Een onderzoek naar de behoefte aan fitness bij

advertisement
Een onderzoek naar de behoefte aan fitness bij verstandelijk gehandicapten binnen de
verschillende centra van stichting Ons Tweede Thuis.
Beroepsopdracht door:
Nine `t Hoen
Nick van der Kaaij
Saskia Knol
Hogeschool van Amsterdam
Instituut Fysiotherapie
Amsterdam, juni 2005
2
Een onderzoek naar de behoefte aan fitness bij verstandelijk gehandicapten binnen de
verschillende centra van stichting Ons Tweede Thuis.
Beroepsopdracht door:
Nine `t Hoen
Nick van der Kaaij
Saskia Knol
Hogeschool van Amsterdam
Instituut Fysiotherapie
Amsterdam, juni 2005
3
Inhoudsopgave
Voorwoord .............................................................................................................................5
Inleiding .................................................................................................................................6
Vraagstelling ......................................................................................................................6
Deelvragen .........................................................................................................................6
Hoofdstuk 1 De verstandelijke handicap .................................................................................7
1.1 Inleiding .......................................................................................................................7
1.2 Epidemiologische gegevens ..........................................................................................7
1.3 Beloop ..........................................................................................................................8
Hoofdstuk 2 Bewegen met een verstandelijke handicap ..........................................................9
2.1 Inleiding .......................................................................................................................9
2.2 Gezondheidsrisico’s....................................................................................................11
2.3 Fysiotherapie ..............................................................................................................11
Hoofdstuk 3 Stichting Ons Tweede Thuis.............................................................................13
3.1 DC Amstel-Meer ........................................................................................................13
3.2 WC Beethovenlaan .....................................................................................................14
3.3 WC De Spil ...............................................................................................................16
Hoofdstuk 4..........................................................................................................................18
4.1 Methoden....................................................................................................................18
4.2 Onderzoekspopulatie...................................................................................................18
Hoofdstuk 5..........................................................................................................................20
5.1 Voorbereiding.............................................................................................................20
5.2 De vragenlijsten..........................................................................................................20
5.3 Valkuilen ....................................................................................................................22
Hoofdstuk 6..........................................................................................................................23
6.1 Inleiding .....................................................................................................................23
6.2 Proces .........................................................................................................................23
6.3 De artikelen ................................................................................................................24
6.4 Uitkomsten .................................................................................................................25
6.5 Conclusie....................................................................................................................28
Hoofdstuk 7..........................................................................................................................29
7.1 Inleiding .....................................................................................................................29
7.2 Vincentius Welbevinden Schaal (VWS)......................................................................30
7.3 Meetinstrument Kwaliteit van Bestaan (MKB)............................................................31
Resultaten en Conclusie........................................................................................................33
Discussie ..............................................................................................................................37
Samenvatting........................................................................................................................39
Literatuur .............................................................................................................................40
Bijlagen................................................................................................................................43
Bijlage 1 ...........................................................................................................................44
Bijlage 2 ...........................................................................................................................48
Bijlage 3 ...........................................................................................................................53
Bijlage 4 ...........................................................................................................................55
Bijlage 5 ...........................................................................................................................61
Bijlage 6 ...........................................................................................................................64
4
Voorwoord
De auteurs hebben door middel van deze beroepsopdracht getracht een helder beeld te
schetsen van de behoefte aan fitness bij verstandelijk gehandicapten binnen stichting Ons
Tweede Thuis. Tevens wilden de auteurs nagaan wat voor invloed sociaal-emotioneel niveau
heeft op deze behoefte.
Wanneer u veel in contact komt, of gaat komen, met deze doelgroep is het van belang dat u
kennis hebt over het belang van bewegen. Hierbij ontstaan vragen als: in hoeverre hebben
verstandelijk gehandicapten zelf de behoefte om te bewegen? Zijn er redenen waarom
verstandelijk gehandicapten minder bewegen dan ze zouden willen en welke rol speelt de
begeleiding hierbij? Op deze en andere vragen wilden de auteurs een antwoord geven in deze
beroepsopdracht.
Deze beroepsopdracht is bedoeld voor fysiotherapeuten die werkzaam zijn met verstandelijk
gehandicapten. Daarnaast zal het voor studenten die meer te weten willen komen over
verstandelijk gehandicapten en voor studenten die in hun stage te maken krijgen met
verstandelijk gehandicapten een bron van informatie kunnen betekenen.
De auteurs zijn dank verschuldigd aan Menno de Jong en Jan Voorn van Fysiotherapeutisch
Instituut Kudelstaart-Aalsmeer voor de steun en hulp gedurende deze periode. Verder zijn de
auteurs stichting Ons Tweede Thuis en in het bijzonder de coördinatoren, begeleiding en
cliënten van de drie centra zeer dankbaar voor de tijd die men in ons heeft willen investeren
tijdens deze beroepsopdracht. Tot slot gaat onze dank uit naar Rob Boersma, de begeleidend
docent van de Hogeschool van Amsterdam.
5
Inleiding
Dit onderzoek sluit aan op twee eerder gedane onderzoeken door studenten van de HvA. Door
middel van dit onderzoek naar de behoefte aan fitness bij verstandelijk gehandicapten, van
verschillende sociaal-emotionele niveaus, zal hierover een uitspraak gedaan worden.
Tijdens onze stages is geen van de auteurs in een instelling met verstandelijk gehandicapten
werkzaam geweest. Om deze reden was dit werkveld, in vergelijking met bijvoorbeeld een
ziekenhuis, eerstelijnspraktijk of verpleeghuis, onbekend terrein.
Fitness is niet weg te denken uit het leven van vele mensen. Ook bedrijfsfitness maakt zijn
opmars in het (dagelijkse) bedrijfsleven. Fitness (en bewegen) bij verstandelijk gehandicapten
is echter een onderwerp waar weinig over bekend is.
Fitness, dat een deel van de vraagstelling vormt, was voor de auteurs aantrekkelijk. Een van
hen heeft stage gelopen in de fysiofitness en zodoende was de combinatie tussen fitness
enerzijds en de verstandelijk gehandicapten anderzijds een voor hen interessante en leerzame
aangelegenheid.
Daarnaast kreeg een van de studenten een verstandelijk gehandicapte onder behandeling
tijdens een stage in de eerstelijnspraktijk, een ontwikkeling welke door decentralisering steeds
vaker te zien is.
Fysiotherapeutisch Instituut Kudelstaart-Aalsmeer wilde inventariseren wat de behoefte aan
fitness is bij verstandelijk gehandicapten binnen stichting Ons Tweede Thuis. Ook wilden zij
nagaan wat de invloed van het sociaal-emotionele niveau van de verstandelijk gehandicapten
is op deze behoefte.
Er is bewust gekozen voor de drie centra omdat zij verschillen in sociaal-emotioneel niveau.
Vraagstelling
In hoeverre is er behoefte aan fitness bij verstandelijk gehandicapten binnen Ons Tweede
Thuis en welke invloed heeft het (sociaal-emotionele) niveau op deze behoefte?
Deelvragen
Wat is de visie van Ons Tweede Thuis ten aanzien van fitness voor mensen met een
verstandelijke handicap?
Wat houdt fitness met verstandelijk gehandicapten in?
Welke methoden kunnen gebruikt worden om mensen met een verstandelijke handicap binnen
drie representatieve woonvormen van Ons Tweede Thuis te benaderen?
Wat is het verschil in vragenlijsten afnemen bij verstandelijk gehandicapten van verschillende
niveau`s?
Met welke pathologieën c.q. aandoeningen moet je rekening houden wanneer je als
fysiotherapeut fitness geeft aan verstandelijk gehandicapten?
Wat zijn betrouwbare en valide meetinstrumenten bij mensen met een verstandelijke handicap
met betrekking tot bewegingsactiviteiten?
6
Hoofdstuk 1 De verstandelijke handicap
1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt algemene informatie verschaft met betrekking tot verstandelijk
gehandicapten en wordt onder andere stil gestaan bij de incidentie, etiologie, meest
voorkomende aandoeningen en de verschillen in niveau.
De meest recente internationale definitie van een verstandelijke handicap is voorgesteld door
de American Association on Mental Retardation, AAMR. De A.A.M.R. is een gezaghebbende
vereniging van vooral psychiaters en psychologen in Amerika. Welke om de tien jaar een
nieuwe definitie over verstandelijke handicap voorgelegd. Zij volgen de evolutie in de zorg
voor personen met een verstandelijke handicap op de voet en passen de definitie aan aan de
nieuwe realiteit.
Volgens de A.A.M.R verwijst de verstandelijke handicap naar:
Substantiële beperkingen in het huidige functioneren en wordt gekenmerkt door een
significant beneden gemiddeld intellectueel functioneren dat gelijktijdig bestaat met daarmee
samenhangende beperkingen in twee of meer van de volgende van toepassing zijnde
adaptieve (aanpassing) vaardigheidsgebieden: communicatie, zelfredzaamheid, wonen,
sociale vaardigheden, gebruik maken van de samenleving, zelfbepaling, gezondheid en
veiligheid, functionele schoolse vaardigheden, ontspanning en werken. De verstandelijke
handicap komt voor het achttiende levensjaar tot uiting. W7 (1)
Ongeveer 8 van de 1000 Nederlanders zijn verstandelijk gehandicapt. Als we uitgaan van 16
miljoen Nederlanders, dan zijn er 120.000 mensen met een verstandelijke handicap in
Nederland.
De levensverwachting van mensen met een verstandelijke handicap is deze eeuw enorm
toegenomen. De huidige levensverwachtingen van zeer licht verstandelijk gehandicapten is
ongeveer gelijk aan die van niet gehandicapten.
De huidige levensverwachting voor matig tot zeer ernstig verstandelijk gehandicapten is
ongeveer 50 jaar.
Binnen de populatie van mensen met een verstandelijke handicap zijn veel verschillen. Er
wordt gekeken naar verstandelijk functioneren, ervaringsordeningen en sociaal-emotioneel
functioneren. O6
1.2 Epidemiologische gegevens
Een verstandelijke handicap wordt gedefinieerd als een blijvende achterstand in cognitieve en
sociale ontwikkeling. Van alle mensen met een verstandelijke handicap is het grootse deel
licht verstandelijk gehandicapt, namelijk 75%. Deze mensen hebben een IQ tussen de 50 en
70, wat neerkomt op een ontwikkelingsniveau dat vergelijkbaar is met dat van een 8- tot 12jarig kind. Daarnaast heeft 20% een matig of ernstig verstandelijke handicap. Iemand is matig
verstandelijk gehandicapt bij een IQ tussen de 35 en 50 en dus met een ontwikkelingsniveau
van een 4- tot 6-jarige.
Ernstig verstandelijk gehandicapten hebben een IQ tussen 20 en 35 en functioneren op het
niveau van een kind van 2-4 jaar. Een kleine minderheid (5%) heeft een zeer ernstig
1
W verwijst naar website, O verwijst naar overige literatuur.
7
verstandelijke handicap: een IQ van minder dan 20, een ontwikkelingsniveau van een baby tot
2-jarige.
Het grootste deel van de mensen met een verstandelijke handicap, naar schatting 65 tot 70%
woont thuis bij de ouders of zelfstandig, al dan niet met begeleiding.
In instellingen voor verstandelijk gehandicapten wonen ongeveer 32.000 mensen. Ruim
14.000 van hen woont in een semi-murale instelling of voorziening.
Van alle mensen in de intramurale instellingen heeft ongeveer 10% een lichte, 65% een
matige of ernstige en 25% een zeer ernstig verstandelijke handicap.
Van alle bewoners in intramurale instellingen heeft 30%, maar mogelijk meer, een of meer
orthopedische afwijkingen. Epilepsie komt bij 30% van de populatie voor. Het gaat dan vaak
om moeilijk te behandelen vormen van epilepsie. S12
1.3 Beloop
Mensen met een verstandelijke handicap hebben vaak meer gezondheidsproblemen dan
mensen zonder verstandelijke handicap. Hier wordt onder andere epilepsie, aandoeningen aan
het bewegingsapparaat, aandoeningen aan het centrale zenuwstelsel en psychische problemen
onder verstaan. Mensen die lijden aan epilepsie gaan vaak in de loop van jaren achteruit in
hun mogelijkheden. Dit komt waarschijnlijk door de epilepsie, in combinatie met langdurig
medicijngebruik. S1
1.4 Gezondheidsproblemen S1, O5
Bij mensen met een verstandelijke handicap is veelvuldig sprake van co-morbiditeit. Er is dan
niet alleen een cognitief tekort, er zijn andere aandoeningen waaronder neurologische ziekten
als epilepsie en spasticiteit, stoornissen van belangrijke organen door bijvoorbeeld
hartafwijkingen en nierziekten, orthopedische problemen, zintuigstoornissen en specifieke
pedagogische en psychische problematiek
Bij mensen met een licht en matige verstandelijke handicap blijkt dat de oorzaak van de
handicap in de helft van de gevallen onbekend of niet onderzocht is. De verwachting is dat,
door toenemende technologieën en inzichten, de oorzaak van de verstandelijke handicap
steeds vaker bekend zal worden. Bekende syndromen zijn onder andere het syndroom van
Down, het syndroom van Prader-Willi en het Foetaal Alcohol-Syndroom. U kunt meer over
deze syndromen lezen in de bijlagen 4 en 5.
2
S verwijst naar scriptie
8
Hoofdstuk 2 Bewegen met een verstandelijke handicap
2.1 Inleiding O6
Het is bekend dat regelmatig bewegen preventief werkt bij aandoeningen en ziekten. Hiervoor
is in 2001 een wetenschappelijk onderzoek gedaan door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Hieruit is de Nederlandse Norm Gezond Bewegen uit voort gekomen. Uit
deze norm is gebleken dat volwassenen wekelijks 210 minuten matig intensief zouden horen
te bewegen. Dit komt neer op 30 minuten per dag, of per dag bijvoorbeeld 5 km lopen of 16
km fietsen.
Deze norm geldt voor alle volwassenen, onderzoek naar volwassenen met aandoeningen,
zoals osteoporose, en naar de Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor verstandelijk
gehandicapten staat echter nog in de kinderschoenen.
Uit de Nederlandse Norm Gezond Bewegen O10 blijkt verder dat mensen minder bewegen
naarmate ze ouder worden en dat deze afname al zichtbaar wordt vanaf het 21e jaar. Op een
leeftijd van 36 – 37 jaar wordt bij ongeveer 40% van de Nederlanders overgewicht
geconstateerd als rechtstreeks gevolg van te weinig bewegen. De overheid heeft er belang bij
te voorkomen dat veel mensen ten gevolge van een inactief leven ziek worden en veel te
vroeg een beroep doen op gezondheidszorg.
Lichamelijke inactiviteit is eerder regel dan uitzondering bij mensen met een licht of matig
verstandelijke handicap. Om deze reden verkeren zij vaak in een slechte lichamelijke conditie.
Gevolg hiervan zijn onder andere weinig uithoudingsvermogen en kracht, een verhoogd
valrisico en vermindert reactievermogen.
De waarde van regelmatig bewegen:
 behoud van zelfstandigheid,
 preventie van gezondheidsrisico’s,
 verbetering van kwaliteit van leven.
Bij mensen met een lichte of matige handicap doen zich in toenemende mate
gezondheidsrisico’s voor:
 obesitas;
 conditieverlies;
 valrisico’s;
 verminderd uithoudingsvermogen;
 in toenemende mate sociale risico’s zoals het uitvoeren en volhouden van dagactiviteiten
en werk.
De oorzaken van inactiviteit liggen zowel in de persoon als in de omgeving, meer bewegen
vraagt een gedragsverandering. Op de volgende pagina volgt een aantal punten welke
beweging kunnen bemoeilijken:
9







angst en ongemak
geringe motivatie
geringe stimulans
beperkt aanbod
decentralisatie
gedragsverandering
functiebeperkingen
ad.1 gebrek aan positieve lichaamservaring. Ook door overprotectie.
ad.2 vaak thuis op de bank blijven zitten. Geen plezier beleven aan beweging.
ad.3 zowel vanuit zichzelf als vanuit de omgeving (vaak weinig tijd), vaak veel stimulans
nodig.
ad.4 er zijn voor verstandelijke gehandicapten minder mogelijkheden tot beoefenen van
sporten bij `gewone sportverenigingen`. Toch zijn er speciale verenigingen (zoals
Nebas) die sporten aanbieden voor verstandelijke gehandicapten.
ad.5 leidt tot reductie bewegingszorg, minder begeleiding voedingspatroon en minder
aandacht aan lichamelijk actieve leefstijl. Dit kan leiden tot bedreiging van de
gezondheid door bijvoorbeeld inactiviteit, overgewicht en valrisico.
ad. 6 bij mensen met een verstandelijke handicap is dit veel moeilijker te bewerkstellingen
dan bij mensen zonder handicap.
ad. 7 mensen met een verstandelijke handicap kunnen functiebeperkingen hebben. Zo
kunnen verstandelijk gehandicapten rolstoelgebonden zijn, bewegingsarmoede
hebben, beschikken over een slecht gezichtsvermogen en daarnaast orthopedische of
neurologische aandoeningen hebben.
10
2.2 Gezondheidsrisico’s
Tegenwoordig worden fitnessprogramma’s ook voor de ‘reguliere fitnessers’ steeds meer ‘op
maat’ gemaakt voor hun specifieke doel en/of gezondheidsproblematiek. Hierdoor vertoont de
opzet van de ‘gewone’ fitness steeds meer overeenkomsten met de ‘fitness’ voor verstandelijk
gehandicapten. Fitness aan verstandelijk gehandicapten moet echter wel gegeven worden door
mensen die achtergrondkennis hebben over verstandelijk gehandicapten en daardoor weten
wat zij kunnen verwachten en hoe daarmee om te gaan. In de bijlagen wordt beschreven waar
bij de verschillende aandoeningen rekening mee gehouden moeten worden.
In het algemeen moet rekening gehouden worden met:












hartaandoeningen;
stoornissen in het gezichtsvermogen;
houdingsafwijkingen zoals scoliose, pes planus, pes valgus;
epilepsie;
anders dan normale spierspanning in romp en/of ledematen;
versterking van de reflexen;
reflux (terugkomen van de maaginhoud in de darmen) en snel verslikken;
grove, lompe motoriek;
ernstige spraakachterstand tot afwezige spraakontwikkeling;
recidiverende luchtweginfecties;
verminderde weerstand;
(aangeboren) aandoeningen aan de luchtwegen.
Er dient tevens rekening te worden gehouden met de invloed van medicatie zodat
(bijvoorbeeld) geen spierpijn, duizelig- of misselijkheid ontstaat door te weinig of te snelle
warming-up.
2.3 Fysiotherapie S1, S11, S12, S13
Een verstandelijke handicap op zich is geen reden tot fysiotherapeutische interventie. De
kennis van de fysiotherapeut zal specifiek gericht moeten zijn op de centraal neurologische
aandoeningen met de daaruit komende gevolgen. Ook kennis van de verschillende syndromen
is een vereiste. De fysiotherapeut heeft met zijn specifieke kennis van het bewegend
functioneren een signalerende functie ten aanzien van mensen met een verstandelijke
handicap.
Kenmerkend voor fysiotherapie bij mensen met een verstandelijke handicap is:
 De behandelmethoden moeten bruikbaar gemaakt worden voor verstandelijk
gehandicapten.
 De interventie is vaak langdurig van aard, omdat er meestal sprake is van een
ontwikkelingsperspectief.
 Het fysiotherapeutisch handelen richt zich op diagnostiek, het optimaliseren van functies
en het mogelijk maken dat aspecten van de behandeling in de ADL-activiteiten gebruikt
kunnen worden.
 In het fysiotherapeutisch zorgproces is er sprake van behandelen, begeleiden en adviseren.
 De kunst- en hulpmiddelen en aanpassingen behoren tot het werkdomein.
11
De fysiotherapeut richt zich op het bewegend functioneren van de mens. Observatie,
onderzoek en analyse van bewegen behoren tot de specifieke deskundigheid van de
fysiotherapeut. Tijdens de observatie en het onderzoek legt de fysiotherapeut vast wat de
bewegings(on)mogelijkheden van de patiënt zijn en op welke wijze de bewegingen
plaatsvinden, om te kunnen analyseren waarom de patiënt juist op deze manier beweegt.
In zijn analyse zoekt hij naar beïnvloedbare factoren. Wat kan een individu op basis van zijn
interne (on)mogelijkheden (zowel fysiek als psychologisch) in die specifieke situatie en
omstandigheden, welke problemen worden in het dagelijks handelen en de sociale participatie
ervaren en welke (on)mogelijkheden heeft de omgeving te bieden, zowel fysiek als sociaal.
Op de te beïnvloeden factoren baseert de fysiotherapeut het behandelplan en worden
behandeldoelen vervaardigd.
12
Hoofdstuk 3 Stichting Ons Tweede Thuis O3
3.1 DC Amstel-Meer O10
Dagcentrum Amstel-Meer is een intramurale instelling en maakt deel uit van de drie centra
van het onderzoek naar de behoefte aan fitness.
Er zijn momenteel 75 cliënten die een dagbesteding hebben bij het dagcentrum Amstel-Meer.
Het sociaal-emotionele niveau is gemiddeld genomen ongeveer gelijk aan dat van een kind
van drie à vier jaar. Dit betekent dat de cliënten over het algemeen een lager sociaalemotioneel niveau hebben (dit in vergelijking tot de cliënten van De Beethovenlaan en De
Spil).
De cliënten zijn verdeeld over zeven groepen met in elke groep ongeveer 7 tot 14 mensen. Op
elke groep staan gemiddeld genomen twee à drie begeleiders.
De begeleiders hebben een opleiding Sociaal Pedagogisch Werk op niveau 3 of 4. De functie
van de begeleiding ligt voornamelijk in het instandhouden van functies en het stimuleren van
ADL-activiteiten van de cliënten.
Binnen dagcentrum Amstel-Meer zijn verschillende groepen cliënten. Hierin bevinden zich
onder andere EMG-cliënten (Ernstig Meervoudig Gehandicapte patiënten), autisten en
geriatrische cliënten.
Met de groep EMG-patiënten worden vooral activiteiten gedaan waarbij het lichaam
sensorisch geprikkeld wordt. Zo bestaat er een zogenaamde snoezelruimte, waarin onder
andere een ballenbak, een waterbed, “lampen” en hangstoel aanwezig zijn en verder allerlei
kleuren te zien zijn.
De autistische groep heeft een strakker dagprogramma, waarbij de activiteiten standaard
gebeuren. Een voorbeeld van een activiteit uit het dagprogramma van de autistische groep is
elke dag een stuk wandelen, of het nu regent of niet. Tot slot is er de groep met geriatrische
patiënten. Hierin bevinden zich cliënten met een leeftijd vanaf ongeveer veertig jaar. Deze
groep houdt zich voornamelijk bezig met creatieve activiteiten als tekenen, schilderen, kleien
en houtbewerking
De fysiotherapie werkt veelal één op één. Dit houdt in dat zij weinig samenwerkt met andere
disciplines zoals bewegingsagogie of logopedie. Er wordt wel groepstherapie gegeven.
Met alle cliënten wordt, wanneer mogelijk, elke dag een blokje gelopen. Ook
rolstoelgebonden cliënten gaan naar buiten.
De cliënten met een relatief hoger sociaal-emotioneel niveau gaan één keer per week met een
groep zwemmen.
Momenteel wordt er gemiddeld anderhalf keer per week aan bewegingsactiviteiten gedaan.
Daarnaast wordt dagelijks een stuk gelopen. De meeste begeleiders vinden dit summier maar
moeten zich vanwege tijdgebrek hierbij neerleggen. De reden waarom er niet meer met
cliënten aan bewegingsactiviteiten wordt gedaan ligt in het feit dat er personeelsproblemen
zijn en men budgetgebonden is.
Voor de cliënten met een (zeer) laag sociaal-emotioneel niveau die niet in staat zijn
regelmatig te bewegen, zijn er speciale waterbedden en aangepaste matrassen tegen decubitus.
Dagcentrum Amstel-Meer beschikt over een mooie gymzaal waar, door organisatorische
problemen zoals personeelsproblemen, hooguit een paar keer per week gebruik van gemaakt
wordt.
Er zijn op dit moment twee cliënten van Amstel-Meer die aan fitness doen bij
Fysiotherapeutisch Instituut Kudelstaart-Aalsmeer. Zowel cliënten als de begeleiders zijn hier
tot nu toe tevreden over.
Één keer per jaar, wordt er een sportdag georganiseerd door Ons Tweede Thuis. Cliënten
kunnen zich hiervoor inschrijven. De sportdag wordt vooral gebruikt om het sporten te
promoten. Deze wordt elk jaar volgens een vast stramien georganiseerd. ‘s-Ochtends
13
Oudhollandse spelen als sjoelen, bliklopen en koekhappen. ‘s-Middags wordt er gezwommen.
Elk jaar in hetzelfde gebouw. Dit wordt bewust gedaan omdat op deze manier cliënten precies
weten waar ze aan toe zijn. Hier doen alle centra van Ons Tweede Thuis aan mee. Meestal
zijn er ruim twintig cliënten van Amstel-Meer die mee doen.
De begeleiding van dagcentrum Amstel-Meer geeft aan het belangrijk te vinden dat hun
cliënten bewegen, maar niet specifiek via fitness. In de conclusie zullen wij hier verder op
ingaan.
3.2 WC Beethovenlaan O11
Visie van woonvoorziening Beethovenlaan ten aanzien van fitness bij verstandelijke
gehandicapten.
Het tweede centrum dat besproken zal worden is woonvoorziening Beethovenlaan te
Aalsmeer. Deze woonvoorziening bestaat uit twee gebouwen. Één bevindt zich op de
Woonvoorziening Beethovenlaan en de ander op de Roerdomplaan te Aalsmeer. Er wonen
kinderen, jongeren en ouderen op beide locaties. In totaal wonen er 31 bewoners op beide
locaties. Er zijn over twee locaties gezien vier groepen waarin zich gemiddeld zeven clienten
per groep bevinden. Er zijn twee begeleiders per groep beschikbaar. De ouderengroep bestaat
uit elf personen, de groep met kinderen en jongeren uit 6 personen.
Beide locaties zijn ´´24 uur intramuraal instellingen´´.
Elke clienten heeft een eigen kamer. Er bevindt zich in beide locaties een gemeenschappelijke
ruimte. Deze is bedoeld als ontmoetingsplaats voor de cliënten.
Het sociaal-emotionele niveau van de cliënten is gemiddeld genomen redelijk hoog, zeker in
vergelijking met dagcentrum Amstel-Meer. Maar in vergelijking met de cliënten van
Woonvoorziening De Spil hebben de cliënten van de wooncentrum Beethovenlaan gemiddeld
genomen een lager sociaal-emotioneel niveau.
De visie van Woonvoorziening Beethovenlaan is: mensen zich thuis laten voelen en een
familiare en huiselijke groep creëren. Dit komt tot uiting in een persoonlijk
ondersteuningsplan.
Ook de begeleiders en coördinatoren van Woonvoorziening Beethovenlaan zijn van mening
dat beweging en sporten van belang is voor de bewoners. Het blijkt dat de meeste mensen die
woonachtig zijn op Woonvoorziening Beethovenlaan wekelijks al dusdanig veel activiteiten
uitvoeren en beweging hebben (veel op eigen initiatief), dat ze simpelweg geen behoefte
hebben aan `nieuwe activiteiten` zoals fitness.
Het zijn vooral de kinderen en de jongeren die veel doen aan activiteiten. Zo is er een aantal
dat een sport beoefent. Voetbal is populair bij een aantal jongens. Een paar andere jongeren
doen aan rolstoelhockey. Er is een jongen die een handybike heeft. Zo vermaken de jongeren
zichzelf en hebben de meeste weinig behoefte aan nog meer activiteiten.
Het is desondanks in veel gevallen wel nodig om de clienten te stimuleren tot sport en
beweging. De reden hiervoor is dat hun wezenlijke motivatie over het algemeen lager is dan
bij mensen zonder verstandelijke handicap. Vaak hebben de clienten ook minder inzicht in de
positieve effecten van sport en bewegen. Het is dan ook noodzakelijk de clienten dit duidelijk
te maken.
Woonvoorziening Beethovenlaan is minder groot dan bijvoorbeeld Dagcentrum Amstel-Meer.
Decentralisatie heeft volgens de Beethovenlaan geen negatieve invloed op sport en beweging
voor de bewoners. Het is wel zo dat, wanneer je als woonvoorziening centraler ligt en meer
een collectief vormt, alles sneller geregeld kan worden. Zowel begeleiders, coördinatoren als
cliënten vinden dat de begeleiding en de organisatie soms minder gemakkelijk verloopt. Een
14
voorbeeld hiervan is dat wanneer een bewoner wil sporten, hij dit zelf moeten regelen. Men
beschikt binnen de Woonvoorziening Beethovenlaan niet over eigen vervoer.
Naast de jongeren en kinderen zijn er ook een aantal groepen met oudere clienten woonachtig
op de Woonvoorziening Beethovenlaan. De ouderengroepen zullen niet allemaal aan dezelfde
activiteiten willen deelnemen als de jongeren en de kinderen. Zo is zwemmen een voorbeeld
van een activiteit die aan de meeste ouderen niet besteed is. De reden hiervoor, is dat de
meeste ouderen historisch gezien hier niet mee zijn opgegroeid. Er zijn ouderen die
bijvoorbeeld wel meedoen met het wandel- en fietsvierdaagse en paardrijden.
Voor de ouderen is er de ouderensoos. Dit is een ontmoetingsplaats voor ouderen. Voor hen is
dit een goede manier om sociale contacten te leggen en te onderhouden.
Binnen woonvoorziening Beethovenlaan komen een aantal specifieke aandoeningen voor. Dit
zijn onder andere ADHD, hartklachten, klachten van de luchtwegen en Syndroom van Down.
15
3.3 WC De Spil O12
Visie van woonvoorziening WC De Spil ten aanzien van fitness bij verstandelijke
gehandicapten.
Woonvoorziening De Spil is het derde centra dat deel uitmaakt van ons onderzoek en is in
tegenstelling tot dagcentrum Amstel-Meer een semi-murale instelling. De Spil biedt onderdak
aan cliënten met een gemiddeld en hoog sociaal-emotioneel niveau. De cliënten van
Woonvoorziening De Spil hebben de meeste zelfstandigheid binnen de drie verschillende
woonvormen van Ons Tweede Thuis, welke bij ons onderzoek betrokken zijn.
Woonvoorziening De Spil is gevestigd in een gebouw waar ook een kinderopvang, kerk,
restaurant en huisartsenpraktijk aanwezig zijn. Direct naast woonvoorziening De Spil is een
woonvoorziening voor 55 plussers. Hierdoor leven 55 plussers dicht bij de cliënten van
Woonvoorziening De Spil. Hierdoor kunnen de clienten, indien daar behoefte aan is,
gemakkelijk in contact komen met de ‘normale’ wereld. Uit de gesprekken die gevoerd zijn,
bleek dat dit ook gebeurt. Zo is het contact wat cliënten van Woonvoorziening De Spil
onderhouden met de 55 plussers, goed. Niet ver van Woonvoorziening De Spil is in
Kudelstaart een sportcomplex met een fitnesszaal. Er zijn cliënten die hier wel eens gebruik
van maken. Dit is een openbare sportplaats. Andere cliënten sporten in nabijgelegen
sportcentra. Woonvoorziening De Spil vindt het belangrijk dat hun cliënten zoveel mogelijk
participeren in de samenleving.
Ook binnen woonvoorziening De Spil streeft men er naar op verschillende woonbehoeften en
wensen een antwoord te kunnen geven en kiest men daarbij niet voor een bepaalde
woonvorm. Het wonen in groepsverband bestaat overigens al langer, ook ontstaan zoals bij
Woonvoorziening De Spil, steeds meer vormen van individueel en zelfstandig wonen in
appartementen. De begeleiding en verzorging wordt zoveel mogelijk afgestemd op de
persoonlijke hulpvragen.
De cliënten wonen in appartementen en hebben verschillende dagactiviteiten. In principe
wonen zij zelfstandig, het is echter wel een vereiste dat iedere cliënt zich minimaal één keer
per etmaal laat zien. Dit wordt schriftelijk bijgehouden. De meeste cliënten van
Woonvoorziening De Spil werken overdag. Dit kan bijvoorbeeld in een restaurant (catering),
kinderboerderij, fietsenwerkplaats of bij een hoveniersproject. Cliënten die hier niet voor in
aanmerking komen gaan naar een dagcentrum buiten Woonvoorziening De Spil. In
Woonvoorziening De Spil is een restaurant waar cliënten van andere centra werkzaam zijn.
Hier kunnen de cliënten van Woonvoorziening De Spil eten en sociale contacten opdoen.
Cliënten van woonvoorziening De Spil worden begeleid door begeleiders. Er zijn in totaal 23
begeleiders. Deze begeleiders zijn onder te verdelen in specifiekere groepen zoals begeleiders
in de huishouding. Deze begeleiders begeleiden de cliënten in de huishouding, dit wil zeggen
dat zij de cliënten begeleiden in het schoonmaken. Daarnaast indien nodig, wassen en strijken
zij. Verder heeft iedere cliënt een persoonlijke begeleider. De functie van deze begeleiders is
dat zij praten met cliënten, indien daar behoefte aan is. Ze proberen familierelaties te
onderhouden en dragen bij aan de sociaal-emotionele balans. Verder zijn er assistentbegeleiders. Deze voeren allerlei uiteenlopende klussen uit voor de cliënten en helpen tevens
de andere begeleiders.Tot slot zijn er de zogenaamde ADL´ers. Hun functie is koken,
boodschappen doen en andere huishoudelijke taken. Verder maken zij ook schoon en zijn zij
betrokken bij het persoonsgericht werken.
Al deze activiteiten worden vanuit het persoongericht werken gerealiseerd.
Cliënten krijgen in vergelijking tot bijvoorbeeld dagcentrum Amstel-Meer meer vrijheid. Er
wordt door de begeleiding weinig gestimuleerd tot beweging en sporten. Dit leidt tot
16
inactiviteit en zodoende is obesitas binnen Wooncentrum De Spil veel voorkomend. Cliënten
van Woonvoorziening De Spil maken zelf de beslissing of zij in hun eigen appartement, in het
restaurant of ergens anders eten. Dit resulteert dan ook in veelvuldig (ongezond) eten, wat
zodoende obesitas bevorderend werkt..
De meeste begeleiders van Woonvoorziening De Spil zijn dan ook geïnteresseerd in sport en
bewegingsactiviteiten. Helaas kunnen wij deze conclusie niet trekken vanuit de uitkomsten
van de vragenlijsten. Wel is het zo dat de gevoerde gesprekken met de begeleiders en
coördinatoren een goed beeld hebben gegeven. Er zijn een aantal cliënten welke momenteel
bij Fysiotherapeutisch Instituut Kudelstaart-Aalsmeer sporten, maar De Spil vindt dit te
weinig. Dit komt mede doordat de clienten zelfstandig zijn en alle activiteiten vanuit de
cliënten zelf moeten komen, maar er wordt wel getracht mensen meer aan het bewegen te
krijgen. Door organisatorische problemen zoals personeelstekort en financiële problematiek is
dit tot nu toe moeilijk te realiseren.
Wat is nu een verschil tussen Woonvoorziening Beethovenlaan en de twee andere centra?
Welnu, het verschil tussen dagcentrum Amstel-Meer en de woonvoorziening Beethovenlaan
is dat de cliënten van de Wooncentrum Beethovenlaan veel vrijheid krijgen. De cliënten van
Dagcentrum Amstel-Meer zijn meer afhankelijk van de begeleiding, dit in tegenstelling tot de
Woonvoorziening Beethovenlaan waar de meeste clienten zichzelf bezighouden. Dit heeft te
maken met het feit dat het sociaal-emotionele niveau van de cliënten van de Woonvoorziening
Beethovenlaan hoger is dan die van de cliënten van Dagcentrum Amstel-Meer. Hierdoor is de
begeleiding minder intensief en blijft meer tijd over voor andere bezigheden. De cliënten van
de Woonvoorziening Beethovenlaan en woonvoorziening De Spil hebben dus een hoger
sociaal-emotioneel niveau dan dagcentrum Dagcehntrum Amstel-Meer waarin het sociaalemotionele niveau van Woonvoorziening De Spil over het geheel genomen iets hoger ligt dan
op de Beethovenlaan.
Woonvoorziening Beethovenlaan kampt met minder personeelsproblemen en budgettaire
problemen dan dagcentrum Amstel-Meer. Woonvoorziening Beethovenlaan lijkt in dat
opzicht meer op Woonvoorziening De Spil dan op dagcentrum Amstel-Meer. Verschil tussen
woonvoorziening Beethovenlaan en woonvoorziening De Spil is dat de eerste een intramurale
instelling (zorgverlening gedurende 24 uur) is en de tweede een semi-murale instelling
(zorgverlening gedurende een groot deel van de dag).
17
Hoofdstuk 4 O13
4.1 Methoden
Er zijn door sectormanager Leo brederveld drie centra uitgekozen van Ons Tweede Thuis.
Deze centra samen geven volgens Leo Brederveld en Fysiotherapeutisch Instituut
Kudelstaart/Aalsmeer een representatief beeld van Ons Tweede Thuis met betrekking tot ons
onderzoek.
Door ons is uitgezocht welke methodieken gehanteerd kunnen worden om de verstandelijk
gehandicapten, met verschillende cognitieve vermogens, binnen stichting Ons Tweede Thuis
te benaderen.
De verstandelijk gehandicapten binnen stichting Ons Tweede Thuis kunnen benaderd worden
met behulp van de begeleiding en de logopediste van Ons Tweede Thuis. De bewoners met
een hoog niveau kunnen vaak rechtstreeks benaderd worden.
Één van de methodieken is totale communicatie. Totale communicatie kan je nog het best
omschrijven als:``het bewust en gelijktijdig gebruik maken van alle mogelijke middelen en
materialen om de ander te begrijpen en zelf begrepen te worden. In de cursus Totale
Communicatie worden de medewerkers van Ons Tweede Thuis geschoold in het hanteren van
de grondhouding: ``kijken, wachten, luisteren``.Door te kijken krijg je meer oog voor de
manier waarop de cliënt communiceert. Door te wachten word men zich bewust van de
behoefte van de cliënt om eigen initiatief te ondernemen. Door te luisteren krijg je meer oor
voor alle manieren waarmee de cliënt je probeert iets duidelijk te maken. O13 In praktijk is dit
niet mogelijk gebleken. Dit omdat het teveel tijd kostte en te ingewikkeld was om ons de
methodiek in een kort tijdsbestek dusdanig eigen te maken om verstandelijke gehandicapten
ermee te benaderen.
Er is op aanraden van Fysiotherapeutisch Instituut Kudelstaart-Aalsmeer en de logopediste
Rosemarijn Bruines, besloten vragenlijsten op te stellen waarin pictogrammen verwerkt zijn.
De pictogrammen zijn handig gebleken om de vragenlijsten te verhelderen voor de cliënten.
Er is door ons gebruik gemaakt van drie verschillende vragenlijsten. (zie hoofdstuk 5 Verschil
in vragenlijsten afnemen onder verstandelijke gehandicapten met verschillende sociaalemotionele niveaus). In de vragenlijsten is rekening gehouden met de verschillende sociaalemotionele niveaus. Er is uiteindelijk vastgesteld dat dit de meest bruikbare methode is om
verstandelijke gehandicapten van verschillende niveaus binnen te benaderen.
Het aantal participanten was bij aanvang niet bekend, zodat we pas achteraf het aantal cliënten
en begeleiders welke de vragenlijsten hebben ingevuld, konden bepalen.
Voor het niet bekend zijn van de populatie zijn verschillende redenen. De begeleiding moest
uitzoeken welke cliënten geschikt waren voor de enquête. Daarnaast is het zo dat een aantal
begeleiders tijd moesten stoppen in het afnemen van de vragenlijsten, van tevoren was niet
bekend of zij genoeg tijd zouden hebben om, samen met cliënten die de vragenlijst niet zelf in
kunnen vullen, de lijst door te nemen.
4.2 Onderzoekspopulatie
In totaal zijn er 37 vragenlijsten ingevuld door cliënten en begeleiders van dagcentrum
Amstel-Meer, woonvoorziening Beethovenlaan en woonvoorziening De Spil.
Er zijn van De Spil geen vragenlijsten door de begeleiders ingevuld. Wel hebben 10 cliënten
van De Spil een vragenlijst ingevuld. De onderzoekspopulatie is lager dan van te voren
verwacht, maar desondanks kunnen wij toch representatieve conclusies trekken op basis van
de ingevulde vragenlijsten. Van te voren hadden wij in de inclusiecriteria staan dat enkel
cliënten tussen de 18 en 60 jaar mochten meedoen aan het onderzoek. In de praktijk is dat
verandert, iedereen ongeacht leeftijd mocht deelnemen aan het onderzoek.
18
Dagcentrum Amstel-Meer
De vragenlijsten.
 11 vragenlijsten zijn ingevuld.
 De cliënten vulden alleen de vragenlijsten voor het laag sociaal-emotioneel niveau in.
 6 cliënten hebben vragenlijsten ingevuld.
 1 lijst is door de cliënten van groep Harmonica gezamenlijk ingevuld. Deze groep bestaat
uit 12 cliënten: 6 vrouwen en 6 mannen. De vrouwen hebben een gemiddelde leeftijd van
50 jaar, de mannen een gemiddelde leeftijd van 45 jaar.
 4 van de cliënten zijn vrouw met een gemiddelde leeftijd van 37 jaar.
 2 van de cliënten zijn mannen met een gemiddelde leeftijd van 45 jaar.
 3 begeleiders (een man en 2 vrouwen) hebben de lijst ingevuld. De man is 35 jaar, de twee
vrouwen zijn 55 en 50 jaar. De begeleiding van de groep Tam Tam heeft de lijst
gezamenlijk ingevuld. Deze begeleiding bestaat geheel uit vrouwen in de leeftijd van 23
tot 50 jaar.
Woonvoorziening De Spil
De vragenlijsten
 9 vragenlijsten, enkel ingevuld door cliënten
 De cliënten vulden allen de vragenlijst voor midden en hoog sociaal-emotioneel niveau in.
 De verdeling is 7 mannen en 2 vrouwen.
 De leeftijd ligt gemiddeld rond de 35,5 jaar.
Woonvoorziening Beethovenlaan
De vragenlijsten
 Er zijn 7 vragenlijsten binnengekomen van de Beethovenlaan.
 2 cliënten vulden de vragenlijst voor midden en hoog sociaal-emotioneel niveau in. 3
cliënten vulden de vragenlijst voor laag sociaal-emotioneel niveau in.
 2 vragenlijsten zijn ingevuld door begeleiders en 5 vragenlijsten door cliënten.
 De begeleiders die de vragenlijsten invulden waren van het vrouwelijk geslacht met een
gemiddelde leeftijd van 22,5 jaar.
 Alle 5 de cliënten zijn van het mannelijk geslacht. De gemiddelde leeftijd is 26 jaar.
19
Hoofdstuk 5
Verschil in het afnemen van vragenlijsten bij verstandelijk gehandicapten met verschillende
sociaal-emotionele niveaus.
5.1 Voorbereiding
Om de vragenlijsten te kunnen formuleren hebben wij, als onderzoekers, eerst informatie
verzameld over stichting Ons Tweede Thuis. Hierbij hebben we ons toegespitst op de centra
welke eerder besproken zijn.
Ook hebben wij contact opgenomen met de logopediste van het Amstel-Meer om informatie
in te winnen met betrekking tot het duidelijk opstellen van de vragenlijsten voor de cliënten
van Ons Tweede Thuis. De logopediste heeft verschillende tips gegeven om de vragenlijsten
duidelijker en overzichtelijker te maken. Deze tips hielden onder andere in: het gebruiken van
pictogrammen en het toepassen van totale communicatie (zoals binnen Ons Tweede Thuis
gebruikt wordt) zoals het aanleren van Weerklankgebaren. Tevens heeft zij als tip
meegegeven de ervaringsordeningen van Timmer-Huigens O4 te gebruiken, wat inhoudt:
 Lichaamsgerichte ervaringsordening:
Mensen met een zeer lichte verstandelijke handicap kunnen iets persoonlijks, extra’s
toevoegen aan de bestaande structuur.
 Vormgevende ervaringsordening:
Mensen met een matige verstandelijke handicap kunnen op een structurerende manier ordenen
en verbanden beoordelen en doorzien.
 Structurerende ervaringsordening:
Ernstig verstandelijk gehandicapten mensen leggen verbanden tussen verschillende
gebeurtenissen die elkaar opvolgen of bij elkaar horen.
 Associatieve ervaringsordening:
Mensen met een zeer ernstige verstandelijke handicap beleven de wereld vooral vanuit hun
lichamelijkheid. Ervaringen en indrukken met de zintuigen nemen een belangrijke plaats in.
5.2 De vragenlijsten
Er zijn uiteindelijk drie vragenlijsten gemaakt, twee voor de cliënten, toegespitst op laagmidden en hoog sociaal-emotioneel niveau, en een voor de begeleiding.
De criteria voor de vragenlijst die gemaakt is voor hoog sociaal-emotioneel niveau zijn dat de
zinnen kort en bondig geformuleerd moeten zijn, geen moeilijke woorden of vakjargon
bevatten en vooral simpel te begrijpen zijn.
De vragenlijst voor de laag-sociaal emotionele cliënt heeft dezelfde criteriapunten als voor het
midden en hoog- sociaal emotioneel niveau, maar we zijn tot de conclusie gekomen dat dit
niet bruikbaar is in de praktijk. Hier zijn we dan ook later op terug gekomen, we hebben
ervoor gekozen om de vragenlijst zoveel mogelijk door de cliënt in te laten vullen. Indien dit
niet mogelijk is, kan de begeleiding het samen met de cliënt invullen of anders voor de cliënt
invullen, om zo toch tot een betrouwbaar antwoord te kunnen komen.
De vragenlijst die betrekking had tot de begeleiding van de cliënten van Ons Tweede Thuis
was vooral toegespitst op organisatorische aspecten, persoonlijke mening en ervaringen in
relatie tot fitness/bewegen door de cliënten. Er is een vragenlijst opgesteld voor alle
20
begeleiders en medewerkers van de drie centra. Deze vragenlijst is voor alle drie de centra
bewust hetzelfde gehouden omdat zodoende de verschillen en overeenkomsten tussen de
centra goed te interpreteren zijn.
Onze intentie was om de vragenlijsten persoonlijk bij de cliënten van de drie centra af te
nemen. Gedurende ons onderzoek is geconstateerd dat dit niet mogelijk is.
Toen wilden wij een proefles geven, verbonden aan de vragenlijst, dit bleek echter niet
haalbaar om dezelfde redenen: organisatie en tijd
Vandaar dat er besloten is om het invullen van de vragenlijsten over te laten aan de cliënten
en de desbetreffende begeleiders. Dit verschil beïnvloedt echter wel de uitkomsten van de
vragenlijsten, de verschillen hierin zijn in onderstaande tabel uitgewerkt. (Annelies de Pauw).
ENQUETE
Meer personen ondervragen, komt ten goede
aan representativiteit
Kost minder tijd en geld
Oppervlakkige informatie
Minder vragen stellen
Minder controle op de eerlijkheid en
betrouwbaarheid van de respondent, de
volledigheid van de informatie en de volgorde
van invullen
Bij onduidelijkheid kan men niet meer uitleg
verschaffen
Geen mogelijkheid om aard en aantal vragen
af te stemmen op de respondent
Veel non-respons
Mensen met allerlei meningen komen aan bod
Gemakkelijker te verwerken
Minder kans tot sturing van respondent
Minder kans tot sociale wenselijkheid
INTERVIEW
Minder personen bereiken
Kost meer tijd en geld
Diepte-informatie
Meer vragen stellen
Meer controle op de eerlijkheid en
betrouwbaarheid van de respondent, de
volledigheid van de informatie en de
volgorde van invullen
Bij onduidelijkheid kan men meer uitleg
verschaffen
Mogelijkheid om aard en aantal vragen af
te stemmen op de respondent
Weinig non-respons
Personen met uitgesproken mening geven
toestemming voor interview
Moeilijker te verwerken
Meer kans tot sturing van de respondent
Meer kans tot sociale wenselijkheid omdat
men een goede indruk wil nalaten bij de
interviewer
Tijdens het ontwikkelen van de enquêtes werden gaandeweg enkele inhoudelijke
aandachtspunten duidelijk:
 Uit voorgaande concepten van de enquêtes, bleek dat het belangrijk was zoveel mogelijk
gesloten vragen te formuleren.
 De vraagstelling moest dusdanig zijn opgesteld dat geen valse verwachtingen gewekt
worden bij betrokken partijen.
 Het stellen van meerdere vragen betreffende 1 onderwerp sluit toeval zoveel mogelijk uit.
21
5.3 Valkuilen
Zoals zo vaak bestaan er binnen dit project ook valkuilen. Bij het inlezen in de materie hebben
we er een aantal al gevonden. Door ze te benoemen kunnen wij er rekening mee houden,
zodat wij er niet in verzanden.
 De beleving die een mens van zichzelf en/of een ander heeft, gehandicapt of niet
gehandicapt, is altijd gekleurd. Hiermee geven wij aan dat antwoorden nooit voor 100%
de waarheid omvatten. We kunnen vanuit het verstandelijk vermogen aannemen dat bij
mensen met een verstandelijk handicap die antwoorden nog meer gekleurd zijn. Vaak zien
we een zelfreflectie die overschat wordt. Mede vandaar dat er gekozen is om voor de
begeleiding soortgelijke vragenlijsten te ontwikkelen. Hij/zij geldt als de meest
onafhankelijke beantwoord(st)er. Dit geeft niet de garantie dat het antwoord door hen
gegeven het enige en juiste is. Door de antwoorden samen te nemen en erover in gesprek
te gaan wordt hun waarheid het meest benadert en is het mogelijk tot consensus te komen.
 Doordat de enquêtes dynamische mensen scoren die in een dynamische omgeving
verblijven is het goed om niet te star vast te houden aan bepaalde uitspraken van de cliënt.
 De interpretatie van een deskundige, gegeven op een analyse van de scores is altijd
gekleurd.
 Er moet rekening gehouden worden met verandering van de leefomgeving, zoals bij
wijziging van samenstelling van de leefgroep, de totale situatie van de cliënt en visa versa
verandert. Deze verandering geeft mogelijk verandering in de behoefte aan fitness. W8
22
Hoofdstuk 6
6.1 Inleiding
Tijdens de verdieping in de materie rondom de enquête is geprobeerd recente
wetenschappelijke informatie te vinden met betrekking tot verstandelijk gehandicapten.
De gezochte literatuur moest bestaan uit wetenschappelijk gepubliceerde artikelen met een
datum meer recent dan 1995.
Bij het zoeken van de literatuur is gebruik gemaakt van de volgende zoektermen, welke
onderling gecombineerd werden.
In het Nederlands:
verstandelijk gehandicapt(en), geestelijk gehandicapt(en), verstandelijke handicap, mentale
handicap, geestelijke handicap;
fitness, sport, (lichamelijke) beweging;
fysiotherapie;
meetinstrumenten;
syndroom van Down.
In het Engels:
mentally handicapped, mental handicap, mentally retarded;
scale, measurement instruments;
exercise (treatment), fitness, sports;
physiotherapy, physical therapy;
overweight, obesity.
6.2 Proces
Bij het zoeken naar literatuur is gebruik gemaakt van de bronnen die door de school genoemd
werden. Een aantal van deze bronnen was onbruikbaar, zij konden niet bereikt worden of
gaven geen informatie betreffende de zoektermen.
De meest nuttige adressen waren de bibliotheek van school, picarta, pubmed en cochrane.
Ook via google is geprobeerd om informatie te vinden. Hiermee werd de meer algemene
informatie waarmee we ons konden inlezen gevonden.
Uit de verschillende onderzoeken zijn een aantal onderzoeken geselecteerd, deze onderzoeken
zijn opgezocht in de VU en beoordeeld met behulp van de criterialijst.
23
6.3 De artikelen
De beoordeelde artikelen zijn de volgenden:
o Baynard T, Pitetti KH, Guerra M, Fernhall B.
Heart rate variability at rest and during exercise in persons with Down syndrome.
Arch Phys Med Rehabil. 2004 Aug;85(8):1285-90.
o Carmeli E, Zinger-Vaknin T, Morad M, Merrick J.
Can physical training have an effect on well-being in adults with mild intellectual
disability?
Mech Ageing Dev. 2005 Feb;126(2):299-304.
o Carmeli E, Barchad S, Masharawi Y, Coleman R.
Impact of a walking program in people with down syndrome.
J Strength Cond Res. 2004 Feb;18(1):180-4.
o Chenias, A. K., Reid, K., & Hoover, M. L. (1998).
Exercise effects on health-related physical fitness of individuals with an intellectual
disability: A meta-analysis. Adapted Physical Activity Quarterly, 15, 118-140.
o Fernhall B, McCubbin JA, Pitetti KH, Rintala P, Rimmer JH, Millar AL, De Silva A.
Prediction of maximal heart rate in individuals with mental retardation.
Med Sci Sports Exerc. 2001 Oct;33(10):1655-60.
o Fernhall B, Pitetti KH, Rimmer JH, McCubbin JA, Rintala P, Millar AL, Kittredge J,
Burkett LN.
Cardiorespiratory capacity of individuals with mental retardation including Down
syndrome.
medicine and science in sports and exercise. 28, 366-371
o Pitetti KH, Boneh S.
Cardiovascular fitness as related to leg strength in adults with mental retardation.
Med Sci Sports Exerc. 1995 Mar;27(3):423-8.
Med Sci Sports Exerc. 1996 Mar;28(3):366-71.
o Swannehuis P, Vermeer A, Berg van den G.
Zelf-waargenomen motorische competentie bij verstandelijk gehandicapten: de
ontwikkeling van een meetinstrument.
Bewegen en hulpverlening – jrg 12, nr. 4 (1995) ; p. 242-252
De artikelen werden tegelijkertijd beoordeeld door 2 verschillende groepsleden, omdat op
deze manier de screening niet beoordeeld kon worden door de uitkomsten van de ander.
24
6.4 Uitkomsten
De totale score kan liggen tussen 0 en 92 punten.
slecht: 0 tot 45
matig: 45 tot 65
goed :65 tot 80
Uitstekend: 80 tot 92.
Heart rate variability at rest and during exercise in persons with Down syndrome.
Doel van het onderzoek:
uitzoeken of dysfunctioneren van het autonomisch zenuwstelsel verantwoordelijk is voor de
afwijkende hartfrequentie die gevonden is bij mensen met het syndroom van Down. Ook wil
men via dit onderzoek meten wat de verschillen zijn van de hartslag in rust en tijdens
inspanning bij mensen met een verstandelijke handicap met en zonder het syndroom van
Down.
Score: 65/71  goed.
Commentaar: moeilijk te lezen, er worden veel engelse termen gebruikt die moeilijk zijn. Om
dit artikel te kunnen begrijpen is het fijn wanneer je veel kennis hebt van
inspanningsfysiologie.
Can physical training have an effect on well-being in adults with mild intellectual disability?
Doel van het onderzoek:
onderzoeken wat het effect van fysieke training is op balans, kracht en algemeen welbevinden
van volwassenen met een milde verstandelijke handicap.
Score: 59/61  matig.
Commentaar: scoort laag onder het kopje methode (12 en 15 punten van de 30 te behalen
punten). Er zijn te weinig proefpersonen en de eisen waaraan de proefpersonen moeten
voldoen zijn niet duidelijk. Er is geen echt duidelijke vergelijking tussen de onderzoeksvraag
en de resultaten.
Effects of a treadmill walking program on muscle strength and balance in elderly people with
Down syndrome.
Doel van het onderzoek:
bekijken wat de invloed van een loopbandtraining is op de isokinetische kracht van de
beenspieren en de dynamische balans bij ouderen met een verstandelijke handicap. Het
programma duurt 6 maanden en er is een controlegroep waarin ouderen met een
verstandelijke handicap zitten die niet aan het loopprogramma meedoen.
Score: 78\76  goed.
Commentaar: leest prettig. Het onderzoek wordt op chronologische wijze beschreven, waarbij
subkopjes worden gebruikt ter verduidelijking. Jammer dat het artikel zich richt op ouderen
met het syndroom van Down, van 55 jaar en ouder.
Impact of a walking program in people with down syndrome.
Doel van het onderzoek:
Evalueren hoe efficiënt een pijnvrij loopbandprogramma is bij volwassenen met een
verstandelijke handicap en vaatproblematiek (zoals claudicatio inermittens).
Score:60/65  middelmatig.
Commentaar: de grootte van de groep was erg klein (14 personen plus een controlegroep van
12 personen). Van deze groep hadden 4 mensen claudicatio intermittens. Tevens was niet erg
25
duidelijk hoe groot de groep met Downsyndroom en hoe groot de groep met een milde
verstandelijke handicap was. Wel hield iedereen het 15 weken durende onderzoek vol. Tevens
waren de uitslagen positief: er was een verbetering te zien in snelheid, duur en afstand van de
training en pijnbeleving. Daarnaast was ook in het bloedbeeld vooruitgang te zien.
Exercise effects on health-related physical fitness of individuals with an intellectual disability:
A meta-analysis.
Doel van het onderzoek:
Een meta-analyse is opgesteld om de effecten van beweging op gezondheidsgerelateerde
Score: 63/53  matig.
Commentaar:
Criteria met betrekking tot de behandeling zijn niet bekend. Het artikel leest vaak onplezierig,
mede door de vele formules waarmee gewerkt wordt. Conclusie en inleiding zijn wel helder.
De criterialijst is niet geschikt voor een meta-analyse (het kopje behandeling is bijvoorbeeld
niet van belang). Dit artikel dient meer als verrijking.
Prediction of maximal heart rate in individuals with mental retardation.
Doel van het onderzoek:
Evalueren hoe adequaat de maximale hartslag per minuut voorspelt kan worden bij mensen
met een verstandelijke handicap, onderverdeeld in mensen met en mensen zonder het
syndroom van Down.
Score: 71\74  goed.
Commentaar: scoort erg goed op methode (27 en 25 punten van de 30). Onder het kopje
behandeling scoort het artikel weinig punten. Punten die niet gescoord waren: geen duidelijke
vermelding van de duur van het onderzoek, dit geldt ook voor de behandelfrequentie, intensiteit en tijdstip van de behandeling. Dit komt door de vorm van het onderzoek, welke
zich niet op een behandeling richt.
Cardiorespiratory capacity of individuals with mental retardation including Down syndrome.
Doel van het onderzoek:
Cardiorespiratoire capaciteit meten bij mensen met een verstandelijke handicap, waarbij ook
mensen met het syndroom van Down meegenomen worden.
Score: 72/75  goed.
Commentaar: een compleet en duidelijk beschreven onderzoek. Scoort erg goed onder het
kopje methode (27 en 28 punten). Het artikel lijkt erg veel op Prediction of maximal heart rate
in individuals with mental retardation. Dit komt waarschijnlijk omdat beide artikelen door
dezelfde onderzoekers uitgevoerd zijn.
Cardiovascular fitness as related to leg strength in adults with mental retardation.
Doel van het onderzoek:
Het doel van deze studie was om cardiofitness te vergelijken met spierkracht van de benen bij
adolescenten met een verstandelijke handicap. Hierbij werd onderscheid gemaakt in
verstandelijk gehandicapten met, en verstandelijk gehandicapten zonder het syndroom van
Down. Ook is geprobeerd om uit te zoeken wat de relatie is tussen de cardiofitness en de
spierkracht in de benen.
Score: 66\72  goed.
Commentaar: gemakkelijk te lezen, al ziet de samenvatting er wat priegelig uit.Tabellen zijn
duidelijk en netjes verwerkt in het artikel, daarentegen zijn de figuren moeilijk te lezen.
26
Zelf-waargenomen motorische competentie bij verstandelijk gehandicapten: de ontwikkeling
van een meetinstrument.
Doel van het onderzoek:
In dit artikel wordt een onderzoek beschreven waarin een eerste aanzet wordt gegeven voor de
ontwikkeling van een motorische competentieschaal voor verstandelijke gehandicapten.
Score: 59\54  matig.
Commentaar: scoort onder het kopje methode maar iets meer dan de helft van de punten.
Het artikel geeft een goed beeld van de manier waarop een meetinstrument ontwikkeld kan
worden.
27
6.5 Conclusie
De criterialijst bleek niet altijd van toepassing op de geselecteerde artikelen. De artikelen
verschilden allereerst al in hun opzet, sommigen waren bijvoorbeeld een meta-analyse,
anderen een RCT (randomized clinical trial).
Daarnaast bleek dat de verschillende groepsleden de vragen niet altijd op dezelfde manier
interpreteerden.
Toch heeft de criterialijst een meerwaarde gehad, de lijst hielp om de verschillende aspecten
die belangrijk zijn bij het beoordelen van wetenschappelijk onderzoek in het oog te houden.
Een van de eerste vragen, of het onderzoek aansluit op de vraagstelling, werd bij praktisch
alle geselecteerde artikelen negatief beantwoord.
Desondanks zijn een aantal up-to-date artikelen gevonden met fysiotherapeutische relevantie.
Zo vonden wij het gegeven dat mensen met het syndroom van Down in rust een hogere- en bij
activiteit een lagere hartslag hebben dan mensen zonder het syndroom van Down opmerkelijk.
Dit resultaat is naar onze mening voortgekomen uit een gedegen studie en daarom hebben wij
dit aspect een plaats gegeven in Hoofdstuk 2 en Bijlage 5.
Daarnaast vonden wij ook het onderzoek naar loopbandtraining bij mensen met het syndroom
van Down goed opgezet, dit onderzoek biedt handvaten bij het geven van training aan deze
groep.
In de bijlagen van deze scriptie is recente, relevante literatuur voor de fysiotherapeut
opgenomen. Op deze manier is er voor fysiotherapeuten die werken met verstandelijk
gehandicapten de mogelijkheid om op een makkelijke manier de nu actuele onderzoeken te
bemachtigen.
28
Hoofdstuk 7 S1
7.1 Inleiding
Relaties met andere enquêtes, vragenlijsten en schalen.
Ten behoeve van het ontwikkelen van de vragenlijsten is gezocht naar diverse andere
scorelijsten, vragenlijsten en schalen zoals deze binnen de huidige zorg voor verstandelijk
gehandicapten toegepast worden.
Er werden geen vragenlijsten naar de behoefte aan beweging gevonden. Wel hebben zowel de
VWS-schaal als de MKB-schaal een onderdeel waarin patiënten hun mening geven over
bewegen en hun lichamelijke gezondheid.
Het voert te ver en gaat buiten het doel van dit project om uitvoerig de doelen, functies en de
werkwijze van deze lijsten en schalen te beschrijven. Daarom volgt hier een korte
beschrijving van de verschillende vragenlijsten. De beschrijving van de VWS- en de MKBschaal zal langer zijn. Dit zijn de schalen die het dichtst de doelstelling van de
beroepsopdracht benaderen.

Sociale Redzaamheidschaal (SRZ) W8
Deze vragenlijst richt zich op de vaardigheden die een cliënt beheerst ten aanzien van de
zelfstandigheid/zelfredzaamheid. De vragenlijsten worden gezamenlijk door twee
begeleid(st)ers beantwoord. De cliënt en diens vertegenwoordiger hebben geen rol. Door
een gedragsdeskundige wordt een berekening gemaakt van de behaalde score, die aan de
hand van een eindlijst gegevens oplevert over de mate van zelfredzaamheid.

Sociale Redzaamheid – Plus schaal (SRZ-P) O7, W8
De SRZ-P (Kraijer & Kema, 1994) meet, evenals de SRZ schaal, de sociale
redzaamheid. De definitie van sociale redzaamheid is hier: kunnen voldoen aan de eisen
die een samenleving (vrijwel) dagelijks stelt.
De vragen zijn bedoeld voor volwassen cliënten met een hoger verstandelijk niveau (IQ
indicatie: vanaf omstreeks 45/50 tot omstreeks 85/90).
Ook hier worden de vragenlijsten gezamenlijk ingevuld door twee begeleid(st)ers. Er is
geen persoonlijke inbreng door de cliënt of diens vertegenwoordiger. De lijst wordt
gescoord op 63 items en na optelling gewaardeerd met standaardcijfers die ontleend zijn
aan het klassieke school- of rapportcijfer met als hoogste 9+ (sociaal meer redzaam dan
9) en als laagste 3- (minder sociaal redzaam dan 3).

Zorgafhankelijkheidsschaal (ZAS)
De ADL-zelfstandigheid wordt gemeten door de vragenlijst Zorgafhankelijkheidsschaal. De
score kan bepaald worden door het aantal punten dat behaald is, bij elkaar op te tellen. Des te
hoger de score is, des te beter is de zorgonafhankelijkheid. Bij het afnemen van de ZAS
dienen de volgende richtlijnen in acht te worden genomen:
 Bij het beoordelen van de vragen gaat het erom waartoe de patiënt in staat is en niet
zozeer welke handelingen de verzorgende of verplegende overneemt.
 Bij twijfel tussen 2 beschrijvingen dient de invuller tot een keuze te komen, door in te
schatten over welke mogelijkheid de patiënt beschikt.
 Ook als de patiënt een activiteit alleen met behulp van een hulpmiddel kan uitvoeren
moet worden ingevuld dat hij/zij dit kan.
Daar bij de ontwikkeling van de ZAS geen valide onderbouwde norm gehanteerd kon worden
om patiënten op basis van (relevante veranderingen in) de ZAS schaalscore in te delen naar de
29
mate van zorgafhankelijkheid, is een zestiende item toegevoegd. Hiermee wordt een
subjectieve beoordeling gevraagd van de mate waarin de patiënt zorgafhankelijk is.
7.2 Vincentius Welbevinden Schaal (VWS) O8
Met behulp van deze vragenlijst wordt geprobeerd om de kwaliteit van leven of het
welbevinden van mensen met een verstandelijke handicap, in relatie tot wonen, te meten.
Uitgangspunt van deze vragenlijst is dat een optimale kwaliteit van leven wordt gekenmerkt
door een evenwicht tussen de behoeften van iemand en de realisering van deze behoeften.
Zowel overrealisatie als onderrealisatie van de behoeften kunnen schadelijk zijn voor een
individu.
Een werkgroep met een brede samenstelling heeft in een aantal sessies een inventarisatie
gemaakt van de verschillende aspecten van welbevinden. De uitkomsten hiervan zijn
bijgesteld op basis van gesprekken met een aantal bewoners. Dit proces
mondde uit in de Vincentius Welbevinden Schaal (Van Heck, 1998).
De VWS bestaat uit een algemeen deel en 2 specifieke delen. Het specifieke deel bestaat uit
een behoefteschaal en een schaal welke de realisatie van deze behoeften meet. Vergelijking
van de antwoorden op beide specifieke schalen geeft inzicht in de mate waarin de behoeften
en de realisatie van behoeften in evenwicht zijn.
Domeinen
De verschillende domeinen en subdomeinen zijn:
 lichamelijke toestand (gezondheid/activiteit);
 psychologische toestand (o.a persoonlijke groei, begrepen worden);
 (on)afhankelijkheid & zelfbepaling (bezittingen, mobiliteit);
 sociale relaties (erbij horen, vriendschap, leiding);
 omgeving (privacy, je thuis voelen);
 religie/spiritualiteit.
De uitkomsten dienen als hulpmiddel bij het opstellen van zorgplannen en het bevorderen van
het welbevinden van een cliënt.
Betrouwbaarheid
De Vincentius Welbevinden Schaal is ontwikkeld door Van Heck (1998)
De twee versies hebben verschillende interne consistentie. De cliënt versie van de
behoefteschaal heeft een matige tot goede interne consistentie op 3 factoren: sociale
contacten/activiteit, autonomie en geborgenheid.
De proxy-versie van de behoefteschaal heeft een interne consistentie op 4 factoren, namelijk
op: sociale contacten, geborgenheid, autonomie en activiteit.
Psychometrische gegevens over validiteit en betrouwbaarheid zijn (nog) niet bekend.
Momenteel wordt gewerkt aan een visuele versie van de vincentius welbevinden schaal.
30
7.3 Meetinstrument Kwaliteit van Bestaan (MKB) O8
Het MKB is ontwikkeld, omdat in Nederland geen valide en betrouwbaar meetinstrument
bestond naar de kwaliteit van bestaan van mensen met een verstandelijke handicap, als
indicator van de kwaliteit van de geboden zorg in een voorziening (Resnick,Janssen, Vreeke
& Stolk, 1997).
Kwaliteit van bestaan is hier opgebouwd uit objectieve en subjectieve componenten
of indicatoren. Objectief heeft betrekking op de kwaliteit van de (objectieve)
leefomstandigheden, het bevredigen van basale behoeften en het realiseren van bepaalde
waardevol geachte zaken (gebaseerd op consensus). Subjectief slaat op het plezier en geluk in
iemands leven en het realiseren van eigen wensen en voorkeuren. Daarnaast kwam men uit op
een aantal waarden (of doeleinden van zorg) dat centraal staat in de zorgverlening aan mensen
met een verstandelijke handicap, namelijk: veiligheid, vrijheid, integratie en ontwikkeling.
Ook wordt de zorgverlening op zichzelf, los van de vier waarden, beoordeeld. De
zorgverlening moet binnen de (sub)domeinen deze waarden realiseren. De waarden worden
beschouwd als de belangrijkste opdrachten in de zorgverlening(Vreeke et al., 1998).
Dit instrument bestaat uit twee vragenlijsten: een groepsleiding vragenlijst, die de
omstandigheden meet waarin de bewoner zich bevindt, en een oudervragenlijst die de
beleving, of tevredenheid, van die omstandigheden meet.
De groepsleiderversie heeft 258 vragen. De oudervragenlijst heeft 275 vragen.
Domeinen
Het MKB bestaat uit verschillende domeinen en subdomeinen.Tevens is er een indeling
gemaakt in een zestal woongroeptyperingen. Deze indeling is gebaseerd op de hulpvragen en
hulpantwoorden aan de cliënten. De verschillende domeinen zijn:
 lichamelijk (gezondheid, fitheid, eten en drinken);
 persoonlijk (psychische gezondheid, identiteit, levensbeschouwing);
 materieel (huisvesting, bezittingen, huishouding, woonomgeving, vervoer);
 relaties (begeleiders, familie, anderen); arbeid, onderwijs, dagbesteding; recreatie;
maatschappelijke participatie.
Elk apart item geeft informatie over zorg die verbetering behoeft. Vergelijkingstabellen zijn te
vinden in Vreeke, Janssen, Resnick & Stolk (1998).
Betrouwbaarheid
In 1997-1998 is grootschalig empirisch onderzoek verricht naar het MKB, op basis waarvan
de definitieve schalen in zowel de groepsleiding- als oudervragenlijst zijn geconstrueerd.
Van de groepsleidingvragenlijst is de interne consistentie van de onderscheiden schalen,
gemeten met Cronbachs’ alpha, redelijk. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (twee
begeleiders) is over het algemeen voldoende, op de schaal van kwaliteit van ontwikkeling en
de schaal kwaliteit van mobiliteit na.
Binnen de (sub-) domeinen van de groepsleidingversie zijn in totaal 17 bruikbare intern
consistente schalen ontwikkeld:
 12 schalen gebaseerd op de domeinen van het leven: lichamelijk domein,
aanpassingen bij bewegingsbeperkingen, acceptatie van seksuele activiteiten,
identiteitsontwikkeling, levensbeschouwing, huisvesting, eigen bezit, gezamenlijke
huishouding, bejegening, bevorderen van sociale relaties, recreatie en dagbesteding;
 5 schalen waarbij wordt uitgegaan van waarden in de zorg: veiligheid/toezicht,
(keuze)vrijheid, ontwikkeling van sociale redzaamheid, integratie, algemene kwaliteit van
zorg.
31
Voor de oudervragenlijst geldt dat de samenhang tussen de antwoorden op de algemene
vragen aan het eind van een subdomein en de gemiddelde scores van de items in dat gehele
subdomein is berekend met de Spearman rangordecorrelatiecoëfficiënten. Deze is significant
positief voor de meeste subdomeinen, op onderwijs, arbeid en maatschappelijke participatie
na. Reden hiervoor is het lage aantal bewoners voor wie dit subdomein van toepassing was.
De interne consistentie van de 8 schalen wordt redelijk tot hoog genoemd (variërend van .70
voor tevredenheid met lichamelijke gezondheid tot .89 voor tevredenheid met bejegening).
Binnen de (sub-)domeinen van de ouderversie zijn 20 bruikbare intern consistente schalen
ontwikkeld.
 15 schalen gebaseerd op de domeinen van het leven: lichamelijke gezondheid, fitheid,
vrijheid bij eten en drinken, betrokkenheid en beschutting/bescherming bij psychische
gezondheid, identiteitsontwikkeling, aanbod van levensbeschouwelijke activiteiten,
huisvesting, eigen bezit, mogelijkheid voor zelfstandigheid in de huishouding,
woonomgeving, bejegening, relatie met familie, vrijheid in relaties met anderen, aanbod
en vrijheid van recreatie en dagbesteding.
 5 schalen waarbij uitgegaan wordt van de waarden in de zorg: tevredenheid met
veiligheid, vrijheid, ontwikkelingsbevordering, integratie en algemene kwaliteit van zorg.
Bij de groepsleidingversie is de interne consistentie van de subschalen redelijk tot goed.
De interbeoordelaar betrouwbaarheid in % varieert van matig tot goed per subschaal van
53% tot 83-95%. De interne consistentie van de cliëntversie is redelijk tot goed.
32
Resultaten en Conclusie
De begeleiders van dagcentrum Amstel-Meer kijken positief naar fitness en
bewegingsactiviteiten.
Ze zien de behoefte aan beweging en fitness in, maar er zijn ook een aantal belemmerende
factoren voor hun cliënten. Men denkt dat fitness een positief effect kan hebben (op
gezondheid, lichaamsbesef etc). Daar staan volgens hen wel een aantal belemmerende
factoren tegenover. Hierbij kan gedacht worden aan angst en ongemak, gebrek aan
begeleiding/vrijwilligers, onbekendheid met fitness en vervoersproblemen.
Als we kijken naar de behoefte aan fitness onder de cliënten van dagcentrum Amstel-Meer
zien we dat de uitkomsten heel wisselend zijn. Een aantal vrouwelijke respondenten zou graag
willen sporten en fitnessen in groepsverband. Op vallend is dat de vrouwen die de
vragenlijsten hebben ingevuld, een inactieve leefstijl hebben. Een mannelijke respondent
geeft aan dat hij momenteel al aan fitness doet en een ander sport graag in groepsverband
twee keer per week, waarbij niet duidelijk de voorkeur voor fitness naar voren komt.
De resultaten van woonvoorziening Beethovenlaan laten zien dat er over het geheel genomen
positief naar fitness en bewegingsactiviteiten wordt gekeken.
DC
Amstel-Meer
cliënten
6+
12 (groep)
mannelijk
2+
6 (groep)
vrouwelijk
4+
6 (groep)
begeleiders
5
mannelijk
1
vrouwelijk
4
Totaal
23
Tabel 1. Aantal respondenten
WV
Beethovenlaan
5
WV
De Spil
9
Totaal
5
7
20
-
2
12
2
2
7
9
7
1
6
39
32
33
aantal respondenten
50
40
30
20
10
0
Cliënten
Begeleiders
Totaal
DC Amstel-Meer
WV Beethovenlaan
WV De Spil
Gemiddelde leeftijd
Tabel 2 aantal respondenten
We kijken in eerste instantie naar de mannelijke begeleiders. Uit de antwoorden valt te
concluderen dat de mannelijke begeleiders fitness zien zitten. Er zijn volgens hen wel
belemmerende factoren als vervoer, het drukke programma van de cliënten en het tekort aan
begeleiding. Men denkt dat niet iedereen interesse in fitness zal hebben. De antwoorden van
de vrouwelijke begeleiders komen overeen met die van de mannelijke. Wel denken de
vrouwelijke begeleiders dat cliënten die tevens een lichamelijke handicap hebben niet kunnen
deelnemen aan fitness.
leeftijd cliënten
leeftijd mannen
leeftijd vrouwen
leeftijd
begeleiders
leeftijd mannen
leeftijd vrouwen
DC
Amstel-Meer
39,6
WV
Beethovenlaan
26
WV
De Spil
35,5
Gemiddelde
leeftijd
33,7
45
37
Ongeveer 37
26
22,5
30
40,5
-
33,6
38,8
31,2
35
52,5
groep: 36
40
22,5
-
35
38,1
35,5
33,3
gemiddelde
24,3
leeftijd
Tabel 3. Gemiddelde leeftijden respondenten enquête
34
gemiddelde leeftijd respondenten
50
40
30
20
10
0
leeftijd cliënten
leeftijd begeleiders gemiddelde leeftijd
DC Amstel-Meer
WV Beethovenlaan
WV De Spil
gemiddelde leeftijd
Tabel. 4 Gemiddelde leeftijd respondenten
Helaas hebben bij woonvoorziening Beethovenlaan geen vrouwelijke respondenten
vragenlijsten ingevuld. De respondenten staan positief tegenover sport. Één van de
respondenten ziet fitness niet zitten, de rest zou graag willen fitnessen.
Tot slot komt woonvoorziening De Spil aan bod. Wij hebben enkel vragenlijsten van cliënten
ontvangen. De uitspraken die wij hebben gedaan in het stuk over woonvoorziening De Spil
zijn mede gebaseerd op gesprekken met begeleiders.
De mannelijke respondenten zijn voor 75% positief over fitness, een aantal van hen doet al
aan fitness. Sporten in groepsverband vinden zij allen belangrijk. Daarnaast is duidelijk dat zij
sporten als gezellig ervaren. Bovendien hebben de meesten geen vervoer nodig. De
vrouwelijke respondenten van woonvoorziening De Spil zijn evenals de mannen positief over
fitness. Opvallend is dat ook zij sporten in groepsverband gezellig vinden.
Wanneer we de uitkomsten van de vragenlijsten die ingevuld zijn door de begeleiders van
dagcentrum Amstel-Meer en woonvoorziening De Beethovenlaan gaan bekijken, valt op dat
alle begeleiders positief kijken naar de behoefte aan fitness bij verstandelijke gehandicapten.
Beide centra zouden graag (meer) fitness en bewegingsactiviteiten zien. Er komt bij beide
centra duidelijk naar voren dat er een aantal belemmerende factoren zijn voor het sporten. De
begeleiders van beide centra geven aan dat fitness goed zal zijn, maar dat het een aantal
problemen met zich meeneemt die niet makkelijk op te lossen zijn.
Wanneer we de uitkomsten van de ingevulde vragenlijsten door cliënten van de drie centra
onderling gaan vergelijken, zien we het volgende: met name de vrouwelijke cliënten van
dagcentrum Amstel-Meer zijn minder positief over fitness of weten simpelweg niet wat het
inhoudt. De vrouwenlijke clienten van Amstel-Meer zijn gemiddeld rond de 37 jaar.Wanneer
men dit vergelijkt met de vrouwen van De Spil ziet men dat deze iets positiever zijn over
fitness. De leeftijd ligt hier ook iets lager, gemiddeld rond de 30 jaar. Op basis van deze
gegevens zou men kunnen stellen dat er weinig interesse is voor fitness onder laag sociaalemotionele cliënten. De cliënten met een lager sociaal-emotioneel niveau hebben regelmatig
35
geen duidelijk beeld van wat fitness inhoudt. Hierdoor is het logisch dat wanneer men
onbekend is met fitness, men hier ook geen oordeel over kan geven.
De mannelijke clienten van dagcentrum Amstel-Meer zijn redelijk positief hoewel ook een
aantal van hen geen interesse heeft in sport en fitness. Wanneer we dit vergelijken met de
mannelijke respondenten van De Spil en De Beethovenlaan zien we dat de respondenten van
deze centra zeer positief aankijken tegen fitness. Alle mannelijke respondenten van de drie
centra vinden het sporten in groepsverband belangrijk en vinden over het algemeen sporten
leuk en gezellig. Uit deze gegevens valt te interpreteren dat meer mannelijke cliënten met
hoger sociaal emotioneel niveau hebben gereageerd dan vrouwelijke cliënten. Hieruit mag
men niet de conclusie trekken dat mannelijke cliënten meer behoefte zouden hebben aan
fitness dan vrouwelijke cliënten.Wel is het zo dat de mannelijke cliënten die hebben
gereageerd over het geheel genomen positiever aankijken tegen fitness en
bewegingsactiviteiten.
Tot slot wordt er gekeken naar de invloed van leeftijd op de antwoorden. Opvallend is dat de
meeste cliënten van onder de 35 jaar positiever tegen sporten dan wel fitness aankijken dan
cliënten boven de 35 jaar. Hoe hoger de leeftijd, hoe minder positief men tegenover fitness
dan wel sport staat. Hieruit kan men de conclusie trekken dat de leeftijd invloed heeft op de
behoefte aan fitness dan wel bewegingsactiviteiten. Dit zou men kunnen verklaren door het
feit dat de jeugd van tegenwoordig sportiever is opgegroeid en dat er met name meer
mogelijkheden voor hen zijn op sportief gebied.
Wanneer je kijkt naar de groep cliënten met een inactieve leefstijl en obesitas binnen de drie
centra van Ons tweede Thuis, is die vrij groot. Hieruit zou men al kunnen concluderen dat
menig cliënt van de drie centra er goed aan zouden doen meer aan bewegingsactiviteiten te
doen.
Opvallend uit de uitkomsten is dat een aantal hoger sociaal-emotionele cliënten van
woonvoorzieningen De Spil en Beethovenlaan hun eigen bezigheden hebben en eigenlijk niet
zitten te wachten op nieuwe ‘bewegingsactiviteiten’. Een aantal van deze cliënten sport
namelijk zelf al bij een (speciale) sportclub. Daarnaast zijn er tevens een aantal die fitnessen.
De begeleiders van Woonvoorziening De Spil (zijn verder van mening dat sport en beweging
een belangrijk onderdeel van het dagelijkse leven vorm) Tevens staan zij open voor fitness.
Wel zijn zij van mening dat hier meer informatie over moet komen, zodat het meer gaat leven
onder de cliënten.
In dit onderzoek is getracht een antwoord te krijgen op de vraag: ´´in hoeverre is er een
behoefte aan fitness onder verstandelijk gehandicapten van Ons Tweede Thuis.´´
Samenvattend kan men hierover volgende concluderen: er is een behoefte aan fitness
ongeacht sociaal-emotioneel niveau, waarbij leeftijd van invloed is op de behoefte aan fitness,
het sporten in groepsverband als plezierig wortd ervaren en waarbij in de toekomst
voorlichting en promotie een belangrijke rol gaan spelen.
36
Discussie
In eerste instantie luidde het onderzoek als volgt: het promoten van een fitnessprogramma
voor verstandelijk gehandicapten met verschillende niveaus binnen van Ons Tweede Thuis.
Dit is na een aantal weken veranderd op initiatief van Fysiotherapeutisch Instituut
Kudelstaart-Aalsmeer. De reden hiervoor was dat eerst geïnventariseerd moest worden
hoeveel cliënten van deze drie centra eventueel interesse hebben in fitness, alvorens een
dergelijk programma gepromoot zou kunnen worden.
Tijdens het onderzoek bleek het maken van de vragenlijsten niet zo eenvoudig als men van te
voren had verwacht. In eerste is uiteindelijk besloten gebruik te maken van pictogrammen met
als doel de vragen voor de cliënten te verhelderen. Gaandeweg is duidelijk geworden dat
voornamelijk de lager sociaal-emotionele cliënt deze vragenlijsten moeilijk of niet in kan
vullen, wat de auteurs heeft doen besluiten dat de begeleiders, al dan niet samen met de
cliënten, de lijsten kon invullen. Het zou mogelijk betrouwbaarder zijn wanneer alle cliënten
zelf in staat zijn om hun vragenlijsten in te vullen, maar dit is in de praktijk niet haalbaar.
Gezien de organisatorische moeilijkheden en de tijd was het ook geen optie om persoonlijk de
vragenlijsten af te nemen bij de cliënten.
Men kon van te voren niet overzien hoeveel cliënten en begeleiders deze lijsten zouden
invullen. Vandaar dat dit, tot het binnen krijgen van de ingevulde lijsten, een verrassing is
gebleven. Het aantal ingevulde vragenlijsten viel ons uiteindelijk tegen. Zo is duidelijk dat
van woonvoorziening De Spil wij enkel de vragenlijsten van de cliënten hebben
teruggekregen. Wat betekent dat wij op basis van de vragenlijsten geen uitspraak kunnen doen
over de behoefte aan fitness volgens de begeleiders van De Spil.
helaas bleek dit niet haalbaar. Ten eerste is het vrij complex om totale communicatie in een
kort tijdsbestek als deze te kunnen toepassen. Ten tweede bleek dat de lijsten door de
begeleiders en door de cliënten zelf zouden worden ingevuld en dat er geen sprake zou zijn
van een interview.
Tijdens dit onderzoek is ons opgevallen dat veel cliënten geen goed beeld hebben van wat
fitness inhoudt. Misschien is het een idee om voorlichting te geven aan verstandelijk
gehandicapten om hen een beter beeld te geven van wat fitness inhoudt en wat de negatieve
gevolgen kunnen zijn van inactiviteit. Het zou ook voor de lager sociaal-emotionele cliënten
goed zijn om fitnessactiviteiten, dan wel bewegingsactiviteiten, te beoefenen. Hoewel er met
extra zaken als veiligheid en trainingsniveau, taal zoals weerklankgebaren en pictogrammen
of kleuren, rekening gehouden dient te worden, zouden ook veel cliënten met een lager
sociaal-emotioneel niveau in staat moeten zijn om te trainen.
Opvallend is dat een redelijke groep hoger sociaal-emotionele cliënten binnen Ons Tweede
Thuis als gevolg van veel vrijheid en zelfstandigheid, verzanden in een inactief leven met
weinig beweging en teveel ongezond eten. Dit is een belangrijk punt, omdat duidelijk is dat
obesitas een veel voorkomend probleem is. Wanneer men cliënten, met een dergelijke
inactieve levensstijl, zou kunnen laten inzien hoe een actievere levensstijl bereikt kan worden
zal het percentage obesitas en cardiorespiratoire klachten mogelijk afnemen.
Naar inziens van de auteurs zouden niet enkel fitness, maar daarnaast ook andere
bewegingsactiviteiten een positieve bijdrage kunnen leveren aan een actiever en gezonder
leefpatroon. Niet elke verstandelijk gehandicapte voelt wat voor fitness, maar over het
algemeen zou men wel meer willen bewegen. Het zou een idee zijn om bewegingsactiviteiten
op muziek en/of spelelementen toe te passen in de praktijk. Op deze manier worden de
cliënten zowel visueel, auditief als tactiel gestimuleerd en betrokken bij de mogelijkheden die
zij hebben tot beweging.
37
Naar aanleiding van dit onderzoek delen de auteurs de mening dat in de toekomst voorlichting
gegeven dient te worden aan cliënten en begeleiders over fitness en fitnessprogramma’s en dat
deze fitnessprogramma´s gepromoot worden.
Mogelijk is de combinatie van voorlichting geven aan begeleiders en cliënten van Ons
Tweede Thuis over fitness en het toepassen van een actieve leefstijl enerzijds en het promoten
van fitnessprogramma’s en bewegingsactiviteiten anderzijds, een idee voor komende scripties.
38
Samenvatting
Naar aanleiding van de scriptie; “Time to move: verstandelijk
gehandicapten in beweging” en de scriptie “trainingsprogramma voor verstandelijke
gehandicapten” was onze vervolgopdracht het promoten van de richtlijnen
(trainingsprogramma voor verstandelijke gehandicapten) binnen Ons Tweede thuis. Na een
aantal weken was deze opdracht echter veranderd omdat Fysiotherapeutisch Instituut
Kudelstaart-Aalsmeer wilde onderzoeken of er űberhaupt behoefte is aan fitness onder de
cliènten van Ons Tweede Thuis. In overleg met Fysiotherapeutisch instituut kudelstaartAalsmeer zijn er drie centra gekozen die representatief zijn binnen deze Stichting, vanwege de
verschillende niveaus binnen deze woon-en dag centra.
De behandeling van fysiotherapeuten met mensen met een verstandelijke handicap is vaak
curatief. Door ook preventief te behandelen, door bijvoorbeeld een individueel of groeps
bewegingsprogramma binnen de fitness, kunnen veel klachten worden voorkomen.
Uit veel van de bestudeerde onderzoeken blijkt dat een bewegingsprogramma vaak positieve
effecten bij mensen met een verstandelijke handicap oplevert, op verschillende gebieden.
Voor verstandelijk gehandicapten zijn veel bewegingsactiviteiten, maar naar de behoefte aan
fitness is echter weinig onderzoek gedaan.
Uit de inventarisatie van de literatuur bleek dat weinig onderzoek verricht is naar wat mensen
met een verstandelijke handicap van sport, en dus ook van fitness, vinden.
Er zijn bij deze scriptie een aantal aspecten waar rekening mee gehouden moet worden.
Uit de inventarisatie van al de verzamelde vragenlijsten zijn we tot de conclusie gekomen dat
het aantal geretourneerde vragenlijsten aanzienlijk laag is. Vanuit de vragenlijsten en
gesprekken met ons tweede thuis blijkt dat er wel een behoefte aan fitness dan wel aan sport.
Tevens is er een grote behoefte naar sport (fitness) onder de oudere cliènten van de
wooncentrum de Spil en wooncentrum Beethovenlaan. Deze cliènten zijn in vergelijking met
de jongere cliènten vaak inactief omdat de jongere clinten meer met sport zijn opgegroeid en
ook een actievere levenstijl opna houden.
De richtlijn wordt in een vervolgonderzoek getest op de kwaliteit en kwantiteit. In aansluiting
op dit onderzoek zal de vervolgopdracht luiden: Voer een onderzoek uit die zich richt op de
promotie van fitness onder de verstandelijke gehandicapten binnen “Ons tweede Thuis”. Dit
wordt begeleid door Fysiotherapeutisch Instituut Kudelstaart- Aalsmeer in Kudelstaart en de
Hogeschool van Amsterdam.
39
Literatuur
Artikelen
1. De effecten van een bewegingsprogramma in een dagcentrum voor verstandelijk
gehandicapten. Bewegen en hulpverlening, pagina 42 t/m 53, volume 17, 2000.
2. A.M. Varela, L.B. Sardinha, K.h. Pitetti, Effects of an aerobic training regimen in
young adults with down syndrome, American journal on mental retardation, pagina
135-144, volume 106, 2001
3. Vermeer, A., Davis W.E. (Vol. Ed.) (1995). Physical and motor development in
Mental Retardation, Medicine and Sport Science, 40. Basel: Karger.
4. Wehmeyer, M.L., Metzler, C.A. (1995). How self-determined are people with mental
retardation? The national consumer survey. Mental retardation, 33 (2) 111-119.
5. Zoerink, D.A., Wilson, J. (1995). The competitive Disposition: Views of Athletes with
Mental Retardation. Adapted Physical Activity Quaterly, 12, 34-42.
6. Baynard T, Pitetti KH, Guerra M, Fernhall B.
Heart rate variability at rest and during exercise in persons with Down syndrome.
Arch Phys Med Rehabil. 2004 Aug;85(8):1285-90.
7. Carmeli E, Kessel S, Coleman R, Ayalon M.
Effects of a treadmill walking program on muscle strength and balance in elderly
people with Down syndrome.
J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2002 Feb;57(2):M106-10.
8. Carmeli E, Barchad S, Masharawi Y, Coleman R.
Impact of a walking program in people with down syndrome.
J Strength Cond Res. 2004 Feb;18(1):180-4.
9. Carmeli E, Barchad S, Lenger R, Coleman R.
Muscle power, locomotor performance and flexibility in aging mentally-retarded
adults with and without Down's syndrome.
J Musculoskelet Neuronal Interact. 2002 Sep;2(5):457-62.
10. Chenias, A. K., Reid, K., & Hoover, M. L. (1998). Exercise effects on health-related
physical fitness of individuals with an intellectual disability: A meta-analysis. Adapted
Physical Activity Quarterly, 15, 118-140.
11. Fernhall B, McCubbin JA, Pitetti KH, Rintala P, Rimmer JH, Millar AL, De Silva A.
Prediction of maximal heart rate in individuals with mental retardation.
Med Sci Sports Exerc. 2001 Oct;33(10):1655-60.
12. Fernhall B, Pitetti KH, Rimmer JH, McCubbin JA, Rintala P, Millar AL, Kittredge J,
Burkett LN.
Cardiorespiratory capacity of individuals with mental retardation including Down
syndrome.
medicine and science in sports and exercise. 28, 366-371
13. Pitetti KH, Boneh S.
Cardiovascular fitness as related to leg strength in adults with mental retardation.
Med Sci Sports Exerc. 1995 Mar;27(3):423-8.
Med Sci Sports Exerc. 1996 Mar;28(3):366-71.
14. Graham A, Reid G.
Physical fitness of adults with an intellectual disability: a 13-year follow-up study.
Res Q Exerc Sport. 2000 Jun;71(2):152-61.
40
15. Tsimaras V, Giagazoglou P, Fotiadou E, Christoulas K, Angelopoulou N.
Jog-walk training in cardiorespiratory fitness of adults with Down syndrome.
Percept Mot Skills. 2003 Jun;96(3 Pt 2):1239-51
16. Yamaki K.
Body weight status among adults with intellectual disability in the community.
Ment Retard. 2005 Feb;43(1):1-10.
17. Swannehuis P, Vermeer A, Berg van den G.
Zelf-waargenomen motorische competentie bij verstandelijk gehandicapten: de
ontwikkeling van een meetinstrument.
Bewegen en hulpverlening – jrg 12, nr. 4 (1995) ; p. 242-252
Boeken
1. Coumans, B., Rijdt I van de, Lissone, A., Goedhart, E.A. (1995). Sportdrempels
verstandelijk gehandicapten, Utrecht: NSG
2. ... en wat vind jij van sport? : een onderzoek uitgevoerd bij mensen met een
verstandelijke handicap / Marjo J.W. Duijf . -[Utrecht], 1997 . - 181 p : ill ; 30 cm. boek ; 30 cm + Samenvatting (45 p.)
Met lit. opg.: p. 136-143. - Met vragenlijsten.
3. Verslag fase 1 van het project 'Ergotherapie, logopedie en fysiotherapie in de zorg
voor mensen met een verstandelijke handicap' (ELF-project) / P. van den Berg ... [et
al.] . -Amersfoort : Nederlands Paramedisch Instituut, 2000 . - Ca. 130 p : ill ; .. cm. boek ; .. cm
isbn 9073054869
4. Het aanbieden van spel- en ontwikkelingsmateriaal aan mensen met een (ernstige)
verstandelijke of meervoudige handicap / Stichting Ipse . - 2e dr. -Nootdorp : Stichting
Ipse, 2002 . - 48 p : ill ; 24 cm. - boek ; 24 cm
5. Zwets, J.H.J., Kars H., Medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap.
1997 Bohn Stafleu van Loghum, Houten
6. Bijblijven, Mensen met een verstandelijke handicap, 1999, jaargang 15, nummer 6,
Bohn Stafleu van Loghum, Cummulatief Geneeskundig Nascholingssysteem.
Scripties
1. Elderkamp B, Wolffenbuttel F, Time to move: verstandelijk gehandicapten in
beweging, Instituut fysiotherapie, Hogeschool van Amsterdam, 2004.
2. Beijersbergen T, Boer de G, Haans S, Kuiper V: Richtlijn ´trainingsprogramma voor
verstandelijk gehandicapten´, Instituut Fysiotherapie, Amsterdam, juli 2004
Websites
1. http://www.czmedicinfo.nl/
2. http://www.gezondheid.be/
3. http://www.downsyndroom.nl/
4. home.wxs.nl/~braam/praderwilli/prwimenu.html
5. http://www.fasstichting.nl/
6. http://www.alcoholpreventie.nl/
7. http://www.delovie.be
8. http://home-l3.tiscali.nl/~wnn518195/verantw.html
9. http://www.erfelijkheid.nl/documentatie/pdf/pc/pc24.pdf
10. http://www.niaaa.nih.gov/publications/aa13.htm
11. http://williams-syndroom.nl/
12. http://www.onstweedethuis.nl
41
13. http://verstandelijk-gehandicapten.startkabel.nl/
Overig
1. Stiphout , D. van, Zeeland, J. van (1995) Behoeften aan aangepast sporten voor
mensen met een verstandelijke handicap. Eindhoven, Eindhovense sportraad.
2. Profielschets: Fysiotherapeuten werkend met mensen met een verstandelijke handicap.
KNGF, concept 1, januari 2001.
3. Begeleidingsplan stichting ‘ons tweede thuis’, vragenlijst cliënten.
4. Rosemarijn Bruijnes, logepediste Amstel-Meer
5. Drs.W.Braam, aangesloten bij de NVAVG
6. Menno de Jong en Jan Voorn Fysiotherapeutisch Instituut Kudelstaart/Aalsmeer
7. Borren W., Stellema, G., Wijck, van E, Bouma J., Laat ons niet buiten de boot vallen
Begeleiding: Dr. J. Bouma, coördinator Wetenschapswinkel Geneeskunde en
Volksgezondheid RUG
Drs. W. Baron, stafmedewerker Sociaal Pedagogische Dienst Friesland
“It buro Kingma”
P. van der Velde, regioteamleider Stichting Maatschappelijk werk
Fryslân
Vraagindiener: SPD Friesland in samenwerking met SMW Fryslân, gesubsidieerd
door de Provincie Fryslân
Uitgave:
SPD Friesland 'it buro Kingma'
8. Kersten, M.C.O., Douma, J. Instrumenten en methoden voor het bepalen van kwaliteit
van bestaan. LKNG. Utrecht, 2001.
9. Ministerie van VWS. 'Sport, bewegen en Gezondheid. Naar een actief kabinetsbeleid
ter vergroting van de gezondheid door en bij sport en beweging, Den Haag juni 2001.
10. Linda Vree, coördinerend begeleider DC Amstel-Meer
11. Kitty Matthijs, locatiehoofd WC De Spil
12. Gert Jan v.d. Wal, locatiehoofd WC Beethovenlaan
13. Ons Nieuws, uitgave van Ons Tweede Thuis, jaargang 10 / nr. 4 / juni 2004
42
Bijlagen
43
Bijlage 1
vragenlijst: Zorgafhankelijkheidsschaal.
CDS- vgz
Inleiding:
Beoordeel de patiënt, die aan uw zorg is toevertrouwd, op elk van de 15 kenmerken van de
zorgafhankelijkheidsschaal. Geef aan welke beschrijving het beste van toepassing is. Ga uit
van de mogelijkheden die de patiënt bezit en niet zozeer welke handelingen de verzorgende of
verplegende overneemt.
Probeer bij twijfel tussen 2 beschrijvingen tot een keuze te komen, door in te schatten over
welke mogelijkheden de betreffende patiënt beschikt.
Er zijn 15 kenmerken met ieder van 5 criteria van zorgafhankelijkheid opgenomen in de
zorgafhankelijkheidsschaal. Omcirkel het cijfer van het criterium welke het beste bij de
betreffende patiënt past.
De zorgafhankelijkheidsschaal
1. Eten en drinken:
De mate waarin de patiënt in staat is zelfstandig te voldoen aan de behoefte aan eten en
drinken.
1 Patiënt is niet in staat eten en drinken zelfstandig tot zich te nemen.
2 Patiënt is niet zelfstandig in staat tot het opscheppen en klaarmaken van eten en drinken: is
in staat zelfstandig eten en drinken naar de mond te brengen.
3 Patiënt is met toezicht in staat tot het zelfstandig opscheppen, klaarmaken en naar de mond
brengen van eten en drinken; kan hoeveelheid zelf bepalen.
4 Patiënt is in staat met beperkt toezicht zelfstandig te eten en te drinken.
5 Patiënt is in staat te voldoen aan de bereiding en de behoefte aan eten en drinken.
2. Continentie:
De mate waarin de patiënt het vermogen heeft de uitscheiding van urine en faeces willekeurig
te beheersen.
1 Patiënt is niet zelfstandig in staat de uitscheiding van urine en/of faeces op te houden; is
volledig incontinent.
2 Patiënt is niet zelfstandig in staat de uitscheiding van urine of faeces te regelen; zonder hulp
en/of hulpmiddelen is spontane uitscheiding niet mogelijk.
3 Patiënt is in staat, mits volgens vaste patronen gestuurd, vrijwel continent te zijn.
4 Patiënt is in staat de uitscheiding vrijwel zelfstandig te regelen, doet dit soms op plaatsen
die daar niet voor bestemd zijn.
5 Patiënt is in staat de uitscheiding zelfstandig te regelen.
3. Lichaamshouding:
De mate waarin de patiënt in staat is bij een bepaalde activiteit een juiste houding aan te
nemen.
1 Patiënt is niet in staat zelfstandig van lichaamshouding te veranderen.
2 Patiënt is beperkt in staat zelfstandig een gewenste houding aan te nemen bij activiteiten.
3 Patiënt is in staat een juiste lichaamshouding aan te nemen bij activiteiten, maar past dit
onvoldoende zelfstandig toe.
4 Patiënt heeft weinig beperkingen in het zelfstandig aannemen van de juiste lichaamhouding.
5 Patiënt heeft geen beperkingen in het zelfstandig aannemen van de juiste lichaamshouding.
4. Mobiliteit:
De mate waarin de patiënt fysiek in staat is zich zelfstandig voort te bewegen.
1 Patiënt is immobiel en niet in staat tot het zelfstandig gebruik van hulpmiddelen.
44
2 Patiënt is beperkt in staat zelfstandig voort te bewegen; maakt veelal gebruik van
hulpmiddelen.
3 Patiënt is redelijk mobiel, eventueel met gebruik van hulpmiddelen
4 Patiënt is in staat zich vrijwel zelfstandig voort te bewegen.
5 Patiënt is volledig in staat zich zelfstandig voort te bewegen.
5. Dag en nachtritme:
De aard van het slaap- waakpatroon (bioritme) van de patiënt.
1 Patiënt is niet gevoelig voor het dag- en nachtritme
2 Patiënt is beperkt gevoelig voor het dag- en nachtritme
3 patiënt is gevoelig voor het dag- en nachtritme, heeft veel begeleiding nodig.
4 Patiënt is gevoelig voor het dag- en nachtritme, heeft weinig begeleiding nodig.
5 Patiënt heeft een normaal dag- en nachtritme, zorgt zelfstandig voor voldoende rust.
6. Aan en uitkleden:
De mate waarin de patiënt beschikt over vaardigheden om zich zelfstandig aan en uit te
kleden
1 De patiënt is niet in staat zich zelfstandig aan en uit te kleden.
2 Patiënt is beperkt in staat zich zelfstandig aan en uit te kleden, is niet in staat de logische
volgorde van handelingen uit te voeren.
3 Patiënt is deels in staat zich zelfstandig aan en uit te kleden, heeft toezicht en begeleiding
nodig.
4 Patiënt is in staat zich vrijwel zelfstandig aan en uit te kleden, heeft begeleiding nodig bij
fijn-motorische vaardigheden.
5 Patiënt is in staat zich zelfstandig aan en uit te kleden, beschikt over fijn-motorische
vaardigheden.
7. Lichaamstemperatuur:
De mate waarin de patiënt in staat is zelfstandig de lichaamstemperatuur te beschermen tegen
externe invloeden.
1 Patiënt is niet in staat zelfstandig gevoelens van koude en warmte aan te geven.
2 Patiënt is beperkt in staat zelfstandig gevoelens van koude en warmte aan te geven; is niet in
staat zelfstandig gepaste maatregelen daartegen te nemen.
3 Patiënt is in staat zelfstandig gevoelens van koude en warmte aan te geven; is
beperkt in
staat zelfstandig gepaste maatregelen te nemen.
4 Patiënt is in staat zelfstandig gevoelens van koude en warmte aan te geven; is in hoge mate
in staat zelfstandig gepaste maatregelen daartegen te nemen.
5 Patiënt is in staat volledig zelfstandig de lichaamstemperatuur tegen externe invloeden te
beschermen.
8. Hygiëne:
De mate waarin de patiënt is staat is zelfstandig zorg te dragen voor zijn/haar
lichaamsverzorging
1 Patiënt is niet in staat zelfstandig een bijdrage te leveren aan de lichaamsverzorging, zoals
wassen, tandenpoetsen, haren kammen, etc.
2 Patiënt is beperkt in staat zelfstandig een bijdrage te leveren aan de lichaamsverzorging;
doet dit niet uit zichzelf.
3 Patiënt is in staat zelfstandig een aantal handelingen rondom de lichaamsverzorging uit te
voeren; toezicht en begeleiding is nodig
4 Patiënt is in staat zelfstandig de meeste handelingen rondom de lichaamverzorging uit te
voeren; enig toezicht en begeleiding is nodig.
5 Patiënt is in staat volledig zelfstandig zorg te dragen voor de eigen lichaamsverzorging.
9. Vermijden van gevaar:
45
De mate waarin de patiënt in staat is zelfstandig voor zijn/haar veiligheid te zorgen.
1 Patiënt is niet in staat zelfstandig gevaar te onderkennen en te vermijden.
2 Patiënt in staat om enkele risico’s in de woongroep te onderkennen; blijft binnen de
woongroep onzelfstandig in het vermijden van gevaar.
3 Patiënt is in staat risicovolle situaties in de woongroep te onderkennen; is binnen de
woongroep redelijk zelfstandig, daarbuiten onzelfstandig in het vermijden van gevaar.
4 Patiënt is in staat vrijwel zelfstandig gevaar te onderkennen en te vermijden; weet de
grenzen van vrijheid zowel binnens als buitenshuis, is niet verkeersveilig.
5 Patiënt is in staat zelfstandig zorg te dragen voor de veiligheid zowel binnens als
buitenshuis; schat risicovolle situaties redelijk in; is verkeersveilig.
10. Communicatie:
De mate waarin de patiënt in staat is te communiceren.
1 Patiënt is niet in staat zich door middel van woorden te uiten; door lichaamstaal kan de
patiënt zijn belevingen aan bekenden uiten.
2 Patiënt is beperkt in staat zich door woord en/of gebaar te uiten; maakt gebruik van klanken
om zijn beleving uiten; begrijpt door intonaties de boodschap die anderen willen
overbrengen.
3 Patiënt is in staat middels woordjes en/of specifieke gebaren eigen bedoelingen te uiten;
begrijpt korte eenvoudige woorden van anderen.
4 Patiënt is in staat zich door woord en zingebruik en.of gebaren te uiten; begrijpt eenvoudige
taal en/of gebaren van anderen.
5 Patiënt is in staat zich door taal en/of gebaar te uiten; is in staat belevingen met anderen te
delen.
11. Contact met anderen:
De mate waarin de patiënt in staat is tot het aangaan, onderhouden en afbreken van sociaal
contact.
1 Patiënt is niet in staat zelfstandig contacten met anderen te leggen; reageert positief op
prettige belevingen en/of negatief op onprettige belevingen.
2 Patiënt is beperkt in staat zelfstandig contacten met anderen te leggen; reageert op voor de
patiënt belangrijke personen.
3 Patiënt is in staat tot het zelfstandig onderhouden van een beperkt aantal contacten met voor
de patiënt belangrijke personen.
4 Patiënt is vrijwel zelfstandig in het aangaan, onderhouden en afbreken van contacten; weet
enigszins inhoud te geven aan deze contacten.
5 Patiënt is zelfstandig in het aangaan, onderhouden en afbreken van contacten; weet inhoud
te geven aan deze contacten.
12. Waarde en normbesef:
De mate waarin de patiënt in staat is zelfstandig leefregels te hanteren.
1 Patiënt is niet in staat zelfstandig leefregels herkenbaar te gebruiken.
2 Patiënt is in staat een beperkt aantal leefregels binnen de woongroep te hanteren.
3 Patiënt is in staat zich te houden aan gestelde leefregels binnen de woongroep; een
privacybesef is niet aanwezig.
4 Patiënt is zich bewust van de geldende leefregels, zowel binnen als buiten de woongroep;
gedraagt er zich niet altijd naar; een privacybesef is beperkt aanwezig.
5 Patiënt is zich bewust van de geldende leefregels, zowel binnen als buiten de woongroep;
gedraagt er zich naar, verwoordt de eigen behoefte aan privacy.
13. Dagelijkse activiteiten:
De mate waarin de patiënt in staat is zelfstandig invulling te geven aan de dagelijkse
46
bezigheden binnen de woongroep.
1 Patiënt is niet in staat zelfstandig invulling te geven aan dagelijkse activiteiten; kan passief
genieten van zaken die om hem/haar heen plaatsvinden.
2 Patiënt is in staat om zelfstandig met materiaal een korte tijd bezig te zijn; geniet veelal van
zaken die om hem/haar heen plaatsvinden en kan hierbij betrokken worden.
3 Patiënt is in staat een aantal dagelijkse zelfstandig activiteiten uit te voeren; pakt deze alleen
op indien patiënt indien patiënt daartoe gestimuleerd wordt.
4 patiënt is in staat gedurende een bepaalde tijd zich zelfstandig te concentreren op de
dagelijkse activiteiten; ontleent eigenwaarde aan deze activiteiten.
5 Patiënt is in staat zelfstandig op gestructureerde wijze inhoud te geven aan de dagelijkse
activiteiten; legt zelf relaties en ontleent eigenwaarde aan deze activiteiten.
14. Recreatieve activiteiten:
De mate waarin de patiënt in staat is zelfstandig deel te nemen aan ontspannende activiteiten
buiten de woongroep.
1 Patiënt is niet in staat om zelfstandig onderscheid te maken tussen de in- en ontspanning;
kan alleen genieten van activiteiten die individueel op de patiënt gericht zijn.
2 Patiënt is beperkt in staat zelfstandig deel te nemen aan of aanwezig zijn bij ontspannende
activiteiten die worden aangeboden; geniet veelal van de dingen die er plaatsvinden.
3 Patiënt heeft eigen gestructureerde ontspannende bezigheden en is onder begeleiding in
staat hier zelfstandig mee bezig te zijn; pakt deze bezigheid echter niet zelfstandig op.
4 Patiënt is bewust bezig met de eigen vrijetijdsbesteding; pakt zelf activiteiten op, is daarbij
afhankelijk van de begeleiding.
5 Patiënt kent onderscheid tussen wekelijkse/dagelijkse activiteiten en ontspannen; is in staat
zelfstandig te geven aan de eigen vrijetijdsbesteding, heeft eigen hobby’s.
15. Leervermogen:
De mate waarin de patiënt in staat is om zelfstandig kennis en/of vaardigheden aan te leren
dan wel in het geleerde in stand te houden.
1 Patiënt is niet in staat bestaande vaardigheden te onderhouden.
2 Patiënt is door veelvuldig herhalen in staat bestaande vaardigheden te onderhouden.
3 Patiënt is door herhalen in staat nieuwe eenvoudige vaardigheden aan te leren; aangeleerde
vaardigheden dienen onderhouden te worden.
4 Patiënt is in staat nieuwe eenvoudige vaardigheden aan te leren; er treedt nauwelijks verlies
van bestaande vaardigheden op.
5 Patiënt is in staat nieuwe complexe vaardigheden aan te leren; kent geen verlies van
bestaande vaardigheden.
16. Samenvatting:
Tenslotte, geef aan welke omschrijving van zorgafhankelijkheid van toepassing is op de
patiënt.
1 volledig zorgafhankelijk
2 in grote mate zorgafhankelijk
3 gedeeltelijk zorgafhankelijk
4 beperkt zorgafhankelijk
5 vrijwel zelfstandig
47
Bijlage 2
Criterialijst voor wetenschappelijke literatuur
Naam beoordelaar:…………………………………………………Datum:…………………..
Artikel:
Totaal score:……………………..
Beoordeling:
Handleiding
In de criterialijst worden verschillende items genoemd. Wanneer dit item terug te vinden is in
het artikel scoor je de aanbevolen of door jezelf gegeven waarde (zo kun je bijvoorbeeld als je
een maximale score van 3 kunt geven ook 1 geven als jij vindt dat maar gedeeltelijk aan de
vraag voldaan is). Als de vraag niet van toepassing is zet je de punten in het bijbehorende
vakje: NVT.
De totale score kan liggen tussen 0 en 92 punten.
0 tot 45 slecht
45 tot 65 matig
65 tot 80 goed
80 tot 92 uitstekend
Literatuurlijst
Wanneer de literatuur niet gescreend is door een peer-group, redactie of uit een wetenschappelijk tijdschrift
afkomstig is, dan is bovenstaande criterialijst van toepassing op de literatuur (uitgaande van literatuur die wij
willen gebruiken voor onze vraagstelling).
 Aufdenkampe G, van den Berg J, van der Windt DAWM. Hoe vind ik het? Zoeken,
interpreteren en opzetten van fysiotherapeutisch onderzoek. Houten/Diegem: Bohn
Stafleu van Loghum, 2000.
 Pilot A, van Hout-Wolters B, Kramers-Pals H. schriftelijk studiemateriaal. WoltersNoordhof, 1992.
 Offringa M, Assendelft WJJ, Scholten RJPM. Inleiding in de evidence based medicine.
Klinisch handelen gebaseerd op bewijsmateriaal. Bohn Stafleu van Loghum, 2001.
 Kirkwood BR. Essentials of medical statistics. Blackwell Science, 1997.
48
De samenvatting
Criterium
Geeft de samenvatting een duidelijk beeld van de doelen van het
wetenschappelijk onderzoek?
Geeft de samenvatting een duidelijk beeld van de methoden van het
wetenschappelijk onderzoek?
Geeft de samenvatting een duidelijk beeld van de resultaten van het
wetenschappelijk onderzoek?
Geeft de samenvatting een duidelijk beeld van de conclusies van het
wetenschappelijk onderzoek?
Krijg je een duidelijk beeld van het onderzoek na het lezen van de
samenvatting?
Staan er in de samenvatting trefwoorden die betrekking hebben op onze
vraagstelling?
Totaal score (max. 10 punten)
Max. Score NVT
1
1
1
1
3
3
De inleiding
Criterium
Is de hypothese helder en duidelijk geformuleerd, zodat er een duidelijke
relatie te zien is tussen de verschillende variabelen?
Zijn de doelen van het onderzoek relevant voor fysiotherapeuten?
Is er een adequate beschrijving van de algemene context van het
onderzoek?
Max. Score NVT
3
Is er een onderbouwd argument (vanuit de literatuur) om dit onderzoek
te doen?
Is het onderwerp van het onderzoek helder beschreven?
Totaal score (max. 9 punten)
3
1
1
1
De methode
Criterium
Zijn er andere materialen gebruikt zoals scorelijsten, vragenlijsten etc.
die relevant zijn voor de fysiotherapie?
Zijn deze instrumenten voldoende beschreven en waren zij geschikt voor
dit onderzoek?
Waren de vragenlijsten en/of schalen goed geconstrueerd en adequaat
getest voordat ze in dit onderzoek gebruikt werden?
Is de beschrijving van wat er gedaan is duidelijk en helder?
Wordt in de beschrijving op chronologische volgorde vermeld wat er
gedaan is?
Is de methode waarmee de gegevens verzameld werden duidelijk
geformuleerd en was deze methode ook geschikt voor dit onderzoek?
Max. Score NVT
1
Sluit het ontwerp van het onderzoek goed aan op de doelen/ hypothesen
die in de inleiding gesteld werden?
3
3
1
1
1
1
49
Staat de duur van het onderzoek duidelijk vermeld? (minimaal 3
maanden)
Blijft het uitvalspercentage onder de 10% en zijn er redenen van uitval
genoemd?
Wordt er met de uitvallers rekening gehouden in de uitslag?
Bevat de geteste groep genoeg proefpersonen? (minimaal 25 1p.)
(Meer dan 60 3p.)
Zijn er duidelijke eisen gesteld aan de proefpersonen en wordt ook aan
deze eisen voldaan?
Heeft het onderzoek een controlegroep?
De patienten zijn geblindeerd
De beoordeelaar/ therapeut is geblindeerd
Is het onderzoek reproduceerbaar?
Totaal score (max. 30 punten)
1
3
1
1 of
3
1
1
3
3
3
De behandeling
Criterium
Er is een gelijk behandelingsduur per persoon, per sessie
De behandelfrequentie is hetzelfde voor ieder persoon
De behandelintensiteit is hetzelfde voor ieder persoon
Het tijdstip van behandeling is altijd hetzelfde
Randomisatie van groepen
Totaal score (max. 9 punten)
Max. Score NVT
3
1
1
1
3
50
De resultaten
criterium
Is een duidelijke vergelijking tussen de onderzoeksvraag en de resultaten
gemaakt ?
De correlatie waarde (p-waarde) blijft beneden de 0.05
Zijn tabellen duidelijk, helder en relevant voor dit onderzoek?
Zijn grafieken duidelijk, helder en relevant voor dit onderzoek?
Totaal score (max. 8 punten)
Max. Score NVT
3
3
1
1
Conclusie
Criterium
Staat in de conclusie een duidelijk antwoord op de onderzoeksvraag?
Is de conclusie logisch beschreven met behulp van de eerder beschreven
resultaten?
Zijn resultaten en conclusies helder geformuleerd?
Is er een theoretische verklaring voor de onderzoeksresultaten?
Zijn de resultaten goed en compleet geïnterpreteerd?
Zijn de knelpunten uit het onderzoek vermeld en zijn er ideeën gegeven
om ze te verbeteren?
Totaal score (max. 10 punten)
Max. Score NVT
1
3
1
3
1
1
Algemeen
Criterium.
Heeft het artikel een duidelijke titel ?
Is het artikel geschikt voor onze vraagstelling?
Is het artikel goed leesbaar?
Heeft het artikel juiste interpunctie gebruikt?
Zijn de referenties helder en te achterhalen?
Heeft het artikel een juiste indeling van alinea’s?
Totaal score (max. 10 punten)
Max. Score NVT
1
3
1
1
3
1
51
Literatuur
Criterium.
Er is een correcte literatuur lijstaanwezig.
In dit artikel staan correcte literatuur verwijzingen.
De literatuur is toegespitst op het onderwerp.
De literatuur is niet ouder dan 15 jaar.
Totaal score (max. 6 punten)
Max. Score NVT
1
1
1
3
Totale eindscore
92
Kanttekening: per subgroep mag niet meer dan twee keer niet van toepassing worden
ingevuld. Gebeurt dit wel, dan mag het artikel niet hoog worden gewaardeerd.
52
Bijlage 3
Ongebruikte literatuur.
Artikelen
 A.M. Varela, L.B. Sardinha, K.H. Pitetti, Effects of an aerobic training regimen in young
adults with down syndrome, American journal on mental retardation, pagina 135-144,
volume 106, 2001
 Carmeli E, Kessel S, Coleman R, Ayalon M.
Effects of a treadmill walking program on muscle strength and balance in elderly people
with Down syndrome.
J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2002 Feb;57(2):M106-10.
 Carmeli E, Barchad S, Lenger R, Coleman R.
Muscle power, locomotor performance and flexibility in aging mentally-retarded adults
with and without Down's syndrome.
J Musculoskelet Neuronal Interact. 2002 Sep;2(5):457-62
 Carmeli E, Bar-Chad S, Lotan M, Merrick J, Coleman R.
 Five clinical tests to assess balance following ball exercises and treadmill training in adult
persons with intellectual disability. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2003 Aug;58(8):76772.
 Graham A, Reid G.
Physical fitness of adults with an intellectual disability: a 13-year follow-up study.
Res Q Exerc Sport. 2000 Jun;71(2):152-61.
 Matson JL, Dixon DR, Matson ML, Logan JR.
 Classifying mental retardation and specific strength and deficit areas in severe and
profoundly mentally retarded persons with the MESSIER. Res Dev Disabil. 2005 JanFeb;26(1):41-5.
 Moran R, Drane W, McDermott S, Dasari S, Scurry JB, Platt T.
 Obesity among People with and without Mental Retardation across adulthood.
Obes Res. 2005 Feb;13(2):342-9.
 Pitetti KH, Boneh S.
Cardiovascular fitness as related to leg strength in adults with mental retardation.
Med Sci Sports Exerc. 1995 Mar;27(3):423-8.
Med Sci Sports Exerc. 1996 Mar;28(3):366-71.
 Tsimaras VK, Fotiadou EG.
Effect of training on the muscle strength and dynamic balance ability of adults with down
syndrome.
J Strength Cond Res. 2004 May;18(2):343-7.
 Tsimaras V, Giagazoglou P, Fotiadou E, Christoulas K, Angelopoulou N.
Jog-walk training in cardiorespiratory fitness of adults with Down syndrome.
Percept Mot Skills. 2003 Jun;96(3 Pt 2):1239-51
 Yamaki K.
Body weight status among adults with intellectual disability in the community.
Ment Retard. 2005 Feb;43(1):1-10.
 De effecten van een bewegingsprogramma in een dagcentrum voor verstandelijk
gehandicapten. Bewegen en hulpverlening, pagina 42 t/m 53, volume 17, 2000.
53
Boeken
1. ... en wat vind jij van sport? : een onderzoek uitgevoerd bij mensen met een verstandelijke
handicap / Marjo J.W. Duijf . -[Utrecht], 1997 . - 181 p : ill ; 30 cm. - boek ; 30 cm +
Samenvatting (45 p.)
Met lit. opg.: p. 136-143. - Met vragenlijsten.
2. Verslag fase 1 van het project 'Ergotherapie, logopedie en fysiotherapie in de zorg voor
mensen met een verstandelijke handicap' (ELF-project) / P. van den Berg ... [et al.] . Amersfoort : Nederlands Paramedisch Instituut, 2000 . - Ca. 130 p : ill ; .. cm. - boek ; ..
cm
isbn 9073054869
3. Het aanbieden van spel- en ontwikkelingsmateriaal aan mensen met een (ernstige)
verstandelijke of meervoudige handicap / Stichting Ipse . - 2e dr. -Nootdorp : Stichting
Ipse, 2002 . - 48 p : ill ; 24 cm. - boek ; 24 cm
4. Zwets, J.H.J., Kars H., Medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. 1997
Bohn Stafleu van Loghum, Houten
Scripties
1. Amkreuts, D.J.A., Touw, N.D.E.J. (1996). Sport voor mensen met een verstandelijke
handicap deel 2: een effectstudie. Doktoraalscriptie Faculteit Pedagogiek Universiteit
Utrecht.
54
Bijlage 4
Hieronder volgt een beschrijving van verschillende syndromen die bij een verstandelijke
handicap kunnen voorkomen
Syndroom van Down W8
Inleiding
Jaarlijks worden er in Nederland ca. 200 baby's met Downsyndroom geboren. Door velen
worden zij helaas nog steeds "mongooltjes" of "mongoloïde" genoemd. Deze benaming is in
de vorige eeuw ontstaan, toen men dacht dat het hier ging om een stap terug in de evolutie,
van het "superieure blanke ras" naar Aziaten. Die werden toen namelijk nog met de
verzamelnaam "Mongolen" aangeduid. Uiteraard is deze opvatting niet meer houdbaar. W3
Aan de basis van het syndroom van Down of trisomie 21, ligt een genetische afwijking: een
baby met dit syndroom heeft namelijk drie chromosomen in plaats van twee op het
chromosomenpaar nummer 21 (vandaar de naam trisomie 21). Een downbaby heeft dus in
elke lichaamscel 47 chromosomen in plaats van 46. Een normale baby heeft 2 keer 23
chromosomen per cel (dus 46) waarvan de ene helft afkomstig is van de vader en de andere
helft van de moeder.
De chromosomen zijn dragers van de erfelijke eigenschappen zoals de kleur van het haar en
de ogen.
Het is nog steeds een raadsel wat er precies misloopt bij of rond de bevruchting waardoor dat
extra chromosoom ontstaat. Meestal hebben de ouders zelf volkomen normale chromosomen.
Bij vrouwen die zwanger zijn tot hun 30ste bedraagt het risico op een kind met het syndroom
van Down minder dan 1 per duizend. Bij vrouwen van 35 is dit reeds opgelopen tot 1 per 350,
op 40 jaar tot 1 per 100 en op 45 jaar tot 1 per 25.
Vormen
 Gewone trisomie 21
Dit is de meest voorkomende vorm (95%) waarbij de eicel of de zaadcel twee chromosomen
21 meekrijgt. De bevruchte eicel heeft dan drie in plaats van twee chromosomen 21. De fout
kan ontstaan voor de bevruchting (dus bij de aanmaak van de eicel of de zaadcel) of bij de
eerste deling van de bevruchte eicel. De ene cel krijgt dan één chromosoom 21 mee en sterft
af. De overblijvende cel die blijft leven heeft dan drie chromosomen 21 en groeit verder uit tot
een foetus met een extra chromosoom 21.
 Translocatie
Dit betekent dat een stukje chromosoom zich vasthecht aan een ander chromosoom. Indien
hierbij geen erfelijke informatie verloren is gegaan, is het kind volkomen normaal (maar kan
het later wel dit gebrek doorgeven). Men spreekt dan van een gebalanceerde translocatie.
Indien er wel erfelijke informatie verloren gaat, kan dit een syndroom van Down tot gevolg
hebben. Dit noemt men een ongebalanceerde translocatie.
In een aantal gevallen is één van de ouders zelf drager van zo'n 'gehandicapt' chromosoom,
zonder er zelf enige hinder van te ondervinden (gebalanceerde translocatie), maar kan hij dat
gebrek wel doorgeven. Ouders die een baby krijgen met een translocatie-trisomie worden
daarom meestal ook genetisch getest om het risico voor volgende kinderen te bepalen.
 Mosaïcisme
55
Dit is een zeldzame vorm van het Syndroom van Down die optreedt bij de eerste celdeling
van de bevruchte eicel. De baby heeft zowel normale cellen met twee, als cellen met drie
chromosomen 21.
Lichamelijke kenmerken
De lichamelijke kenmerken van het syndroom van Down zijn vanaf de geboorte aanwezig en
zichtbaar:
• kleiner hoofd of vlakker achterhoofd;
• smalle oogspleten die enigszins schuin omhoog lopen;
• (soms) een huidplooi aan de binnenkant van de ogen;
• lage spierspanning;
• (soms) dwarse lijn over de handpalm;
• een brede ruimte tussen de eerste en de tweede teen;
• mond en oren zijn kleiner dan bij normale baby, tong soms dikker;
• hals, armen en benen zijn in verhouding korter;
• meestal weinig haar.
Gezondheidsproblematiek
• Hartafwijkingen. In 35 à 40% van de gevallen heeft een kindje met het syndroom van Down
ernstige hartafwijkingen. De meeste van deze hartafwijkingen kunnen operationeel worden
verholpen.
• Infecties. Er bestaat een verhoogd risico op infecties.
• Leukemie. Hoger risico op bepaalde vormen van leukemie, maar dit blijft zeldzaam.
• Schildklierproblemen. Gebrekkige werking van de schildklier (hypothyroïdie) komt vaak
voor.
• Darmproblemen. Er kan een vernauwing van de slokdarm of van de twaalfvingerige darm
voorkomen. Dit kan operationeel worden verholpen.
• Ogen. Door spierslapte kan de coördinatie van de ogen vertraagd verlopen. Dit leidt tot
scheelzien. Meestal verdwijnt dit na verloop van tijd. Ook andere oogproblemen komen
frequent voor, daarom is regelmatige controle noodzakelijk.
• Oren. Slecht gehoor aan één of beide oren komt frequent voor. Dit is mede oorzaak van de
vertraagde taalontwikkeling. Ook vaak oorinfecties.
• Tanden. Vertraagde of verstoorde ontwikkeling van het gebit. Regelmatige controles zijn
nodig.
• Rug. Soms liggen de ligamenten tussen de twee eerste halswervels te los waardoor
gemakkelijk verschuivingen kunnen optreden en het ruggenmerg beschadigd kan worden.
• Gestalte. Personen met het syndroom van Down zijn meestal kleiner dan hun
leeftijdsgenoten en hebben neiging tot zwaarlijvigheid. Daarom is voldoende aandacht voor
een evenwichtige voeding en aangepaste lichaamsbeweging zeer belangrijk.
De levensverwachting van mensen met het syndroom van Down is sterk afhankelijk van de
daarmee gepaard gaande gezondheidsproblemen die vooral in de eerste levensjaren optreden.
Eens die kritieke fase voorbij, bedraagt de gemiddelde levensverwachting vandaag 50 à 60
jaar.
Ontwikkeling
Er bestaan zeer grote verschillen in de verstandelijke handicaps van personen met het
syndroom van Down. De mentale leeftijd van een persoon met het syndroom van down
bedraagt gemiddeld acht jaar Sommige kinderen kunnen in het normale onderwijs terecht, de
meerderheid zal echter een speciale school nodig hebben. Sommigen zullen op latere leeftijd
bijna normaal kunnen functioneren in de maatschappij, anderen zullen permanente
56
begeleiding nodig hebben. Echt zelfstandig leven is, op enkele uitzonderingen na, echter
uitgesloten.
Een goede opvang en begeleiding vanaf de geboorte is uiterst belangrijk voor de intellectuele,
sociale, emotionele en motorische ontwikkeling van het kind. Er bestaan gespecialiseerde
diensten voor thuisbegeleiding waar ouders terecht kunnen met al hun vragen in verband met
de ontwikkeling en opvoeding van hun kind.
Op financieel vlak hebben ouders van een kind met het syndroom van Down recht op een
hogere kinderbijslag (afhankelijk van de graad van invaliditeit). Er zijn ook specifieke
voorzieningen en opvangmogelijkheden voor volwassenen met het syndroom van Down. W8
Syndroom van Prader-Willi
Inleiding
Het Prader-Willi-syndroom is een complexe genetische ontwikkelingsstoornis die zich onder
andere uit in spierslapte, vertraagde geestelijke ontwikkeling, kleine geslachtsorganen en
vetzucht. W1 Het syndroom komt voor bij 1 op de 15.000 geboorten. W4
Oorzaken
In de meeste gevallen ontstaat het Prader-Willi-syndroom doordat een stukje informatie
ontbreekt in het genetisch materiaal, in chromosoom 15. Deze afwijking in het genetisch
materiaal treedt meestal spontaan op tijdens de vorming van de zaadcellen. Soms ontstaat de
fout in de eicel tijdens of na de bevruchting. In al deze gevallen is er bij een volgende
zwangerschap geen verhoogde kans om weer een kind met het Prader-Willi-syndroom te
krijgen. Bij een heel klein percentage, namelijk in 5 procent of minder van de gevallen, komt
de fout door een genetische mutatie bij de vader, zonder dat deze zich bij hem heeft
geopenbaard. In deze gevallen is er bij iedere zwangerschap 50 procent kans dat het kind aan
het syndroom lijdt. W8
Verschijnselen
Mensen met dit syndroom blijven klein en hebben slappe spieren (lage spiertonus). Het
grootste probleem is een chronisch hongergevoel, waardoor zij overmatig veel eten en
zwaarlijvig worden. De extreme dikheid kan leiden tot diabetes mellitus (suikerziekte).
Pasgeborenen hebben soms moeite met slikken, zodat gedurende een aantal dagen of weken
kunstmatige voeding nodig kan zijn. De baby's zijn klein en slap en bij jongetjes zijn de
testikels niet ingedaald (niet zichtbaar). Als de baby's opgroeien, blijft hun motorische
ontwikkeling achter. Ook zijn er skeletafwijkingen: de armen hebben niet de normale
kromming maar zijn recht. W8
Mensen met dit syndroom hebben vaak te kampen met spraak en slaapstoornissen. Verder
kunnen deze mensen het vaak niet laten om te krabben aan wondjes
Verder hebben mensen met PWS een hoge pijndrempel. W4 Kleine ongelukjes vallen niet op.
Ze kunnen ongemerkt forse blauwe plekken hebben opgelopen en niet weten hoe dat is
gekomen. Er moet flink wat aan de hand zijn, voordat het als pijn wordt ervaren. Dat lijkt een
voordeel, maar het heeft ook een nadeel: de ernst van een medische aandoening lijkt daardoor
minder erg dan deze werkelijk is. Dit betekent dat klachten in een begin stadium van de ziekte
door de betrokkene niet worden opgemerkt. Bovendien denkt de arts als er 'lichte' klachten
zijn ten onrechte dat het nog wel meevalt.
Bij het opgroeien valt op dat de geestelijke ontwikkeling achterblijft. Het IQ wordt vrijwel
nooit hoger dan 80. Ook blijven de handen en voeten heel klein. Patiëntjes met Prader-Willi
zijn doorgaans vriendelijke, gezellige kinderen in een gezin. W8
57
De lichaamstemperatuur kan slecht onder controle gehouden worden. Daardoor kan bij erg
warm weer het lichaam te warm worden, hetgeen zich kan uiten in verwardheid, slapte en
sufheid. Als het koud is kunnen problemen ontstaan als gevolg van onderkoeling.
Bij infectieziekten geeft de hoogte van de koorts geen goede indruk van de mate van ziekzijn. Vaak ontstaat er geen koorts. Dit kan ten onrechte de indruk geven dat het wel meevalt
met de ernst van de ziekte. Omgekeerd kan juist ook een sterke stijging van de temperatuur
ontstaan, terwijl er slechts sprake is van een lichte infectie.
Tegenwoordig wordt de diagnose van Prader-Willi syndroom op steeds jongere leeftijd
gesteld en worden de kinderen niet meer sterk obees. In de volwassen groep met het PraderWilli syndroom zijn de mensen meestal wel obees. In deze groep zijn veel personen nog niet
gediagnosticeerd. Extra aandacht voor diagnostiek, behandeling en begeleiding is bij oudere
mensen met het Prader-Willi syndroom zeer op zijn plaats. Ook op volwassen leeftijd heeft
het nog zin om met een gerichte aanpak te proberen het gewicht te reguleren. Dit verbetert het
welbevinden van de persoon, op korte maar ook op de langere termijn. W9
Foetaal Alcohol-Syndroom
Ontstaan
De kans op het foetaal alcohol syndroom is het grootst bij aanstaande moeders die dagelijks te
veel alcohol drinken, dat wil zeggen meer dan drie tot vier glazen per dag (in sommige studies
heeft men het over meer dan zes glazen per dag). Maar ook wanneer de moeder minder drinkt,
of tijdens de zwangerschap een keertje flink doorzakt, kan dit al schadelijk zijn voor de baby.
De baby groeit bijvoorbeeld minder goed in de baarmoeder en er ontstaat schade aan het
centrale zenuwstelsel. Deze schade wordt na de geboorte van het kind merkbaar in de
ontwikkeling en het gedrag.
Een eenmaal ontstaan foetaal alcohol syndroom is niet meer te genezen. In Nederland worden
per jaar ongeveer 350 baby's met een volledig foetaal alcohol syndroom geboren. W5
Verschijnselen
Het Foetaal Alcohol Syndroom omvat de mentale en fysieke tekortkomingen bij kinderen die
tijdens de zwangerschap zijn blootgesteld aan alcohol. Een volledige diagnose FAS wordt
gegeven als er op 3 terreinen afwijkingen bestaan:
 Vertraagde groei.
Baby's worden geboren met een te laag geboortegewicht en groeien erg traag. Kinderen
met FAS zijn kleiner dan hun leeftijdsgenootjes en vaak erg tenger. Het hoofd is vaak
abnormaal klein. Ledematen kunnen afwijkingen vertonen, zoals afwijkingen aan de
vingers of afwezigheid van nagels.
 Gezichtsafwijkingen.
Er zijn variaties, maar de meest voorkomende afwijkingen zijn: het midden van het
gezicht lijkt afgeplat, met een platte neusbrug en ogen die ver uit elkaar lijken te staan,
overhangende oogleden met een vouw in de binnenhoek. De neus is plat en staat omhoog
("stopcontactneus" ) De bovenlip is smal, zonder "cupido boog". De oren staan vaak laag
en de kin is klein. Afwijkingen aan het gebit en een hoog verhemelte komen vaak voor.
 Neurologische afwijkingen.
Slechte spiercoördinatie komt veel voor. Baby's met FAS hebben een slechte zuigreflex en
kauwen slecht. Veel kinderen met FAS zijn overgevoelig voor tast, geluid en fel licht.
Ook veel voorkomend zijn: slecht sociaal functioneren, hyperactiviteit, verstandelijke
handicap en autistisch gedrag.
58
Kinderen die niet alle karakteristieken van FAS hebben kunnen gediagnosticeerd worden als
"waarschijnlijk Foetaal Alcohol Effecten"(FAE) of Alcohol Related Neurodevelopmental
Disorder (ARND). De term Foetaal Alcohol Spectrum Disorder (FASD) wordt tegenwoordig
gebruikt door veel onderzoekers om het hele gebied van defecten door prenatale alcohol
blootstelling af te dekken.
Smith-Lemli-Opitz syndroom (SLO)
Synoniem: 7-dehydrocholesterol reductase deficiëntie
SLO-patiënten worden klinisch gekarakteriseerd door meerdere gelaatsafwijkingen,
groeiachterstand, verlaagde geestelijke ontwikkeling en een groot aantal afwijkingen in de
vorm van o.a. organen. De oorzaak van de symptomen ligt in de aanmaak van cholesterol.
Patiënten met SLO-syndroom kunnen onvoldoende cholesterol aanmaken. Een groot deel van
de afwijkingen in de vorm van o.a. organen bij SLO-patiënten zijn te verklaren met de recent
ontdekte regulerende rol van cholesterol in de expressie en activiteit van de zogenaamde
"hedgehog"-eiwitten. Deze embryonale signaaleiwitten verzorgen op hun beurt weer de
regulatie van genen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de vorm van het embryo (bijv.
links-rechts oriëntatie van lichaamsstructuren en ontwikkeling armen en benen).
Fragiele X syndroom
Het fragiele X syndroom is een erfelijke ontwikkelingsstoornis, waardoor kenmerkende
gedragsstoornissen en een lichte tot matige verstandelijke handicap ontstaan.
Bij de geboorte zijn er geen afwijkingen zichtbaar. Ook tijdens de kinderjaren zijn meestal
geen zichtbare afwijkingen aanwezig. Vaak is het laat beginnen met praten de eerste
aanwijzing dat er iets mis is. Het gedrag is vaak overactief, men kan slecht de aandacht bij iets
houden, is verlegen, kan moeilijk contact met anderen maken en er ontstaan gemakkelijk
woede-uitbarstingen. Tijdens en na puberteit lijkt de groei versneld op te treden, waardoor
ook de typische gelaatskenmerken opvallender worden: groter hoofd, forse onderkaak en kin,
lang gezicht, hoog en breed voorhoofd en grote en vaak afstaande oren. Bij jongens groeien
de testikels verder uit dan gewoonlijk. Vaak is het steunweefsel (bindweefsel) afwijkend van
structuur waardoor het minder steun geeft. Daardoor is de beweeglijkheid van bijvoorbeeld de
vingers groter.
Rett syndroom
De belangrijkste klinische kenmerken zijn een aanvankelijk normale ontwikkeling, gevolgd
door een knik tussen 6 maanden en 3 jaar. Ook de groei van de schedelomtrek vertraagt. Het
syndroom wordt niet zozeer herkend op grond van bijzondere uiterlijke kenmerken, maar
vooral vanwege de stereotype handbewegingen (wassen van handen; hand in mond stoppen).
Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsachterstand.
Velo-Cardio-Faciaal syndroom
Synoniem: Sprintzen syndroom
De oorzaak van het VCF-syndroom ligt in het ontbreken van een stukje chromosoom op de
lange arm van chromosoom 22. Door dit ontbreken ontstaat er een typische ontwikkeling van
het embryo. Hierdoor ontstaat er een typisch gezicht en hartklachten. Ook ontbreekt er vaak
een gesloten verhemelte. Daarnaast is er ook vaak sprake van afweerstoornissen en maken
patiënten vaak een gestoorde geestelijke en lichamelijke ontwikkeling door. Hierdoor ontstaan
er voornamelijk rond de puberteit psychiatrische aandoeningen in de vorm van schizofrenie
en psychose.
59
Williams syndroom
Synoniemen: Williams-Beuren Syndroom, Idiopatisch hypercalcemiesyndroom
Het Williams syndroom is een aangeboren aandoening. De oorzaak van dit syndroom is de
afwezigheid van een stukje van chromosoom 7.
60
Bijlage 5
Niet alle syndromen worden beschreven omdat dit te veel omvattend zou zijn, wel is getracht
om voor verschillende syndromen de problemen die bij fitness kunnen voorkomen op papier
te zetten. Op deze manier is ernaar gestreefd van dit hoofdstuk een overzichtelijk geheel te
maken wat tijdens het werk in de praktijk makkelijk en snel te gebruiken is. Eerst volgt een
stukje waarin opgesomd wordt welke opvallende dingen men veel tegenkomt bij mensen met
een verstandelijke handicap. Daarna wordt per syndroom beschreven welke specifieke
aspecten men tegen kan komen.
Specifieke problemen die men tegen kan komen wanneer er gewerkt wordt met mensen met
een verstandelijke handicap.
Down-syndroom W3
- Mensen met down-syndroom ontwikkelen zich trager dan andere mensen, zowel
lichamelijk als verstandelijk. Er is echter een grote variatie in wat ze kunnen bereiken.
Niet alleen hun aanleg, maar vooral ook de mogelijkheden die hen geboden worden in
hun omgeving spelen daarbij een belangrijke rol.
- Uit onderzoek van Fernhall et al.11,12 blijkt dat mensen met het syndroom van Down in
rust een hogere hartslag hebben dan een controlegroep met een verstandelijke
handicap. Tijdens inspanning is dit juist andersom, dan blijken mensen met het
syndroom van Down een lagere hartslag te hebben dan mensen zonder het syndroom
van Down.
- 30-40% heeft een aangeboren hartafwijking;
- keel-, neus- en oorproblemen;
- oogafwijkingen;
- maag- en darmafwijkingen;
- endocrinologische problemen;
- voedingsproblemen;
- problemen met de taal-, en spraakontwikkeling;
- problemen met de motorische ontwikkeling.
Prader-Willi syndroom
- Hoge pijndrempel;
- slechte controle lichaamstemperatuur;
- Obesitas.
Foetaal Alcohol Syndroom
- Afwijkingen aan diverse organen, zoals hartafwijkingen, afwijkingen van de
geslachtsdelen, gehoorproblemen en problemen met de nieren en de urinewegen.W10
Fragiele X Syndroom
Mensen met het fragiele X syndroom genieten meestal een normale gezondheid. Toch zijn er
enkele medische problemen die bij hen wat vaker voorkomen:
- Platvoeten.
Ontstaan als gevolg van het slapper worden van het steunweefsel rond de gewrichten.
- Gemakkelijker verzwikkingen van gewrichten. Dit is het gevolg van het slapper
worden van het steunweefsel rond de gewrichten.
- Mitraalklepprolaps, een meestal onschuldige afwijking van een hartklep.
61
Soms ontstaan er hartkloppingen of een overbelasting van het hart waardoor
lichamelijke inspanning leidt tot benauwdheid.
Rett syndroom
- Een gestoorde ademhaling komt bij 86% voor.
De ademhaling kan versneld zijn (hyperventilatie), met luchthappen of zuchtend. De
ademhaling kan ook af en toe een poosje stoppen, waarbij de huid blauw kan
verkleuren (cyanose). Ook kunnen aanvallen van transpiratie (gestoorde perifere
vasomotoriek) optreden. Tijdens de slaap is de ademhaling normaal. De
ademhalingsafwijkingen nemen met de jaren af.
- Stoornis in het autonome zenuwstelsel.
Als gevolg van afwijkingen in de hersenstam kunnen er stoornissen in de werking van
het autonome zenuwstelsel optreden. Gevolgen hiervan zijn stoornissen in de
ademhaling, hartritme, slikken, slaapstoornissen, stoornissen in de darmbewegingen,
speekselvorming en een stoornis in de pijnsensatie (hogere pijndrempel). De stoornis
in de regulatie van de doorbloeding van de huid treedt voornamelijk aan de benen op,
waardoor de voeten koud blijven.
- Grotere kans op botbreuken.
Dit is een gevolg van kleinere hoeveelheid calcium in het bot en een lagere
botdichtheid (ondanks voldoende calciumopname uit de voeding). De afgenomen
botdichtheid is ernstiger bij degenen die anti-epileptica gebruiken.
- Dystonie (schuddende bewegingen).
Op latere leeftijd kunnen er schuddende bewegingen van de romp en soms ook van de
ledematen (dystonie) ontstaan, waardoor er abnormale lichaamshoudingen ontstaan.
Smith Lemli Opitz syndroom
- aangeboren hartafwijking (oa. open septum).
- aangeboren nierafwijking (oa. cysten).
- Afwijkingen van de ledematen
o extra vingerkootje aan zijkant van een vinger;
o korte duim;
o extra plooi handpalm;
o deels aan elkaar vergroeide 2e en 3e teen;
o extra kootje aan zijkant van een teen;
o heup niet goed in de kom passend.
Smith Magenis syndroom
- Radio-ulnair synostosis.
Gedeeltelijke vergroeiing van radius en ulna t.h.v. de elleboog met als gevolg beperkte
supinatie.
- aangeboren hartafwijking.
Deze komen bij een op de drie kinderen met het Smith Magenis syndroom voor. Het
gaat dan meestal om een kleine opening tussen de rechter en linker hartboezem (ASD)
of hartkamer (VSD). Een operatieve hersteloperatie is meestal niet nodig. Wel kan het
nodig zijn om de hartwerking af en toe te laten controleren.
- Verhoogd cholesterolgehalte van het bloed
Op het chromosoomgedeelte dat bij sms ontbreekt, zit toevallig een gen dat
medeverantwoordelijk is voor het in stand houden van een normaal cholesterolgehalte
van het bloed. Doordat dit bij sms ontbreekt, is in de helft van de gevallen het
cholesterolgehalte zodanig verhoogd, dat een behandeling noodzakelijk is.
62
-
-
Zenuwontsteking in arm of been
Op latere leeftijd kan er een zenuwontsteking (perifere neuropathie) van een arm of
een been ontstaan. Gewone pijnstillers helpen hierbij onvoldoende. In dat geval kan de
arts carbamazepine of amitriptyline voorschrijven.
Hoge pijndrempel
VCF syndroom (Velo-Cardio-Faciaal syndroom, deletie 22q11 syndroom, CATCH22,
Shprintzen syndroom)
- hartafwijkingen (VSD, ASD, pulmonaal stenose);
- loopstoornissen (cerebellaire ataxie).
Williams-Beuren syndroom W11
- supra valvulaire aorta stenose (SVAS), wat aangeeft dat er een vernauwing van de
aorta (de hoofdslagader) is vlakbij het hart;
- vaak vaatvernauwingen aan de longslagaders (perifere pulmonaal stenose) en
nierslagaders;
- hoge bloeddruk bij ongeveer de helft van de personen met het Williams-Beuren
syndroom;
- vaak (aangeboren) stoornissen van de nieren.
Wolf-Hirschhorn syndroom (chromosoom 4p syndroom) O5
- heupdysplasie;
- hartafwijkingen (opening tussen linker- en rechterharthelft);
- hernia diafragmatica (middenrifbreukje).
63
Bijlage 6
Vragenlijst voor de laag-sociaal emotionele cliënten van ‘Ons tweede thuis’.
Gaarne de cliënten zoveel mogelijk zelfstandig te laten invullen. Indien dit niet mogelijk is
kan de vragenlijst ook door de begeleiding worden ingevuld.
De lijst graag voor 31 mei inleveren bij Gert-Jan van der Wal.
Naam:……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………..
Leeftijd:………………………………………………………………………………………….
.…………………………………………………………………………………………………..
Dagcentrum:……………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………...
1: Ben jij een man of een vrouw?
-- man
man
-- vrouw
vrouw
2: Waar (of hoe) woon je
 bij ouders thuis
 op het terrein van de instelling
 buiten de instelling
3: Wat doe je overdag?
 dagactiviteitencentrum
dagcentrum
 iets anders
namelijk,…………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
4: Als je vrij bent wat vind je dan leuk om te doen?
 tv kijken
televisie
64
 muziek luisteren
 muziek maken
muziek
 knutselen, tekenen en schilderen
knutselen
 sporten
 fitnessen
 luieren
 wandelen
tekenen
plakken
sport
optillen
rusten
uitstapje
 fietsen
 iets anders
namelijk,…………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………....
5: Heb je wel eens eerder gesport?
 ja
 nee
 anders……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
6: Vind jij sporten leuk?
 ik vind sporten leuk
 ik vind sporten niet leuk
65
7: Welke sporten vind jij leuk?
 hardlopen
 fietsen
 fitnessen
 voetballen
optillen
sport
 anders……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
8: Wil je wel/niet sporten?
 ik wil sporten
 ik weet het niet
 ik wil niet sporten, waarom
niet………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
9: Wanneer zou je willen sporten?
-- ’s morgens
ochtend
-- ’s middags
middag
-- ‘s avonds
avond
10: Hoeveel keer zou je in de week willen sporten?
 0 keer
 1 keer
 2 keer
 3 keer
 4 keer
 5 keer
11: Zou je in je eentje willen sporten of in een groepje?
 alleen
 groepje
12: Wat zou je graag willen trainen?
 spierballen.
 minder snel moe worden
 beide
 anders,
namelijk…………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………..
66
13: Vind jij het leuk om zelf te kunnen kiezen wat je wilt doen?
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………….
Indien je nog vragen hebt noteer deze dan
hier………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Wij danken u hartelijk voor uw medewerking!
67
Vragenlijst voor de gemiddeld-sociaal en hoog-sociaal emotionele bewoners van ‘Ons
tweede thuis’.
Gaarne de cliënten zoveel mogelijk zelfstandig te laten invullen. Indien dit niet mogelijk is
kan de vragenlijst ook door de begeleiding worden ingevuld.
De lijst graag voor 31 mei in leveren bij Gert-Jan van der Wal.
Naam:……………………………………………………………………………………………
Leeftijd:………………………………………………………………………………………….
Dagcentrum:……………………………………………………………………………………..
1: Ben jij een man of een vrouw?
-- man
man
-- vrouw
vrouw
2: Waar (of hoe) woon je?
 bij ouders thuis
 op het terrein van de instelling
 buiten de instelling
 begeleid zelfstandig
 zelfstandig
3: Wat doe je overdag?
 school
school
 werken
werken
 dagactiviteitencentrum
dagcentrum
 iets anders,
namelijk…………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………….
4: Als je vrij bent wat vind je dan het leukste om te doen?
68
 tv kijken
televisie
 muziek luisteren
 muziek maken
muziek
 knutselen, tekenen en schilderen
knutselen
 sporten
 fitnessen
 luieren
 maken van uitstapjes
 wandelen
tekenen
plakken
sport
optillen
rusten
uitstapje
 meehelpen bij klusjes in huis
 iets anders,
namelijk…………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
5: Sport jij?
 ik sport
 ik sport niet
6: Zou je willen sporten?
69
 ja
 nee
7: Als je zou willen sporten, hoeveel keer per week zou je dan willen sporten?
 ik wil niet sporten
 1 keer
 2 keer
 3 keer
 4 keer
 5 keer
8: Wanneer zou je willen sporten?
-- ’s morgens
ochtend
-- ’s middags
-- ‘s avonds
avond
middag
9: Als je ergens naar toe wilt gaan, heb je dan vervoer nodig?
 ik heb geen vervoer nodig
 binnen Ons Tweede Thuis geen vervoer nodig, buiten Ons Tweede Thuis wel vervoer
nodig
 altijd vervoer nodig
auto
10: Welke sporten vind je leuk?
 fietsen
 rennen
 fitness
 gymnastiek
optillen
sport
11: Zou jij in je eentje willen sporten of met een groepje mensen?
 alleen
 groepje
12: Wat zou je graag willen trainen?
 spierballen
 lang kunnen rennen/fietsen
 beide………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………….
70
13: Vind jij sporten gezellig?
 ik vind sporten gezellig
 ik vind sporten niet gezellig
Indien je nog vragen hebt schrijf deze dan hieronder.
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Wij danken je hartelijk voor je medewerking!
71
Vragenlijst voor de begeleiders van de cliënten van ‘Ons tweede thuis’.
Fysiotherapeutisch Instituut Kudelstaart-Aalsmeer (FIKA) geeft fysiotherapie aan vijf
instellingen van ‘ons tweede thuis’. FIKA heeft de Hogeschool van Amsterdam, afdeling
fysiotherapie, ingeschakeld om te onderzoeken of er behoefte is aan fitness voor de bewoners
van OTT.
Deze vragenlijst is ontwikkeld om een indruk te krijgen naar de behoefte op het gebied van
fitness voor mensen met een verstandelijke handicap. Er zijn twee vragenlijsten gemaakt
gericht op laag- sociaal emotioneel, gemiddeld- en hoog sociaal emotioneel niveau. Tevens is
er een vragenlijst gemaakt voor de begeleiders. De vragenlijsten die gericht zijn op laagsociaal emotioneel verstandelijk gehandicapten gaarne zoveel mogelijk zelfstandig te laten
invullen. Indien dit niet mogelijk is kunnen de vragenlijsten ingevuld worden door de
begeleiding.
De open vragen gelieve in te vullen. De vragen met meerdere antwoorden met een rondje
omcirkelen.
De lijst graag voor 31 mei inleveren bij Gert-Jan van der Wal.
Naam:……………………………………………………………………………………….
Leeftijd:…………………......................................................................................................
Geslacht:……………………………………………………………………………………
Op welk dagcentrum werkt u?.............................................................................................
1: Is sport/bewegen een onderdeel van het dagprogramma van het dagcentrum?
 ja
 nee
 anders……………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
2: Hoeveel tijd per week wordt er besteed aan sporten/bewegen?
 minder dan 1 uur per week
 1 ả 2 uur per week.
 2 ả 3 uur per week.
 3 ả 4 uur per week.
 meer dan 4 uur per week.
3: Denkt u dat fitness geschikt is voor mensen met een verstandelijk handicap?
 ja
 nee
 anders……………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
72
4: Zijn er factoren die het sporten zouden kunnen belemmeren? Hieraan kunt u denken;
Lichamelijke beperkingen, angst en ongemak, geringe motivatie, geringe stimulans en beperkt
aanbod.
 nee
 ja
 Belemmerende factoren: ……………………………………………………………...
……………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………
5: Door wie zal het sporten gestimuleerd moeten worden en zal het meeste effect hebben,
zodat de cliënten ook werkelijk gaat sporten?
 door de begeleiders
 door de ouders
 door medebewoners
 door de fysiotherapeut/bewegingstherapeut.
6: Wanneer er uren ingesteld worden om vrijblijvend te komen sporten. Denkt u dat de cliënt
hier dan ook interesse voor heeft?
 ja
 nee
7: Kunnen alle cliënten, die in aanmerking komen om te sporten, alleen naar het sporten toe of
zijn ze afhankelijk van derden.
 helemaal alien
 binnen terrein geen hulp, erbuiten wel
 altijd hulp nodig
8: Wordt de sportdeelname, voor de cliënten, belemmerd omdat er binnen het terrein geen
geschikt vervoer is naar de sportactiviteiten?
 ja
 nee
 anders……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………
9: Wordt de sportdeelname, van de cliënten, belemmerd omdat er geen voldoende
sportinformatie is over de sportmogelijkheden?
 ja
 nee
 anders……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………
10: Wordt de sportdeelname van de cliënten belemmerd omdat zij een druk dagprogramma
hebben?
 ja
 nee
73
 anders……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………….
11: Wordt de sportdeelname van de cliënten belemmerd, omdat de kosten verbonden aan de
sportactiviteiten hoog zijn?
 ja
 nee
 anders……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………….
12: Zijn er nog andere dan bovenstaande redenen waardoor de cliënten belemmerd worden
om te gaan sporten?
.......................................................................................................................................................
.......................................................................................................................................................
....................................................................................................................
Indien u nog vragen of opmerkingen heeft, noteer deze dan hieronder.
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Wij danken u hartelijk voor uw medewerking!
74
Download