bevoegd is). Na het kort geding kunnen ze altijd nog een bodemprocedure starten, de beslissing van het kortgeding mag geen afbreuk doen aan de uitspraak van de bodemrechter. Het kort geding is een mondelinge aangelegenheid. H9 Staatsrecht Een staat heeft tenminste 3 kenmerken. 1. aanwezigheid van een volksgemeenschap. 2. afgegrensd grondgebied. 3. één orgaan met de hoogste macht. Punt 3 wordt ook wel eens staatsapparaat genoemd, dit apparaat bezit soevereiniteit Soevereiniteit:: het zowel naar buiten toe, als naar binnen toe de hoogste en machtigste organisatie is Trias Politica: de scheiding der machten, ter voorkoming van corruptie, uitgevonden door Montesquieu (spreiding van de macht, ook wel horizontale spreiding.) 1. De wetgevende macht 2. De uitvoerende macht 3. De rechterlijke macht Er is nog meer verdeling in de staatsmacht, er bestaan namelijk verschillende overheidsniveaus. Je hebt de centrale overheid, maar ook de lagere overheden. Dit noemen we decentralisatie. Er zijn verschillende vormen van decentralisatie, namelijk: 1. Territoriale spreiding: Dit wordt toegekend aan gemeentes en provincies, zij kunnen alleen hun eigen territorium huishouden. 2. Functionele spreiding: Grenzen maken niet uit, maar is gericht op specifieke doelen, zoals het behartigen van de belangen van agrariërs. 3. Combinatie: Een combinatie tussen bovenstaande is in Nederland van toepassing (bijv. het waterschap) Conclusie: In Nederland heeft de centrale overheid niet alleen de staatsmacht, maar ook lagere overheidsorganen. Nederland is dus gedecentraliseerde eenheidsstaat. Dit houdt in: 1. Bevoegdheden overnemen, winkelsluitingstijd. 2. Preventieve toetsing (controlefunctie) en de spontane vernietigingsbevoegdheid, dus wetten nietig kunnen verklaren. Op centraal en op lager overheidsniveau, worden er wetgevende, bestuurlijke en rechtsprekende bevoegdheden uitgeoefend. De organen van de centrale overheid Staten-Generaal: 1ste + 2de kamer. Samen zijn zij het parlement. De manier waarop de Staten-Generaal gekozen wordt, wijst erop dat Nederland een democratie is: Nederlands is een parlementaire democratie. Actief kiesrecht: Is het recht om te stemmen. Passief kiesrecht: de mogelijkheid om zelf gekozen te worden. Je hebt actief kiesrecht, wanneer men: 1. Nederlander is; 2. Tenminste 18 jaar is; 3. Niet veroordeeld is tot een vrijheidsstraf, van minstens een jaar en niet door de rechter ontzet is tot uitsluiting van het kiesrecht; 4. Mag niet handelingsonbekwaam zijn van o.a. een geestelijke stoornis. Beperking die gekoppeld zijn aan het passief kiesrecht: 1. Nederlander zijn; 2. Ten minste 18 jaar zijn; 3. Niet uitgesloten zijn van het kiesrecht. Tweede kamer Bestaat uit 150 leden, ook wel afgevaardigden of parlementariërs genoemd. Hun zittingsduur is 4 jaar. Daarna kunnen ze herkozen worden. - Districtenstelsel: Kandidaten wordt per district gekozen . - Evenredige vertegenwoordiging: Het aantal uitgebrachte stemmen : aantal te verdelen zetels. Voordeel evenredige vertegenwoordiging: - ook kleine partijen kunnen aan de macht komen - een eerlijke afspiegeling van de mening van de samenleving. Nadeel: - de afstand tussen kiezer en gekozenen erg groot is. Eerste kamer Eerste kamer bestaat uit 75 leden, gekozen door de provinciale staten. Zij worden ook voor 4 jaar gekozen. De provinciale staten worden wel door de burgers gekozen, dit noemen ze een trapsgewijze verkiezing. Zowel de 1e als de 2e kamer kent een presidium: een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter. De persoon met de meeste zetels is de voorzitter. Politieke partijen proberen ze zich voor de verkiezingen te verkopen aan het publiek, een paar dagen voor de verkiezingen worden er kandidaatslijsten gemaakt, dit is een lijst waarop staat op wie mensen kunnen kiezen. Daarom is het van belang dat je op een zogenaamde verkiesbare plaats terecht komt, er is echter wel één uitzondering. Iemand kan ook via voorkeursstemmen in de 2e kamer terechtkomen, bij minimaal 15.000. stemmen. Fractie: De groep personen die voor een bepaalde politieke partij in de 1e of 2e kamer komt heet een fractie, met een fractievoorzitter, dit is meestal de lijsttrekker. De regering (kroon): de koningin, ministers en staatssecretarissen. Kabinet: De ministers en de staatssecretarissen worden aangevoerd door de premier, minister-president. Regel is dat de ministerraad eenmaal per week op vrijdag een vergadering heeft. Een minister heeft vertrouwen van het parlement nodig, dit betekent de helft plus één. Demissionair kabinet: Een kabinet die niet meer de bevoegdheid heeft tot het besluiten van ingrijpende politieke beslissingen. Dit kabinet mag zich alleen bezig houden met de afhandeling van de al lopende zaken. Ministerraad: ministers Nederland is een monarchie: Koningschap wordt doorgegeven aan de erfgename. Door deze monarchie wordt Nederland gepresenteerd als een eenheid. De koningen kiest het nieuwe kabinet, maar benoemd na de verkiezingen eerst mensen: 1. Informateur: Onderzoekt eerst welke mogelijkheden zijn voor samenwerking, hij voert hierdoor vele gesprekken. 2. Als duidelijke wordt hoe de verhoudingen liggen, wijst de koningin een formateur aan, die zich bezighoudt met samenstellen van het nieuwe kabinet. Regeerakkoord: Document waarin politieke kwesties staan opgesomd voor de toekomst, met de daarbij horende prioriteiten. Stemmen de betrokken partijen in met het regeerakkoord, dan worden er 2 zaken besloten, namelijk het aantal ministers en staatssecretarissen en de personen die minster of staatssecretaris zullen worden. Bij de eerste ontmoeting, leest de minister-president de regeringsverklaring voor, daarbij wordt verantwoording afgelegd over wat zich tijdens de kabinetsformatie heeft afgespeeld. Oppositie Minderheidskabinet: een kabinet met ministers van politieke partijen die bij de start niet de meerderheid in de tweede kamer hebben. De minister Een minister is gebonden aan een departement en geeft daar leiding over, voorbeelden zijn Buitenlandse zaken, binnenlandse zaken, onderwijs, justitie etc. De aanvoerder hiervan is de minister-president. Een minister zonder departement is een minister zonder portefeuille. En dit is dus mogelijk. Ambtenaren is de vierde macht, en deze blijft altijd op de zelfde plek. Zij hebben namelijk een grote invloed op de hun minister. De staatssecretaris Ook een staatssecretaris is verbonden aan een departement/ministerie. Maar een staatssecretaris heeft wel altijd een ministerie. De staatssecretaris is ondergeschikt aan de minister. De ambtenaren staan onder de staatssecretarissen. Als de minister wordt gedwongen om op te stappen, moet de staatssecretarissen dit ook. Wetgeving is gericht op een heleboel personen en niet op een individu. De bevoegdheid wordt geregeld door de grondwet. - Attributie: Nederland heeft een grondwet, hier staat in welke organen het recht hebben om wetten te maken - delegatie: afgeleide bevoegdheid, in dit geval draagt het orgaan dat een dergelijke bevoegdheid heeft gekregen deze over aan een ander orgaan. We noemen dit Een wetgevende bevoegdheid door het ene aan het andere orgaan wordt overgedragen. De verkrijger die bevoegdheid op eigen verantwoordelijkheid en in eigen naam zal uitoefenen. De overdrager die bevoegdheid niet meer naar zich kan toetrekken. (eens gegeven, blijft altijd gegeven.) De regering kan geen wetten doorvoeren wanneer het parlement het hier niet mee eens is. De regering en Staten-Generaal noemen we de formele wetgever, omdat zij wetten in formele zin uitvaardigen. 9.5.2 doorlezen! Een minister uitzonderlijk kan ook een wet uitvaardigen, dit noemen ze ministeriele regeling. Dit treffen we niet in de grondwet. Een minister kan alleen via delegatie een wet uitvaardigen. Soms komt er subdelegatie voor, dit ontstaat door een drietrapsraket: regering en Staten-Generaal delegeren een bepaalde bevoegdheid via een wet in formele zin aan de regering, terwijl deze in de AMvB die bevoegdheid als het ware doorschuift naar een individuele minister. Dit kan alleen wanneer de formele wetgever geen bezwaar heeft tegen subdelegatie. Hoe komt een wet in formele zin tot stand? Het initiatief van een nieuwe wet, kan vanuit de regering komen of van de 2de kamer. Beide hebben het recht van initiatief. Gaat het initiatief uit van de regering, dan zijn er 6 stappen: 1. Interne voorbereiding Het onderwerp wordt voorbereid bij het departement, waarover het onderwerp gaat. 2. Behandeling in ministerraad De minister van de departementen komen wekelijks bijeen, om bijv. de nieuwe wetsontwerpen te laten zien. Een ontwerp omvat naast een artikelsgewijs opsomming een memorie van toelichting: Waarin het onderwerp wordt verduidelijkt. Als de ministerraad akkoord gaat, komt de volgende stap. 3. Advies van Raad van State Het ontwerp wordt vervolgens naar de Raad van State verzonden. Dit adviescollege beoordeelt het ontwerp hoofdzakelijk op juridisch-technische criteria. De adviezen van Raad van State wordt ook wel blauwe stukken genoemd, omdat hun advies op blauw papier worden gepubliceerd. 4. Behandeling in de tweede kamer Het onderwerp gaat daarna naar de 2e kamer. Dit ontwerp wordt eerst naar een commissie gestuurd, die hier een verslag van opstelt. Daarin worden vele vragen behandeld, die voor de daarover gaande minister gaat. De minister reageert daarop met een nota naar aanleiding van het verslag, hier staan de antwoorden op de vragen. Daarnaar maakt de commissie een eindverslag. Dan komt nu de mondelinge fase: de openbare vergadering. De tweede kamer kan dan het recht van amendement toepassen: dus kunnen veranderen van de ontwerpen. Zegt de helft +1 ja, dan komt de volgende stap. 5. Behandeling in de Eerste Kamer De procedure die in de Tweede Kamer is doorlopen, wordt ook in de 1e kamer gedaan. Er is echter 1 uitzondering. De leden van de 1ste kamer, bezitten niet het recht van amendement. De eerste kamer heeft een soort van alles - of - niets - recht. 6. Afwikkeling Als de procedure van de Staten-Generaal voorbij is, dan gaat het ontwerp naar de koningin. Zij plaatst haar handtekening, evenals de minister (het minsteriele contraseign). Als dit heeft plaatsgevonden is het een wet geworden. Maar de wet is nog niet geldig, namelijk: - De wet moet bekendgemaakt worden, d.m.v. een publicatie in het Staatsblad. Hier moet ook de datum vermeld worden, van moment van intreding. En moeten de burger de nieuwe wet in acht nemen. Als het initiatief niet van de regering komt, maar vanuit de 2e kamer. Dan start de procedure vanaf fase 4. Wijziging van de grondwet Omdat de grondwet belangrijker is dan een gewone wet zijn er zwaardere vereisten om de grondwet te kunnen wijzigen. (art. 137 GW) - De eerste lezing, moet hem goedkeuren en bij het kiezen van een nieuwe volksvertegenwoordiging moeten ook zij hem goedkeuren (2de lezing). De AMvB komt tot stand langs de weg van fasen 1, 2, 3 en 6. De regering is dus bij uitvaardiging van de AMvB verplicht: 1. Het besluit in de ministerraad te bespreken en daarover een beslissing te nemen. 2. De raad van state om advies te vragen. 3. Het besluit in de staatblad te publiceren. Hoe ontstaat een ministeriele regeling: Voor het tot stand komen van een minsteriele regeling is er 1 vereist, namelijk: 1. De plicht tot publicatie van haar inhoud in de Staatcourant. De Staatcourant is een dagelijks verschijnend blad dat onder de zorg komt van Binnenlandse Zaken. (Sub) delegatie: In de 19e eeuw was Nederland een nachtwakersstaat. In de 20e eeuw ontwikkelde Nederland zich langzamerhand in een sociale verzorgingsstaat. Maar de Nederlandse staat kan niet alles in wetten zetten en behandelen, daarom hebben ook de andere lagere overheden verantwoordelijkheden, subdelegatie heeft een aantal voordelen: 1. Er kan via wetgeving slagvaardiger beleid worden gevoerd. Door (sub) delegatie hebben we gezien dat de 1ste en 2de kamer er niet aan te pas komen en dat is een aanmerkelijke tijdswinst. 2. Het deskundigheidselement heeft niet alleen betrekking op de regering en ministers, maar ook op andere organen. 3. Via (sub) delegatie, komt men steeds dichter bij de burgers. Er zijn ook nadelen, zo is er een afnemende invloed van de tweede en eerste kamer op de totstandkoming van een wetgeving. Alle bemoeienis heeft gezorgd voor hoge kosten, op grond van deze regeling is er een proces in werking gezet dat gekenmerkt wordt door deregulering en privatisering: - Deregulering: Afschaffing van bestaande (overheid) regels en het tegengaan van nieuwe. - Privatisering: Het afstoten van overheidstaken door deze over te hevelen naar particuliere bedrijven. De Staten-Generaal heeft 4 rechten, namelijk: 1. Het vragenrecht ieder Kamerlid heeft het recht op vragen te stellen aan de minister. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk. 2. Het recht van interpellatie ieder Kamerlid mag een debat beginnen met een minister. Dit kan alleen wanneer de meerderheid van de kamer hier toestemming voor geeft. Dit zwaarder dan het vragenrecht, omdat: Voor discussie met de betrokkenen minister volop gelegenheid is, ook voor de Kamerleden die geen verlof hebben gevraagd om te interpelleren. De Kamerleden kunnen na de afronding van een debet een motie indienen. 3. Het enquêterecht Hiermee kunnen de 1e en 2e kamer een onderzoek instellen door een aangewezen commissie. 4. Het budgetrecht: een belangrijke dag die betrekking heeft op het budgetrecht is Prinsjesdag. Dit wordt tezamen met de miljoenennota uitgereikt. De minsteriele verantwoordelijkheid is in 1840 ingevoerd om de macht van de koning te verminderen. Een minister is verantwoordelijk wanneer hij een grondwet of wet schendt. Sinds 1848 is de minister geheel verantwoordelijk voor zijn departement. De grondregels die gelden tussen Staten-Generaal, kabinet en koning luiden: 1. Een minister heeft het vertrouwen nodig van de Staten-Generaal; heeft hij dit vertouwen verloren, dan zou hij moeten aftreden. Dit geldt ook voor staatssecretarissen. 2. Een minster is politiekverantwoordelijk voor alle beleidsdaden die tot zijn portefeuille behoren, ook die door de koningin worden uitgeoefend. 3. De Staten-Generaal kan niet meer dan eenmaal naar aanleiding van hetzelfde conflict worden ontbonden. Deze 3 regels vormen de grondslag van het door Nederland geldende parlementaire stelsel. Hoe komt er een einde aan een kabinet, op een van de volgende 3 wijzen: 1. Wanneer er 4 jaar verstreken zijn en er nieuwe verkiezingen worden gehouden. 2. Een kabinet kan tussentijds ten val komen als gevolg van een kabinetscrisis. Dit komt voor wanneer de Staten-Generaal hier vertouwen in de minister kwijt is. 3. Ook kan het kabinet vallen door interne verdeeldheid. De ministers hebben dan onderling zoveel onenigheid dat zij geen eenheid meer vormen. Provinciale Staten Worden gekozen door de burgers. Zij kiezen de Eerste Kamer. Er geldt een minimum van 39 leden en een maximum van 55 leden. Het aantal ligt aan de grote van de provincie. De provinciale Staten zijn het hoofd van de provincie, dit is anders dan bij de staat, want bij de staat is zowel de regering als Staten-Generaal beide hoofd. Gedeputeerde Staten Naast de provinciale staten hebben we de gedeputeerde staten, zij vormen het dagelijks bestuur van de provincie. De leden worden gekozen door de provinciale staten. Tot 2003 konden deze 2 samen werken, (monistische verhouding) zij werken dus samen zonder dat de een de andere controleert. Vanaf 2003 is de relatie tussen PS en GS dualistisch, de leden van GS kunnen buiten de leden van de PS gekozen en benoemd en mogen geen lid van PS zijn. De commissaris van de koningin De CvK wordt niet gekozen, hij wordt door de regering bij het koninklijk besluit benoemd voor een periode van 6 jaar. De PS heeft steeds meer invloed op de benoeming. De CvK maakt als voorzitter deel uit van de Provinciale Staten (een raadgevende stem). Ook is hij voorzitter van de gedeputeerde staten (heeft hij dezelfde rechten als ieder ander.) Verordeningen kunnen op 2 manier tot stand komen, namelijk: 1. PS mag zijn eigen huishouding regelen, de verordeningen kunnen tot stand komen d.m.v. autonomie. 2. PS kunnen ook verordeningen uitvaardigen onder invloed van medebewind. Van medebewind is er sprake van de centrale overheid een bepaalde materie binnen bepaalde grenzen stelt. De gemeente Vergelijken we de structuur van de provincie met die van een gemeente, dan zijn de onderstaande identiek, wat in 9:14 over de provincie is gesteld, geldt eveneens voor de gemeente met dien verstanden dat in plaats van: Provinciale Staten: Gemeenteraad. Gedeputeerde Staten: College van burgemeesters en wethouders. Commissaris van de koningin: Burgemeester De gemeenteraad wordt gekozen door de inwoners. De burgermeester wordt gekozen door de regering. (gemeentewet) Een gemeente kan een raadplegen referendum onder de gemeentelijke bevolking laten houden, dit betekent dat ze de mening vragen aan het volk. Klassieke grondrechten: Dit is een gebied, waaraan de overheid niet mag zitten. (art. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 23) Deze wetten hebben geen absolute gelding (vrijheid van vereniging, wanneer het in strijd gaat met een formele wet.) Er zijn alleen beperkingen, wanneer dit in strijd gaat met de openbare orde. Beperkingen op grondrechten noemen we clausulering. Sociale grondrechten: Bij klassieke grondrechten gaat het om een passieve overheid, omdat de overheid hier geen invloed op heeft. Bij sociale grondrechten gaat het om een actieve overheid, omdat de overheid juist deze grondrechten moet ondersteunen. (art. 18, 19, 20, 21, 22, 23 lid 1) De horizontale werking van grondrechten is burger – burger. De verticale werking van grondrechten is burger – overheid. Een verdrag is een overeenkomst gesloten tussen 2 of meer staten. Een verdrag kan bilateraal (tussen 2 landen) of multilateraal (tussen meer dan 2 landen) zijn. Als de onderhandelaars akkoord zijn over de inhoud, dan zal het verdrag door de regering moeten worden bekrachtigd (ofwel geratificeerd). Dit is nog niet geldig, want het moet eerst goedgekeurd worden door de 1ste en 2de kamer. 1. Instructienormen 2. Self – executing - normen Hogere regelingen gaan vóór lagere regelingen, sommige wetten zijn dus vernietigbaar Hiërarchie 1. Verdragsbepalingen 2. Grondwet 3. wetten in formele zin 4. algemene maatregelen van bestuur 5. ministeriële regelingen 6. provinciale verordeningen 7. gemeentelijke verordeningen Dit lijkt allemaal erg duidelijk, alhoewel er zijn 2 complicaties waar we rekening mee moeten houden: 1. De rechter mag een nationale regel alleen dan aan een verdragsbepaling toetsen, indien deze laatste Self – executing is. 2. Het is de rechter verboden om een wet in formele zin te toetsen aan de Grondwet. Deze toetsing wordt door de wetgever zelf verricht. 3. De rechter mag een wet in formele zin, ondanks het voorafgaande toetsingverbod – toetsen aan een verdragsbepaling (welke Self – executing is.) H11 Strafrecht en stafprocesrecht Een strafrechtelijke procedure valt uiteen in 3 fasen: 1. De opsporing 2. De vervolging 3. De terechtzitting De opsporing De opsporing van strafbare feiten is in handen van een opsporingsambtenaar (de politie) onder leiding van de Officier van Justitie. - Wanneer iemand verdacht is kan die door de politie staande worden gehouden de politie mag vragen naar je, naam, voornaam en woon – of verblijfplaats. - Dit kan leiden tot aanhouding de verdachte wordt meegenomen naar het bureau om te worden verhoord. Dit mag alleen de opsporingsambtenaren doen. - Wordt iemand op heterdaad betrapt, dan mag iedereen hem of haar aanhouden. Vroegverdachte: de persoon tegen wie de verdenking bestaat betrokken te zijn bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven, maar ten opzichte van wie geen redelijk vermoeden van schuld bestaat dat hij betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven. Voor een vroegverdachte gelden enkele regels: - De verdachte mag maximaal 15 uur worden verhoord. Hierbij is de tijd tussen 24.00 en 9.00 bij inbegrepen. - De verdachte heeft tijdens het verhoor geen recht op een advocaat. Wel moet hem worden medegedeeld dat hij niet verplicht is om antwoord te geven (de zogenaamde cautie). - Als het daarna in het belang is van het onderzoek, dat de verdachte niet op vrije voeten komt, kan hij in verzekering worden gesteld. Voorwaarde van zo een inverzekeringstelling is dat het moet gaan om een ernstig strafbare feit. De duur van het in verzekeringstellen is maximaal 3 maal 24 uur maximaal 3 dagen. De politie bezit een bijzondere bevoegdheid: met de verdachte een transactie of schikking aan te gaan. Transactie: de verdachte moet dan via een acceptgiro of met contant geld een geldbedrag betalen. Schikking: hier gaat het ook om een geldbedrag. Deze kan alleen worden gegeven als er een overtreding is begaan, dus niet bij een misdrijf. Vervolging De officier van justitie is verantwoordelijk voor het onderzoek bij strafbare feiten. De officier is echter niet verplicht om met de strafprocedure door te gaan. Dit komt door het opportuniteitsbeginsel: De officier van justitie mag, maar hoeft de zaak niet per se voort te zetten. Sepot: Als de OvJ besluit de zaak te laten rusten. De vervolgingsfase treedt in wanneer de officier van justitie: Voorlopige hechtenis vordert bij de rechter Een gerechtelijk vooronderzoek vordert bij de rechter – commissaris Na inverzekeringstelling kan het noodzakelijk zijn de verdachte nog langer vast te houden De OvJ vordert dan een voorlopige hechtenis. Dit kan alleen wanneer de misdrijf 4 of meer jaar gevangenisstraf staat of wanneer er ernstig vluchtgevaar dreigt dan wel gevaar voor maatschappij. De voorlopige hechtenis bestaat uit 2 componenten: 1. De bewaring (veertien dagen) en 2. De gevangenhouding (30 dagen, verlenging is 2 keer mogelijk). In totaal kan een verdachte dus maximaal 15 uur + 6 dagen + 14 dagen + 90 dagen = 106 dagen en 15 uur worden vastgehouden voor de terechtzitting. Een gerechtelijk vooronderzoek is in handen van de rechter – commissaris. De terechtzitting Besluit de OvJ om de zaak aan de rechter ter berechting voor te leggen, dan begint dit met een dagvaarding. De kern van een dagvaarding is de tenlastelegging: (waar wordt de verdachte van beschuldigd?) Hier staat niet in welke sanctie geëist wordt, dit komt pas later. - Middelste 3 zijn rechters. - Links zit de officier van justitie - Rechts zit de griffier. - Middelste van 3 rechters is de voorzitter. Na de ondervraging volgt er een requisitoir daaruit blijkt welke straf de OvJ vordert. Daarna een pleidooi van advocaat en die reageert op de eis van de OvJ. Tenslotte krijgt de verdachte de mogelijkheid voor een laatste woord. De kosten van de strafprocedure zijn voor de rekening van de staat, met uitzondering van de honorarium van de advocaat. Wanneer is het een misdrijf en geen overtreding? - In het wetboek van strafrecht staan in het 2e boek de misdrijven (art. 92 t/m 423), in het derde boek de overtredingen (art 423 t/m 478). - In alle andere wetten, die door de nationale wetgever worden uitgevaardigd, wordt precies aangegeven welke strafbare feiten misdrijven zijn en welke overtredingen - De lagere overheden kunnen uitsluitend overtredingen uitvaardigen. Welke verschillen zijn er tussen misdrijven en overtredingen? - De overtredingen worden door de rechtbank (sector kanton) behandeld, misdrijven door de rechtbank (sector strafrecht) - De verjaringstermijn is vervolgens voor overtredingen korter (2 jaar), dan voor misdrijven (6 jaar). - Daarnaast is de formulering van een misdrijf anders dan va neen overtreding. In de delictsomschrijving van een misdrijf wordt namelijk altijd opgenomen of de dader opzettelijk (willens en wetens) handelde dan wel dat hem een verwijt kan worden gemaakt. - De maximale straffen zijn bij misdrijven veel hoger dan bij overtredingen. - Bijna alle misdrijven worden – in tegenstelling tot zo goed als alle overtredingen – geregistreerd krachtens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het verdrag. Bestanddelen zijn alle voorwaarden waaraan voldaan moet worden, wil je iemand beschuldigen. - Heeft de OvJ geen bewijs, dan volgt er vrijspraak. - Heeft de OvJ wel bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, maar wordt niet voldaan aan de bestanddelen, dan volgt ontslag van rechtsvervolging. Een gekwalificeerd delict bestaat uit de bestanddelen van het gronddelict. Moord = doodslag + de voorbedachte rade. Tenlastelegging, daarin staat precies omschreven waarvan de verdachte wordt beschuldigd. Tirannie van de tenlastelegging: Wanneer de OvJ een fout maakt in bijv. de dagvaarding qua datum of tijd. Dit volgt tot vrijspraak. Wel kan de OvJ hier onderuit komen, wanneer het gaat om een kennelijke fout. Tijdens het strafproces zal de rechter aan vier formele vragen aandacht dienen te schenken: 1. Is de dagvaarding geldig. 2. Is de rechter bevoegd een oordeel te vellen? 3. Is de OvJ ontvankelijk? 4. Bestaat er reden de vervolging te schorsen - De dagvaarding moet geldig zijn; in de wet zijn eisen opgenomen waaraan een dagvaarding moet voldoen. Houdt de OvJ zich daar niet aan, dan volgt nietigheid van de dagvaarding. Is de rechter bevoegd om de strafzitting te starten. Hier kijken we naar zowel de absolute als de relatieve competentie. Dus alleen wanneer al bestanddelen zijn vervuld, dan kan de straf volgen. Daarbij bestaat ook de legaliteitsbeginsel, dus iets is alleen strafbaar wanneer dit in de wet staat. Verbod van analogie: verbod aan strafrechter opgelegd om feiten die niet zwart op wit strafbaar zijn gesteld, toch onder een strafbaar feit te brengen. Begaat een rechtspersoon een strafbaar feit, dan moet een straf worden uitgesproken tegen: - De rechtspersoon - Degene die opdracht tot het feit heeft gegeven. - Degenen die de leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. De wetgever heeft ook de poging tot het plegen van een delict strafbaar gesteld, evenals de deelneming: - Het voornemen van de dader zich - Door een begin van uitvoering heeft geopenbaard - En de uitvoering niet voltooid ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van de wil van de dader. ‘Alleen poging tot misdrijf is strafbaar, niet de poging tot overtreding.’ Deelneming valt uiteen in vier categorieën: 1. Uitlokking – het aansporen van iemand anders tot het begaan van een delict. 2. Doen plegen 3. Medeplegen – een bepaald delict wordt door meerdere personen gepleegd. 4. Medeplichtigheid – deze heeft niet meegedaan, maar was slechts behulpzaam. Strafuitsluitingsgronden: Rechtvaardigingsgrond – iemand handelde niet in strijd met de wet, maar heeft wel zo gehandeld dat voldaan is aan de bestanddelen van een bepaald delict. 1. Overmacht – drang van buitenaf. 2. Noodweer – men verdedigt zich door in de aanval te gaan. 3. Wettelijke voorschrift 4. Ambtelijk bevel Ontbreken van materiële wederrechtelijkheid = buitenwettelijk, ongeschreven. Schulduitsluitingsgronden 1. Overmacht 2. Noodweerexces 3. Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel 4. Niet - toerekeningsvatbaarheid Afwezigheid van schuld = buitenwettelijk, ongeschreven Hoofdstraffen 1. Gevangenisstraf 2. Hechtenis 3. Taakstraf 4. Geldboete Bijkomende straffen 1. Ontzetting uit bepaalde rechten 2. Verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen. 3. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Naast straffen kan een rechter maatregelen opleggen, een van de bekendste is TBS. Tijdens het begaan van het feit zich kenmerkte door een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, een misdrijf heeft gepleegd en de veiligheid van anderen in gevaar zal brengen. Economisch strafrecht, blz. 407 en 408 H12 Europees/internationaal recht Internationale samenwerking ontstaat op basis van een gesloten verdragen, tussen 2 of meer landen. Wat kan in een verdrag staan (inhoud), hieronder 3 categorieën: - Rechten en plichten van staten: verdragen met wederzijdse rechten en plichten. - Rechten en plichten van burgers: als 2 landen afspreken dat ze de doodstraf zullen afschaffen, heeft dit direct te maken met de doodstraf. - Internationale organisatie: Is een verdrag dat internationale organisaties het leven in roept, zoals de EEG en de EU. Internationale organisaties kunnen een verdrag oprichten en ze kunnen kiezen uit 2 vormen: 1. Intergouvernementele organisatie Dan behouden alle verdragsluitende staten hun soevereiniteit. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat geen enkel besluit kan worden genomen zonder dat alle staten hiermee akkoord gaan. 2. Supranationale organisatie Dan hoeven niet alle staten er mee eens te zijn, maar een bepaald percentage, hierdoor kunnen zij later met ongewenste regelgeving te maken hebben. Resoluties: verklaringen die niet dwingend door de aangesloten staten behoeven te worden overgenomen. Het zijn intentieverklaringen juridisch niet bindend. Regelgevende organen van supranationale organisaties daarentegen kunnen wel recht tot stand brengen dat doorwerkt in nationale rechtsordes van de verdragsluitende staten, ongeacht of de regeringen van deze staten er gelukkig mee zijn. Dit moet wel met direct werking zijn. Dualisme en monisme 1. Dualistische visie Dan maakt men een onderscheid tussen internationale en nationale rechtsorde. Men maakt bij deze visie een strikte scheiding tussen internationale en nationale rechtsorde. Een transformatiewet is nodig om een internationale regeling geldig te krijgen binnen de nationale rechtsorde. 2. Monistische visie Zijn de internationale en de nationale rechtsorde niet gescheiden. Verdragsbepalingen werken in dit geval rechtstreeks door in nationale rechtsorde. Een transformatiewet hoeft er niet aan te pas komen. Overzicht van de EG en EU EG Europese gemeenschap in 1993 opgericht. Het gaat om hetzelfde verdrag alleen met een andere naam. Bij het verdrag van Maastricht is ook nog een andere belangrijke afspraak genomen, de oprichting van de EU met ingang van het jaar 1999. EU Europese unie, opgericht in 1999. De EU bestaat uit 3 componenten, ook wel pijlers: 1. De eerste is de EG, de EG (supranationale organisatie) is een onderdeel van de EU. 2. De tweede betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de lidstaten. Dit heeft de naam EPS (Europese Politieke Samenwerking). Is een intergouvernementele organisatie. 3. De derde pijl betreft de samenwerking op het gebied van binnenlandse zaken en justitie. Deze samenwerking heeft enkel een intergouvernementele structuur. Productaansprakelijkheid Art. 185 boek 6 BW gaat uit van de risicoaansprakelijkheid (maakt dat iemand voor de geleden schade opdraait, ook al heeft hij geen enkel schuld). producent. Art. 188 boek 6 BW blijkt dat de eiser moet bewijzen dat: 1. Er een gebrek is. 2. Hij schade heeft geleden 3. Er causaal verband is tussen gebrek en schade. De producent is niet aansprakelijk, als: 1. Hij het product niet in het verkeerd heeft gebracht. 2. Hij het gebrek niet bestond op het tijdstip waarop het product in het verkeer heeft gebracht. 3. Het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop het product in verkeer is gebracht, onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken. (ontwikkelingsrisico). Wat verstaan we onder schade: - Letselschade (schade door dood of lichamelijke letsel). - Productschade ( schade in de privésfeer, toegebracht aan andere producten. Alleen schade boven de 500,- komt tot een vergoeding in aanmerking). Een product: roerende zaken en elektriciteit met uitzondering van landbouwgrondstoffen en producten van de jacht. Na veel compromissen besluit de Raad van minister op 30 juli 1985 de Richtlijn Productenaansprakelijkheid. Dit moest binnen 3 jaar door alle lidstaten worden aangepast aan de inhoud van deze richtlijn. Wat zijn de bevoegdheden van de Europese - organisatie: 1. De Europese Commissie Zij bezit een exclusief recht van initiatief binnen de EG. Dat betekent dat geen algemeen besluit binnen de EG tot stand kan komen zonder een eerste aanzet (initiatief) door de commissie. - Bestaat uit 27 leden. - Alle lidstaten hebben één van hun burgers als commissaris aangesteld. - De Europese commissie is een collectief orgaan, een besluit wordt wel of niet aangenomen d.m.v. stemmen. - In hun functioneren hoeven zij geen rekening te houden met hun lidstaat. 2. Het Europees Parlement De EP bezit alleen het recht van advies met betrekking tot EU – regelgeving. De laatste tijd krijgt de EP steeds meer rechten, zoals het instemmingsrecht (heeft te maken met de toelating van nieuwe lidstaten tot de EU) en ook de co - decisierecht (medebeslissingsrecht) Vanaf 2009, kunnen EG-regels alleen na bemoeienis en met toestemming van het Europees Parlement tot stand komen. - Het Europees Parlement heeft 785 leden. - Worden één keer per 5 jaar gekozen door de ingezetenen. - Het aantal europarlementairs is afhankelijk van de omvang van de bevolking. - Als deze parlementairs gekozen zijn, dan komen ze in een fractie terecht (christendemocraten , Groenen, liberalen etc.) 3. De Raad van ministers / Raad van de Europese Unie Zij bezitten het exclusieve recht om regelgeving uit te vaardigen. De Raad is dus de EG wetgever. - Eerst gingen ze voor unanimiteit de laatste tijd gaan ze voor meerderheidsstemmen. - De ministers van elk land komen samen, dit zijn de ministers van een departement. Gaat het over landbouw, dan komt de minister van landbouw langs. - Europese top: De regeringsleiders komen samen met de minster buitenlandse zaken langs, drie keer in het jaar. In het EG-verband kennen we 2 vormen van besluiten, namelijk: Verordeningen: geldt onmiddellijk binnen de nationale rechtsorde van elke lidstaat. Dit heeft een uniforme werking van een verordening. Het is best problematisch, want: Allereerst is unanimiteit een vereiste, wil men een verordening uitvaardigen. Alle staten moeten dus akkoord zijn, en er is altijd wel een dwarsligger, denk aan Groot-Brittannië. Richtlijnen: een lidstaat heeft meer tijd, om de nieuwe aanpassing werkelijkheid te maken. Dit is een besluit gericht op alle lidstaten, met als opdracht de nationale wetgeving aan te passen aan de in het besluit geregelde materie. Productieaansprakelijkheid is een richtlijn. Vaak zijn de verschillende lidstaten het niet eens, daarom wordt er vaak geëindigd met een compromis. Harmonisatie: Gelijke wetgeving in alle EU-lidstaten. De productenaansprakelijkheid wordt door de EG geregeld, om dit één van de doelstellingen is van de EU, één interne markt. Waardoor we minder concurrentie is, dit streven wordt onder meer gerealiseerd door: - Een vrij verkeer van goederen (bijv. het afschaffen van in – en uitvoerrechten.) - De invoering van een gemeenschappelijk handelspolitiek ten opzicht van derde staten. - Een vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal. Hof van Justitie Dit is een vijfde belangrijke instelling van de EG, het hof van justitie van de EG. De taak van het hof is ‘de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van het verdrag te verzekeren’. Iedere lidstaat heeft 1 rechter, dus 27 rechters in het hof. 1. Het berechten van verschillen 2. Het geven van prejudiciële beslissingen. Ook werkgevers en werknemers zijn opgenomen op EG-niveau in een adviesorgaan met de naam het Economisch en Sociaal – comité. De voorzitterschap van de EG, wordt ook half jaar per land gewisseld. Naast de EU zijn er nog 2 belangrijke internationale organisaties op Europees vlak: 1. De Benelux Dit werd in 1958 gesloten tussen drie landen: Nederland, België en Luxemburg. Doelstelling was het tot stand brengen van de Economische Unie. Ook binnen de Benelux werd er gestreefd naar harmonisatie van wetgeving. 2. De Raad van Europa is verantwoordelijk voor de totstandkoming van het zeer belangrijke Verdrag tot bescherming van de recht van de mens (EVRM) uit 1950. - Dit heeft de Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) in gang gezet. - Een voorwaarden om een klacht in te dienen bij dit hof, is dat alle mogelijke nationale procedures moeten zijn doorlopen, zoals de Hoge Raad. Welk inhoudelijk invloed heeft EVRM op de Nederlandse rechtsorde: 1. Deugdelijke rechtspraak. 2. En op personen en familierecht.