Hoofdstuk 6: Het Ancien Regime 1. De Verenigde Staten van Amerika: een nieuw staats- en burgerconcept A. De Amerikaanse onafhankelijkheid en fundamentele teksten De onafhankelijkheid van de Britse kolonies in Noord – Amerika is belangrijk => omwille van de universele grootmacht die de Verenigde Staten geworden zijn De kolonies zijn Brits en dus Europees bezit, doordrongen van Europees recht (de common law) De Europese – verlichte – ideeën worden er in de praktijk omgezet Het Amerikaanse voorbeeld van staatsorganisatie en erkenning van fundamentele vrijheden => belangrijk De onafhankelijkheidsstrijd: het zelfstandig worden en het totaal los komen van de moederstaat. De nieuwe staat kiest voor het federalisme, gekozen voor de gelijkheid en dus de afschaffing van de adelprivileges Vernieuwing en continuïteit (bv Verenigde Provinciën was al een federale republiek sinds de late 16de eeuw) De dertien Britse kolonies: koninklijke gouverneurs voeren er het centralistische beleid van Londen met harde handen uit. De kolonies worden economisch uitgebuit (een goedkope grondstoffenleverancier) Het parlement in Londen vaardigt ettelijke wetten uit, die door de “Amerikanen” als te hard ervaren worden Engelse wetten worden gestemd door Engelse parlementsleden, zonder enige inspraak van de “Amerikanen” (noch van de inheemse bevolking) Sugar Act (1764): bedreigt de winstgevende handel met West – Indië Stamp Act (1765): de wet moet in meer middelen voor de defensie voorzien door het opleggen van zegeltaksen op allerhande documenten. Tegen die wet wordt geprotesteerd onder het motto no taxation without representation. Boston Massacre (1770): het Britse leger maakt bij een manifestatie een vijftal slachtoffers/ Tea Act: taks op thee In 1774: het eerste Continentaal Congres (met vertegenwoordiger van 12 van de 13 kolonies) samengeroepen. In 1776 wordt door het Continental Congress de onafhankelijkheidsverklaring (onder leiding van Thomas Jefferson) aangenomen De opstellers van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring hebben zich vermoedelijk onder meer op het Plakkaat van Verlating van de Nederlanden beroepen. Net als in het Plakkaat wordt met dezelfde logische structuur uiteengezet dat een langdurig lijdend volk zich onafhankelijk kan verklaren van zijn vorst. Ook wordt het recht op revolutie aangehaald (de koning is wel degelijk een tiran) Ook de invloed van het Natuurrecht is groot In 1777 worden de Articles of Confederation goedgekeurd (een statenbond of confederatie) Militair wordt het pleit definitief belslecht in 1781 en uiteindelijk wordt in Versailles in 1783 ook de iure de nieuwe staat erkend Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 6 (samenvatting boek) In 1787: ‘een more perfect union’ De nieuwe staatsstructuur wordt vastgelegd in de Constitution (het eerste luik van de Amerikaanse grondwet) “We, the people”= het democratische gehalte Pas in 1791 volgt het tweede luik, de Bill of Rights (bv Bill Of Rights van Virginia 1776!) Staatsstructuur en grondrechten (klassiek in alle grondwetten) staan elk in een aparte tekst, die samen de grondwet vormen. De Bill of Rights: als een aanvulling of wijziging van de Constitution (daarom amendment genoemd) In 1791: 10 artikelen toegevoegd => Ten Amendments Momenteel: 27 amendments B. Een federale staat met scheiding der machten 1 De Amerikaanse staatsstructuur De Verenigde Staten vormen een republikeinse bondsstaat. Men zet zich af tegen het monarchaal regime en tegen de eenheidsstaat de Net zoals de Verenigde Provincies dat gedaan hebben tav de Spaanse vorst (16 eeuw) De “Amerikanen” hebben geleerd van het Nederlandse voorbeeld Bv State of the Union (= Staat van de Unie in de Verenigde Provincies) De Amerikaanse bondsstaat is een verband van behoorlijk autonome staten. Elke staat heeft een verregaande constitutionele bevoegdheid en organiseert naar eigen inzicht wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht De machten van de federale overheid zijn toegewezen De staten beschikken over de residuaire bevoegdheden Federaal zijn de defensie, het buitenlands beleid, de muntslag, de fundamentele vrijheden en de zogenaamde general welfare (= algemeen nut) Er kan concurrentie ontstaan tussen de staten o Bv de toegang tot het huwelijk en echtscheiding makkelijker maken en daardoor dus meer mensen aan trekken De Amerikaanse grondwet voert de scheiding der machten in. o Het wetgevende initiatief gaat uit van het bicameraal parlement of Congress (bestaande uit het House of Representatives = vertegenwoordigers van de staten & de Senate = elke staat heeft twee vertegenwoordigers) Beide kamers hebben ongeveer dezelfde bevoegdheden De President beschikt over een vetorecht: Verhinderen dat een goedgekeurde tekst effectief wet wordt. Een dergelijk veto kan slechts door een 2/3 meerderheid in het parlement opzij gezet worden. Dankzij de “fast – track – bevoegdheid” kan de president ook zeer autonoom handelen Dit is een parlementair mandaat dat hem in staat stelt, zonder veel bemoeienis van het Congres te onderhandelen over internationale akkoorden Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 6 (samenvatting boek) o De president stelt zijn eigen ministers, de secretaries aan. Ze zijn aan de president en niet aan het parlement verantwoording verschuldigd. Met toepassing van het principe the winner takes it all mag de partij die de relatieve meerderheid haalt binnen een staat, alle kiesmannen van die staat leveren. Een president kan verkozen worden, die in absolute cijfers uitgedrukt eigenlijk minder stemmen heeft gehaald dan zijn rivaal o Ten slotte is er de rechterlijke Er bestaan zowel rechtbanken op het federale als op het statelijke niveau In de meeste gevallen worden de rechters (zoals bij ons) benoemd Maar sommige staten kennen het systeem van verkozen rechters / een gemengd systeem waarbij aangestelde rechters door het volk kunnen weggestemd worden Federaal: inzake bevoegdheidsgeschillen en grondwettelijkheidstoetsing => het Supreme Court Terwij het Belgische Hof van Cassatie: nooit de bevoegdheid naar zich toegetrokken om wetten aan de grondwet te toetsen De constitutionele controle van wetten (de judicial review): de rechterlijke bevoegdheid om bepaalde beslissingen te herzien. Ten gevolge van een fameus precedent is de grondwetstoetsing ingevoerd = MARBURY vs MADISON (bevestigd in de Dred Scott case) James Madison was onder president Thomas Jefferson secretary of state. Hij volgde daarmee John Marshall op, die op het einde van het presidentsmandaat van John Adams tot Chief Justice was benoemd Adams had nog een aantal andere rechters benoemd onder meer Marbury, maar Marshall was wel vergeten de benoemingsbrieven effectief uit te reiken Wanneer Marbury na de regeringswissel aan de nieuwe secretary de betekening vraagt => door Jefferson het verbod opgelegd de benoemingsbrieven te laten toekomen Marbury baseert zich op een formele wet, waarin een rechtsmiddel voorzien is om besliste maar nog niet betekende benoemingen effectief te doen betekenen Het hooggerechtshof oordeelt dat de aanstellingen inderdaad wel geldig beslist zijn, maar dat het gerecht niet bevoegd is om het rechtsmiddel te verlenen om deze benoeming effectief te maken De wet is immers ongrondwettig en mag dus niet toegepast worden Checks and balances: de verschillende machten controleren elkaar o De RM controleert bv de UM en WM dmv de judicial review o De UM heeft het benoemingsrecht (gerecht) waardoor de president “zijn mannetjes” als rechter van het Supreme Court kan aanstellen (nine wise men) o De WM controle op de UM en RM dmv impeachment (= een overlevering van de Britse middeleeuwse common law). De procedure om tot de afzetting te beslissen verloopt in twee fasen. Eerst dient het House of Representatives met een gewone meerderheid het staatshoofd in beschuldiging stellen obv articles of impeachment Vervolgens oordeelt de Senaat als een soort zetelende magistraat. Deze kamer van het Congress kan echter slechts vooroordelen mits instemming van een 2/3 meerderheid (tot nu toe slechts 3 procedures gestart, maar geen enkele beëindigd Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 6 (samenvatting boek) De president: opperbevelhebber van het leger, maar enkel parlement kan de oorlog verklaren Niet tegen elke uitspraak van een Court of Appeal hoger beroep / cassatieberoep o Er kan slechts een verzoek daartoe ingediend worden (het Supreme Court heeft zelf de beoordelingsvrijheid om de zaak al dan niet te behandelen). Minder arresten dan ons hoogste gerechtshof o De leden van het Supreme Court de mogelijkheid om concurring opinions en dissenting opinions te publiceren Concurring opinions: men is tot een akkoord gekomen, maar obv een andere motivering Dissenting opinions: men komt tot een afwijkende oplossing o o Het gevolg is dat niet alle uitspraken evenveel precedentwaarde hebben De politieke inkleuring van het Supreme Court 2. Waar komt de scheiding der machten vandaan? De idee van scheiding der machten wordt traditioneel verbonden met de figuur van Montesquieu (17 – 18de eeuw) en zijn boek De l’Esprit des Lois: o Hij is noch de eerste, noch de enige die in de 18 de eeuw over de scheiding of verdeling van de macht schrijft o Hij zoekt in zijn boek naar de “geest van de wetten”. Bepaald door alle mogelijke relaties van het positieve recht met de natuur, met de regeringsvorm, met de militaire situatie, met de geschiedenis van het volk, met het klimaat, … o Een van de meest bepalende elementen van die geest: de politieke vrijheid (waar de soevereine macht beperkt wordt), waar er pouvoirs intermédiaires zijn o Glorius Revolution 1688= in het voordeel van de volksvertegenwooriging o De benaming van de drie “machten” (trias politica) is zeker geen uitvinding van Montesquieu o Wetgeving wordt verbonden met democratie, rs met aristocratie en um met monocratie John Locke (17 – 18de eeuw): o Treatise of Government: tussen verschillende staatsorganen met onderscheiden bevoegdheden o WM primeert op de UM o Civil Gorvernment (1690) is een verantwoording / theoretisering van de Glorius Revolution van 1688 o De vorst moet een aantal fundamentele rechten respecteren => best door een scheiding tussen de machten door te voeren o Ook de machthebbers zijn gebonden door de natuurtoestand In een constitutie worden enkele basisovereenkomsten vastgelegd. Houdt de vorst zich niet aan, dan kan het volk hem afzetten (bv Plakkaat van Verlating 1581 en de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring 1776) Idee van een verdrag of overeenkomst tussen vorst en gemeenschap => in de 17 de eeuw ook door Hobbes gehanteerd Locke: stelt dat het individu slechts zoveel vrijheid afstaat aan de staat als nodig is voor het waarborgen van zijn eigen vrijheden Rousseau (18de eeuw): o Du Contrat Social 1762. De mensen hebben van nature onbeperkte rechten, maar doen afstand van een deel van deze rechten ten bate van de staat. o Het maatschappelijk verdrag is niet zozeer het vertrekpunt van de staat maar wel het na te streven ideaal Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 6 (samenvatting boek) C. De fundamentele rechten 1. De Amerikaanse verklaringen Bill of Rights: de oorspronkelijke liggen heel duidelijk in de lijn van de Engelse traditie (het verbod van cruel and unusual punishments, en garantie van een due process of law, het fundamenteel recht op wapenbezit Ook de principiële godsdienstvrijheid is historisch bepaald. Een complete scheiding van Kerk en Staat o Niet alleen een reactie tegen de Engelse staatskerk, maar ook een gevolg van het feit dat allerlei gelovigen meestal na een vlucht uit het intolerante Europa, de facto in Amerika samenleven o Concreet = geen staatskerk, geen subsidies voor cultusgebouwen Intussen zijn er 27 amendments (voor de aanpassing van de gw is een 2/3 meerderheid in het Congres noodzakelijk en het akkoord van minstens driekwart van de staten) o Bv het verbod op slavernij, het vouwenstemrecht, het gelijkheidsbeginsel (pas in 1954 beslist het Supreme Court dat rassenscheiding in openbare scholen in strijd is met het veertiende amendement. 2. Waar komen die fundamentele rechten vandaan? De feitelijke geschiedenis van de fundamentele rechten begint met het middeleeuwse constitutionalisme. Het vrijhedenfenomeen krijgt een dergelijke theoretische onderbouw in de Vroegmoderne Tijd. de Het is in de Spaanse scholastiek van de 16 eeuw dat er voor het eerst van onvervreemdbare persoonlijke rechten sprake is Gekoppeld aan de geschriften van verlichte denkers als Voltaire, Beccaria en anderen leidt tot de catalogi van fundamentele rechten (zoals ze in de verschillende bills of rights) van zowel de individuele staten als de Verenigde Staten worden opgesomd 2. De Franse Revolutie en de Franse invloed in België A. De Franse Revolutie De Franse Revolutie (1789): het breekpunt tussen het Ancien Régime en de hedendaagse periode o Het gaat minder om een revolutie maar wel om een evolutie o In de periode tussen 1789 en 1815 ontzettend veel veranderd => niet alleen op juridisch en politiek vlak Publiekrechtelijk is de periode vanaf de Revolutie in 1789 tem de nederlaag van keizer Napoleon in 1815 een chaotische maar uiterst belangrijke periode o Er wordt zoveel geld gestoken in de pracht en praal van de hofhouding en in verschillende militaire expedities enerzijds en de belastingheffing is anderzijds zo weinig efficiënt, dat de staat op de rand van het failliet staat o Lodewijk XVI roept de Staten – Generaal, een cririsinstelling bijeen (einde 18 de eeuw) o Qua samenstelling blijft de oude vorm gehandhaafd: een vertegenwoordiging van de drie standen per provincie Een behoorlijk democratisch gehalte (al wie belastingen betaalt, hoe weinig ook, krijgt een stem) Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 6 (samenvatting boek) o Elke provinciale staat neemt van de gelegenheid te baat om, ter gelegenheid van het vragen van de nieuwe financiële bijdragen, namens zijn regio een aantal klachten te formuleren en vorstelijke toegevingen te vragen (cahier de doléances: een veroordeling van de vorstelijke lettres de cachet) o De twee meest bevoorrechte standen verkiezen dat er per stand zou gestemd worden, terwijl de vertegenwoordigers van de burgerij voor stemming per hoofd opteren o De derde stand (1789) roept zich uit to Assemblée Nationale. Omdat ze een nieuwe staatsstructuur en een aantal fundamentele vrijheden wil vastleggen Op lange termijn is deze assemblee vooral van belang omdat ze dmv verschillende beslissingen een punt zet achter het Ancien Régime. de Emmanuel Joseph Sieyès (18 eeuw): Qu’est-ce que le Tiers Etat? Een politiek pamflet waarin hij de derde stand als volwaardige natie beschouwt Het concept van de representatieve democratie (volksvertegenwoordigers in naam van de natie maar op eigen verantwoordelijkheid besluiten nemen in het algemeen belang) o Begin augustus 1789 als een van de eerste realisaties van de Assemblée Nationale, definitief een punt gezet achter de feodaliteit De ongelijkheid tussen leenheer en leenman verdwijnt en de vrijheid van de grondgebruiker wordt een feit De leenman wordt als volle eigenaar beschouwd De standen worden afgeschaft Decreet d’Allarde 1791: de vrijheid van handel en arbeid De Wet Le Chapelier 1791: de vrijheid van ondernemen, verbiedt wel de vereniging van ambachtslieden en werknemers (een rem op de ontwikkeling van het syndicalisme) o De vrijheidsgedachte zet een punt achter de absolutistische willekeur Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen 1789 « revolutionair » maar niet radicaal Nog geen volledige vrijheden (wel scheiding der machten, maar de monarchie wordt nog behouden) De UM berust bij de vorst en zijn ministers De WM is de assemblée législative (samengesteld obv cijnskiesrecht De RM is in handen van tijdelijk verkozen rechters o 1792: de meer radicale groep der Jacobijnen komen aan de macht, Lodewijk XVI wordt geëxecuteerd, de goederen worden nu sociaal herverdeeld o Tussen 1794 en 1799 probeert het Directoire orde op zaken te stellen De problemen oplossen, maar lukt niet De Gw van het jaar III (1795) => fundamentele rechten (maar ook plichten) o De rust keert in het land terug onder Napoleon: militair bevelhebber en hoofd van een sterke UM Vanaf 1802 wordt Bonaparte consul voor het leven, dmv een concordaat met paus Pius VII restaureert hij ook de Kerk in haar maatschappelijke rol In zijn 5 nieuwe wetboeken (Code Civil!) maakt hij van de private eigendom en van het patriarchaal gezin de hoeksteen van de samenleving Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 6 (samenvatting boek) B. De latere Franse evoluties en het belang van de Franse invloed voor België Frankrijk laat zich sinds 1789 kenmerken door een publiekrechtelijke instabiliteit Tegenstellingen: o Royalisten vs republikeinen o Communisten vs conservatieven o Klerikalen vs antiklerikalen o Voor –en tegenstanders van een sterke UM 1791: De grondwet van de Assemblée nationale constituate 1793: De grondwet van het jaar I (meest vergaand wat betreft het nastreven van de volledige gelijkheid) 1795: De grondwet van het jaar III (Directoire) 1799: De grondwet van het jaar VIII 1802: De grondwet van het jaar X (Consultaat voor het leven van Napoleon) 1804: De grondwet van het jaar XII (Keizerrijk van Napoleon) 1830: De Charte constitutionnelle (een sterke laïcisering, een directe invloed op de redactie van de Belgische Grondwet) 1848: De grondwet van de Tweede Republiek 1852: De grondwet van het Tweede Keizerrijk 1875: De grondwet van de Derde Republiek 1940: het Vichyrégime 1945: Charles De Gaulle 1946: De grondwet van de Vierde Republiek 1958: De grondwet van de huidige Vijfde Republiek Voor onze regionen van belang omwille van een aantal op dat ogenblik doorgevoerde wijzigingen: o De nieuwe administratieve indeling Het territorium wordt ingedeeld in departementen, op hun beurt onderverdeeld in arrondissementen, kantons en ten slotte gemeenten o De Franse departementen (meestal genoemd naar een rivier of een ander natuurfenomeen) o De departementen zijn de voorlopers van onze huidige provincies Een tweede blijvende invloed: de verhouding tussen Kerk en staat o Definitief gelaïciseerd. De registers van de burgerlijke stand nemen de rol van de oude parochieregisters over en het huwelijk wordt geregeld door het burgerlijk recht o Vele sociale taken waren overgenomen door de commissies van de burgerlijke godshuizen en de burelen van weldadigheid Tussen 1925 en 1975: de Commissies van de Openbare Onderstand De huidige Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn o Anderzijds herstelt Napoleon de relatie tussen staat en Kerk In een concordaat met paus Pius VII. De katholieke eredienst wordt geen staatsgodsdienst, maar uitdrukkelijk erkend als de religie van de meeste Fransen De eredienst is vrij, maar onderwerpen aan de publieke orde De afspraken tussen de wereldlijke en de katholieke overheden => de Kerk inschakelen in de administratie (indeling van de bisdommen wordt gewijzigd, de wedden van de bedienaren van de eredienst gedragen door de staat) Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 6 (samenvatting boek) Een derde blijvende invloed => de Napoleontische codificatiegolf (geslaagd in een eenmakings – en moderniseringsopzet) o 1804: Code Civil (nog steeds het Belgische Burgerlijk Wetboek) De authentieke Nederlandse vertaling dateert pas van 1961 o o o 1807: Wetboek van Koophandel 1808: Wetboek van Strafvordering Strafwetboek & Gerechtelijk Wetboek => niet meer de Napoleontische Ten slotte: de verfransing van de elites (!vrijheid van taalgebruik, wetgeving, bestuur en gerecht maar de facto Franstalig) 3. Het einde van het Ancien Régime in de Zuidelijke Nederlanden De proto – revolutionaire opstand (Brabantse Omwenteling) zal het einde betekenen van de Oostenrijkse tijd in de Zuidelijke Nederlanden In 1754 vaste lasten ingevoerd in de plaats van de jaarlijks goedgekeurde belastingen Gerechtelijke en administratieve structuren zijn gewijzigd o Bij elke blijde intrede => verklaart de vorst dat hij zich zal houden aan de r en privileges van het land => de eed bindt hem o Een contract (niet letterlijk opgesomd) => maar verspreid over costumen, keuren, charters, wetten, privileges (bewaard in de archieven van grafelijke, stedelijke heerlijke en kerkelijke instellingen o Volgens het natuurrecht =< vorst heeft slechts macht om het algemene belang te dienen (als hij despotisch wordt, dan mag het volk de macht terugnemen o Bij gebrek aan algemene provinciale teksten => de stadsprivileges, vredesverdragen Omdat de Staten van Vlaanderen geen uitdrukkelijke constitutionele tekst => een project van Joyeuse Entrée pour la Flandre o Fundamentele Vlaamse rechten: het behoud van het katholieke geloof, de erkenning van het Concilie van Trente als kerkelijke constitutie van het land, verbod van geweld (tenzij na een proces), de samenstelling van de volksvertegenwoordiging uit drie standen, het behoud van de bestaande rb De Belgische provincies in 1795 bij Frankrijk geannexeerd Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 6 (samenvatting boek) Hoofdstuk 7: De negentiende eeuw 1. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden A. Ontstaan Ten tijde van de Bourgondiërs en Karel V zijn de “lage landen” of “Nederlanden” aangeduid met de term Belgium In Franse teksten heeft men het over de provinces Belgiques Nederland en België betekenen beide dus hetzelfde Het Zuiden wordt in 1795 geannexeerd bij Frankrijk, terwijl het Noorden voorlopig apart blijft bestaan als de Bataafse Republiek => in 1806 vervangen door het Koninkrijk Holland (onder Lodewijk Napoleon, broer van Bonaparte) In 1810 wordt het land uiteindelijk ook geannexeerd Eind 1813: het Noorden wordt weer onafhankelijk, maar keert niet terug naar de republikeinse staat o Het feit dat men onder Lodewijk Napoleon gewend is geraakt aan de instelling van het koningschap (het huis van Oranje) In de 17de en 18de eeuw was de leidende gedachte die van een gedeelde soevereiniteit, met de bestuursbevoegdheden verdeeld over verschillende gremia o Na de val van Napoleon is de terugkeer naar de republiek ondenkbaar o o Daarenboven opende de monarchistische staatsvorm meer kansen op slagen voor een eventuele hereniging met het Zuiden Gijsbert Karel van Hogendorp (1762 – 1834) Het Congres van Wenen (1814): de grootmachten Engeland, Oostenrijk, Pruisen en Rusland o De oude Zuid – Nederlandse provincies best aan Willems rijk toevoegen o Zo wordt een sterkere bufferstaat tegen Frankrijk gecreëerd en het Europese evenwicht gegarandeerd o Prins Willem aanvaardt het verdrag (1814) o Tussen 1814 en 1815 regeert hij de iure absolutistisch, want er is nog geen grondwet voor het nieuwe territorium Eind 1813 had Willem aan een commissie onder leiding van Gijsbert Karel van Hogendorp de opdracht gegeven voor de nieuwe (Noord-) Nederlandse staat een grondwet te schrijven, die in 1814 wordt goedgekeurd Het is de resultante van enerzijds de oude traditie der constituties maar anderzijds ook van de theorie van het verlichtingsdenken en van de praktijk van de Amerikaanse en Franse voorbeelden o Over de nieuwe constitutionele tekst wordt een volksraadpleging gehouden o Door enkele “aanpassingen” (arithmétique hollandaise: het meerekenen van de afwezige kiezers als stilzwijgende instemmers en het meetellen als instemmers van de weigeraars om religieuze redenen => een gemotiveerde stemming) weet Willem de tekst te behouden Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 7 (samenvatting boek) De grondwet van 1815: bevat een aantal bepalingen van klassieke vrijheden en voorziet een unitaire staat o De koning is de centrale figuur die onder meer deel heeft aan de WM (samen met de volksvertegenwoordiging) o Twee weinig democratisch samengestelde kamers: de leden van de Eerste Kamer worden door de Koning benoemd, de overgrote meerderheid zijn edellieden. De tweede Kamer wordt niet rechtstreeks verkozen, maar door de provinciale staten o WM = elitair en koningsgezind o De Staten – Generaal: een toegewezen bevoegdheid De vorst kan dus redelijk absolutistisch regeren Het is ook enkel aan de Koning en niet aan de volksvertegenwoordiging dat de ministers verantwoording moeten afleggen B. Kroniek van een aangekondigde breuk De godsdienstvrijheid van het Noorden en de feitelijk hoofdrol van het protestantisme stroken ook niet met de zeden van de “Katholieke” Nederlanden Er zijn de economische verschillen tussen het handel drijvende Noorden en het eerder industriële Zuiden o Daarenboven is het Zuiden op verschillende institutionele punten benadeeld Het Zuiden is proportioneel ondervertegenwoordigd. Er was immers gekozen voor pariteit, terwijl de facto ongeveer 3/5 van de bevolking in het Zuiden leven Politiek – institutioneel is ook het budgettaire en financiële beleid een belangrijke twistappel o Het Noorden had een veel grotere staatsschuld uit het verleden te delgen dan het Zuiden, maar er werd beslist de lasten gelijk te verdelen Dit gebeurde op een bijzonder weinig transparante wijze Ook en vooral de Noordelijke taalpolitiek is een obstakel voor heel wat Franstaligen die carrière willen maken o Een doorgedreven taalpolitiek en een daaraan gekoppelde onderwijspolitiek o Voor hem (Willem I) moet er eenheid van staatstaal en volkstaal zijn en die taal is het Nederlands o Kort na het oprichten van de Gentse universiteit, waar het Latijn de academische voertaal is, vraagt het bestuur om te mogen overschakelen op het Frans en niet het Nederlands Pas met een besluit van 1829 neemt de vorst wat gas terug en in 1830 krijgt Vlaanderen weer zijn totale taalvrijheid Zowel de katholieken als de liberale in het Zuiden => zien de vorst als een gemeenschappelijke vijand o Ze slaan de handen in elkaar (Monsterverbond) en in 1828 en 1829 slagen ze erin de Koning een “petitionnement” (= een verzoekschrift / een cahier de doléances) aan te bieden Tot de eisen behoren onder meer vrijheid van drukpers, vrijheid van onderwijs, vrijheid van taakgebruik, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, herstl van de jury, minder belastingen, gelijke verdeling van de ambten tussen Noord en Zuid en ministeriële verantwoordelijkheid o Pas in 1848 zal Thorbecke (architect van de grondwetsherziening van 1848, die van Nederland een moderne parlementaire monarchie maakt) de ministeriële verantwoordelijkheid invoeren in Nederland Willem I beschouwt zichzelf als soeverein en zijn ministers zijn slechts ondergeschikten. o Het is ook uitsluitend de Koning die zijn ministers kiest, zonder inspraak van het parlement. o Bij de eerste vertrouwelingen in 1813 behoort onmiddellijk Van Maanen Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 7 (samenvatting boek) 2. Het onafhankelijke België A. De Belgische Grondwet: een pragmatisch conservatisme Feit is in elk geval dat in 1829-1830 tal van problemen ertoe aanleiding geven om onder de meest uiteenlopende gezindten gemeenschappelijke gronden van oppositie te vinden: o Het taalbeleid, de religieuze en onderwijskwesties, de tienjaarlijkse begroting, de constitutionele monarchie en de ministeriële verantwoordelijkheid, verschillende persprocessen, de beslissing om de Hoge Raad in Den Haag te vestigen, de stuurse houding van de minister van Justitie tav de advocatuur, de tweede petitiegolf, … Het voorlopig bewind besluit op 4 oktober: “Les provinces de la Belgique violemment détachées de la Hollande constitueront un état indépendanté. o Twee decreten van oktober regelen de verkiezing van een Nationaal Congres of “ Volksraad”. Ze zijn gebaseerd op Franse voorbeelden van 1817 en 1830: Rechtstreekse verkiezing en stemgerechtigheid obv opleiding en grondbezit o Slechts 10 % van alle grondwettelijk regels is echt nieuw te noemen Historici hebben de houding van de jonge Belgische staat een pragmatisch conservatisme genoemd Louis De Potter (1786 – 1856): de feitelijke leider van de Voorlopige Regering, voorstander van de republiek o In de plenaire vergadering van het Nationaal Congres stemmen 174 leden voor de constitutionele monarchie en 13 voor de republiek o 21 juli 1831: de Belgische nationale feestdag, Leopold Saksen-Coburg-Gotha Hetzelfde pragmatische conservatisme ligt aan de basis van de keuze voor een tweekamerstelsel o De tweede kamer moet verhinderen dat de burgers hun eigen belangen laten primeren op het algemeen belang en het zou evenmin ondenkbaar zijn dat een enkele kamer afhankelijk zou worden van de UM Dergelijke opdeling van de volksvertegenwoordiging strookt niet met het gelijkheidsbeginsel Opnieuw wordt Montesquieu genoemd en de scheiding der machten wordt rechtstreeks gekoppeld aan een “scheiding van de kamers” Wallonië: liberale senatoren <> Vlaanderen: katholieke Omdat soevereiniteit bij de Natie ligt, wordt bepaald dat de Koning geen andere bevoegdheden heeft dan degene die hem uitdrukkelijk worden toegewezen o Onschendbaar en ook onbekwaam De ministeriële tegentekening is een geldigheidsvoorwaarde voor elke koninklijke beslissing (directe inspiratie is de Franse Grondwet van 1791) Politieke misdrijven =/= misdrijven van gemeen recht, omdat ze gericht zijn tegen de politieke orde o Majesteitsschennis (= inbreuk op de openbare orde die ernstiger wordt gestraft dan gewone misdrijven en waarvan de berechting overigens meestal voorbehouden is aan de hoogste koninklijk rb o Jury! Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 7 (samenvatting boek) Alle machten gaan uit van de Natie en niet van de provinciën dus o De provincies worden behouden, maar ze regelen uitsluitend wat van provinciaal belang is en ze hebben als ondergeschikt bestuur een beperkte toegewezen bevoegdheid (centraal administratief toezicht) o De gouverneur is als vertegenwoordiger van het centrale gezag Wat de fundamentele rechten betreft, komen in de tweede titel van de Grondwet, de klassieke vrijheden Uiteindelijk verzekeren pas de verdragen van Londen van 1839 de Belgische onafhankelijkheid, gekoppeld aan een verplichte neutraliteit ten aanzien van de Europese grootmachten B. België tot aan de Eerste Wereldoorlog De democratisering zet zich pas op het einde van de 19 de eeuw wat dor met de invoering van het algemeen (mannelijk) stemrecht via de grondwetswijziging van 1893 o Het gaat meer bepaald alsnog om een meervoudig stemrecht o Alle mannen vanaf de leeftijd van 25 jaar hebben minstens 1 stem en kunnen er eventueel maximaal nog twee bij krijgen Een minimaal bedrag aan belastingen betalen (censitair kiesrecht) Ofwel gezinshoofd zijn Vanaf dan geldt er eveneens een stem – of beter opkomstplicht Voorlopig wordt wel nog vastgehouden aan het systeem van de absolute meerderheid Pas in 1899 wordt de evenredige vertegenwoordiging ingevoerd, alsook het stemmentelsysteem dat genoemd is naar de Gentse hoogleraar Victor D’Hondt Volgens deze berekeningswijze worden in elke kieskring het aantal stembiljetten met stemmen voor een bepaalde partij achtereenvolgens door 1, 2, 3, 4, 5 enz gedeeld. Hierdoor verkrijgt men per partij verschillende kiesquotiënten (worden daarna volgens grootte gerangschikt tot er voor alle lijsten samen evenveel quotiënten zijn als te begeven zetels De snel samengestelde Belgische vlag (de Brabantse kleuren!) en een volkslied (de Brabançonne!) Koning en regering delen subsidies uit voor literatuur en historisch onderzoek => Hendrik Conscience o In 1900 begint Henri Pirenne het meesterwerk Geschiedenis van België, een lijvig werk dat de historische oorsprong en legitimatie van de Belgische natie onderstreept Een aantal nationale codificatieplannen worden niet gerealiseerd o De grondwet van 1831 voorziet dat nationale wetboeken zullen opgesteld worden, ter vervanging van de Napoleontische Enkele voorbereidende commissies samengeroepen Enkel in 1867 een nieuw Strafwetboek (Joseph Haus) De ambtelijke en politieke elites in bestuur en gerecht => grotendeels Franstalig (de Belgische rechtscultuur 19de eeuw is de Franse) o België in de 19de eeuw op juridisch vlak eigenlijk een Franse provincie Emine Özen – Geschiedenis publiekrecht – Hoofdstuk 7 (samenvatting boek) Hoofdstuk 8: De twintigste eeuw 1. “Crisismomenten” temperen het vooruitgangsoptimisme A. Inleiding Het ideologisch pluralisme maakt plaats voor één leer, één geloof, één partijprogramma o Precies om die ene leer door te drukken worden alle middelen ingezet voor de realisatie van het eigen programma (de propaganda) Omdat een dergelijke machtsstructuur zo weinig rekening houdt met de natuurlijke vrijheden, kan ze niet volstaan met enkel en alleen juridische middelen ter organisatie van de staat o De groep en het individu => bewerkt met psychologisch uitgedokterde propaganda Beroep op bestaande (hiërarchische) structuren om de macht te consolideren o De inzet van het leger o Het inschakelen van de Kerk B. Het communisme Grondslagen vooral uitgewerkt door Karel Marx en Friedrich Engels o Een economisch systeem gebaseerd op de gemeenschappelijke eigendom van de productiemiddelen o De mens moet zonder God of grootgrondbezitters in staat zijn om zijn lot in eigen handen te nemen De arbeiders vormen het proletariaat, de natuurlijke tegenstrevers van de kapitalisten in de klassenstrijd o Doel strijd: de dictatuur van het kapitaal omver gooien en vervangen door de dictatuur van het proletariaat Iedereen slechts zoveel werken als hij kan => zoveel verdienen als hij nodig heeft Een essentiële tussenstap: het socialisme De Communistische Partij => voert een socialistische politiek (bv de Unie van Socialistische Sovjet Republiek: De USSR wordt een grootmacht en zorgt ervoor dat na de Tweede Wereldoorlog ook vele Oost –en Centraal Europese staten door communisten worden bestuurd o Radicale politieke overtuiging => gekenmerkt door censuur en politieke vervolging o Het wordt een totalitair regime In België hebben de communistische partijen nooit veel betekend o Na WOII kunnen ze even aan het regeringswerk deelnemen o Tijdens de bezetting heeft het Onafhankelijkheidsfront de opstoot van dit succesje voorbereid o o Invloed van Rusland is er quasi niet Geen cordon sanitaire => maar de communisten laten meeregeren C. De vestiging van het Derde Rijk In 1923 publiceert de Duitser Möller van de Bruck een boek => Das Dritte Reich o Het feit dat na het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie en het keizerrijk => de tijd aangebroken voor een derde keizerrijk Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 Het nazisme: de zware economische crisis van 1929 en het interne verval van de Weimarrepublik o Men opteert voor een bondsstaat, met een parlementaire democratie en een president als staatshoofd o De klassieke vrijheden => worden erkend o In de vredesverdragen => oorlogsschuld + blokkades. De Duitse staatskas moet enorme schadevergoedingen betalen In die omstandigheden => noodregering (parlement draagt de macht over aan president Hindenburg) Hitler wordt rijkskanselier, hoofd van de UM => komt degelijk legitiem aan de macht o WEIMARGRONDWET: de president rechtstreeks verkozen Hij benoemt de kanselier en de ministers (verantwoordelijk tegenover het parlement => parlement bestaat uit twee kamers) Een rechtstreeks verkozen Reichstag en een Reichsrat (vertegenwoordigers van de Länder, slechts een adviserende bevoegdheid) o Bij bedreiging van de openbare orde kan de rijkspresident de nodige maatregelen treffen (een aantal vrijheden schorsen) => Noodverordeningen => Volmachtwetten: de Rijksdag draagt een stuk van de wetgevende bevoegdheid over aan de regering o Staatsgreep wordt afgerond door de eed van trouw aan de grondwet vervangen door een eed van trouw aan de persoon van de Führer D. België en de Wereldoorlogen 1. De Eerste Wereldoorlog Voor de Eerste Wereldoorlog => belangrijke democratiserende aanpassing aan het kiesstelsel & de talenkwestie o De Wet Coremans – De Vriendt (1898): het Nederlands een authentieke wetstaal geworden o Tot 1909: de dienstplichtigen nog bijloting aangeduid; vanaf 1912: 1 zoon per gezin naar het leger => algemene diensplicht Wegens overmacht dient de WM uitgeoefend te worden door organen van de WM die wel nog ter beschikking staan (= de Koning en de regering) => besluitwetten o De Duitse bezetter verdeelt het veroverde Belgische grondgebied in drie delen (de hemel, het vagevuur en de hel) De General Gouverneur heeft er de militaire leiding, maar er is ook een burgerlijk bestuur (Zivilverwaltung) en een Politische Abteilung en de bezettingsmacht Vlaamsgezinden kiezen voor collaboratie: met de steun van de Duitse overheden actief Vlaamse eisen realiseren o ‘activisme’ Een kamp dat volledige Vlaamse onafhankelijkheid onder Duitse voogdij wil Anderzijds een groep die eerder ijvert voor een federalisme De interesse van Duitse zijde om mee te werken aan de Vlaamse eisen (Vlamingen overtuigen meewerken met de bezetter en dus realisatie van een groot rijk vergemakkelijken) = Flamenpolitik De oprichting van de Raad van Vlaanderen (volksvertegenwoordigende instelling van alle Vlamingen, een eigen Vlaamse grondwet voorbereiden) In 1917: een administratieve splitsing => zelfstandig Vlaanderen Het tweede bezette gebied => het Etappengebiet (zowel het militaire als burgerlijke bestuur uitoefenen) Het derde en kleinste gebied => het Operationsgebiet (het eigenlijke militaire gebied, onmiddellijk achter het front) => hier gelden enkel militaire bevelen Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 Het onbezette of vrij België (gemeenten achter de IJzer, waar de Belgische regering blijft regeren o België verliest tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn neutraal statuut In de Vrede van Versailles (1919) => geen sprake van Belgische neutraliteit o België geniet ook gebiedsuitbreiding + een beheersmandaat over Rwanda – Urundi 2. Het interbellum Het grondgebied is licht uitgebreid met Duitstalig gebied De noodzaak om steeds coalitieregeringen samen te stellen => de rol van de partijen en de macht van de partijleidingen stijgen o Een informateur en een formataur aangewezen (de voorzitter van de kabinetsraad de titel Eerste Minister) Na de wapenstilstand 1918 => in Loppem roept Albert de politieke en de economische wereld samen, maar hij nodigt de conservatieve rechterzijde niet uit o => staatsgreep van Loppem: België moet moderniseren Het algemeen enkelvoudig stemrecht wordt in 1919 bij wet ingevoerd (1 van de afspraken van Loppem) o Ook vrouwen krijgen al enkele stemrechten o Voor algemeen vrouwenstemrecht => na de WOII 1948 Economische malaise en politieke verdeeldheid => extreem – rechtse conservatieven o In Vlaanderen: Vlaams Nationaal Verbond (VNV) en in Wallonië (Rex) o In 1936 => vele stakingen en sociaal oproer => extreem – linkse communistische partij behoorlijk succes De vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit o Wetsontwerp van minister Nolf (1923), een halfslachtige oplossing o De universiteit (Nolfbarak) wordt gesplitst in twee afdelingen In de ene: 2/3 van de cursussen in het Frans en 1/3 in het Nederlands In de andere afdeling: net omgekeerd Volledige vernederlandsing => 1930 Repressie en de oprichting van de rechtbanken voor oorlogsschade Oorlogsschaderecht => wordt een nieuwe rechtstak, uitspraak over schadeloosstelling, herbelegging van de vergoedingen en hergebruik 3. De Tweede Wereldoorlog De regering is genoodzaakt alleen op te treden als wetgever => HvC erkent achteraf dat deze besluitwetten rechtsgeldig zijn o Opnieuw ook blijven de Belgische rb het Belgische recht toepassen Het sociaal overleg is ontwikkeld: WG en WNvertegenwoordigers onderhandelen over de sociale vrede, de economische toestand en de toekomst van het land o Regering speelt een bemiddelende rol en bekrachtigt de afgesloten akkoorden Met de Galopindoctrine proberen ze de economie weer op gang te brengen Na de bevrijding => op vele plaatsen heeft de bevolking het recht in eigen handen genomen en collaborateurs vernederd, gefolterd, vermoord o De repressieprocedures van overheidswege leiden de eerste maanden tot heel strenge straffen, met effectieve uitvoering van de doodstraf Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 o De Wet Vermeylen (1961) geeft uiteindelijk aan alle collaborateurs die spijt betuigen over hun oorlogsverleden hun sociale rechten terug Ook alle veroordeelden die minder dan 3 jaren gevangen gezeten hebben, krijgen automatisch hun burgerrechten terug Het amnestievraagstuk zelf geraakt in België eigenlijk nooit opgelost 4. Evaluatie België wordt twee keren bezet door Duitsland o De invoering van de identiteitskaart en woord “Rijkswacht” => uit de Franse tijd (directe blijvende Legal transplants o Uit de noodsituatie van de oorlog => de besluitwetten => rechtsgeldig bevonden door HvC Vierde Geneefse Conventie (1949): een bezetter mag de soevereiniteit in principe niet inpalmen o Geen nieuwe wetten en instellingen creëren o Een bezetting is altijd tijdelijk o Een militaire macht, die enkel maar de bevoegdheid heeft om het bezette gebied te beheren (handhaving van de openbare orde) o Het draaiende houden van het economische en sociale leven o De geldende wetten respecteren o Bestaande instellingen mogen niet gewijzigd of afgeschaft worden o Zelfs mag de bezetter niet sanctionerend optreden o Ook op strafrechtelijk vlak wordt de macht van de bezetter de iure beperkt De bestaande strafwetten blijven gelden en er mogen geen uitzonderingsrb ingesteld worden E. De last van het verleden België, Nederland en Frankrijk kozen voor de strafrechtelijke vervolging van al wie collaboreerde met het nazistische regime o Gekoppeld aan een administratieve zuivering, waarbij politici, ambtenaren en militairen afgezet worden De waarheidscommissie: de staat zoekt niet om een zondebok te straffen, maar met de inventarisering van en openbaarheid over wat er gebeurd is wil men vermijden dat vergeten wordt wat gebeurd is o Hieraan een vergoeding van de slachtoffers gekoppeld De aard van de reactie van de staat => afhankelijk van de aard van de ondergane crisis 2. Verfijning en mondialisering van structuren en mensenrechten: de rechtsstaat A. Het ideaal van de rechtsstaat (= tegen de praktijk van absolute vorsten) Rechtsstaat: een staatsorganisatie waarin de diverse overheidsorganen, evenzeer als de bestuurden of rechtssubjecten, zelf gebonden zijn aan het recht Immanuel Kant (1724 – 1804): de rechtsstaat is een rechtsorde waarbinnen elk individu zijn persoonlijke vrijheid kan ontwikkelen o Rechtsstaat <> politie –of machtsstaat De Spanjaard Fernando Vazquez (1512 – 1569) schrijft uitdrukkelijk dat de macht de wet groter is dan die van de vorst o Nu een wet altijd een eerdere wet opzij kan zetten, terwijl de vorst dat in beginsel slechts kan met instemming van het volk De vorst is daarom geen legum imperator, heerser over de wetten, maar een bewaker, dienaar en uitvoerder ervan Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 Rechten en vrijheden laten gelden tegen de overheid => een wezenskenmerk van de rechtsstaat o Bv het individu is slechts voldoende beschermd tegen de overheid, als een onafhankelijke (rechterlijke) macht hem daartoe middelen geeft De formele erkenning van de rechtsstaat is niet voldoende (bv Nazi – Duitsland beweerde dat hun regime de rechtsstaat respecteert) In een staat waar alles gebeurt obv de wet => een “wetsstaat” o Hedendaagse juristen spreken liever van de materiële of substantiële rechtsstaat als ideaal o De term “rechtsstaat” houdt dus een ethische waardering in Het bestaan van een grondwet is een element van de formele rechtsstaat Onder invloed van de internationalisering => ook tegen de wetgever in rechtsbescherming voorzien (Arbitragehof) B. Verbreding: internationale bekommernis 1. Inleiding De wereldoorlogen hebben heel wat publiekrechtelijke evoluties in een stroomversnelling gebracht Vooral de mensenrechten worden meer en meer een internationale en supranationale aangelegenheid o De bescherming van de fundamentele rechten van elke mens wordt een internationale bekommernis Denken we maar aan de Universele Verklaringen van de Rechten van de Mens (1948) o Binnen de Europese context krijgt de vrijheid anderzijds nieuwe dimensies dankzij de verwezenlijkingen van de Europese Unie en de Raad van Europa Ook het Internationaal verdrag van 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO – Verdrag) tot stand gekomen in de schoot van de VN, heeft directe werking in ons land In 1958: Benelux Unieverdrag => een economische unie met vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal o Een van de voornaamste doelstelling is de harmonisatie van de nationale wetgeving o “Eenvormige wetten”: wetten met identieke inhoud die door de WM van elk van de drie landen als nationale wet aangenomen zijn Wanneer Belgische rechters twijfelen over de precieze betekenis van een bepaling uit een eenvormige wet => ambtshalve of op verzoek van de partijen in een geding => aan het Hof vragen naar de precieze interpretatie ervan o 2. De Europese Unie 27 lidstaten 1951 EGKS - Verdrag (= de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staat; slechts 6 leden) o Benelux, Duitsland, Frankrijk en Italië 1957: EEG (= Europese Economische Gemeenschap) en Eurotom – Verdrag (= gemeenschap voor Atoomenergie) De Europese Akte (1987) creëert nieuwe bevoegdheden en instellingen o In het Verdrag van Maastricht van 1992 worden de Europese Gemeenschappen omgevormd tot de Europese Unie, die veel meer bevoegdheden heeft Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 De oude economische bevoegdheden (eerste pijler), gemeenschappelijk veiligheids en buitenlands beleid (tweede pijler) en samenwerking op het vlak van politie en justitie (derde pijler) o Vijf jaren later (het Verdrag van Amsterdam) wordt een extra klemtoon gelegd op de mensenrechten Het beleid inzake asiel, visa en migratie wordt Europees o Het Schengenakkoord schaft onder meer de interne paspoortcontroles af Het Verdrag van Lissabon eind 2007 (in werking getreden op 1 december 2009) o Het verdrag wil de Unie democratischer en efficiënter maken o Zo krijgt het Europees Parlement een grotere rol in de wetgeving en begroting en de subsidiariteit wordt uitdrukkelijk als leidend principe erkend Er is mogelijkheid tot volksinitiatief => een verzoekschrift indienen o De EU heeft nu overigens één enkele rechtspersoonlijkheid Unie: slechts toegewezen bevoegdheden en de lidstaten de residuaire bevoegdheden o Rekening houden met het proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel De belangrijkste instellingen van de Unie: o Het Parlement: om de 5 jaren verkozen via rechtstreekse verkiezingen, de jaarlijkse goedkeuring van de begroting en de controle op de Commissie, kan ook onderzoekscommissies organiseren => WM o De Raad van Ministers: bevoegde minister van elke lidstaat o De Europese Raad: de vergadering van alle staatshoofden en/of regeringsleiders, van de ministers van buitenlandse zaken en de voorzitter van de EC o De Commissie: min of meer de UM, de werking van de Europese instellingen en toezicht op de naleving van de verdragen en de Europese normen o Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste Aanleg: RM, ook prejudiciële vragen 3. De Raad van Europa De Raad van Europa (zetel in Straatsburg): meer leden dan de EU o De bedoeling Europese conflicten beheersen en vermijden en respecteren van de mensenrechten (garanderen) o De Raad propageert de parlementaire democratie en de rechtsstaat o EVRM (1950, ondertekend te Rome) Elke belanghebbende kan naar het Hof stappen, na uitputting van alle buitenlandse rechtsmiddelen C. Verdieping: naar de effectieve realisatie van de materiële rechtsstaat 1. De evolutie van het kiesrecht In 1830 => slechts 1 % ban de inwoners van de Belgische “democratie” heeft effectief stemrecht => een gevolg van het mannencijns- en capaciteitskiesrecht (situatie is gelijkaardig in andere Europese landen) o o Tussen 1789 en 1848 is de representativiteit van het stemrecht zelfs in dalende lijn gegaan In België => cijnsvoorwaarde verlaagd tot het grondwettelijke minimum Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 De grondwetswijziging (1893) na een zware stakingsgolf => voert de stemplicht en het meervoudig stemrecht in (wet 1899: de evenredige vertegenwoordiging) Wet van 1919: introductie van het enkelvoudig stemrecht Wet van 1948: enkelvoudig stemrecht wordt uitgebreid tot de vrouwen Wet 1981: verlaagt de kiesgerechtigde leeftijd tot 18 jaar Wet van 2004: actief stemrecht aan niet-EU-burgers (voor de lokale verkiezingen (!aantal voorwaarden!) België is één van de ‘late’ leerlingen in de Europese klas wat betreft de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen o Linkse partijen waren bang voor de uitbreiding van het stemrecht naar de vrouwen toe (conservatief gaan stemmen!) Bij verkozenen bleven de vrouwen ondervertegenwoordigd 2. Vrijheden van de tweede en derde generatie De fundamentele rechten van de eerste generatie: o Individuele vrijheden o Een onthoudingsplicht van de overheid o De overheid mag zich niet mengen in een aantal persoonlijke keuzes Mensenrechten van de tweede generatie: o Het is niet voldoende om aan iedereen gelijke arbeidskansen te geven, als men niet tegelijk een vangnet voorziet voor wie door omstandigheden buiten zijn wil er niet in slaagt arbeid te verrichten De rechtsstaat => meer en meer een beschermingsstaat en zelfs een verzorgingsstaat geworden o De idee is ontstaan dat de overheid soms ook verplicht is om actief op te treden o Fundamentele rechten worden afdwingbare subjectieve rechten In 1215 (Magna Charta): baronnen weten een aantal vrijheden afdwingen In België => het gelijkheidsbeginsel = pas een afdwingbare en algemene autonomie => de invoer van de constitutionele toetsing door het Arbitragehof Resultaat => een welvaartstaat => maar we spreken beter van een verzorgingsstaat: o De overheid grijpt actief in om de welvaart en het welzijn van alle burgers te verbeteren (een aantal minimumstandaarden!) o De staat garandeert niet langer alleen juridische gelijkheid en zekerheid, maar ook socio – economische gelijkwaardigheid en bestaanszekerheid Verzorgingsstaat gaat verder dan de beschermingsstaat: o In de beschermingsstaat genieten slechts de allerzwaksten individuele bescherming o In de verzorgingsstaat genieten meer en grotere groepen van een gegarandeerde morele en materiële miminumstandaard 3. Constitutionele toetsing Supreme Court: in 1803 principe scheiding der machten (bescherming van de vrijheid van het individu tegen de WM o Slechts mogelijk als een onafhankelijke instantie de wetten kan toetsen aan de grondwettelijke principes o In 1849 heeft het Belgische Hof van Cassatie deze redenering niet willen volgen Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 Constitutionele toetsing is na de WOII quasi overal ingevoerd Smeerkaasarrest (België) van 1971 o HvC aanvaardt dat de Belgische wettekst moet wijken voor de supranationale norm o Richtlijnconforme interpretatie o Veroordeling van België door het Straatsburgse hof bij schendingen van de fundamentele mensenrechten Tweede achterpoortje => de staatshervormingen o Wet van 1983: Arbitragehof: een paritair samengestelde nieuwe instelling o Zich vooral bezig houden met bevoegdheidsconflicten tussen de nationale communautaire en regionale wetgevers 4. De versplintering van de soevereiniteit en de opkomst van de subsidiariteit Subsidiariteitsbeginsel: zaken moeten worden geregeld op het niveau dat zich daar best toe leent o Het plaatselijke, het gemeentelijke, het provinciale, het gemeenschapsniveau, het federale niveau 5. Het bestuur aan banden Controle op de UM door een onafhankelijke rb => Raad van State (1946) o ! exceptie van illegaliteit stond al in de Gw van 1831 RvSt =>ontwikkeling van de beginselen van behoorlijk bestuur (vanaf de jaren 1970) De wetgever blijft ook een controleur van de UM o Financieel (begroting: een jaarlijkse schatting van de inkomsten en uitgaven voor het volgende burgerlijke jaar) Universaliteit: Alles moet werkelijk voorzien worden, niet – voorziene uitgaven kunnen niet geldig gebeuren Specialiteit: Elk bedrag moet effectief ook geïnd worden / besteed worden respectievelijk langs het specifiek voorziene kanaal of voor het specifiek voorziene doel Bv geld voor defensie ? dan kan men dit niet besteden aan sociale zekerheid (tenzij na parlementaire goedkeuring van een begrotingswijziging) o Inhoudelijk Het Parlement kan de aanwezigheid van een minister vragen De mogelijkheid om vragen te stellen aan een regeringslid (mondelinge vragen over actuele problemen) (schriftelijke vragen mbt het beleid van de minister of de interpretatie van wetten en uitvoeringsbesluiten) Interpellatie van een minister door het Parlement (niet meer informatief, maar kritisch! Op het matje roepen van de minister, zijn / haar beleid werkelijk verantwoorden) Een gewone of eenvoudige motie = de orde van de dag De motie van vertrouwen = Parlement zijn vertrouwen in de regering / een lid bevestigen Een motie van wantrouwen = gebrek aan vertrouwen in de berokken minister (aftreden / hele regering valt) Een motie van aanbeveling = rekening houden met het standpunt / de visie van het Parlement Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 Parlementaire onderzoekscommissie (verregaande controlemiddel) Wanneer er vermoedens van ernstige misbruiken / disfuncties zijn van de regering / administratie, kan een parlementaire onderzoekscommissie worden opgericht Grote bevoegdheden, als een echte onderzoeksrechter allerhande betrokkenen en derden horen Bv Bende van Nijvel (1996) Bv zaak – Dutrouw (1996) Bv dioxinecrisis (1999) 6. Internationalisering Sinds WOII => stukjes soevereiniteit afstaan aan het supranationale niveau (een nieuwe scheiding van machten) o Supranationale macht beschikt over steeds meer controle – en sanctioneringsmechanismen o Meer aandacht aan het individu besteden ! Zo kan een individue tegen zijn eigen overheid verhaal zoeken bij EGvEA, HvJ in Luxemburg / EHRM in Staatsburg Omgekeerd richt de internationale publieke aandacht zich nu ook tegen individuen (2002 Internationaal Strafhof, Joegoslavië – en het Arushatribunaal, Nürnbergtribunaal) Internationaal Militair Tribunaal steunde op het Verdrag van Londen (1945) D. Maar toch nog werk aan de winkel 19de eeuw: politieke partijen waren wettelijk niet geregeld 20ste eeuw: een aantal klassieke fundamentele vrijheden toch weer aan banden gelegd (bv Negationismewet en Anti – discriminatiewet) Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9: De Belgische (partij) politiek 1. De politieke partijen en de klassieke Belgische breuklijnen (de verzuiling) A. Definitie en “wettelijk” statuut van partijen Statuut van de politieke partijen zijn niet wettelijk geregeld. In de grondwet is niets bepaald over hun vorm / bestaansvoorwaarden o Er zijn nog geen partijen o Minder nood aan een partijstructuur, omdat de belangrijkste facties (de katholieken en de liberalen) kunnen steunen op de bestaande structuren van respectievelijk de Kerk en de Loge “Ongeregeld”: o Nieuwe ideeën kunnen gemakkelijk resulteren in nieuwe partijen o Zich volgens haar eigen principes organiseren o Politieke acties door de partijen kunnen ontsnappen aan gerechtelijke vervolging Raad van State kan alleen beslissen om bij wijze van sanctie de publieke geldkraan toe te draaien 18 november 2003: zaak tegen drie financieringsvzw’s van het Vlaams Blok (HvC geoordeeld): o Een partij is geen politieke instelling (niet het HvA bevoegd) o Het Hof van Cassatie maakt een onderscheid tussen “de politieke instelling” en een “medium voor de werking van de politieke instelling” Enkele aspecten van het partijpolitieke leven toch regelen: De beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven De financiering en de open boekhouding van de politieke partijen Ingegrepen in de kieswetgeving (bv een minimale kiesdrempel, kiesomschrijving) Minimale elementen van een definitie: o Een vereniging: een minimumaantal leden is er niet, maar één man of één vrouw is niet genoeg o De leden van de partij zijn ideologisch gelijkgestemd: delen dezelfde principes o De uitdrukkelijke bedoeling hebben om deel te nemen aan de publieke macht Amerikaans voorbeeld: o Een tweepartijenstelsel zorgt voor stabiliteit België: o Meer dan een eeuw drie partijen geweest: De liberalen, de katholieken en de socialisten => verzuiling: het hele middenveld, het verenigingsleven, de sociale, gezondheids – en onderwijsvoorzieningen Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9 Pagina 1 B. Ontstaanstheorieën en functies Het tot stand komen van een partij is een gevolg van de democratisering van de vertegenwoordiging De socio – economische benadering => vertrekt meer vanuit de feitelijke maatschappelijke situatie o Telkens wanneer zich nieuwe mogelijkheden voordoen, ontstaan er ook nieuwe problemen Vier veel voorkomende tegenstellingen: o Religieuze (katholieken vs liberalen) o Etnische (Vlamingen vs Walen) o Economische (primaire, secundaire en tertiaire sector) o Werkgevers vs werknemers Hoe meer nieuwe problemen rijzen, hoe meer tegengestelde visies mogelijk zijn Opdrachten van een politieke partij: o Expliciterend: gemakkelijke de ideeën expliciteren waarvoor de groep partijmensen staat o Mobiliserend: drukken uit voor welke belangen ze staan, de massa wordt gemobiliseerd. Uiteindelijk is het immers de bedoeling elk kiesgerechtigde te overtuigen o Rekruterend: uit de geïnteresseerden en geëngageerden rekruteert de partij haar kandidaten, haar partijfunctionarissen en politieke mandatarissen o Organisatorisch: zorgen voor cohesie in de groep Toenemende professionalisering en specialisering (binnen elke partij specialisten!) “Electoralisering” => de hele partijwerking zwalpt van verkiezing naar verkiezing. C. Summiere geschiedenis van de belangrijkste Belgische partijen 1. De liberalen In het Nationaal Congres => meer katholieken dan liberalen o Wel samenwerking tussen liberalen en katholieken (onder invloed van Lammenais) Voor Lammenais zijn de liberale principes geen doctrine, maar een pragmatische eis o De kerk => onderwijsvrijheid (na de onafhankelijkheid de Leuvense Rijksuniversiteit afschaffen en weer een katholieke instelling ervan maken) Katholieken en liberalen hanteren in hun politieke handelingen uitsluitend het Frans Tussen het midden van de 19de eeuw en 1884 is liberalisme troef o Waalse staalindustrie (Cockerill) => België wordt een industriële topnatie o Handel krijgt alle kansen (naamloze vennootschappen oprichten wordt mogelijk) o De oude stedelijke octrooibelastingen worden afgeschaft o De arbeider moet steeds zijn werkmansboekje bij zich hebben om te bewijzen dat hij van zijn baas verlof kreeg het werk te verlaten o Werkrechtersraden (waarvan de voorzitter een werkgever is) Van 1884 tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog o De liberalen behoren tot de oppositie Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9 Pagina 2 Tijdens het interbellum o Sociale problemen op het programma o De liberalen maken deel uit van de meeste coalities Na de Tweede Wereldoorlog o De communisten als derde partij van het land o Onder invloed van de koningskwestie en de schoolstrijd worden enkele coalities aangegaan met communisten en socialisten 1970: een breuk binnen de PVV-PLP Einde ‘70 o Een ideologische herbronning (Guy Verhofstadt, in 1982 wordt hij de voorzitter van de PVV) 2. De socialisten De socialisten vormen na de liberalen als tweede een partij in België de Midden 19 eeuw tot WOI => de sociale kwestie bepaalt de politieke agenda 1857 in Gent: de eerste twee vakbonden worden opgericht (de Broederlijke Wevers en de Noodlijdende Spinners) o ! 1791 de wet Le Chapelier (het coalitieverbod) blijft gelden tot 1886 1877: de Vlaamsche Socialistische Arbeiderspartij opgericht o “De Belgische Socialistische Partij” => na een fusie met Brusselse groepen en na aansluiting met de Walen wordt ze vanaf 1885 de Belgische Werkliedenpartij (BWP) Verbruikscoöperatieven, mutualiteiten, volksapotheken o Edward Anseele (1856 – 1938): de eerste Vlaamse socialist in de Kamer van Volksvertegenwoordigers 1919: eerste verkiezing volgens het algemeen enkelvoudig stemrecht 1935 Hendrik de Man wordt minister (de ontwerpen van het Plan van de Arbeid) Achille van Acker (1898 – 1975): minister van Sociale Zaken en Eerste Minister => gaf vorm aan de Belgische sociale zekerheid SP grijpt de “nieuwe” thema’s aan om kiezers te overtuigen, voor vrouwenrechten, tegen kernbommen, voor meer milieu –en natuurbehoud, … 3. De katholieken De katholieken zijn vanaf de onafhankelijkheid sterk en politiek actief In de jaren 1860 ontstaan: een Federatie van Kiesverenigingen en Bond van Katholieke Kringen Charles Woeste ! Arbeidersbeweging (Daens!) o De pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891) => de voorkeur aan corporatistische organisatie (maar de christelijke arbeiders ook toelaten lid te worden van een afzonderlijk vakbond van arbeiders of bedienden) Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9 Pagina 3 Vanaf de jaren 1880 groeit bonden en verenigingen In 1945 stichten politici de Christelijke Volkspartij en werken een vernieuwend programma uit 1965: de partij meer autonomie geven o 1968 Leuven Vlaams (de val van de regering van Gaston Eyskens) Gaston Eyskens ’60: schoolpact, onafhankelijkheid van Congo, Eenheidswet Leo Tindemans ‘70 Wilfried Martens ’80: besparingen, devaluatie van de Belgische frank, staatshervorming Jean-Luc Dehaene ’90: globaal plan & Sint-Michielsakkoorden van de vierde staatshervorming o 1999: Dioxinecrisis 4. De taalpartijen De vrijheid van het gebruik der talen => volledig verfranste Belgische staat 1860: in Antwerpen de Meetingpartij (vooral mensen uit de middenklasse die bezwaren hebben tegen de verfranste elites en tegen het militaristische regeringsbeleid) 1989: het cordon sanitaire afsluiten o Nooit samen met extreem – rechts en ondemocratisch bestempelde partij (Vlaams Blok) politieke akkoorden sluiten / regeercoalities vormen 2000: de Liga voor de Rechten van de Mens & het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding o Dagvaarding tegen drie financieringsvzw’s van de partij (Vlaams Blok) o Inbreuken op de Anti – discriminatiewet o Gerechtelijk staat het vast dat het Vlaams Blok een racistische partij is die aanzet tot discriminatie => een nieuwe partij => Vlaams Belang 5. De communisten Na de WOII slagen de communisten toch even erin om deel uit temaken van de coalitieregering o Het extreme communisme door die regeringsdeelname geneutraliseerd Na de oorlog en in tijden van Koude Oorlog kan de partij geen steun meer vinden in het communistische Rusland 2. De belangrijkste politieke evoluties A. Kerk en staat en het ideologische debat Nooit echt een radicale scheiding van Kerk en staat geweest in België Art. 19 tot 21 Gw zijn vruchten van het “Monsterverbond” o Elke bemoeiing van de overheid met het kerkelijk leven opgeheven Toch blijven de bedienaren van de (erkende) erediensten betaald door de staat en is er ook financiële ondersteuning van de wereldlijke middelen van de Kerk De rooms – katholieke Kerk is vandaag niet meer de enige erkende eredienst Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9 Pagina 4 De eerste schoolstrijd (1879 – 1884) betreft het lager onderwijs o De liberale regering schaft de subsidie van de vrije gemeentescholen af en verplicht de gemeenten een neutrale school op te richten (stijging belastingen) o Het godsdienstonderwijs wordt vervangen door moraal o ! 1884 de katholieke regering maakt de liberale schoolwet ongedaan De tweede schoolstrijd (1954 – 1958) o Inkrimping van de subsidiëring aan het vrije, nu middelbare, onderwijs ten bate van nieuw op te richten rijksscholen o ! 1958 Schoolpact: een overeenkomst tussen de drie partijen, achteraf bekrachtigd door de wetgever) !1973 Cultuurpact: o Een afspraak tussen alle grote partijen (alleen de Vlaamse Unie tekende niet), bevestigd bij nationale wet en uitvoering gegeven bij Vlaams decreet o De wettelijke bescherming van de ideologische en filosofische minderheden B. Verdere uitbouw van de verzorgingsstaat via overlegdemocratie Sociale wetten 1886 – 1889 en 1900 - 2010: o Beperking en verbod op bepaalde vormen van kinder – en vrouwenarbeid, arbeidsduurreglementeringen in bepaalde sectoren, codificatie en inspectie van de werkvoorwaarden Vanaf 1919 vergaderen de eerste paritaire commissies en worden collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten De socialistische minister van Arbeid Hendrik De Man (1935) stelt in 1935 Plan van de Arbeid o Het terugdringen van de werkloosheid door het realiseren van grote openbare werken C. Van Vlaamse ontvoogding tot federale staat 1. De taalkwestie Flamingantisme: o De Commissie der Vlaamse Grieven 1856 o Naast het Frans ook de Vlaamse taal in Vlaanderen erkend zien Terdoodveroordeling van de Vlaamse arbeiders Coucke en Goethals => het nemen van wetgevende maatregelen 1873 de eerste taalwet wordt afgekondigd, de taal van de strafprocedure o Vlamingen hebben het recht op een vervolging en procedure in hun eigen taal 1878: de wettelijke regeling van het taalgebruik in bestuursaangelegenheden o In Vlaanderen is de bestuurstaal in principe Vlaams, maar wie het wenst mag zich in het Frans uitdrukken tegenover de overheid (omgekeerd in Wallonië geldt niet) 1883 het officiële onderwijs o Vlaamse kinderen hebben recht op middelbaar onderwijs in de eigen taal Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9 Pagina 5 De Wet Coremans- De Vriendt (Gelijkheidswet van 1898) o Alle wetten, besluiten en verordeningen moeten zowel in het Frans als het Nederlands afgekondigd worden o Beide teksten verschijnen naast elkaar in het BS en hebben dezelfde authentieke kracht 1930: vernederlandsing Gentse universiteit De gelijkheid voor Walen en Vlamingen wordt gerealiseerd door wetten van 1921 en 1932 op het taalgebruik in bestuurszaken Het territorialiteitsbeginsel wordt nu vastgelegd; o In Vlaanderen Vlaams, niet langer als mogelijkheid, maar als regel o Terwijl Vlaanderen dus vernederlandst, verfranst het Brusselse 1935: het gebruik der talen in gerechtszaken (wordt nog steeds uitdrukkelijk vermeld in elke Belgische rechterlijke uitspraak) Tijdens het interbellum => stappen gezet naar de latere defederalisering o Compris des Belges (scheuring van België wordt afgewezen, maar de eentaligheid van beide landsdelen bevestigd) 1938: adviserende cultuurraden effectief opgericht Tijdens WOII gaan een aantal Vlamingen in de collaboratie 1968: Leuven Vlaams 1970: grondwettelijk vastgelegd dat er vier taalgebieden zijn en dat de cultuurgemeenschappen een zekere bevoegdheid krijgen inzake taalaangelegenheden 2. De defederalisering 1968 – 1973 Gaston Eyskens: o Culturele autonomie wordt erkend o In de Grondwet verschijnen drie “cultuurgemeenschappen” met decreterende bevoegdheid o Leden van de taalgroepen van het Belgische parlement o De verkozenen hebben een dubbelmandaat o Gewesten bestaan in de Grondwet, maar hun bevoegdheden worden nog niet bepaald (1977 – 1978 Egmont –en Stuyvenbergakkoorden: ) o Het naast elkaar bestaan van staat, gemeenschappen en gewesten o De akkoorden worden niet uitgevoerd 1980 – 1983 Wilfried Martens: o Ook de persoonsgebonden bevoegdheden worden aan de gemeenschappen toebedeeld o De gewesten krijgen nu vorm o De bijzondere wet tot hervorming der instellingen bepaalt de bevoegdheden en werking van deze instellingen o Gemeenschappen en gewesten hebben een decreetgevende raad en een executieve o Ook de Duitstalige Gemeenschap krijgt nu decreterende bevoegdheid Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9 Pagina 6 1988 – 1990 Wilfried Martens: o Zowel de gemeenschappen als de gewesten krijgen nu bijkomende bevoegdheden o De communautarisering van het onderwijs verschuift naar de deelstaten o Faciliteitengemeenten worden nu gebetonneerd o Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest krijgt eindelijk ordonnantiegevende bevoegdheid 1993 Jean – Luc Dehaene: o De Sint – Michielsakkoorden worden onderhandeld o De financiering van de gemeenschappen en gewesten wordt herbekeken o Het dubbelmandaat wordt afgeschaft o De leden van gemeenschaps –en gewestraden worden voortaan rechtstreeks verkozen o De Grondwet wordt in 1994 opnieuw gecoördineerd o België is een federale staat geworden o Art. 35 Gw met overgangsbepaling Guy Verhofstadt: o Uitbreiden van de bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten o De financiering wordt aangepast o De defederalisering van het gemeentelijke en provinciale niveau o Gewesten krijgen een grotere autonomie Zelf opzoeken zesde staatshervorming (!) D. De rol van de vorst 1830 – 1831 Leopold I als koning o Biedt de beste garanties voor rust en orde Leopold II eist enkele keren het ontslag van de regering Albert I WOI: tot 1930 zit hij steeds de ministerraad voor Leopold III: wil nog steeds zijn persoonlijke macht zoveel mogelijk gebruiken o Koningskwestie WOII Boudewijn & Albert II => slechts een unificerende en matigende functie toegeschreven, geen reële macht Koningskwestie: o Op de rand van de burgeroorlog o Voorlopig wordt het regentschap waargenomen door Leopols broer Weigert om de regering Pierlot naar Londen te volgen Had een rechtstreeks onderhoud met Hitler Huwelijk met een burgermeisje Hij neemt een zeer autoritaire houding aan tav regering en parlement o Boudewijn “mini – Koningskwestie” 1990 De Koning blijft een belangrijke symbolische rol vervullen o Hij vertegenwoordigt het land en straalt een zeker moreel gezag uit o Ook de bemiddelaar bij uitstek Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9 Pagina 7