Noot bij HR 12 december 2014, 13/04903, ECLI:NL:HR:2014:3594 (Achmea/Staat) 1. Doorkruist verhaal van kosten die door een privaat bedrijf zijn gemaakt wegens het in opdracht van de Staat reinigen van een wegdek na een ongeval de Brandweerwet of de Wegenwet op onaanvaardbare wijze? Die vraag, waarover door feitenrechters – zo illustreert ook de onderhavige zaak – wisselend werd geoordeeld, wordt in deze uitspraak door de Hoge Raad ontkennend beantwoord. 2. Dat de Staat als wegbeheerder naar de regels van het materiele civiele recht ter zake van het ongeval jegens de veroorzaker daarvan een vordering uit onrechtmatige daad (dan wel 185 WVW 1994) toekomt, besliste de raad reeds in HR 19 december 1975, NJ 1976/280 (Rijksweg 12). Hij benadrukt dat hier nog eens (rov. 3.4.2). Dat ook door de Staat als gevolg van onrechtmatig handelen van derden intern ‘gemaakte kosten’ voor vergoeding in aanmerking komen is – eveneens – vaste rechtspraak (HR 16 oktober 1998, NJ 1999/196 m.nt. A.R. Bloembergen (AMEV/Staat)). 3. In de onderhavige zaak stond niet zozeer de materiele civielrechtelijke grondslag van de vordering ter discussie, maar ging het om de vraag of met het verhaal geen onaanvaardbare doorkruising van een publiekrechtelijke regeling (Brandweerwet 1985, Wegenwet) plaatsvond, in welk geval het verhaal om die (bijzondere) reden ongeoorloofd zou zijn. Het betreft hier de zogenaamde doorkruisingsleer, verwoord in HR 26 januari 1990, NJ 1991/393 (Windmill) m.nt. M. Scheltema onder NJ 1991/394, die in essentie beoogt te voorkomen dat de overheid zich op oneigenlijke wijze van het privaatrecht bedient en daarbij bijvoorbeeld rechtsbescherming van de burger frustreert. 4. In casu was het niet de brandweer die de taken verrichtte, maar een particulier bedrijf dat daarvoor aan de Staat factureerde. De verrichte activiteiten bestonden ook niet uit typische brandweerwerkzaamheden, noch uit regulier wegonderhoud, maar uit verwijdering van door een kettingbotsing uit auto’s op het wegdek gelekte olie. Het verweer dat de doorkruisingsleer aan het verhaal van dergelijke kosten in de weg staat was onmiskenbaar geïnspireerd door HR 11 december 1992, NJ 1994/639 m.nt. M. Scheltema (Vlissingen/Rize), waarin het ging om kosten van door de brandweer verrichte (na)blussingsactiviteiten. Ter zake van die kosten werd aangenomen dat deze niet langs privaatrechtelijke weg konden worden verhaald (op de eigenaar van het gebluste schip), omdat uit de wetsgeschiedenis van de Brandweerwet bleek dat de wetgever publiekrechtelijk kostenverhaal niet had gewild. Anders dan in dat geval, waarin onder meer werd getwist over de grondslag van de vordering tot verhaal van de kosten, staat in de onderhavige zaak vast dat de Staat ter zake van de gemaakte kosten in beginsel (waarmee ik bedoel afgezien van de doorkruisingsvraag) een vordering uit onrechtmatige daad toekomt, omdat het gaat om herstel van een op onrechtmatige wijze beschadigde zaak van de Staat. 5. @@@