Geschiedenis van de politiek en het publiekrecht

advertisement
Geschiedenis van de politiek en het
publiekrecht – Samenvatting.
Gwenny Demeester
Vrij te gebruiken, maar met respect voor de vele uren werk.
UGent – Faculteit Rechtsgeleerdheid – 2013-2014
HOOFDSTUK 1. INLEIDING: DEFINITIE,
DOELSTELLINGEN EN AANPAK.
§1. DEFINITIE: “GESCHIEDENIS VAN DE POLITIEK EN VAN HET
PUBLIEKRECHT”
A. GESCHIEDENIS
1. DE HISTORISCHE BENADERING IS EEN METAJURIDISCHE BENADERING
-
-
Metajuridica:
o metajuridische vakgebieden bestuderen het recht in de meest brede zin vanuit een
multidisciplinaire invalshoek. De metajurist stapt uit het keurslijf van het rechtswetenschappelijk paradigma. Typisch aan metajuridische vakken is hun hoge mate van
interdisciplinariteit. De onderzoeker blijft er niet opgesloten in de juridische cocon, maar
hij bekijkt het recht vanuit een andere wetenschap.
o Staat tegenover het positieve recht.
- Bv. Uitspraak i.v.m. echtscheiding.
Het onderscheid “rechtelijk” (alle machten) en “rechteRlijk/gerechtelijk” (enkel rechterlijke
macht).
Historische Rechtsschule: Deze school ontstond in Duitsland onder impuls van Carl Friedrich
von Savigny. Ze beschouwt het positieve recht als de resultante van een historische evolutie, het
recht drukt de eigen Volksgeist uit en volgen dus niet het Romeins Recht.
2. DE WISSELWERKING TUSSEN RECHT(SWETENSCHAP ) EN GESCHIEDENIS(WETENSCHAP )
-
GESCHIEDENIS “DIENT” HET RECHT.
o
o
o
o
-
Toepassing van de norm in de tijd  Heuristiek: leer van het zoeken en vinden
 Locus regit actum (IPR)
 Analogie: “Tempus regit formam acti”
Toep.: testament voor pastoor (1789)
 rechtshistoriek en geconsolideerde wetgeving (knippen en plakken binnen de
wettekst zonder toevoeging van ‘”ter/quater…”)
Wets- (voorbereidende documenten) en rechtshistorische interpretatie
 Wetshistorische: geschiedenis van het tot stand komen van de wet: RATIO LEGIS
 Memorie van toelichting
 Advies Raad van State-afdeling wetgeving
 Verslag parlementaire commissie
 Rechtshistorische: hoe is de geschiedenis van het recht geëvolueerd sinds het
ontstaan van de wet?
Historisch argument Constitutionalisme (‘verworven rechten’)  inhoud recht.
 Men heeft historici opdracht gegeven info en bronnen te verzamelen om oude
gewoonten in wetten te gieten (vb. arbeiders in fabriek krijgen allemaal
middagpauze: verworven R)
 prijsvraag Brusselse Academie: verworven rechten.
Historisch expertise  inhoud feiten
Bv. negationismeprocessen: historicus wordt ingezet voor het bewijs van de feiten
 (gerechtelijke expertise)
HET RECHT “DIENT” DE GESCHIEDENIS.
Recht speelt ten aanzien van de geschiedenis vooral een dienende rol omdat het voor geschreven
bronnen zorgt: niet enkel de formele rechtsbronnen, maar ook contracten, parochieregisters,
boedelbeschrijvingen… veel documenten gaan over de instellingen van het land, en die
instellingen worden beheerst door het recht.  “De gerechtigheid van keizer Otto III”
2
3. CONTINUÏTEIT
Evolutie is regel, revolutie uitzondering. Zelfs gewoonterecht dat gebaseerd was op traditie kent een
continuïteit, weliswaar vaak latent. De Belgische revolutie was er een met een pragmatisch conservatisme,
bv. de monarchie behouden, maar een andere koning genomen
-
-
Materiële continuïteit: eenzelfde probleem wordt in twee verschillende tijdperken op
inhoudelijk dezelfde wijze opgelost, maar aan de hand van andere vormen of termen. De
inhoudelijke regeling blijft dezelfde, maar de vorm van het recht wijzigt.
o vb. van COO naar OCMW
o vb. het testeren bij de pastoor
Formele continuïteit: “wettelijke” aanschijn geeft de indruk dat er niets veranderd is, terwijl de
relaties in het “werkelijke” land wel degelijk gewijzigd zijn. De vorm van het recht blijft dezelfde,
maar de inhoudelijke regeling wijzigt.
o vb. de schuttersgilden.
Continu wil niet altijd “conservatief” zeggen, maar kan ook progressief zijn:
-
Micro-vlak: juristen aan beide zijden van een geschil.
Macro-vlak:
o Speerpuntfunctie: het recht is gebruikt geweest om de maatschappij te vernieuwen: de
progressieve inzet van het recht.
o Dekmantelfunctie: we gebruiken het recht om de huidige maatschappelijke situatie te
behouden. Het is conservatief.
4. HISTORISCHE KRITIEK
De door het recht beoogde toestand strookt niet steeds met de effectieve rechtspraktijk. Er is m.a.w. een
kloof tussen het “wettelijke land” en het “werkelijke land”. Jurist mag zich niet beperken toto de
“normatieve” bronnen , maar moet zich naar de rechtspraktijk richten, de zgn. ”law in action”: RS+RL
- vb.: Zware straffen in de middeleeuwen werden vaak d.m.v. verzoening of compositie (=afkopen van
proces) afgehandeld.
- vb.. Doodstraf: bleef heel lang in de wet staan hoewel ze niet werd uitgevoerd.
- vb.: Collaborateurs kregen na WO I slechts zelfde de doodstraf, terwijl deze veel meer uitgevoerd werd
na WO II, wat aantoont dat straffen kunnen verschillen in tijd.
- bv.: Russische GW zag er zeer democratisch uit maar de feitelijke machtsuitoefening van Stalins terreur
bewees het tegendeel.
Sommige teksten hebben echter hoe dan ook een intrinsieke waarde: ook al zijn ze in de eigen tijd (quasi) niet
toegepast, precies omdat men er later steeds naar verwijst en daardoor een zeker juridische traditie ontstaat.
vb. de Engelse “Magna Charta”.
5. HISTORISCHE ACHTERGROND
Cultureel (recht is cultuur): Prehistorie – antieke cultuur – Germaanse verhuizingen – burchten en
heren – steden – christelijke middeleeuwen – renaissance – verlichting – romantiek – wereldoorlogen –
globalisering.
Politiek – Recht is macht: Romeinen – Merovingers – Karolingers – Feodaliteit en territoriale vorsten –
Bourgondiërs – Spaanse & Oostenrijkse tijd – Franse revolutie en Napoleon – VKN – elgie (unitair en
federaal).
Rechtshistorisch: gewoonterecht – receptie – nationale wetboeken.
-
Rechtsfaculteit:
o Receptie Bologna 11e eeuw: Irnerius vindt CIC:
 Codex Justinianus
 Digesten of Pandekten= rechtsleer
 Institutiones= 4 leerboeken: personen, zaken, wijzen waarop zaken verhandeld
worden en de manier waarop over dit alles geprocedeerd moet worden.
 Novellae
3
-
1425: Leuvense universiteit
1871: Gentse Rijksuniversiteit onder Willem I met oorspronkelijk Latijn als onderwijstaal en later
Frans; nog later: Nederlands.
B. POLITIEK
-
-
De overheid heeft een machtsmonopolie: enkel de overheid mag iemand opsluiten, enkel de
overheid mag geld bij u wegnemen.
Macht= vermogen om iets te realiseren tegen weerstanden in en met gebruik van feitelijke
dwang.
Volgens sociologen is er altijd macht, want macht is er al in elke context waar twee of meer
personen zijn. Politicologen beperken de studie van de macht tot de relaties op het publieke
forum.
Gezag= gelimiteerde (politieke) macht, de macht moet niet uitgeoefend worden.
Publiekrecht= gestolde politiek. Ook het politieke gezag is onderworpen aan regels: de regels
van het publiekrecht, de regels waarbinnen gespeeld mag worden. Maar die regels werden dan
ook ontworpen door de spelers van het gezag.
o Positief: ethische spankracht: streven naar rechtvaardigheid en naar ideale samenleving.
o Negatief: partijpolitiek, politieke benoemingen.
C. PUBLIEKRECHT
1. WAT IS HET PUBLIEKRECHT?
Beheerst verticale relaties, omvat
-
Staatsrecht: instellingen
Fundamentele rechten -> ook grondwettelijk recht
Straf-, fiscaal, administratief, proces-, volken-,...
Onderscheid kan gemaakt worden a.d.h.v. het doel waarvoor het recht wordt ingezet (daar “recht”
slechts een middel is); het nutscriterium:
-
Publiekrecht: viseert het openbaar nut, het geheel, de collectiviteit, de res publica.
privaatrecht: geheel van begrippen en normen die enkel en alleen maar enkelingen of groepen ten
goede komen.
Ook de inzet van het machtsmonopolie is een criterium om het onderscheid te maken.
 Aard van de betrokken partijen niet! Ook al is er aansprakelijkheid wegens fout, uitgaande van een
overheid, dan nog is er sprake van “burgerlijke” aansprakelijkheid.
2. HET ONSTAAN VAN HET PUBLIEKRECHT
Romeinen: Ius publicum < Poplicus <Populus= volk, maar oorspronkelijk leger ME. Maar wanneer het
Romeinse leger valt komt er nog een instelling: de kerk. Kerkvaders zullen de Romeinse oude cultuur
opschrijven in boeken:
-
Isidorus van Sevilla 636: maakt in zijn Etymologiae bij lex onderscheid tussen de utilitas publica
en de privata commoda.
Decretum Gratiani 1140: het is een samenvatting van al het geldende canonieke recht. “Wet is
voor algemeen belang”.  Legisten in dienst van de middeleeuwse vorsten gebruikten de
terminologie maar verwarden vak het “algemeen belang” met het eigen belang van de vorst.
Vroegmoderne tijd: gebrek aan opdeling is een van de wezenskenmerken van het recht dat de
gezagsverhouding regelt  PATRIMONIUMGEDACHTE.
o Opvolging Avesnes – Dampierres
Margaretha van Constantinopel was gehuwd met de geestelijk ingewijde Burchard van
Avesnes; later met Willem van Dampierre. Paus Innocentius III verklaarde het eerste
huwelijk nietig omdat Avesnes geen noodzakelijke dispensatie had. Keizer sprak paus
4
-
tegen en met liet het beslechten door scheidsrechters: wettiging geldt enkel in het
keizerrijk: Henegouwen= Avesnes, Vlaanderen=Dampierres.
o Blijde inkomst 1356; de hertogen Johanna en Wenceslas beloven de patrimoniale rechten
te begrenzen. Aanleiding was een erfeniskwestie: geen mannelijke erfopvolger en
Johanna was in een tweede huwelijk getrouwd met een vreemde: Brabanders grepen het
moment aan om enkele rechten op de eisen alvorens hen te aanvaarden.
Vroegmoderne tijd:
o 16e Eeuw: Philips Wielant, raadgever Keizer Karel V gebruikt term “publiekrecht”. Hij
gebruikt het als term, nog niet als tak.
 boek over het burgerlijk proces
 boek over het strafproces.
 Door de boeken gingen verschillende instanties die boeken gebruiken  een
eenmaking van het recht.
o 17e Eeuw: Antoon Perez: docent Romeins recht in Leuven: eerste boek over
publiekrecht.
o 18e eeuw: een leerstoel publiekrecht aan de universiteit van Leuven.
Oorzaak eerste vorm van opsplitsen van het recht : zogenaamde receptie van het geleerde recht, zowel
het Romeinse als het canonieke. Vanaf eind 11de eeuw tot ver in de 20ste eeuw is het wereldlijke juridische
onderwijs bijna uitsluitend gebaseerd geweest op de codificatie van de Romeinse keizer Justiniaus, het
corpus iuris civilis.  leerboek van de Instituten, bestaat uit 4 delen: de personen, de zaken, de wijze
waarop verhandelt en de manier van procederen. De civilisten en canonisten werden door de vorst ingezet
om met het geleerde recht de staat uit te bouwen.  zo ontbreekt het burgerlijk recht wel eens, want de
vorst interesseert hem enkel in die relaties waarbij hij wel machtsbelangen heeft.  er ontstaat in de loop
van de middeleeuwen een tweedeling: het “gewone” recht, dat geldt voor iedereen en het recht dat de
relaties tussen de vorstelijke macht en de rechtssubjecten regelt. Vanuit zijn specifieke doelstellingen eist
het ontwikkelend publiekrecht zijn eigen systematiek en interpretatie op .
§2. DE DOELSTELLINGEN VAN DEZE CURSUS
A. PUBLIEKRECHTELIJKE BASISBEGRIPPEN
Juridische terminologie is strikt, maar moet toch evoluerend begrepen worden, bv. “monarchie”.
Betekenisgeving door formele bronnen, maar ook door de rechtspraak en rechtsleer waardoor er een
geleidelijke interpretatie plaats vindt. In elk geval is de terminologie historisch bepaald, bv. “rechter”.
-
-
-
-
Gelijkheid: bestaat al sinds 1831 in de GW maar krijgt pas sinds de oprichting van Raad van State
en het Grondwettelijk Hof een meer verfijnde invulling.
o Gelijkheid in 1789: nog gematigd maar onder de Jacobijnen en Robespierre (Franse
revolutie) radicaal.
Legal transplants (overname/receptie):
o Direct: vreemde heerser voert in.
o Indirect: wij bootsen andere na.
Rechter in ME:
o Officier namens vorst die de rechtbank maant of samenroept.
o Amman, meier, schout, baljuw
o Voorloper OM
o Eigenlijke “rechters” of oordeelvinders: de schepenen van een heerlijkheid of stad, of de
leenmannen die in een leenhof zetelen.
Staat: <status rei publica (=”de toestand van de publieke zaak”)
o Vastliggend territorium
o Bevolking die legitiem gezag aanvaardt
o Eigen rechtssysteem
o Erkenning door de internationale gemeenschap
Natie: < nasci: geboren worden, er zit iets natuurlijks in.
o Groep (niet structuur)
o Wij-gevoel: zekere samenhorigheid
5
-
o Bv. splitsing van Duitsland: twee staten maar een natie.
Volk:
o Etnologisch begrip: wie behoort er al dan niet toe?
o Geen juridische begrip.
A pari: een gelijkste situatie moet gelijk geregeld worden.
A fortiori: des te meer. Als het verboden is voor een auto dan zal het ook verboden zijn voor de
vrachtwagen.
A contrario: als het verboden is voor auto’s, dan zal het toegelaten zijn voor fietsers.
B.
RECHT ALS INSTRUMENT VAN DE MACHT
-
Recht is resultaat van machtsfactoren: de evolutie van het recht, als een wetenschappelijk
definieerbaar driespan van wetgeving, rechtspraak en rechtsleer, wordt gestuurd door
sociaalpolitieke machten.
o Continentaal vs. Anglo-Amerikaans systeem
 Supreme Court maakt ‘regels’: “You have the right to remain silent..”:
=Mirandaregel: nooit in de wet bepaald
o Historisch gegroeid:
 Engeland: was in de ME al een centraal geleide staat met sterke vorsten, die het
recht ‘moderniseerden’ binnen de feodale en costumiere context
 Continent: vanaf Late ME spelt onder invloed van het herontdekte RR de
rechtswetenschap in de juridische ontwikkeling een eersterangsrol; vorsten
kregen slechts later greep op de rechts- en staatsvorming, op het ogenblik dat
het recht ontwikkeld was door de universiteiten en kerkelijke rechtbanken
a fortiori in het publiekrecht komt sterk tot uiting dat recht een machtsmiddel is.
o Kiessystemen, Gw- Bijzondere Wet- Programmawetten...
Zowel privaat- als publiekrecht: “social engineering”.
-
-
C. INZICHT LEIDT TOT RELATIVERING VAN KRITIEK
Niet uitsluitend macht bepaalt de inhoud van het recht: ook buitenlandse voorbeelden, volksaard, klimaat,
stand van techniek, toeval (geen RR in Engeland) etc. Precies omdat de externe factoren nooit volledig
hetzelfde blijven, is ook het recht voortdurend in beweging.
Ten aanzien van de huidige stand van het (publiek)recht leidt een relativerende en kritische kijk tot twee
mogelijke houdingen, een conservatieve en een progressieve.  Houding jurist: conservatief vs.
progressief.
-
Conservatief: er zijn altijd al twee wetgevende kamers geweest en zelfs met verminderde
bevoegdheden heeft een reflecterende Senaat nog altijd zijn bestaansreden.
Progressief: waarom veel werk dubbel+ wordt er geen geld verkwist+ zijn twee kamers wel
representatief voor een volk?
Brown vs. Board of education: de volledige aparte behandeling kwam neer op een ongelijke
behandeling en was dus ongrondwettelijk; pas na een eeuw werd de segregatie niet meer
getolereerd.
Verhaal van trial and error + opnieuw het verhaal van de dekmantel- en speerpuntfunctie.
D. MIJLPALEN EN CULTURELE BAGAGE
Rechtsculturele musts: CIC, Declaration des Droits de l’Homme, schandpalen, feodaliteit, het Oordeel van
Cambyses: man koopt rechter om; Koning zet rechter af en vilt hem levend; de nieuwe rechter (zoon van
de vorige) zit OP het vel van zijn vader  maant rechters aan goed recht te spreken.
E.
TENDENSEN: “L’HISTOIRE SE RÉPÈTE … MAIS JAMAIS DE LA MÊME FAÇON ”
-
Tendensen in het recht: professionalisering, specialisering, Verschriftelijking, schaalvergroting
6
-
-
Soorten:
o Rechtlijning
o Recurrent
o These-antithese-synthese
 Abolitionistische tendens betreffende de doodstraf: recurrent fenomeen.
Meestal hegeliaanse ontwikkeling van these en antithese:
These: parlement heeft twee kamers <-> antithese: 1 kamer
Synthese: nieuwe invulling <-> antithese: 1 kamer
-
Ascending vs. descending theory of power: verwijst naar het feit dat de macht ofwel vanuit het
volk komt zodat de burgers inspraak hebben in het bestuur, ofwel dat het bestuur door het gezag
eenzijdig wordt opgelegd of afgedwongen.
F. JURIDISCHE EN ANDERE LEGITIMATIES
-
-
-
-
Charismatische legitimatie
Gaat uit van een leidersfiguur die respect en ontzag afdwingt, gewoon door zijn of haar manier
van zijn en handelen.
o Heel wat vorsten hebben de kerk gebruikt om charisma op te krikken: “bevoorrechte
vertegenwoordiger van God op aarde”.
o Hitler, Franco, Kennedy, De Gaulle
Traditionele legitimatie
De bestaande machtssituatie wordt aanvaard omdat ze steeds zo is geweest.
o Salische wet: Franken: Rondtrekkende, militair georganiseerde stammen: als koning
stierf, werd een nieuwe Koning gekozen=zoon omdat hij gewoon de beste is.
o “Le roi est mort, vive le roi.
o Zie kinderen van toppolitici.”
Rationele legitimatie
Het wetenschappelijk paradigma is hierbij van doorslaggevend belang. Wetgeving en bestuur zijn
in handen van eerlijk verkozen mensen en dus van de beste mensen. Wie zou er immers stemmen
op een kandidaat waarvan hij de competentie in vraag stelt?
o Witte marsen en een aantal schandalen maken duidelijk dat puur rationele systeem niet
zaligmakend is.
Actieve legitimatie
=Propaganda: massabijeenkomsten, radio-uitzendingen, pamfletten bij Naziregime.
o Ook bij ons: mediacampagnes om Verdrag van Lissabon te doen aanvaarden.
De “wetboeken” van de koningen van Tweestromenland Ur-Nammu, Lipit-Istar maar vooral
Hammoerabi zijn de alleroudste bewaarde rechtsteksten
-
Doet beroep op goddelijkheid: charismatische legitimatie
Geen feitelijke wetboeken: te weinig systematisch en formeel exhaustief (wat inhoudt dat de
rechtstoepassers voor de oplossing van alle geschillen de toepasselijke regels exclusief in deze
wetboeken moeten vinden en dus niet in andere formele rechtsbronnen)
§3. AANPAK
A. AFBAKENING VAN HET TERREIN
1. CHRONOLOGISCH
= ratione temporis.
2. GEOGRAFISCH
= ratione loci
7
Vlaanderen= huidig Vlaanderen + Zeeuws- en Frans-Vlaanderen – Hertogdom Brabant en Limburg en
Prinsbisdom Luik.
 twee delen:
o
o
Kroon-Vlaanderen < Frans Rijk
Rijks-Vlaanderen (of keizers-Vlaanderen) < Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie
 Waals-Vlaanderen.
 Vlaams-Vlaanderen.
 Vlaamse graaf was tegelijk leenman van zowel Franse als Duitse keizer.
3. THEMATISCH
B. CURSUS EN EXAMEN
8
HOOFDSTUK 2. DE FUNDAMENTEN UIT DE
OUDEHEID
§1. DE OUDSTE BOUWSTENEN VAN HET PUBLIEKRECHT
A. DE BAKERMAT AAN DE MIDDELLANDSE ZEE
-
-
Religies < Jeruzalem
Rationaliteit < Athene
Recht < Rome
Bij ons: geen teksten van rond onze jaartelling, enkel via verhalende Romeinse bronnen zoals
Caesar en Tacitus. Bij ons zijn er op die momenten nog geen steden, terwijl die steden zorgen
voor taakverdeling (bakker, slager …) en het ontstaan van schriftstelsels.
esopotamie: oudste ‘wetteksten’ dateren van
C
(vb. Codex Hammoerabi),
teruggevonden in de vruchtbare halve maan  gevaar voor Hineininterpretierung: met onze
hedendaagse kennis interpreteren we oude teksten.
o Kenmerken van een codex:
 Systematisch.
 Formeel exhaustief.
o Wat wij publiekrecht noemen vormt een belangrijk deel van die teksten: verticale relatie
tussen overheid en rechtssubject.
Het zijn de Romeinen die het recht tot een wetenschappelijk hoger niveau verheffen (onder
inspiratie van de Griekse filosofen) -> uiteindelijk zal de Christelijke Kerk hiermee een
rechtssysteem uitbouwen.
B. DEMOCRATIE, OLIGARCHIE, MONARCHIE
NIET TE KENNEN
§2. HET SPONTAAN GEGROEIDE RECHT: HET GEWOONTERECHT
A. WAT IS DE GEWOONTE? LEGITIMATIE EN BRON
Naast de religieuze of geopenbaarde legitimatie van de rechtsorde en de theoretische benadering van de
filosofen, bestaat er ook een zeer pragmatische benadering van de maatschappelijke organisatie: deze
benadering is conservatief: gewoonterecht.
 Niet enkel de belangrijkste formele bron van recht, ook de belangrijkste legitimatie van het recht.
Recht wordt ‘gevonden’: uit de feitelijke toepassing in een concreet geval leidt met het bestaan van een
regel af.
 RS speelt een belangrijke rol in het vaststellen of bewijzen van een regel, terwijl de regel zelf er
eigenlijk al altijd geweest is of minstens geacht moet worden al altijd bestaan te hebben.
 Statisch evolutief: het evolueert stil, maar het wekt de indruk dat het statisch is.
B. BESTAANSVOORWAARDEN : HERHALING EN DWANG
Naast het objectieve element van de herhaling is er het subjectieve element van de dwang (sanctie): men
moet zich gedwongen voelen (er moet dus ook een keuzevrijheid en sociaal waarneembaar gedrag zijn).
Een gebruik is een gewoonteregel zonder de dwang. Ook natuurprincipes als “’s avonds word ik moe”, zijn
geen gewoonterecht.
9
C. KENMERKEN
Gewoonterecht is ongeschreven. Een geschreven tekst is immers geen gewoonte meer, maar wet
geworden.
-
Moeilijk te bewijzen, tenzij de regel notoir is, een notorium is: algemeen gekende regel.
Turbe: procesrechtelijke techniek die aanleiding geeft tot een getuigenverhoor: 10 kenners van
het gewoonterecht moeten unaniem verklaren dat de regel zo luidt. (
Gewoonterecht is versnipperd: territorialiteit vs. personaliteit Typisch voor minder ontwikkelde
maatschappijen  intercostumière recht (≈ hedendaags internationaal privaatrecht).
HOE GING DIT IN DE ME IN ZIJN WERK ?
Enkelingen of groepen slagen erin de macht naar zich toe te trekken en bepaalde prestaties af te dwingen,
eerst enkel en alleen op basis van de brute macht maar na verloop van tijd op grond van een (vermeend?)
recht. vb.: uitbouw van de middeleeuwse heerlijkheden.
- Positief: sluit optimaal aan bij eigen volksaard
- Negatief: wat bij intercostumier recht?
SPOREN VAN GEWOONTERECHT BIJ ONS
‘Goede zeden’, billijkheid; op internationaal niveau kan de opeenstapeling van bilaterale of multilaterale
verdragen leiden tot bindend gewoonterecht, ook ten aanzien van niet-contracterende staten.
D. DE VERHOUDING WET -GEWOONTE
NIET TE KENNEN.
E. GEWOONTERECHT VERSUS SPECIALISERING EN VERSCHRIFTELIJKING
NIET TE KENNEN.
§3. HET RECHT WORDT EEN AUTONOME WETENSCHAP: HET ROMEINSE
RECHT
A. BELANG EN PERIODISERING
Na de ontdekking van het CIC in de 11e eeuw in Bologna staat de universitaire studie van het recht
synoniem voor het lezen en becommentariëren van het Romeinse recht. Omdat dit over heel Europa
gebeurt, ontstaat een gemeenschappelijk rechtsdenken: ius commune. Het ideaalbeeld van Rome werd
o.a. door Keizer Karel opgerakeld: hij had het idee van “restautrio imperii”.
B. EEN KORT HISTORISCH OVERZICHT
1. HET OUD-ROMEINSE RECHT (CA. 753 V.C. – CA. 250 V.C.)
-
Stichting Rome: volgens legende 753 ACN; werkelijkheid: +- 7e eeuw ACN.
Oorspronkelijk: nederzetting die nog zeer agrarisch en primitief is; stadsstaat=militair sterk.
“civis” = wapenbroeder. Wie ging vechten had recht op bepaalde vrijheden: libertates.
Hoeksteen van de “burgerlijke” samenleving= familia met aan het hoofd de pater familias.
INSTELLINGEN:
-
Tot 510 ACN: Koninkrijk; Koning=militaire aanvoerder met soevereine macht (imperium) die
beperkt wordt door de libertates van de strijders= mos maiorum (gewoonterechtelijk gegroeide
machtsbeschermingen).
Patriciërs: grondbezitters
Plebejers: vrij
Clientes: zijn verbonden aan de patriciërs
10
-
-
-
Vanaf 510 ACN: Republiek
Senaat= ”de raad van de ouden”: geen verkiezingen: op basis van verdienste en men is senator
voor het leven. Eerst enkel patriciërs, later ook plebejers.  kunnen magistraten over hun
imperium ter verantwoording roepen en hen strafrechtelijk aansprakelijk stellen.
4 volksvergaderingen:
o Comitia centuriata: militaire grondslag
o Comitia tributa: op basis van de stadswijken en de oude tribus
o Comitia curiata: territoriale indeling + verleent d.m.v. een lex curiata de imperio de
bevoegdheid aan de consuls en praetoren
o Concilium plebis: volksraad enkel samengesteld uit plebejers
Openbare functies (magistraten): verkozen, annaliteit en collegialiteit.
o Priesters: religieuze opdrachten
o Consuls: politieke en militaire bevoegdheden
o Praetoren: juridische bevoegdheden
o Censoren: toezicht op goede zeden + opstellen 5-jaarlijke volksstelling als basis voor de
fiscaliteit.
o Quaestoren: openbare financiën
o Aedielen: marktaangelegenheden
o Volkstribunen: plebejer met de uitdrukkelijke bevoegdheid de plebejers tegen de
patriciërs te beschermen.
o Dictator: aangesteld door consuls in noodsituaties met bijzondere volmachten
Cicero heeft de republiek verheerlijkt als de ideale staatsvorm, net als Plato & Polybius (deze
laatste zegt dan het succes van Rome te wijten is aan de mengvorm van monarchale,
aristocratische en democratische machten).
RECHTSBRONNEN
-
Mos maiorum ~ gewoonterecht
Leges regiae of Koningswetten: verzameling van rechtspraak van de koningen (beperkt).
Twaalftafelenwet: gaat over regelingen tussen militairen en een beetje over toverij + garandeert
gelijkberechtiging van patriciërs en plebejers.
Comitia maken leges (voor Pa&Pl) en volksraad plebiscieten (na Lex Hortensia: allebei leges).
Senatusconsulta: senaatsbesluiten waarin advies wordt gegeven.
2. HET VOOR-KLASSIEKE RECHT (CA. 250 V.C. – CA. 0)
Rome wordt een wereldstad
Instellingen:
-
Naast Praetor (Urbanus) verschijnt de Praetor Peregrinus: houdt zich bezig met de geschillen
tussen Romeinse burgers en vreemdelingen en tussen vreemdelingen onderling.
In verschillende veroverde provincies worden provinciegouverneurs aangesteld.
Rechtsbronnen:
-
-
Gewoonte speelt minder een rol
Vooral wetten en plebiscieten
Magistratenrecht; proces verloopt in 2 fasen:
o Apud praetorem: de eiser vraagt aan de praetor om hem een akte te verlenen
(rechtsingang).
o
et deze formule stapt de eiser naar de eigenlijke rechter (die dus geen magistraat is),
die zich enkel nog met de feitenkwestie moet inlaten en indien de feiten bewezen
worden, de formule moet toepassen; formule=actio ~hedendaagse rechtsvordering.
 Blijft bestaan tot 17 ACN, daarna vervangen door formula procedure.
Edict: hierin maakt de praetor in de loop van zijn magistratuur bekend welke actiones hij zal
verlenen: hierdoor kunnen burgers zien hoe ze toegang krijgen tot de rechter.  materiële
rechtsvorming.
Ontwikkeling ius honorarium (<praetor) en ius gentium (<praetor peregrinus).
Doctrine als formele rechtsbron ontwikkelt zich: jurisprudentes=kenners van het recht, geven
adviezen aan strijdende partijen en magistraten/
11
3. HET KLASSIEKE RECHT (CA. 0 – CA. 250)
Crisis van de republiek: burgeroorlogen  er wordt heil gezocht in een nieuw systeem: het keizerrijk met
haar princeps is geboren, al blijven de meest republikeinse instellingen (formeel) verder bestaan.
Hoogtepunt rijk: Pax Romana
 In 212 verleent Caracalla met de Constitutio Antoniniana het burgerrecht aan (bijna) alle
rijksinwoners.
Instellingen:
-
Keizer: verzamelt in één persoon de functies van consul, censor, tribuun maar NIET praetor; hij
benoemt leden van de Senaat en bouwt een administratie uit, met praefecti als topambtenaren.
o duidt zelf zijn opvolger aan (soms via adoptie)
Rechtsbronnen:
-
-
-
Gewoonterecht en wetten en plebiscieten verdwijnen.
Senaatsbesluiten nu als formeel bindend recht  is eigenlijk verkapte keizerlijke wetgeving.
Groei magistratenrecht neemt af:
o Nieuwe magistraten nemen quasi steeds integraal het edict van hun voorganger over 
keizer Hadrianus in 135: Edictum perpetuum (eeuwig edict).
o Nieuwe vorm van gerechtelijke procedure: cognitio extraordinaria (omwille van zijn
(oorspronkelijk) uitzonderingskarakter): de gehele procedure staat van in het begin tot
einde onder leiding van de keizer (of de met zijn gezag beklede ambtenaren). De
procedure verloopt niet langer in 2 fasen. Alles speelt zich af voor de rechter. Keizer kan
beslissing herzien  vorming hoger beroep.
Keizersrecht is de belangrijkste formele rechtsbron.
Constitutiones (≈wetten) <keizer uitgegeven
o Edicten: algemene regels (gelden langer dan een jaar (magistratenrecht)) bv. Constitutio
Antoniniana.
o Decreet: rechterlijke beslissing n.a.v. een concreet geschil.
o Rescripten: schriftelijke adviezen die de administratie namens de keizer aan particulieren
en instelling geeft wanneer daarom verzocht wordt  prejudiciële vragen.
o Mandaten: bestuurlijke bevelen aan ondergeschikte ambtenaren.
Juristenrecht: jurisprudentes worden massaal door de keizerlijke administratie ingezet (werden
in de vorige periode al adviezen gaven aan particulieren en magistraten).
o Er ontstaan rechtsscholen.
o Keizer verleent het ius respondendi omwille van kunde en kennis: recht om namens hem
advies te verlenen.
o Aanpak is zeer casuïstisch.  deze werkwijze wordt beschouwd als de klassieke
Romeinse rechtswetenschap.
o Bv. instutiones van Gaius.
4. HET NA -KLASSIEKE RECHT (CA. 250– CA. 530)
Burgeroorlogen +economische crises.
Germaanse invallen zorgen voor instabiliteit; in een poging om het machtsverval tegen te gaan:
principaat wordt dominaat. Keizer wordt Dominus genoemd <fiscus (geldmandje) van de keizer wordt als
zijn persoonlijk dominium beschouwd.
Diocletianus splits op het einde van de derde eeuw het rijk in twee delen met een eigen administratie,
eigen inkomsten, eigen leger etc. Keizer Constantijn maakt in Constantinopel een tweede rijkshoofdstad.
Ieder deel heeft een keizer en een mederegent/troonopvolger die samen de tetrarchie vormen.
-
476: einde West-Romeinse Rijk
1453: einde Oost-Romeinse Rijk
Instellingen:
-
Slechts keizer en administratie
12
Rechtsbronnen:
-
Gewoonterecht, leges en plebiscieten en magistratenrecht hebben bestaansrecht verloren
“Leges” verwijst enkel nog naar keizersrecht  laat zich daarbij adviseren door het consistorium:
hoogste keizerlijk adviesraad.
Jurisprudentes blijven aan het werk, bv in de rechtsscholen, maar bloei van casuïstische
rechtsontwikkeling is voorbij  “vulgarisering”.
Om recht overzichtelijk te houden, wordt het ius geordend door de citeerwet waarin de keizer vijf
juristen aanduidt, wiens geschriften als gezaghebbende rechtsbron mogen geciteerd worden:
Papinianus, Paulus, Gaius, Ulpianus en Modestinus.
Honderden keizerlijke wetten worden geordend door ze samen te brengen in een wetboek: in
438: Codex Theodosianus, maar veel meer invloed in uitgegaan van de Justiniaanse codificatie.
5. HET JUSTINIAANSE RECHT
Codex Justinianus (Oost-Romeinse keizer): vervangt Codex Theodosianus: keizerlijke Constitutiones
worden in een logische orde samengebracht en veel oude wetten worden afgeschaft  interpolaties:
woorden worden geschrapt, toegevoegd en zinsconstructies worden veranderd.
 5 jaar later wordt nieuwe codex uitgebracht omdat hij blijft legifereren.
Instellingen:
De keizer en zijn administratie.
Bronnen:
-
Codex Justinianus met de keizerlijke Constitutiones.
Digesten of Pandekten: duizenden uittreksels van geschriften van jurisprudentes.
Institutiones/elementa: leerboek geïnspireerd op het werk van Gaius.
Novellae (Constitutiones): geen officiële kracht van wet.
o Constitutiones afgekondigd na de samenstelling van de (tweede) codex  geen kracht
van wet.
o Vooral het werk van Tribonianus, die als quaestor sacri palatii een soort minister van
Justitie was. De keizer kondigde een commentaarverbod af.
6. HET BYZANTIJNSE RECHT
tot 1453; niet meer van invloed voor ons recht.
§4. DE KERK
Niet kennen, behalve Edict van Milaan (313) en Theodosius (392).
Edict van Milaan: Constantijn voert met het Edict van Milaan de geloofsvrijheid in, maar weliswaar is het
christendom dan nog geen staatsgodsdienst (tolerantie-edict). Geleidelijke aan wordt de weg vrijgemaakt
om het Christendom tot staatsgodsdienst te maken, wat uiteindelijk gebeurt wanneer keizer Theodosius
de Grote in 392 alle heidense culten en offerrituelen verbiedt en overtredingen van deze regel als
majesteitsschennis bestraft.
13
HOOFDSTUK 3. DE (VROEGE EN VOLLE)
MIDDELEEUWEN
§1. DE GERMAANSE VERWOESTING EN HEROPBOUW
A. VAN ROMEINEN NAAR GERMANEN: EEN PUBLIEKRECHTELIJKE
“ACHTERUITGANG”?
Vanaf dit hoofdstuk komt de geschiedenis van onze gewesten aan bod. Onze rechtsgeschiedenis start dan
ook bij de Germanen.
-
-
-
476 wordt gezien als het beginpunt van de ME, maar de aftakeling van het RR is een proces van
verschillende decennia. Gebeurt de inname van het territorium gewapenderhand of moeten we
de overgang zien als een acculturatieproces? De Romeinse creatie van de hospitalitas-gedachte
wijst vooral op het laatste.
(Salische) Franken zijn in 3 9 als ‘Romeinse soldaten’ erkend.
o Salische: Noordzee en Atlantische kust
o Ribuarische: aan de oevers van de Rijn en Maas
Belangrijkste leider van de Salische Franken is Clovis die rond 500 een groot Frankisch rijk
uitbouwt.
Organisatie van het RR valt met de Germaanse invallen helemaal in duigen: vooral voor de inning
van belastingen schept dit een praktisch probleem  vorst moet beroep doen op vrijwillige giften
vanwege de nobiles  eerste Germaanse koninkrijken hebben geen hoofdplaats omdat koning
door land trekt om zich overal te laten onderhouden.
Verschillende Germaanse volken dus verschillende koningen: ze opereren los van elkaar.  geen
één leider zoals de Romeinse Princeps.
Elke stam heeft zijn koning: in de eerste plaats militaire bevelhebber; als de wapens zwijgen
bestuurt hij in samenspraak met de vrije mannen van de stem: de nobiles.
De koning (die stilaan erfelijk wordt) kan echter niet overal zijn: het territorium werd verdeeld in
verschillende pagi of gouwen met aan het hoofd van elke gouw een gouwgraaf (comes); militair
gezien staat boven een aantal graven een opperbevelhebber of hertog (dux).
Grondgebied van de sedentair geworden stammen wordt beschouwd als privébezit van de
heersende familie  patrimoniumgedachte.
Kerk is weliswaar niet langer de staatskerk, maar bevindt zich ten aanzien van de nieuwe
koningen in een bijna superieure positie. Ze heeft haar eigen recht en structuur. De rijkdom en het
culturele niveau van de Kerk oefenen een belangrijke aantrekkingskracht uit op de Germaanse
koningen, die zich deels op de Kerk inspireren om hun “staat’ en dus hun “publiekrecht” uit te
bouwen. De kerk levert de intellectuele elite en is een belangrijke bezittende klasse.
o Missionarissen spelen hierin een rol: velen behoren tot de top (kerstening).
Bekering van de Frankische koning Clovis is een belangrijk symbolisch feit: als “nieuwe
Constantijn” laat hij het Concilie van Orléans samenroepen (511): hij beschouwt zich – net als
voor de lex salica en het Brevarium- niet als kerkleider maar naar Romeinse traditie als verlener
van authenticiteit. Hij kondigt ze ongewijzigd officieel af, hij laat de inhoudelijke voorbereiding
over aan een college van experten.
B. PUBLIEKRECHT BIJ DE FRANKEN?
1. RECHT = GEWOONTERECHT.
-
Elke binnenkomende Germaanse stam brengt zijn eigen samenlevingsregels mee + het lokaal
gewoonterecht blijft.
Zuiden is en blijft zeer Romeinsrechtelijk: pays de droit écrit.
Noorden: Romeins recht voor de val van Rome was niet zo invloedrijk: pays de droit coutumier.
In de landen van geschreven recht ontstaat er een dualistische rechtsorde omdat 2 soorten
volkeren naast elkaar leven: autochtonen: leges romanorum vs. allochtonen: leges
barbarorum. De grens dus beide regimes: ± de as tussen Bordeaux en Genève.
14
Clovis neemt Breviarium Alarici aan: verzameling van Romeinse wetten: op die manier
wordt naast de Germaanse traditie van de Salische wet ook de Romeinse rechtstraditie
nieuwe kansen gegeven.
In het noorden: in het Merovingische rijk leven behalve de Salische Franken leven nog
verschillende andere etnieen naast elkaar: juridisch pluralisme.
Grote discrepantie tussen het wettelijke land van de optekeningen en het werkelijke land van de
gewoonte. Leges nationum germanicarum: typische voorbeelden van oeroud Germaans recht (met
veel Christelijke en Romeinse invloeden).
o
-
2. LEX SALICA = (GROTENDEELS) STRAFRECHT
-
-
-
Lex Salica: lijkt op het eerste gezicht een soort strafwetboek: tarievenlijst van pecuniaire
genoegdoeningen voor bepaalde misdrijven  niet noodzakelijk publiekrechtelijk SW want dit
onderscheid kent de Lex niet. Het gaat niet om een publieke aangelegenheid want:
o Formeel: geen openbare vervolging
o Materiaal: faidus > fredus
De door de delinquent (en zijn familie) te betalen pecuniaire vergoeding valt uiteen in twee delen:
o Faidus: schadevergoeding die aan het slachtoffer of zijn familie toekomt; is eigenlijk de
afkoopsom voor het private wraakrecht: vervangt de “genoegdoening (als symbool van
de uitgevoerde wraak wordt een afgehouwen hoofd op een lans gespietst) in bloed”.
o Fredus: boete aan de overheid voor verstoren van de openbare orde: equivalent van
onze boete.
 Afwezigheid van een openbaar ministerie: geweld word met geweld beantwoord
door de gelaedeerde partij.
Rechterlijke macht: wordt gevormd door niet-professionele notabelen die als rechter worden
aangeduid door de mallus: vergadering van vrije mannen van een gouw of pagus.
Ondergeschiktheid van individu aan zijn clan: blijkt uit de oblatio: familiale beslissing om een
kind van slecht a jaar te laten intreden in het klooster.
Legitimatie: traditioneel (erfelijk) en charismatisch (sacraal aura)
o Bannum: hierop kan vorst zich beroepen om bepaalde rechten van zijn onderdanen af te
dwingen: op grond van zijn bannum kan de koning bevelen en verbieden.
3. FRANKISCHE “STAATSORGANISATIE”?
Toch enkele elementen van de rechtsstaat aanwezig:
-
-
Vorst kan bestaande recht slechts wijzigen mits toestemming van zijn volk: consensus populi:
beslist tijdens de jaarlijkse meivelden.
Het begrip “staat” bestaat nog niet  bindmiddel: familiale clan (“sippe”) en persoonlijke trouw
aan de vorst.
Standen.
“Wetgevende macht”: costumier recht + eivelden/consensus.
“uitvoerende macht”: militaire vorst (comes/dux)
“(scheids)rechterlijke macht”: allus/malberg/ding
Lex Salica en leges barbarorum zijn geen “wetten” in de formele zin: vooral gewoonterecht.
C. DE KAROLINGISCHE RENAISSANCE
-
Politieke overgang van Merovingers naar Karolingers.
o Op het ogenblik dat de vroegere dynastie van de Merovingers wat uitgeblust is, grijpt
hofmeier Pepijn de Korte in 751 de macht  Karolingers=Pippiniden (Pepijn I van
Landen, Pepijn II van Herstel en Pepijn III de Korte).
o Hofmeier: hoofd van de hofhuishouding, grootgrondbezitter, speelt belangrijke rol bij
aanduiding van nieuwe koning: is een soort onderkoning.
o Kan rekenen op steun van de aus die hem tot koning zalft en daarvoor van epijn een
gebied in Italie krijgt.
15
-
Zijn zoon Karel de Grote: zorgt voor een nieuw elan met het hernemen van de droom van het RR
en met de gestage militaire gebiedsuitbreiding (hij onderwerpt de Saksen) en politieke
gebiedsuitbreiding (met de Langobarden wordt een personele unie aangegaan).
Naast oorlog en dwang is het recht een belangrijk instrument van de staatsuitbouw.
Karel werpt zich op als Christelijk leider, belast met de goddelijke taak een groot Christenrijk uit
te bouwen: daartoe is hij bekleed met een ministerium, een dienst of functie: vorst is eerste
dienaar van de staat.
-
Algemene culturele renaissance:
o Onderwijs (admonotio generalis: kloosters moeten school en schoolboeken verzogen).
o Schrift
-
3 belangrijke pijlers
o Alliantie kerk en staat
 Clerici in de administratie
 Bisschoppen met wereldlijke taken (missi dominici: controleren recht)
 Zalving en keizerskroning
 Gronden in kerkelijke handen: zeer rijk
 Kerkelijke rol in opvoeding en cultuur: kloosterscholen
 Tienden: kerkbelasting waarbij 1/10 wordt afgestaan aan de kerk (1/3
kerkgebouw, 1/3 pastoor, 1/3 sociale doeleinden).
o Idee van imperium: keizerschap is weer in volle glorie beginnen schijnen onder Karel de
Grote.
o Karolingische mythe:
 Karel ende Elegast
 Graven van Vlaanderen probeerden hun prestige op te drijven door te verwijzen
naar hun Karolingische afstamming.
 Voor hedendaagse Europese bureaucraten blijft Karel de Grote een soort van
“founding father”.
 EU?
D. HET KAROLINGISCHE RECHT
-
Keizer streeft naar samenbrengen van zijn volkeren in een geheel; maar traditionele etnische
gewoonterecht wijkt weinig of niet. Toch een wetgeving, die zich boven de gewoonterechtelijke
versnippering plaatst en de costumen op vele punten aanvult en bijstuurt. Van persoonsgebonden
naar territoriaal recht.
-
Karolingische capitularia <capitulare: kleine hoofdstukjes of kapittels  algemeen bindende
normen, gebaseerd op de vorstelijke autoriteit (bannum).
o Capitularia ecclesiastica
o Capitualria mundana
 Capitularia legibus addende: nationale wetten.
 Capitularia per se scribenda: straf-, proces- en administratiefrechtelijke
bepalingen.
 Capitularia missorum: concrete bevelen aan de missi dominici (vorstelijke
zendingen die in het rijk de gerechtelijke praktijk controleren en meteen zorgen
voor de verspreiding van de wetgeving).
-
Rechtspraak:
o Mallus: aanvankelijk alle vrije mannen; nu: 7 oordeelvinders (scabini), aangeduid door
de gouwgraaf of zijn missi.
o 3 zittingen/ jaar: tria placita generalia: waar alle vrije mannen aanwezig dienen te zijn.
o Graaf en scabini moesten de volksrechten kennen, de geschreven wetten toepassen en bij
belangrijke processen advies vragen aan de missi dominici.
o Belangrijke gevallen: koningsgerecht: door de vorst zelf, bijgestaan door enkele fideles.
16
E. HET LEENSTELSEL: OORSPRONG EN LATERE EVOLUTIE
1. ONTSTAAN, DEFINITIE EN VORM
-
-
is een plechtige en wederkerige overeenkomt die leidt tot persoonlijke (raad en daad,
bescherming en onderhoud) en zakelijke (complementaire machtpositie op een leen) recht.
de vorst streeft naar een zo groot mogelijk aantal krijger. Dit past uitstekend bij de taak van een
vazal, die in de eerste plaats zijn heer moet dienen (auxilium). Voorts voltrekt zich een sociale
promotie van de vazal.
Merovingertijd: vazaliteit en benificium apart; Karolingertijd: geleidelijke aan samen.
Formaliteiten:
o Leenman legt “manschap” of “leenhulde”=hommagium af: op de knieen gaan zitten en
de samengevouwen handen in de handen van de heer te leggen.
o Vervolgens zweren beide partijen elkaar trouw. Aanvankelijk met kus of omhelzing, later
verdween dit door vrouwen die lenen verwierven.
o Heer draagt leengoed over: “belening” of “investituur”: waarbij de heer door de
overhandiging van een symbolisch voorwerp of een handeling de vazal in het bezit stelt
van het leen: hierdoor verwerft de vazal de “saisine” of “were”: krijgt het genot over het
leen.
Persoonlijke elementen: manschap en wederzijdse trouw. Zakelijk element: leengoed: leenman
heeft het dominium utile, leenheer dominium eminens  naakte eigendom.
Term: beneficium wordt verdrongen door het van oorsprong Germaanse woord feod (minderwaardig goed)
waarvan de betekenis van dit nu in het Gallo-Romeins opgenomen woord verschuift naar ‘goed dat dient om
een vazal te onderhouden’: zowel roerend als onroerend goed. Het zuiver Germaanse woord leen of Lehen
stelt minder problemen en neemt bij de opkomst van het Middelnederlands gemakkelijke de plaats in van
beneficium of feodum.
2. HET LEENCONTRACT EN DE ERUIT VOORTVLOEIENDE VERBINTENISSEN
3 groepen verbintenissen:
-
-
Voor leenheer:
o Beschermen (burcht, rechts-en politieke bijstand)
o Onderhouden (beneficium)
Voor leenman:
o Auxilium
 Militair
 Financieel: de zgn. 4 feodale gevallen: krijgsgevangenschap, ridderslag van de
oudste zoon van de heer, huwelijk van zijn oudste dochter, deelname aan een
kruistocht.
 Afgesproken extra-diensten
 Ambt uitoefenen: bij ambtslenen
o Consilium
 Adviseren
 Zetelen in leenhof of curia: eigenlijke en oneigenlijke RS en administratie.
o Auxilium > consilium
Voor beiden: wederzijdse trouw; ze mogen elkaar niet bekampen, niet uidagen tot een duel, niet
beledigen en geen schade toebrengen: felonie.
→ Anders: zaak voor het leenhof: iudicium parium-principe (het beginsel dat men steeds door
gelijken wordt beoordeeld): heer kan dominium eminens verliezen of leenman kan leen
verliezen; leenhof kan zelfs de doodstraf uitspreken. (gerechtelijke sanctionering)
→ Ius resistendi: leenmannen kunnen als buitengerechtelijke sanctionering buitensporige
diensten en sommen weigeren.
3. DE LATERE EVOLUTIES
-
Grotendeels gewoonterecht
Toch enkele grote lijnen.
o Beneficium wordt erfelijk: eerst mochten nabestaanden erven mits successierechten,
maar was niet geïndexeerd dus na verloop van tijd werd dit een bijna symbolisch bedrag
+ naastingsrecht: familie had voorrang bij verkoop.
17
o
o
o
Vervrouwelijking
Pluraliteit (verschillende heren dienen)  ligische vazalliteit: het stond neergeschreven
welke leenheer je eerst moest dienen bij een duel.
Consilium > auxilium
4. DE KLASSIEKE FEODALITEIT (1000-1300): FEODALISERING VAN DE GROND EN VAN DE
STAAT .
Het erfelijk worden van lenen leidt ertoe dat de beleningsvoorraad aan gronden waarover een heer
beschikt, gestaag afneemt.
-
Gronden worden gefeodaliseerd.
o Onderbelening
o Het ia (vrij-eigen goederen) worden opgedragen leen: ter bescherming.
Feodalisatie van overheidsrechten:
o Hoger echelon: hertogen, graven.
Vorst verliest quasi alle controle over deze vazallen.
o Lager echelon: plaatselijke heren.
Gevolg: feodale piramides.
5. HET GRAAFSCHAP VLAANDEREN
-
-
<pagus flandrensis
1000: graaf Boudewijn IV: voert indeling in kasselrijen door: periferie rond het territoriale
vorstendom met aan het hoofd een burggraaf (met burcht): behandelt er met lokale grafelijke
vazallen feodale materies in het leenhof.
Niet-feodale justitie:
o Ofwel valt RS toe aan een niet-feodale grafelijke kasselrijschepenbank.
o Ofwel wordt de RS verdeeld tussen de kasselrijschepenbank en het grafelijke leenhof.
o Ofwel slagen de grafelijke leenhoven erin de RS te monopoliseren.
Curia comitis: bijna uitsluitend vazallen: alle gerechts- en leenzaken die de graaf persoonlijk wil
behandelen, komen bij deze curia terecht.
1200: Vlaamse feodale staat heeft zijn zenit bereikt.
Vanaf 13e eeuw: afbouw.
o Fideles servientes gaan oude curia domineren: niet-feodale grafelijke
vertrouwenspersonen, onderlegd in financiën en recht.
 curia wordt definitief een raad of conseil
o ook regionale instellingen defeodalisering: opkomst van het baljuwsambt: prototype van
de moderne ambtenaar.
 zowel in de kasselrijschepenbanken als in de leenhoven verdringen deze
functionarissen de feodale burggraaf naar het achterplan: zijn makkelijk
manipuleerbaar door de vorst én zijn afzetbaar.
Auxilium et consilium: consilium et auxilium.
Toch blijf feodaliteit verder bestaan tot 1789/1795!
6.
HET LEENRECHT VAN 1300 TOT 1789/1795`
-
-
-
Leenhoven blijven belangrijke rechtbanken
Aparte regels voor lenen: eerstgeboorterecht, mannenvoorrecht, huwelijkvermogensrecht.
7. EVALUATIE VAN DE FEODALITEIT
-
Negatieve bijklank: ouboullig, onbillijk
Positief:
o 1000-jarige geschiedenis
o privaatrechtelijk: onderscheid dominium utile/eminens
o Publiekrechtelijk: ius resistendi.
o Gerechtelijk: iudicium parium.
18
§2. DE VERBROKKELING VAN RECHT EN MACHT (9DE-11DE EEUW)
A. DE ONDERGANG VAN HET KAROLINGISCHE RIJK : DE MACHT VERBROKKELT
1. HET VERDRAG VAN VERDUN
Na dood van Karels zoon, Lodewijk de Vrome, wordt het grondgebied verdeeld onder drie erfgenamen:
Verdrag van Verdun 843  patrimoniumgedachte is oorzaak van deze machtsverbrokkeling:
-
Westelijk deel: Karel de Kale <Kroonvlaanderen  Gent (Schelde als natuurlijke grens tussen het
West-Frankische gedeelte en het keizerlijke gebied.).
Oostelijk deel: Lodewijk de Duitser
Middenrijk: Lotharius; maar gaat snel op in het Duitse (keizer)rijk
2. DE TERRITORIALE VORSTENDOMMEN
-
-
Het westelijk gedeelte van het Karolingische rijk (het “Frank(en)-rijk”) verbrokkelt verder in
talrijke territoriale vorstendommen: stukken grondgebied met eigen heersers, niet of slechts de
iure onderworpen aan enige hogere macht.
Slecht in het Ile de rance heeft ranse koning nog het volledige gezag.
Robertingen of Capetingers hebben de Karolingische dynastie overgenomen (Karolingische
dynastie was ondertussen uitgestorven).
Op sommige plaatsen: resultaat van oude nationale basis/tribale basis (bv. Bretoenen met eigen
taal en cultuur). Op andere plaatsen: militaire basis: werk van een man of een familie: oudewijn I
was oorspronkelijk slechts de gouwgraaf van de Vlaanderengouw, Boudewijn II breidt d.m.v.
harde militaire aanpak het graafschap uit.
Dat de centrale vorst er niet in slaagt de macht exclusief in handen te houden, heeft veel te maken
met vreemde invallen: Hongaren vanuit het Oosten en Moren vanuit het Zuiden.
3. DE HEERLIJKHEDEN
-
-
-
-
Binnen die regionale vorstendommen usurperen bepaalde heren een aantal rechten: ze slagen
erin prerogatieven (een recht dat aan een bestuurder of autoriteit met uitsluiting van alle
anderen, is opgedragen) naar zich toe te trekken. Zo usurperen ze de lage (fonciere), middele
(viscontiere) en soms zelfs hoge (capitale) justitierechten en leggen belastingen op  op grond
van aloude banrecht. ( feitelijke basis)
Leenstelsel: regelt verhouding tussen hele rijke en minder rijke vrije mannen.
Heerlijk stelsel: regelt verhouding tussen een lokale machthebber en het gewone volk
Heer heeft economische, bestuurlijke en rechtsprekende macht
o Voordeel: heer en onderdaan zien elkaar zeer frequent: geen kloof
o Nadeel: geen hogere gezagsinstanties die lokale machthebber kunnen terugfluiten als hij
zijn boekje te buiten gaat  onderworpen aan willekeur
Immunitas (juridische basis): aanvankelijk niet meer dan vrijstelling van fiscale lasten + verbod
van intro tus: Koninklijke ambtenaren worden verboden om in de immuniteitsgebieden hun
opdrachten uit te voeren, tenzij met toestemming van de lokale immuniteitsheer
o zijn in de loop der eeuwen nog aangevuld door bijkomende privileges
Denombrementen: uitvoerige beschrijving van het leengoed, opgemaakt bij de verhandeling
voor het leenhof
B. ENKELE GRENZEN AAN DE VERBROKKELING
1. TERRITORIALISERING VAN HET RECHT
Het territorialiteitsbeginsel haalt het van het personaliteitsprincipe. Het verdwijnen van het etnische
recht is niet alleen een gevolg van de duurzame verbondenheid met de verblijfplaats (i.t.t. de vroegere
nomadische leefwijze), maar het is een gevolg van de effectieve rassenvermenging. De kerk speelt een
stimulerende rol bij de effectieve rassenvermenging. De etnische basis verdwijnt en dit is te merken aan:
de namen, territorialiteit en het één worden van het recht (=einde dualisme).
 de koning der Franken of van het Frankenrijk wordt meer en meer de koning van Frankrijk.
19
2. DE GODSVREDES
-
-
Ontstaan van de godsvredebeweging: kerk probeert daarmee de boodschap van “vrede onder alle
mensen” in de politieke praktijk te brengen: eerst d.m.v. wapenstilstanden of godsbestanden d.i.
tijdelijke verboden om wapens op te nemen  clerici, miserabiles personae, boeren en
kooplieden worden hierdoor beschermd.
Godsbestand (reuga dei) of godsvrede (pax dei)  blijft beperkt en is bijzonder moeilijk
afdwingbaar.
Vanaf de elfde eeuw nemen ook wereldlijke vorsten de traditie van godsvredes over: in 1084 is er
een Landfrieden voor Saksen. In 1103 kondigt Hendrik IV de Reichslandfrieden over het hele
Duitse rijk af. In de Noord-Franse gewesten is de Vrede van Beauvais in 1023 de oudste gekende.
In de loop van de 11e eeuw kennen we Vlaamse godsvredes: pax comitis (vrede van de graaf en
dus geen eigenlijke godsvrede) is een van de eerste uitingen van het geweldmonopolie. anaf
1164 wordt in Vlaanderen die vrede ook effectief afgedwongen.
3. HET HEILIGE ROOMSE RIJK DER DUITSE NATIE (ONSTAAN EN LATERE EVOLUTIE)
-
-
-
-
Verderzetten Keizersfunctie
o De Ottonen
 Duitse en Italiaanse territoriale aanspraken.
o Duitse Koning wordt gekozen door keurvorsten
 Oorspronkelijk: vorsten duiden een primus inter pares aan. Later dan 7
keurvorsten:
 4 wereldlijke: Bohemen, Saksen, Brandenburg, Paltsgraaf
 3 geestelijke: Mainz, Keulen, Trier
 Lijst is vastgelegd in de Gouden Bulle: verwijst naar zegel onderaan de oorkonde,
in dit geval van goud: 1356.
 Lijst is kwestie van gewoonterechtelijke creatie.
Band met de kerk:
o Rijkskerk: op feodale basis; niet zozeer alliantie tussen Kerk en staat, maar ronduit een
vervlechting.
o Eigenkerken en eigenkloosters: kerkelijke instellingen die toebehoren aan (eigenlijk in
leen gehouden worden door) rijke adellijke geslachten: behouden daardoor de macht van
zowel de wereldlijke als de religieuze instellingen binnen de clan.
o Keizer stelt zelfs de paus aan: Duitse keizer manifesteert zich herhaaldelijk als de
superieur van de paus: roept concilies bijeen, zet pausen af ...
 Investituurstrijd: zie volgend hoofdstuk
ersnippering: grote en kleine vorstendommen (ook kerkelijk: staatjes geleid door een persoon
die tegelijk wereldlijk en kerkelijk hoofd is), vrije rijkssteden ->600 staatjes. Oorspronkelijk geen
dominante staat, later Oostenrijk en Pruisen.
Beperkte elementen van eenheid
o Keizerlijke wetgeving: Carolina <Karel V: strafrecht
o Centrale rechtbank: Rijkskamergerecht: uniforme interpretatie  bij hiaten: RR!
o Tweede centrale rechtbank: Rijkshofraad: bij de vorst zelf.
o Vorm van parlementarisme: Rijksdag.
o Territoriale indeling in Rijkskreiten.
Duitsland (en Oostenrijk) in de nieuwste tijd
o Vanaf 1795: Secularisatie.
o 1798-1815: Linkerrijn wordt Frans.
o 1803: Reichdeputationshauptschluss: 600 staatjes worden er 60.
o 1804/1806: Einde HRR: ontstaan van het keizerrijk Oostenrijk
o 1795-1871: verschillende vormen van een Duitse Bond ->losse federatie, Oostenrijkse
invloed daalt, Pruisische stijgt
o
: Tweede Keizerrijk: nog steeds aparte staten (Lander) + ruisen domineert
o 1918/1919: Weimarrepubliek+GW
o
933- 9 : Derde Rijk: afschaffing van de Lander, vervangen door gouwen
o
9 - 9 9: bezettingsmachten; heroprichting van de Lander
o
9 9: RD:
Lander + DDR: afschaffing Lander, vervangen door
ezirken
o
9 9- 99 : Twee staten, een natie
o 1989: 9 november: val van de muur
20
o
o
99 : 3 oktober: hereniging:
Lander -> Republiek, democratie, federaal, rechtsstaat,
sociale staat
Federale staat: bondsstaat
 Zelden centralisme
 16 deelstaten
 Federaal parlement: Bundesag en undesrat: undesrat verdedigt belangen van
Lander.
 Landervertretungen bij de Europese nie in russel o undesbank in rankfurt
am Main.
 Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe
 Bundeskriminalamt in Wiesbaden

undesagentur fur rbeit in urnberg
21
HOOFDSTUK 4. DE LATE MIDDELEEUWEN:
SOEVEREINITEITSAANSPRAKEN VERSUS STEDELIJKE
MACHT, CONSTITUALISEME EN PARLEMENTARISME.
§1. DE STEDEN
A. STADSRECHTEN
-
Pas in de late ME steden omdat ze pas dan de iure stadsrechten krijgen.
Ten gevolge van de sterk ontwikkelde handelsactiviteiten komen de steden tot economische
bloei, sociale ontwikkeling en algemene culturele opgang en modernisering.
Publiekrechtelijke entiteit met eigen overheidsrechten. De stad wordt bevolkt en bestuurd door
stadsburgers, de poorters, en beheerst door een stadsrecht.
Burgers: poorters: drager van burgerlijke en politieke rechten ; Aristoteles: poiteia: hij die deel
heeft aan bestuur en gerecht.
Stad krijgt aparte juridische status, en leefgemeenschap begint te leven volgens een eigen
stedelijk recht  stadsrecht breekt landrecht.
-
Stadsrecht heeft, naar gelang de context, enkele verwante betekenissen:
o Formeel: document =stadskeure of stadscharter: waarin de stedelijke juridische status
van een nederzetting wordt vastgelegd, meestal een verzegeld perkament.
o Ook geheel van alle rechtsregels betreffende de juridische structuur van de stad (dus
stedelijk publiek recht): regels vinden we terug in zowel stadscharter als in andere
documenten en het gewoonterecht.
o In bredere zin: geheel van zowel de genoemde publiekrechtelijke regels als de overige in
de stedelijke oorkonden voorkomende rechtsregels en het in de stad gelden gewoonteen wettenrecht: in dit geval behoren ook een massa regels van privaatrechtelijke aard tot
het stadsrecht.
 Verschilt zowel formeel als materieel van plaats tot plaats.
-
Landsheer verleent stedelijke voorrechten d.m.v. een stadsbrief, keure of charter.
o Vorst doet de iure afstand van een stuk van zijn eigen macht (wat de facto al lang het
geval was). Normaal heeft de territoriale landsheer daar de toestemming voor nodig van
de koning of keizer, maar in de praktijk storen de Vlaamse graaf en de Brabantse hertog
zich daar echter niet aan.
Opstanden voor meer stadsrechten: bv GENT: Artevelde, Filips de Goede, Karel V, Calvinistische
republiek . Vanaf Bourgondische hertogen haalt het centrale gezag het weer van de steden.
ndere landen: Italie: sterke stadsstaten; rankrijk: snel centrale macht.
De term “keure” wijst erop dat de stad zelf de inhoud van het stadsrecht bepaald heeft: gekozen
recht  bevestiging van de door hen zelf gekozen regels.
o Enkel tijdens de Gentse Karolijnse concessie in 1540 wordt het stadsrecht opgelegd 
stadsrecht dan betere term dan keure.
-
B. STADSPOORTERS : DE EERSTE BURGERS
-
Voor het eerst wordt band tussen patrimonium en macht doorgeknipt: poorters, zelfs zonder enig
goed, hebben politieke rechten in het bestuur van zijn stad.
Poorterschap: erfenis, huwelijk en op voorwaarde dat men effectief in de stad woont
(residentieplicht); nieuwkomers: poortergeld en poortereed + verlies poorterschap door elders
poorter te worden + soms ontpoortering als bijkomstige straf.
Voordeel: eigen stedelijke schepenbank, zelfs voor misdrijven elders begaan: iudicium parium
+ sommige beroepen waren exclusief aan poorters voorbehouden.
22
C.
DE MACHT IN DE STEDEN EN DE STEDEN AAN DE MACHT
Hoewel elke stad zijn typische instellingen en kenmerken heeft, wordt de macht er uitgeoefend door
gelijkaardige organen.
-
Bestuur en RS: in handen van een college van 7 schepenen, al dan niet aangevuld met een raad
van gezworenen (~huidige gemeenteraad). Schepenen zijn door de vorst aangesteld, en worden
bij de – meestal jaarlijkse – “hernieuwing van de wet” vervangen of in hun functie herbevestigd.
Bestuur: college wordt voorgezeten door een burgemeester; college: geen bepaalde opleiding en
geen loon maar: prestige.
Vanaf 16e eeuw: percentage juristen stijgt in de schepenbanken  specialisering.
 Secretaris, griffier en pensionaris zijn de belangrijkste vaste ambtenaren.
-
In elke stad resideert een vertegenwoordiger van de vorst (de iure boven, maar de facto naast de
eigen stadsorganen): baljuw, amman, schout, meier: geen administratief toezicht, maar
rapporteert aan de vorst over de toestand; hij is adviseur bij uitstek voor vernieuwen
schepenen; heeft enkele rekenplichtige opdrachten; belangrijkste taak: maant schepenbank,
vervolgt ex officio (ambtshalve) en voert de strafvonnissen uit.
-
Aantal steden worden economische grootmachten en werpen zich op als de vertegenwoordigers
van de derde stand.
o Vlaanderen: Brugge, Gent, Ieper, Brugse Vrije= 4 “leden” van Vlaanderen.
o
rabant: ntwerpen, russel, Leuven, ’s Hertogenbosch
o 3 dec 1339: graafschap Vl en hertogdom Br sluiten een verdrag:
 Sterk staan tov Frankrijk
 Niet enkel militaire, ook economische unie
 Motivering: gemeenschappelijk belang
 Voor interpretatieverschillen: arbitragecommissie
 Geen vermelding feodale banden (met resp Fr en Du)
 In 1340 sluiten Willem van Hengouwen, Holland en zeeland zich bij dit verdrag
aan  Ascending theory of power.
§2. DE SOEVEREINE VORST EN HET MINDER SOEVEREINE VLAANDEREN
A. HET SOEVEREINITEITSSTREVEN IN THEORIE EN PRAKTIJK
-
Enerzijds geen externe soevereiniteit: er is geen hogere, concurrerende macht boven de territoriale
vorst die hem kan weerhouden om d.m.v. militaire acties, huwelijkspolitiek of overeenkomsten
zijn gebied uit te breiden. De opperste macht van de keizer is immers tot quasi nul herleid.
o Rex imperator est in regno suo: werd hem door de romeinsrechtelijk gevormde
juristen in de oren gefluisterd.
-
Anderzijds geen interne soevereiniteit: een concurrerende machten binnen territorium: de vorst
probeert binnen zijn territorium volledig autonoom te handelen. Ook de heren en steden
beschouwt hij als zijn minderen. Zeker aan het recht acht hij zich niet gebonden: princeps
legibus (ab)solutus est: de belangrijkste is niet gebonden aan de wetten.
=regalia: ‘Koninklijke dingen’= de koninklijke (voor)rechten, onder meer de macht om recht te
spreken, om wetten en privileges af te kondigen, om munt te slaan ...
Vanaf het midden van de twaalfde eeuw leggen Bolognese legisten op basis van het CIC een lijst
van de regalia aan.
o Koninklijke prerogatieven: rechtspraak, wetgeving, muntslag …
o Koninklijke symbolen: kroon, scepter, zwaard …
-
Voortaan is de vorst quasi uitsluitend geïnteresseerd in de brute politieke – wereldlijke – macht
Strijd tussen wereldlijk en kerkelijk oppergezag:
o Koning Filips IV de Schone van FR onderneemt een poging om paus Bonifatius te
arresteren en probeert Vlaanderen volledig te onderwerpen (strijd met leenmannen).
o Hij confisqueert de goederen van de Joden en de Lombarden.
23
Veroordeelt de Tempeliers omdat die economisch sterk waren.
 Concurrerende machten uitsluiten.
Toch weerstaan enkele elementen aan de ongebreidelde vorstelijke machtsaspiraties:
o Feodale gedachte met het ius resistendi.
o Economisch machtige steden.
o Topadel en topclerus laten ook niet zomaar hun inspraak afnemen. De hoge adel vormt
samen met de vorst in de curia regis nog steeds het hoogste beleidsorgaan.
o
-
B. HET VLAAMSE SOEVEREINITEITSSTREVEN EN 1302
-
Vlaamse feestdag: 11 juli <-> 21 juli: eedaflegging Leopold I.
Vlaanderen had een heel andere vorm en inhoud dan het huidige Vlaanderen (- Brabant &
Limburg).
-
11 juli 1302: Slag der Gulden Sporen: Filips IV de Schone van Frankrijk had Vlaanderen
geannexeerd en een gouverneur aangesteld; de graaf van Vlaanderen (Gwijde van Dampierre)
was veroordeeld door zowel het Parlement van Parijs als door de Cour des Pairs en zat
opgesloten in Frankrijk. Toch verslaan de verzamelde legerbendes van de Vlaamse steden,
bijgestaan door Zeeuwse en Naamse milities het ridderleger van de Franse vorst.
Soevereiniteitsstrijd of onafhankelijkheidsstrijd: Vlaamse graaf had in 1297 nl zijn
leencontract met de Fr koning opgezegd.
-
Waarom deze feestdag en niet bv ‘Slag van Woeringen’ juni
: Limburg definitief deel van
Brabant?
o Op het einde van de 18e wordt ernaar verwezen wanneer de Zuid-Nederlanders zich
beroepen op hun aloude privileges tegen de vernieuwingsdrang van Jozef II.
o 19e eeuw: historici en kunstenaars verwijzen ernaar als een soort schild tegen de nog
steeds annexistische dreiging vanuit Frankrijk.
o Romantiek: Hendrik Conscience met Leeuw van Vlaanderen: brengt symboliekwaarde
van de Guldensporenslag tot een toppunt  Robrecht van Bethune (zoon Gwijde van
Dampierre).
o Ijzerfront: nationalismegevoel, patriottisme.
-
juli 3 was slechts een veldslag in de jarenlange strijd tussen Vlaanderen en Frankrijk : met
het vredesverdrag van Athis-sur-Orge van 23 juni 1305 wordt het aanslepende geschil
beëindigd.
 Vlaamse graafschap wordt veroordeeld tot betaling van grote sommen=de “transport
van Vlaanderen” en tot het slopen van de vestingmuren van de vijf grootste steden. De
juridisch-feodale banden worden dus nog niet doorgeknipt: de macht van de Franse
koning is nog te groot.
§3. CONSTITUTIONALISME
A. ALGEMEEN
Beperkingen soevereiniteit:
Feitelijk:
Juridisch:
-
-
de steden
Topadel en clerus
Milities leenheer/leenman
feodale idee (ius resistendi)
constitutionalisme
parlementarisme
24
-
-
Naast de feitelijke soevereiniteitsbeperkingen door de militair sterke leenman(nen) en door de
macht van de steden, zijn ook de juridische figuren van het constitutionalisme en het
parlementarisme remmen op de soevereiniteitsafspraken.
Term constitutie dekt heel wat ladingen.
o Bij de Romeinen: constitutiones zijn een vorm van algemene wetgeving.
o Hedendaags: in materiële zin: samen-stelling van een staat; formele zin: grondwet.
 Enerzijds de fundamentele rechten, anderzijds de staatsinrichting.
Groepen mensen slaan de handen in elkaar om de willekeur van de heerser als een soort
gemeenschappelijke vijand te bestrijden + feodale gedachte met het ius resistendi = constitutie:
contract waarbij de wederzijdse rechten en plichten min of meer in evenwicht dienen te zijn.
B. ENGELAND
-
-
-
-
Magna Carta Libertatum 1215: typevoorbeeld van een constitutie (ook nog Bill of Rights 1689 en
Act of Union tussen Engeland en Schotland 1707).
Aanleiding:
o Fiscale uitbuiting van het land door koning Jan zonder Land.
o Tegenstand van paus Innocentius III: Koning had een eigen kandidaat voor de benoeming
van de aartsbisschop van Canterbury en weigerde de toegang aan de door de paus
voorgedragen kandidaat; de paus sprak een interdict uit over Engeland  geen
sacramenten meer (geen geboorteakten enz.).
 Wordt geexcommuniceerd (onderdanen ontslagen van hun eed van trouw aan
de vorst) en schenkt zijn land aan de Paus en wordt diens leenman.
1214: Slag van Bouvines waar Jan zonder Land definitief het onderspit delft na al Normandië te
hebben verloren: grootgrondbezitters (de baronnen) en Londen komen in opstand en dwingen
hem:
o Aantal concrete wantoestanden stop te zetten: heffing van enorme successierechten,
verplichte huwelijk van weduwen met door de vorst aangeduide edellieden.
o Algemene minimumrechten:
 Verbod van willekeur: boetes in verhouding.
 Verbod van rechtsweigering.
 Verbod van arrestatie of gevangenschap tenzij na een vonnis op grond van het
recht van het land of geveld door een rechtbank van gelijken: due process of
law.
Negatief:
o Enkel voor “vrijen”.
o Geen materiële garanties, niettegenstaande enforcement clause: er wordt een raad van
toezicht voorzien maar heeft nooit behoorlijk gefunctioneerd (koning wist dit te
vermijden).
o Paus verklaart nietig (reden: onder dwang tot stand gekomen).
Positief:
o Begin van een teksttraditie: inspiratiebron voor Petition of Right, Habeas Corpus Act, Bill
of Rights.
o Aan de basis van de Amerikaanse GW.
C. CONSTITUTIES IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN
-
Aantal teksten bevatten een zekere constitutionele waarde (ook stadskeuren kunnen als
constitutie worden gezien).
Brabant had stevigere traditie dan Vlaanderen met de Blije Intrede.
o Concrete aanleiding: uitsterven van de mannelijke hertogelijke lijn.
o Steden zijn zeer machtig en maken van deze positie gebruik om bij de aanvaarding van
een vreemde hertog Wenceslas (tegen de traditie in) als echtgenoot van de Brabantse
erfdochter Johanna voorwaarden te koppelen: de Brabantse domeinen zouden niet
gescheiden worden, magistratuur blijft voorbehouden aan Brabanders en de nietuitlevering van eigen onderdanen.
25
o
o
o
o
o
Mits kleine aanpassing wordt de tekst vanaf 1356 bij elke nieuwe vorstelijke
troonsbestijging hernieuwd: vertegenwoordiging van het volk belooft trouw aan de vorst
en deze antwoordt met de belofte de recht van land en volk te respecteren.
Brabant blijft binnen het conglomeraat van de Nederlanden lange tijd het meest
geprivilegieerde statuut behouden: wetten bedoeld voor alle provincies kregen een eigen
Brabantse zetel en worden voor Brabant opart ondertekend door de kanselier.
Remonstrantierecht: bij schending van privileges: vorstelijke wetgeving slecht
publiceren na amendering.
Raad van Brabant: zal op gerechtelijke vlak “soeverein” blijven: arresten komen nooit
voor herziening door de Grote Raad van Mechelen in aanmerking.
Inspireert zelfs de GW-auteurs van 1831.
§4. PARLEMENTARISME
A. TERMINOLOGISCHE EVOLUTIES: CURIA, RAAD, PARLEMENT EN
VERTEGENWOORDIGING .
-
-
-
Ongeveer gelijktijdig en op vele plaatsen nauw verbonden met de eerste constituties, ontstaat het
parlementarisme.
<parler, parliamentum: plechtige bijeenkomst waar iets besproken wordt.
Territoriale verschillen: Fr: hoge vorstelijk gerecht; Elders: vertegenwoordigende vergadering.
Belangrijkste: Parlement de Paris; bij ons: Grote Raad van Mechelen.
Functies:
o Willige en contentieuze RS
o Advies en publicatie wetgeving (o.a. “Lit de Justice”: vorst sprak van op “zijn bed” dat wet
moest toegepast worden).
o Andere bestuurlijke functies zoals advies, benoeming ambtenaren ...
Ontstaan uit de curia regis: groepje topvazallen gecombineerd met ambtenaren: specialisering
 leenhofkarakter van de curia verdwijnt en de bevoegdheid wordt in de eerste plaats
adviserend.  “raad”
d nt e, splitst zich na de Bourgondische machtsovername (1384) op in:
o Raad van Vlaanderen: instelling met algemene bevoegdheden; na Bourgondische
machtsovername: gerechtelijke taken: Gravensteen.
o Rekenkamer: Rijsel.
Parlementarisme: hier: volksvertegenwoordigende vergadering: er is een verschil tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke betekenis.
Gelijkaardig: Zuid- ederlandse “justitieraden”. ourgoundiërs: parlement, later: Grote Raad –
van Mechelen.
B. ENGELAND
-
1066: Willem de Veroveraar organiseert het bestuur op feodale basis nadat hij Engeland heeft
ingenomen: curia regis.
14e eeuw: Houses of Parliament:
o House of Lords (Hogerhuis): prelaten + hoge adel, rechtswege op basis van zijn
maatschappelijke positie.
o House of Commons (Lagerhuis): ridders en burgers, op basis van een selectie, een staal,
een vertegenwoordiging van hun maatschappelijke groep.
Engelse bicamerale model bereikt via Amerika en Frankrijk elgie.
Ascending theory of power.
26
C. PARLEMENTEN IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN?
-
Tweekamerstelsel heeft nooit bestaan, wel een soort volksvertegenwoordiging: naar Frans
voorbeeld: 3 standen (en geen één homogene groep zoals vandaag in het Vlaams parlement):
clerus, adel, stedelijke vertegenwoordiging: hebben zitting in de “prov nc ale” staten.
o Daarboven komt de Staten-Generaal nadat verschillende territoria onder de
Bourgondiërs werden samen gebracht.
-
Idee van driedeling is al eeuwenoud: Adalbero van Laon zet reeds in de 10e eeuw een theorie
over de drie ordines uiteen (bidden, vechten en werken); ook bij Plato al 3 bevolkingsgroepen.
Wanneer er belangrijke machtsbeslissingen te nemen zijn zoals de keuze van een nieuwe graaf,
manifesteren de steden zich: bv. Iwein van Aalst, aanvoerder van de opstand van de Gentenaars.
Staten krijgen pas min of meer vaste vorm vanaf de beraadslagingen over de pecuniaire gevolgen
van het Verdrag van Athis van 1305.
-
Men heeft het vanaf dan over de “V er Leden” van Vlaanderen: Brugge, Gent, Ieper en het
Brugse Vrije; op eind van de 16e eeuw via een procedure voor de Grote Raad van Mechelen: 5e
lid=clerus.
Om echt over ‘staten’ te kunnen spreken ontbreekt de adel; “Staten van Vlaanderen”
(met haar 3 vertegenwoordigde standen) komen effectief wel enkele keren samen, maar
het zijn wezenlijk de ‘Leden’ die de parlementaire functies vervullen.
-
Bevoegdheden: goedkeuring en inning van de beden, uitvoering van openbare werken,
ceremoniële erkenning van de vorst ter gelegenheid van zijn blijde intrede, afsluiten van
akkoorden ...
 Omdat statenvertegenwoordigers telkens dienen te stemmen volgens een imperatief
mandaat, is de instelling bijzonder stug.
-
CIC: wat aan allen belangt, moet door allen goedgekeurd worden: no taxation without
representation.
anaf
: ‘bestendige deputatie’: deputatie van de leden met permanent karakter.
Staten-Generaal vergaderen voor het eerst te Brugge in 1464: tijdelijke vergadering van
afgevaardigden van de verschillende ‘provinciale’ staten.
 Zwakke punt: vorst beslist wanneer en waarover er wordt samengekomen & Nooit
daadkrachtige centrale instelling.
 Bij scheuring van de Nederlanden in de 16e eeuw nemen de Staten-Generaal in het
noorden het recht in eigen handen.
-
D. EVALUATIE: VERTEGENWOORDIGING EN DEMOCRATIE
“Vertegenwoordigingsregime” (≠ “democratisch regime”) is een bestuursvorm waarbij:
-
De bestuurden, of minstens een min of meer groot deel ervan:
Algemeen enkelvoudig stemrecht is de meest democratische waarborg voor een
vertegenwoordigingsregime. Kiesrecht bepaalt het democratisch gehalte.
In AR echter: inspraak op basis van geboorte, functie, door vorstelijke aanduiding, loting of
eventueel door coöptatie.
 Grote massa plattelandsbewoners komen niet aan de bak: democratische verkiezingen
door de hele stadsgemeenschap komen in het AR nooit voor.
-
Deelnemen aan het publiek gezag:
Ook dit vandaag veel democratischer dan voor de Fr revolutie: Volksvertegenwoordiging heeft
volheid van bevoegdheid: alles wat niet is toegewezen aan iemand anders  parlement.
In AR: smal bevoegdheidsterrein: goedkeuren van belastingen.
 Hanteren van een financieel drukkingsmiddel heeft in sommige situaties weldegelijk
de vorst ertoe genoopt bepaalde (voor)rechten te verlenen: Magna Charta.
27
Fiscaliteit, volksvertegenwoordiging en constitutionalisme gaan hand in hand: op
moment dat vorst geld nodig heeft worden rechten afgedwongen: no taxation without
representation + “quod omnes tangit ab omnibus approbari debet”1.
<Digesten
-
Via afgevaardigden:
Wijze van aanstelling, duur en aard van het vertegenwoordigingsmandaat bepalen voor een groot
stuk hoe democratisch een vertegenwoordigingsregime is:
o Verkozen afgevaardigden zijn democratischer gelegitimeerd dan door de vorst
aangeduide of door de zittende leden gecoopteerde.
o Duur: als vertegenwoordiger zeker is van een levenslange carriere, zal die minder
geneigd zijn naar de wensen van het land te luisteren dan iemand die zich om de paar
jaar opnieuw moet laten aanstellen.
In 13e eeuw: annualiteit; bij ons: federaal: 4 jaar; Vlaamse en EU: 5 jaar;
gemeentelijke en provinciale: 6 jaar (oude systeem beter dan huidige?).
o Aard: in AR: imperatief mandaat: bv. vertegenwoordiger van de clerus gaat enkel
datgene goedkeuren wat voordien al door de clerus beslist is. Nu: vrij mandaat: enkel bij
een herverkiezing kan eventueel afgerekend worden met een politieke mandataris (oude
systeem beter dan huidige?).
Hoewel: in GW: wou elke vorm van particularisme of ‘provincialisme’ uitsluiten door te
stellen dat de volksvertegenwoordigers de hele natie vertegenwoordigen en niet het
kiesdistrict waarin ze verkozen zijn.
<mandatum: iemand opdragen iets voor u te doen.
§5. EEN VERNIEUWDE KERK
A. DE GREGORIAANSE HERVORMING EN DE INVESTITUURSTRIJD
-
Niet enkel de steden (§1) en de vorsten (§2) ontwikkelen in de tweede helft van de ME hun macht,
wat leidt tot nieuwe rechten (§3) en instellingen (§4), maar ook de Kerk herpakt zich:
Gregoriaanse hervorming.
-
Oorzaak: feodaliteit. Ambten op feodale basis en ook abten en bisschoppen waren leenman.
Paus Gregorius VII +- 1080: basisgedachte: libertas ecclesiae: kerkelijke vrijheid.
Wil zich bevrijden van het wereldlijk juk, duldt niet langer dat de adellijke grootgrondbezitters de
kerkelijke ambten verlenen en wenst geen enkele doctrinaire inmenging + gedaan met het
n cola s e (huwelijk van priesters); ook handel in kerkelijke ambten (symonie) en immorele
kerkfunctionarissen gaven al vroeger aanleiding tot kloosterhervormingen.
Investituurstrijd = betwisting wie de bevoegdheid heeft om de kerkelijke ambten van abten en
bisschoppen te verlenen: wordt beslecht in het voordeel van de Paus.
 Slaagt erin keizer Hendrik IV in 1077 op boetetocht naar Canossa te doen gaan: het
jaar ervoor hij paus keizer afgezet verklaard en gesteld dat de onderdanen niet langer
gebonden waren aan hun eed van trouw.
Tweezwaardenleer: God heeft het geestelijk gezag (de spiritualia) aan de paus gegeven en het
wereldlijke (temporalia) aan de keizer. Dat alleen de paus abten en bisschoppen kan aanstellen,
neemt niet weg dat deze vervolgens, van de keizer, ook wereldlijke bevoegdheden kunnen
krijgen.
o Theorie gaat terug op paus Gelasius I en wordt staatsrechtelijk verankerd in het
Concordaat van Worms van 1122.
o Gelasius schrijft in de vijfde eeuw (494) in een brief dat er een onderscheid moet
gemaakt worden tussen de kerkelijke en wereldlijke zaken: het is de plicht van de keizer
om zich aan de bisschoppen te onderwerpen in religieuze zaken.
Bevoegdheid bisschop: auctoritas (superieure beslissingsmacht).
Keizer: potestas (uitvoerende macht, mogelijkheid, bevoegdheid).
o Tekst komt in het Decretum van Gratianus.
-
-
1
“wat allen aangaat, moet ook door allen goedgekeurd worden”.
28
-
Dante Alighieri, 13e eeuw: verdedigt in zijn boek “De monarchie” deze staatsvorm als de ideale,
noodzakelijk voor het welzijn van de wereld. Dat Christus, redder van de wereld, precies op het
toppunt van de Romeinse heerschappij geboren werd, is volgens Dante een goddelijk teken van
erkenning van dat imperium.
B. DE GEBOORTE VAN DE CANONISTIEK
De canonistiek , het recht van de Katholieke kerk, dat samen met het herontdekte Romeinse recht, een
algemeen Europees ius commune of “gemeen recht” vormt in de iddeleeuwen en de roegmoderne Tijd.
Naarmate de groep gelovigen uitbreidt, dringt de noodzaak zich op om een aantal zaken te regelen. Er
ontstaat met andere woorden een rechtssysteem.
2
-
Van religie naar recht:
o Bouwstenen:
 geopenbaarde teksten van de “heilige Schrift”
 Praktijkgerichte geschriften van de kerkvaders: bv. ugustinus met “De civitate
Dei”.
 Gebruik wordt gewoonterecht: statuut van kerkgebouwen, regels voor dagelijkse
leven ...
 Paus: van individuele beslissing naar algemene regel. bv. brief van Roomse paus
Clemens aan de Christenen van Korinthe 96 n.Chr.: 1e kerkjuridische tekst.
o Terminologie: eerst Romeins, dan eigen:
 Decretum, rescriptum, constitutio  decretalen.
 Tweede belangrijke wetgever, naast de paus: concilie (vergadering van
verschillende bisschoppen). Een algemeen concilie kan wetten maken voor de
hele kerk: canons.
o Studie (van recht naar rechtswetenschap): private verzamelingen. Belangrijkste:
Gratianus met Decretum Gratiani 1140: systematisch overzicht van de massa
kerkrechtelijke regels. Pas met de Gregoriaanse hervorming van de elfde eeuw, en naar
het voorbeeld van het herontdekte Romeins recht, wordt het canoniek recht een
algemeen-Europese discipline.  canonistiek aan de universiteit (Corpus Iuris Canonici
met o.a. Decretum Gratiani).
-
Ratione materiae:
o Puur kerkelijke aangelegenheden: statuut clerici.
o Burgerlijke takken (maar om historische redenen hebben deze een sterk religieuze
inslag): asielrecht kerken en kloosters, huwelijkrecht, huwelijksbeletselen  kerkelijke
rechtbanken.
o Patrimoniale gevolgen: testament door pastoor: maakte gebruik van het recht om om har
materiële belangen te verdedigen. De kerk maakte van de gelegenheid gebruik om enkele
“vrome” legaten te suggereren: donatio post obitum <Augustinus: om de rijkdom de
legitimeren: beroep op het recht: God werd beschouwd als de ware eigenaar (dominium
eminens) en Kerk vruchtgebruik.
-
Ecclesia sub lege romana vivit2
o Structuur van de juridische teksten en terminologie zijn aan het Romeinse recht ontleent.
 om wetten voor te bereiden beschikken de kerkelijke structuren en vooral de paus
over een kanselarij die volledig uitgebouwd is naar de structuur van de pauselijke
administratie.
o Wanneer RR verdwijnt en de inmiddels stevig gestructureerde Kerk voorleef, blijft deze
het Romeinse recht volgen.
o Ontwikkeling van de romano-canonieke procedure in het procesrecht.
“De kerk leeft onder het Romeinse recht”.
29
§6. DE RENAISSANCE VAN DE TWAALFDE EEUW
A. DE HERBOREN RECHTSWETENSCHAP EN HAAR INVLOED OP HET PUBLIEKRECHT
12de eeuw: culturele breuklijn:
-
politiek
religieus
wetenschappelijk
Juridisch:
-
-
wetenschap:
o 1e studiecentrum: Bologna, waar Irnerius omstreeks 1080 de studie van de Justiniaanse
codificaties aanvat  verspreidt zich dan vanaf oord-Italie over heel Europa.
o Universiteiten: Romeinse en/of canonieke recht in het Latijn.
o Betekenis herontdekte Romeins recht: eerste plaats is de schat aan nieuwe terminologie
e instantie: rede-neren: analogieen ontdekken, deduceren, classificeren.
o Enkele geografische en chronologische varianten maar ‘gemeen’, ‘geleerd’ en
‘geschreven’ recht zijn synoniemen.
Praktijk.
o Privaatrecht: niet kennen.
o Publiekrecht:
 Wetgeving: wil van de vorst.
 Instellingen: juristen zorgen voor specialisering: consilium ipv curia.
B. DE INVLOED VAN DE RECHTSWETENSCHAP OP HET STRAFRECHT
-
-
Ideeen van canonisten sijpelen geleidelijk door in de praktijk: analyseren het foutbegrip vanuit
het concept zonde.
Binnen kerk: biechtboeken als opvolgers van de boeteboeken of poenitentialia (opsomming
van zonden, telkens met bijpassende penitentie): ontstaan in de late 12e eeuw en bevatten een
aantal raadgevingen over hoe de priester de biecht moet horen, welke vragen gesteld moeten
worden om naar het ware innerlijke van de zondaar te peilen.
Intentionele element staat lijnrecht tegenover oude Germaanse concept van de
gevolgaansprakelijkheid, dat puur materieel leed liet vergelden met ander leed of een boete en/of
een schadevergoeding.
CIC biedt tekstargumenten: in maleficiis voluntas spectatur, non exitus < Digesten.
Phillipe de Beaumanoir: 3 soorten doodslagen: moord met voorbedachten rade, opzettelijke
doodslag in heetst van de strijd en onopzettelijke doodslag.
Bijdragen van de canonisten:
o Straf dient in verhouding te staan met de mate van opzet (intentioneel element)
o Fout is strikt persoonlijk dus straf moet individueel zijn <-> Germaans systeem.
o Prediken strafrecht gebaseerd op het zielenheil: door straf moet delinquent tot inkeer
komen: bedevaarten, gevangenisstraffen (wat niet gebruikelijk was, enkel in hechtenis).
<-> legisten: staven theorie adhv CIC: toestand van strafrecht was bijzonder hardvochtig,
repressief en ontradend: bv exemplarische straffen ->Digesten 47 en 48= libri terribiles.
o Inquisitoire procedure verdringt accusatoire procedure (romano-canonieke proces):
keizerlijke rechter kon van ambtswege een proces starten met een onderzoek
(inquisitio).
o Burgerlijk proces: romano-canonieke procedure: rolprocedure met dagvaarding,
conclusies, pleidooien ...
o (theorie van de ) Wettelijke bewijzen: beoordeling wordt niet meer aan God overgelaten;
geen vrije interpretatie van het bewijsmateriaal, maar aan elk bewijsmiddel wordt een
bepaalde waarde toegekend; helemaal bovenaan in de hierarchie: bekentenis is vol
bewijs  tortuur (is dus ingevoerd door geleerde juristen!).
<-> irrationele bewijsmiddelen of godsbewijzen: godsoordelen (gloeiend ijzer, heet water
...).
30
De volledige realisatie van een nieuw formeel en materieel strafrecht is een zaak van vele eeuwen
geweest. In de Late Middeleeuwen bestaan eigenlijk verschillende strafrechtssystemen tegelijkertijd. Het
vorstelijk of “staatsstrafrecht” met haar ex officio vervolging zal zijn werkingsveld geleidelijk uitbreiden
en de andere strafrechtssystemen verdringen.
-
Andere strafrechtssystemen
o Intrafamiliaal correctierecht: pater familias mag zijn vrouw, kinderen en huispersoneel
lijfelijk straffen zonder overheidstussenkomst.
o Vetes: voor executie wordt de veroordeelde aan de familie van het slachtoffer
overgeleverd; ook door de zgn. zoen kan men een private oorlog afkopen.
o Felonie: beoordeeld worden door leenhoven.
o Steden: enerzijds vorstelijke rechtspraak, beoordeeld door stadspoorters van de
schepenbank, op vordering van de baljuw; anderzijds: poorterlijke solidariteit: er
ontstaat een permanente instelling, paysierders of vredemakers.
o Kerk: belangrijk: huwelijksmoraal  typische straffen: boetebedevaart, interdict,
excommunicatie, en infamia of schandstraf.
31
HOOFDSTUK 5. DE VROEGMODERNE TIJD:
ONTWIKKELING VAN DE SOEVEREINE NATIONALE
STAAT.
§1. BOURGONDISCHE, SPAANSE, OOSTENRIJKSE EN BIJNA
ONAFHANKELIJKE N EDERLANDEN
A. DE BOURGONDIËRS , KEIZER KAREL EN DE 17 PROVINCIËN
-
-
-
-
-
egin: 3 : ilips De Stoute verwerft graafschappen laanderen en rtesie .
Vooral op grond van de patrimoniumgedachte verzamelen ze de Nederlandse provincies en
vormen een composite state.
Nederlandse vorstendommen: Landen van er aarts-over o a s de par-de itt Franse
bezittingen: Landen van Derwaarts-over of ays de par-dela.
Patrimoniumgedachte: erfenis, militaire veroveringen, aankoop, verpanding.
 Enkel Brabant erkent als enige vorstendom Filips de Goede, de Conditor Belgii als
nieuwe hertog.
De Bourgondiërs voeren naar het voorbeeld van Frankrijk een aantal nieuwe instellingen,
procedures en wetten in.
1408: Vlaamse jurist wordt de eerste Brabantse kanselier.
Onder Karel de Stoute komen in 1464 in Brugge de eerste Staten-Generaal samen; de Rijselse
Rekenkamer krijgt bevoegdheden over verschillende vorstendommen en het Parlement van
Mechelen wordt opgericht (centralisering).
 Stuit op heel wat verzet: aria van ourgondie, dochter van, moet het Groot rivilege
afkondigen (1477): o.a. het parlement van Mechelen moet worden afgeschaft.
Vanaf 1482: Habsburgers (echtgenoot Maria was Habsburger Maximilaan van Oostenrijk; zoon:
Filips de Schone).
Zoon ilips de Schone: Karel : ‘in Keizer Karels rijk ging de zon nooit onder’: Karel is oa Graaf
van Vlaanderen, Holland, Henegouwen, Hertog van Brabant ...
Personele unie: het is zijn persoon die de verschillende gebieden met elkaar verbindt, voor elke
provincie met een eigen titel.
Band tussen Nederlandse gewesten is evenwel meer dan een personele unie: enkel en alleen
Staten-Generaal van de Nederlandse staten (nooit samen met Spaanse cortes). De verschillende
Nederlandse gewesten hebben dus, naast de soevereine vorst, ook andere gemeenschappelijke
instellingen.
Patrimoniale verankering van de Nederlandse territoria (verdere eenmaking):
o Binnen het HRR: 10-tal bestuurlijke kringen worden gevormd, waaronder een Westfaalse
en een Bourgondische Kring. Vlaanderen en Brabant worden overgeheveld naar
Bourgondische Kring op de Duitse Rijksdag in 1548: Transactie van Augsburg.  de
banden met het Duitse rijk zijn daarmee doorgeknipt.
o 1526: Vrede van Madrid: banden met Frankrijk zijn doorgeknipt: verdrag tussen Karel
en Franse rivaal Frans I: eerst trekt deze laatste zich er niets van aan, later wordt het
einde van de leenband bevestigd in de zgn Damesvrede.
o 1549: Pragmatieke Sanctie:
rovincien (ontstaan 1543) blijven samen na overlijden
Keizer Karel, m.a.w. de regionale vorstendommen van de Bourgondische Kring zullen
samen blijven.
Verdere modernisering: bureaucratisering
Verdere centralisering: collaterale raden
Wat houdt
provincien samen?
o Enkele centrale instellingen
o Grondgebied niet
32
o
o
o
o
Recht niet
Taal niet
Religie niet: Catholicisme vs Protestantisme: bloedplakkaten.
 Toch kan Karel V niet verhinderen dat vele leden van lokale en regionale
besturen kiezen voor de Hervorming. De anti-ketterse wetgeving blijft dan ook
op vele plaatsen dode letter: een breuk tussen het wettelijke en het werkelijke
land, die tot de scheiding zal leiden onder Karels zoon Filips II.
Grote financiele last: nieuwe artilleriemachines kosten handenvol geld.
 Gentse rebellie wordt neergedrukt met de oplegging van de Concessio Carolina
1540. (was een opgelegde stadskeure die de vrijheid van de stad sterk beperkte)
B. DE SCHEURING VAN DE NEDERLANDEN
-
Toevallige, maar fundamentele oorzaken
o Fiscale druk: 10e en 100e penning
o Religieuze intolerantie
o Tirannieke (niet aanwezige) vorst: Filips II (zoon van Karel V)  stuurde afgevaardigde:
Hertog van Alva
-
ubliekrechtelijke verankering: “grondwetten” oordelijke ederlanden
o Pacificatie van Gent: 8 november 1576, 4 dagen na Spaanse furie in Antwerpen
(plundering): Willem van Oranje was ter hulp geroepen om de slecht betaalde en
muitende Spaanse soldaten in Brabant en Vlaanderen in toom te houden:
 hij verkrijgt het definitieve weghalen van de Spaanse soldaten uit de
Nederlanden, erkenning van het calvinisme en schorsing van alle plakkaten
inzake ketterij.
o Unie van Utrecht : 23 januari 1579: verschillende steden en gewesten verklaring zich
solidair in hun strijd tegen de Spaanse Koning; Henegouwen en rtesie kiezen echter
voor de Koning en het Katholieke geloof in de Unie van Atrecht.
Ieper, Brugge, het Brugse Vrije, Antwerpen en Mechelen behoren tot het anti-vorstelijke
bondgenootschap, maar landvoogd Alexander Farnese herovert deze gebieden. In 1585
neemt hij Antwerpen in.
o Plakkaat van Verlating of Akte van Afzwering: 26 juli 1581 breuk tussen Noord en
Zuid wordt door de opstandige staten geexpliciteerd: Staten-Generaal van de erenigde
ederlanden verklaren ilips II vervallen van zijn status als heer van de ederlanden.
Het lakkaat is als een praktische toepassing te beschouwen van de calvinistische
theorieen van de zgn. monarchomachen: oorspronkelijk hugenoten die zich verzetten
tegen het absolutisme van hun vorst.
 Basisgedachte: er bestaat een verbond tussen enerzijds de
mensengemeenschap, vertegenwoordigd en bijgestaan door een vorst, en
anderzijds God. Als het gedrag van de vorst enkel nadelen meebrengt, mag de
gemeenschap die vorst afwijzen, want de macht van het volk is de soevereine
macht in de gemeenschap.
=toepassing van het ius resistendi uit de feodaliteit
-
Na val van Antwerpen in 1585: nog enkele territoriumverschuivingen van Noord naar Zuid en
omgekeerd.
Uitgeput door de militaire inspanningen sluiten beide kampen het Twaalfjarig Bestand: 1609 op
basis van de feitelijke occupatie uti possidetis (elk van de partijen houdt in bezit wat zij op dat
ogenblik de facto in bezit heeft.
Vredesverdag van Munster 1648:
o Internationale erkenning
o Onze noordgrens ligt vast
de staat van de erenigde rovincien wordt de iure erkend en de grenzen worden vastgelegd:
Noordelijke gewesten vormen de onafhankelijke confederale Republiek der Zeven rovincien (de
facto al vanaf 1581): Gelderland, Holland, Zeeland, utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen)
waarin de permanente Staten-Generaal een belangrijke rol spelen.
-
33
 Bevoegdheden: militaire aangelegenheden, kolonies en buitenlandse handel + bestuur
van de zgn. generaliteitslanden.
 Vooral Holland en Zeeland spelen in het centrale bestuur de facto een hoofdrol.
-
Er blijft een strijd bestaan tussen de staatsgezinden die meer decentralisatie eisen en de
stadhouderlijke partij, de anhangers van het huis van Oranje.
-
Opm. De Noordelijke Nederlanden worden 1795 een confederale republiek.
o Republiek der (zeven) Verenigde Nederlanden
o Rol van de stadhouders (huis van Oranje)
C. ALBRECHT EN ISABELLA: QUASI-SOEVEREINE VORSTEN IN DE ZUIDELIJKE
NEDERLANDEN
-
-
-
Een van de ongenoegens: Filips II heeft na 1559 nooit meer voet op Nederlandse bodem gezet.
Richt Hoge Raad voor Vlaanderen op & Consejo de Flandes wordt opgeheven (maar in 1628
opnieuw opgericht).
Regering van Albrecht en Isabella (1598 – 1621) is de enige periode van het AR tijdens dewelke
de Z-N gewesten van een quasi autonomie genieten.
Het echtpaar kreeg van Filips II de Nederlanden cadeau bij de Akte van Afstand op 6 mei 1598:
in de praktijk alleen de Zuidelijke Nederlanden aangezien de Noordelijke Nederlanden de
Spaanse vorst,sinds 1581 niet meer erkenden.
Bedoeling van machtsoverdracht door Filips II is duidelijk: Koning acht dat het best is om de
Nederlanden te laten regeren door een eigen vorst, die ter plaatse steeds aanwezig is en een einde
zou kunnen stellen aan de strijd want deze strijd kostte de Spaanse schatkist veel geld  vanaf
successen van Farnese keert rust ook effectief terug.
Positief:
o Tijdelijke opheffing van de Cosejo de Flandes en het sturen van een Spaanse
ambassadeur naar Brussel al ging het om een diplomatieke vertegenwoordiging bij een
vreemde staat (geen landvoogd meer, maar een ambassadeur).
o 1598: Vrede van Vervins met Frankrijk: hiermee erkende Filips II, Hendrik IV als
koning van Frankrijk en trok hij zijn troepen terug uit Frankrijk.
o 1604: Verdrag van Londen.
o 1609: Twaalfjarig Bestand.
o Adempauze: economische, politieke, culturele, godsdienstige wederopstanding
(contrareformatie met belangrijke rol van de Jezu eten ).
o Albrecht voert een Realpolitik die rekening houdt met de beperkte financiele
mogelijkheden en de plaatselijke en regionale gezindheden in de provincies.
o Verleende veel graties en zorgde voor en zorgde voor de grootste golf van homologaties
van het gewoonterecht: Eeuwig Edict 1611 + Wetteksten worden in de Nederlanden
ontworpen door ambtenaren van eigen bodem.
Negatief
o Geen koningskroon
o Voorwaarden (4) Akte van Afstand:
 Bij kinderloos overlijden: Nederlanden vallen terug aan de Spaanse kroon.
 Tussen Spaanse rijk en Nederlanden: eeuwig bondgenootschap.
 Nederlanden mogen geen handel drijven met Spaanse kolonies.
 Garnizoenen blijven onder koninklijk bevel.
 (De facto blijven ook hoge staatszaken en de buitenlandse zaken in Spaanse
handen.)
D. DE SPAANSE EN OOSTENRIJKSE PERIODES
Sinds het aantreden van Filips II in 1555 spreekt men van de Spaanse Nederlanden
-
Meeste gewesten blijven ongewijzigd als composite state; na kinderloos overlijden van Karel II in
1700: onder de Oostenrijkse kroon.
34
-
-
-
Het Anjouaans regime (<Filips V van Anjou) komt tot een einde in 1706 na een inval van Engelse
en Staatse legers  Vredesverdrag van Utrecht 1713.
 Oostenrijkse Nederlanden: Brabant, Limburg, Luxemburg, Vlaanderen, Henegouwen,
Mechelen en Doornik: iets kleiner dan de vroegere Spaanse.
Koning wordt in de Z- gewesten vertegenwoordigd door een landvoogd of gouverneur-generaal:
onderhouden met elkaar zowel een officiele als een geheime briefwisseling. Deze laatste is vooral
het werk van de Secretaris van Staat en Oorlog; officiele correspondentie: werk van de
a d ncier en de secretarissen van state.
 Vormen samen het administratieve bureau van de collaterale raden.
In 18e eeuw: naast landvoogd die een representatieve functie heeft komt er een gevolmachtigde
minister, een buitenlander die het eigenlijke beleid van de keizer uitvoert en dit hardhandig
afdwingt.
§2. DE UITBOUW VAN DE STAATSMACHT
A. THEORETISCHE ONDERBOUWING VAN HET ABSOLUTISME
Vertrekpunt: soevereiniteit is de ideale voedingsbodem voor absolutisme: middeleeuwse remmen van
constitutionalisme en parlementarisme beknot.
“ bsoluut”: ongebonden, ongelimiteerd:
-
niet aan het recht (const.)
niet aan een feodaal contract (const.)
niet aan volksvertegenwoordiging (parl.)
niet aan ministers (parl.)
Naast de soevereine natiestaat bestaan er anders organisatievormen van een samenleving: stam/stad
voor de kleinere samenleving en het universeel pausdom, keizerschap (groot).
De soevereine natiestaat valt op door:
-
staat: één grondgebied en één effectief gezag
natie: één volk
soeverein: drager van machtsmonopolie en geen interne/externe concurrenten.
De vorst is soeverein en hij moet op aarde geen andere machten of machtsbeperkingen erkennen  antitheocratie (goddelijke gebondenheid) en anti-feodaliteit. A fortiori is de vorst niet gebonden aan het recht:
wie zelf de wet maakt, is immers niet gebonden aan de wet. Maar waardoor moet hij zich dan laten leiden?
 vorstenspiegels (specula principum). (morele component). Daarin hadden voor de kerk en de
oudheid invloed. “wijsheid bepaalt mede de vorstelijke macht”. Het is een traditie sinds de oudheid en had
een inhoud die gebaseerd was op de cultus van de deugden. Maar hadden ze wel invloed? Werden ze
gelezen? Dit is niet bewezen.
De politiek-rechtsfilosofische component.
1. Niccolò Machiavelli.
- “Il principe” (= vorstenspiegel)
“Het doel heiligt de middelen”
o aard van het boekje? Ironie???
o vertrekt vanuit brute machtsfeiten
(vorst moet ook leren niet goed te zijn; mensen zijn slecht)
o wetten zijn slechts middelen, zoals wapens
o beide geoorloofd mits goed doel (algemeen belang of bescherming van de staat):
DE STAATSRAISON
2. Thomas Morus
- rechter, parlementslid, Lord Chancellor
- “ topia” of “Libellus vere aureus de optimo reipublicae statu deque nova insula topiae”
o aard van het boekje? Satire
o vertrekkend vanuit het ideële
35
ideale staat:
 geen private eigendom, geen geld
 iedereen gelijk (feitelijk!: kleren, huizen)
Ter dood veroordeeld (martelaar - patroon politici)
o
3.
-
4.
-
Jean Bodin
Adviseur van de Franse vorst
“Les six livres de la république”
Ten tijde van Hugenotenstrijd
Uit vrees voor anarchie: superioritas (anarchistische tendensen moeten gedwongen worden door
een sterke staatsmacht): limitée ni en puissance, ni en charge, ni à certain tempe
Elementen: 1.wetgeving, 2.oorlog en vrede, 3.benoemen en ontslaan, 4.vonnissen hervormen,
5.gratie verlenen, 6.honneurs ontvangen, 7.muntrecht, 8.ijkrecht, 9.belastingen heffen
Deze 9 bevoegdheden zijn niet alleen in handen van het hoogste vorstelijke niveau, ze zijn
daarenboven ook niet beperkt, noch gereglementeerd.
Thomas Hobbes
”Leviathan”: absolute macht is een must
Indien geen absolute soevereiniteit: staat van oorlog
De soeverein bepaalt:
o oorlog en vrede
o wetten
o rechtspreking
o belastingheffing
o onteigeningen/opeisingen
B. HET ABSOLUTISME IN DE PRAKTIJK
-
Decisief verliespunt voor de verdedigers van een getemperde macht in het absolutistische Fr is
het debacle van de Fronde (eerst de Fronde parlementaire gevolgd door een 2e fase: de Fronde
des princes) Volgens de aanhangers van de Fronde is de koninklijke macht niet onbeperkt, maar
wordt ze getemperd door de fundamentele wetten van het land.
o Concrete aanleiding: fiscale lasten en aantasting van tradities en privileges van de adel
door kardinalen Richelieu en vooral Mazarin.
o Tegenstanders interpreteerde de reactie van de Fronde als een regelrechte opstand tegen
de vorst, aan wie ze een absolute macht toedichten: de Fronde wordt hardhandig de
mond gesnoerd.
-
Lodewijk XIV, XV en XVI zijn de prototypes van absolutistische heersers. Dat de macht in de
roegmoderne Tijd “absoluter” is dan in de Late iddeleeuwen, blijkt op publiekrechtelijk vlak
uit het feit dat een aantal machtstemperingen teruggeschroefd worden:
o
ertegenwoordigende parlementen verliezen grotendeels hun reele invloed: de vorst
legde zijn financiele wensen voor tijdens de Statenvergadering dmv een ‘generale bede’
waarop staten reageerden met eisen; om dit te vermijden werden nu particuliere
proposities georganiseerd: verdeling van de lasten over de verschillende aparte statenvergaderingen.
 Vorst hoeft Staten-Generaal niet meer samen te roepen (wat gedurende de
tweede helft van de 17e en in de 18e eeuw dan ook niet gebeurt).
o Het centrale bestuur probeert zowel aan de bevoegdheden als aan de samenstelling van
de staten te sleutelen om elke mogelijkheid van verzet te hinderen:
 Koning trekt macht naar zich toe om bisschoppen te benoemen op zet op die
wijze de samenstelling van de eerste stand om naar zijn hand.
 Rol van de twee stand wordt uitgehold door behoud van oude samenstelling,
niettegenstaande de verandering van het adellijke landschap, waarin de noblesse
d’epee de plaats moet ruimen voor de noblesse de robe.
36
De vertegenwoordigende kracht van de derde stand lijdt onder het verlies van
een aantal steden en de steeds grotere inmenging van het centrale bestuur ->
minder en minder democratisch.
Ook het constitutionalisme kent geen verdere ontwikkeling. In Brabant blijft de Blijde
Inkomst van 1356 weliswaar de intrede van elke nieuwe vorst, maar er komen geen
teksten bij. In Vlaanderen: helemaal geen constitutie, zodat de staten n.a.v. van de
protesten tegen de Jozefijnse hervormingen 18e eeuw zich moeten behelpen met het
Brabants voorbeeld en enkele vredesverdragen en stedelijke privileges.
 Zelfs die blijken niet in staat te zijn weerstand te bieden aan de centrale
macht, zoals blijkt uit het neerslaan van de Gentse opstand en de
daaropvolgende Concessio Carolina (verlies van stadspriviles) 1540.
Op strafrechtelijk vlak:
 Ira regis mors est & indignatio principis mors est.
 Engeland: Koninklijke uitzonderingsrechtbanken: prerogative courts: hoeven
zich niet te houden aan de traditionele procedures van de common law.
 Frankrijk: dmv lettres de cachet (gezegeld afschrift: geeft uitvoerbare kracht)
kan de monarch iemand zonder reden gevangen zetten.
 Nederlanden: Raad van Beroerten van Alva.

o
o
-
Naast inperking van juridische bakens: ook verzwakking feitelijke tegenkrachten:
o Verdedigingsmuren van opstandige steden worden gesloopt.
o Dwangburchten gebouwd.
o Adel verliest heel wat prestige: op militair vlak worden ze verdrongen door inschakelen
van huurlegers; op bestuursvlak door ambtenaren-juristen.
o D.m.v. feestelijkheden, fiscale privileges en pracht en praal weet de vorst vele edellieden
in zijn omgeving te houden  controlemiddel.
o Door zich op te werpen als verdediger van het ware geloof, slaagt de vorst er in de clerus
voor zijn kar te spannen en de Kerk in het bestuursapparaat in te schakelen.
 Bv. canonieke censoren beoordelen alle drukwerken vooraleer een koninklijk
drukprivilege wordt verleend.
 Kerkelijke normen worden geldig na approbatie d.m.v. een vorstelijk placet (“het
behaagt mij”): formele akte waarmee een kerkelijke wet wordt opgenomen in
het corpus van de wereldlijke wetten  om na te gaan of vrijheden van de vorst
niet geschonden worden door kerkelijke wetgeving.
 Recursus ad principem (het beroep op de vorst): Koning probeert kerkelijke
RS onder zijn controle te krijgen: verzamelnaam van aantal juridische acties
waarmee clerici toegang kunnen krijgen tot de wereldlijke gerechten.
 Engeland: koning is hoofd Anglicaanse kerk.
 Frankrijk: in het gallicanisme (uitbouw van Fr kerk): koning benoemt
bisschoppen.
-
Toch moet een te absolute definiering van het absolutisme gerelativeerd worden:
o Er blijt enig parlementarisme: Franse vorst heeft in zijn kerngebied van zijn rijk (pa s
d lect on) de absolute macht, maar niet in de later veroverde gebieden als ormandie,
retagne, rtesie, ourgondie,... waar de tussenkomst van de statenvergadering
noodzakelijk is en die dus pa s d tats worden genoemd.
o Regionalisme: nergens beter dan in de ZN stellen we vast dat tot het einde van het AR
elk van de vorstendommen hun naam en aparte instellingen blijven behouden -> een wet
van de absolute vorst is daarom slechts gelding wanneer de norm wordt afgekondigd
door bv de Spaanse koning “als graaf van laanderen”.
Nog een toepassing van het regionalisme: weigering op grond van de Blijde Inkomst van
de Brabantse gerechten om delinquenten uit te leveren.
o Beperkte communicatiemiddelen van die tijd maken kloof tussen machtscentrum en
periferie moeilijk overbrugbaar.
o Remonstrantierecht: ranse ‘parlementen’ en Z justitieraden kunnen de wet
terugsturen naar de vorst met de vraag tot amendering indien een wet de rechten van de
streek en haar inwoners schendt.
37
Koning kan d.m.v. een lit de justice weliswaar zijn wil doordrukken, maar kan
het zich niet veroorloven nooit rekening te houden met de opmerkingen van de
parlementen/justitieraden.
 Zelfs Bodin erkende dat de vorst weldegelijk gebonden is aan enkele basisregels.
Zwakke financiele basis van de staatsmacht en de religieuze intolerantie vormen grote
feitelijke obstakels voor een resolute uitbouw van de absolutistische macht  Versailles.
Religieuze intolerantie zorgt voor grote emigratiestromen.

o
o
C. HET VERLICHT ABSOLUTISME EN HET NATUURRECHT
-
Tegen het einde van de e eeuw: absolute regeerwijze matigt, ge nspireerd door de Verlichting.
 Verlichte monarch is op een vrijwillige wijze beperkt in zijn macht: hij erkent spontaan
een aantal constitutionele afspraken en fundamentele vrijheden.
-
Eeuw van de Verlichting: wetenschap komt tot bloei, encyclopedieen (Diderot en d’ lembert),
loges van vrijmetselaars, Voltaire (ondanks censuur) met zijn ra t s r la tol rance als reactie
op het laatste ketterproces van Frankrijk (affaire Calas waar een protestant onmenselijk ter dood
is gebracht).
-
Op rechtswetenschappelijk gebied: school van het natuurrecht of Vernunftrecht: geleerden
bouwen een universeel rechtssysteem uit, gebaseerd op een aantal onvervreemdbare
basisrechten, die van nature aan elk mens gegeven zijn.
o Juridische benadering gaat duidelijk in tegen een willekeurig wettenrecht van een
absolute heerser.
o Ook het vertrouwde pad van het RR wordt verlaten: ze werden te veel als onwrikbaar en
universeel beschouwd, terwijl ze wezenlijk slechts een tijd- en plaatsgebonden codificatie
zijn.
o Ook de geopenbaarde waarheid van het geloof kan geen basis vormen voor een puur op
de rede gebaseerd systeem.
 Samuel van Pufendorf
 Christian Thomasius
 Christian Wolff
 Jean Domat: “les lois civiles dans leur ordre naturel”.
 Hugo de Groot: grondlegger van het internationaal publiekrecht -> inleiding tot
de Hollandse rechtsgeleerdheid.
o Leiden vanuit enkele objectieve waarnemingen het bestaan af van de basisprincipes van
het menselijke gedrag en logisch deducerend leiden ze daaruit een stelsel van algemene
regels af  tabellen en schema’s.
-
ubliekrechtelijke basisideeen: fundamentele mensenrechten, op grond waarvan gepleit wordt
voor de humanisering van het strafrecht; andere grondgedachte: publieke taak van de staat om
voor zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk materiele welvaart en geestelijk welzijn te brengen.
o Aloude patrimoniumgedachte wordt in vraag gesteld.
o Met Franse Revolutie: kroondomein wordt de iure en de facto staatsdomein.
-
De vorst stelt vast dat zijn volk in duisternis leeft en ziet het al zijn taak om licht te brengen. Vorst
laat zich leiden door nuttigheidsbeginsel: the greatest happiness for the greatest number
o Tout pour le peuple, rien par le people.
o Puur contemplatieve kerkelijke orden worden afgeschaft (Jozef II); alleen caritatieve
religieuze instellingen mogen blijven bestaan.
-
Band tussen staat en Kerk wordt op het einde van het AR gedeeltelijk doorgesneden: la cisering
huwelijk, registers, staatscholen naast kerkelijke onderwijsinstellingen, algehele religieuze
tolerantie.
School van Vernunftrecht leidt tot grootscheepse codificatie-initiatieven: de op bestuurlijk en
gerechtelijk vlak nieuw ingevoerde structuren van jozef II stuiten op zoveel tegenkanting, dat zij
een rechtstreekse aanleiding zijn tot de Brabantse omwenteling en dus tot het einde van het AR.
Maria-Theresia en Jozef II gelden als verlichte vorsten in de Zuidelijke Nederlanden.
-
38
D. BUREAUCRATISERING: DE BOOM VAN DE INSTELLINGEN
1. KENMERKEN VAN DE INSTELLINGEN IN DE NIEUWE TIJD.
De ontwikkeling van het publiekrecht in de Vroegmoderne Tijd laat zich kenmerken door de steeds verder
doorgedreven professionalisering en specialisering, die reeds in de Late Middeleeuwen ontloken zijn. De staat
wordt steeds meer en meer een geheel van instellingen, geregeld door het publiekrecht. Er ontstaan niet allen
nieuwe instellingen, maar binnen deze instellingen worden concrete taken ook toebedeeld aan verschillende
actoren.
Kenmerken:
-
Centralisatie
o Overheidsgezag in één persoon
o Centrale instellingen
Specialisatie
o Binnen de instellingen komen er ambtenaren die zich met specifieke materis
bezighouden, wat leidt tot sub-afdelingen.
Professionalisering
o Gespecialiseerde ambtenaren (zie personeel)
Bureaucratisering
o Verschriftelijking
Bv. strafprocesrecht: aan het begin van de Vroegmoderne Tijd wordt de taak van de procureur
=procesvertegenwoordiger die optreedt namens de vorst zo omvangrijk, dat hij exclusief de
overheidsrechten waarneemt en daarom dus “proc re r-generaal” of met andere woorden
procesvertegenwoordiger van de gemene of publieke zaak wordt genoemd.
Gespecialiseerd advies: bij advocaat; als die voor de overheid werkt: advocaat fiscaal (zie uw eigen
notities)
2. DE COLLATERALE RADEN .
Collaterale raden: adviesorganen opgericht door Karel V in 1 3 : “aan de zijde van de vorst”: grote
administratieve staf (“ministerie avant la lettre”) geleid door Hoofd-voorzitter ; bestuurscentrum: Brussel
o
Raad van State:
 Nog meest adel, oa de ridders van het Gulden Vlies kunnen qq aan alle
beraadslagingen deelnemen; na ‘samenzwering der edelen’ verdwijnen de
meeste edellieden om plaats te maken voor togati
 Bevoegdheid: adviseert vorst/landvoogd over staatsaangelegenheden als oorlog
en vrede
 Werking is niet permanent
o
Geheime Raad
 Juristen
 Soort ministerie avant la lettre
 Justice: opperste rechter
 Grace: grtie, privileges, octrooien
 Legislation: wetten, codificatie, homologatie
 Werking is permanent
 Bevoegdheden: zie dia’s.
o
aad van nanc n
 Kenners van de handelswereld, voorgezeten door de thesaurier-generaal

evoegdheid: fiscaliteit, financien, licenten, beheer staatsdomein
 Permanent
39
Hoofd-voorzitter van de Geheime Raad leidt het Brusselse ambtenarenkorps: 1e Minister avant la
lettre
 Pieter Roose <Vlaanderen: rechten in Leuven, advocaat en later raadsheer-fiscaal in
RvBrabant; werd door Filips IV naar Spanje geroepen, werd lid van de Cosejo de Flandes
en schreef een traktaat waarin hij argumenteerde waarom de vertegenwoordigende
staten dienden ondergeschikt te zijn aan de vorst
-
Centraal niveau: Grote Raad van Mechelen (opm: Brabant)
Administratieve besluiten volgen een gestandaardiseerd beslissingspatroon:
o Rekwest: verzoek dat uitgaat van een justitiabele
o consult: advies van een of meer instellingen
o apostille: beslissing van de landvoogd of de vorst dmv een kort kantschrift
o patentbrief: de gezegelde en uitvoerbare akte houdende de definitieve beslissing
 zekere vorm van patronage en nepotisme is niet uitgesloten, maar bekleden
van deze hoge ambten is geen pure centenkwestie (meer)
§3. DE EVOLUTIE VAN HET RECHT
Enkel te kennen:
-
Beccaria < Milaan: Dei delitti e delle pene: over misdrijven en straffen: 1764
o Nulla poene sine lege
o Afschaffing van de doodstraf
o Straf in verhouding tot ernst van misdrijf
o Afschaffing wettelijke bewijzen en tortuur
o Straffen voor iedereen gelijk`
-
Goswin de Fierlant, voorzitter Geheime Raad: beïnvloedt door eccaria’s ideeen.
Maria-Theresia schaft de tortuur af en beperkt de doodstraf tot de gruwelijkste
delicten. Jozef II gaat zelf nog een stap verder, maar wordt terug gefloten.
40
HOOFDSTUK 6. REVOLUTIES LUIDEN DE DOODSKLOK
OVER HET ANCIEN RÉGIME.
§1. DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA: EEN NIEUW STAATS- EN
BURGERCONCEPT
A. DE AMERIKAANSE ONAFHANKELIJKHEID EN FUNDAMENTELE TEKSTEN
Het Amerikaanse voorbeeld van staatsorganisatie en van erkenning van fundamentele vrijheden de
locomotief van een trein van omwentelingen in de hele wereld. In tegenstelling tot de unitaire
moederstaat, kiest de nieuwe staat voor het federalisme. Er wordt gekozen voor een gelijkheid i.p.v. een
standenstaat waarbij dus ook de adelprivileges worden afgeschaft. Maar dit komt helemaal niet ex nihilo,
in elke situatie is er immers vernieuwing en continuïteit.
Historische situering:
-
-
-
13 Britse kolonies op de Noord-Amerikaanse Oostkust zijn wingewesten van de Engelse
moederstaat.
Kolonies worden economische uitgebuit.
Engelse wetten worden gestemd door Engelse parlementsleden, zonder enige inspraak van de
“ merikanen”.
1764: Sugar act
1765: Stamp act: zegeltaksen  protest “no taxation without respresentation”.  intrekking,
maar nieuwe wetten komen weldra in de plaats.
Verzet leidt tot Boston Massacre (politie dood in een opwelling 5 burgers)  enkele jaren rust
3 jaar later de nieuwe Tea Act  Boston Tea Party (hele scheepsladingen thee worden in he
havenwater gegooid.
De Engelse koning George III neemt represaillemaatregelen en dit hitst de gemoederen nog meer
op.
1774: in Philadelphia het eerste continentaal congres samengeroepen.
1775: in Lexington het eerste militaire treffen tussen de Britse en de opstandige troepen van de
verschillende kolonies, die in de gemeenschappelijke vijand een reden tot solidariteit vinden.
1775: tweede Continentaal Congres stelt George Washington aan als aanvoerder van het nieuwe
“ merikaanse” leger.
4 juli 1776: door het Continental Congress wordt de onafhankelijkheidsverklaring
aangenomen (voorbereid door commissie o.l.v. Thomas Jefferson). De opstellers van de
Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring hebben zich vermoedelijk onder mee op het Plakkaat
van Verlating van de Nederlanden beroepen. Net als in het Plakkaat: een langdurig lijdend volk
zich onafhankelijk kan verklaren van zijn vorst.
1777: Articles of Confederation wordt goedgekeurd, die van de 13 ex-kolonies een statenbond
of confederatie maken.
o 1781: militair – de facto
o 1783: in Versailles wordt de nieuwe staat ook de iure erkend.
1787: na enkele jaren experimenteren als statenbond: de nieuwe staatsstructuur wordt
vastgelegd in de Constitution, die het eerste leuk vormt van de Amerikaanse grondwet.
o Pas in 1791 het tweede luik: Bill of Rights.
 Reeds voordien bestaan er echter verschillende verklaringen van fundamentele
vrijheden in de deelstaten. De belangrijkste is de Bill of Rights van Virginia in
1776, die onder meer als inspiratiebron dient voor de Franse Déclaratoin des
Droits de l’Homme et du Citoyen van 1789.
 De Bill of Rights wordt eigenlijk voorgesteld als een aanvulling of wijziging van
de constitution. Elk van de artikelen van de Bill wordt daarom amendment
genoemd.  Ten Amendments.
41
B. EEN FEDERALE STAAT MET SCHEIDING DER MACHTEN
1. DE AMERIKAANSE STAATSSTRUCTUUR
-
-
-
republikeinse bondsstaat → anti-monarchaal regime en anti-eenheidsstaat, net zoals de
Verenigde Provinciën dat gedaan hebben ten aanzien van de Spaanse vorst. (State of the union)
de Amerikaanse bondsstaat is een verband van behoorlijke autonome staten. Elke staat heeft een
verregaande constitutionele bevoegdheid en organiseert naar eigen inzicht wetgevende,
uitvoerende en rechtsprekende macht (residuaire bevoegdheid).
Federaal (toegewezen bevoegdheid): defensie, buitenlands beleid, muntslag, fundamentele
vrijheden en de zogenaamde general welfare.
Burgerlijk recht enorm versnipperd → concurrentie tussen staten (bv. homohuwelijk).
Amerikaanse grondwet voert de scheiding der machten in:
o Wetgevend initiatief: het bicameraal parlement of Congress:
 House of Representatives: 2 jaar, volgens inwoners.
 Senate: elke staat 2 vertegenwoordigers.
 Neemt initiatieven
 President heeft vetorecht tenzij 2/3 meerderheid parlement.
o Uitvoerende macht: president
 Staatshoofd-regeringsleider-legerhoofd
 (indirect) verkozen via “kiesmannen”
 stelt zijn secretaries aan.
 Fast track-bevoegdheid (parl. mandaat dat hem in staat stelt, zonder veel
bemoeienis van het Congres, te onderhandelen over internationale akkoorden).
o Rechterlijke macht
 Federale en statelijke
 Supreme court
 Bevoegdheidsgeschillen
 Grondwettelijkheidstoets
 Op certiorari-verzoek/petition for writ → beoordelingsvrijheid om een
zaak al dan niet te behandelen.
 Leden kunnen concurring/dissenting opinions publiceren i.t.t. ons
geheim van beraadslaging.
 Benoemd/verkozen.
i.v.m. de scheiding der machten (checks and balances):
o judicial review:
 eigenlijk niet in de grondwet voorzien
 vloeit voort uit scheiding der machten
 sensu lato: elke gerechtelijke herziening
 sensu stricto: grondwettelijkheidscontrole
 “ arbury vs. adison” (bevestigd in Dred Scott)
 zie boek voor omschrijving
 niet nieuw ( onham’s Case de eeuw)
 sir Edward Coke in Engeland; tot de nietigheid van wetten besloten
indien ze indruisten tegen de fundamentele principes van de common
law. Visie werd in 18de eeuw in Engeland verlaten maar revival in
Amerika.
o Impeachement:
 Wetgever oordeelt uitvoerende en rechterlijke macht.
 Uit middeleeuwse common law
 Tegen de president:
 Inbeschudigingstelling (House of Representatives)
 Beoordeling (senate)
 Bv. Johnson, Nixon, Clinton
Aan de oorspronkelijke verhoudingen tussen de drie machten is in de loop van de negentiende en
vooral de twintigste eeuw heel wat gesleuteld, al blijven de grote principes bestaan. Het Congres
heeft o.a. van de ietnamoorlog in de jaren ’ en het watergateschaal in de jaren ’ gebruik
gemaakt om de macht van de president wat te temperen. Zo blijft de president opperbevelhebber
van het leger, maar enkel het parlement kan de oorlog verklaren.
42
2. WAAR KOMT DE SCHEIDING DER MACHTEN VANDAAN ?
Niet kennen?
C. DE FUNDAMENTELE RECHTEN
1. DE AMERIKAANSE VERKLARINGEN
Eerste 10 in Engelse traditie:
-
Crue land unusual punishments
Wapenbezit!
Due process of law
Habeas corpus
Godsdienstvrijheid en scheiding kerk/staat
o Geen staatskerk, geen salarissen.subsidies
o Niet anti-godsdienstig!
o Historisch bepaald: een gevolg van het feit dat allerlei gelovigen, meestal na een vlucht
uit het intolerante Europa, de facto in Amerika samenleven.
11 tot 27:
-
bv. verbod slavernij
bv. vrouwenstemrecht
bv. zwarte bevolking gelijke rechten (“segregatio”)
2. WAAR KOMEN DIE FUNDAMENTELE RECHTEN VANDAAN?
Praktische oorsprong:
-
Magna Charta, Bill of Rights
Weerstandsrecht
Theoretische oorsprong:
-
Spaanse scholastiek 16de eeuw (confrontatie Indianen): universele natuurlijke rechten
Calvinistische literatuur
Europese verlichtingsdenkers
Samengaan:
-
eerst in nieuwe Amerikaanse nederzettingen
vervolgen in staten en dan in de grondwet.
§2. DE FRANSE REVOLUTIE EN DE FRANSE INVLOED IN BELGIË
A. DE FRANSE REVOLUTIE
-
“revolutie” of “evolutie”
deels tijdelijke, deels blijvend
-
start: samenroepen Staten-Generaal (crisis-instelling voor belastingen want Frankrijk stond op
de rand van faillissement).
o Cahiers de doléances
o Evenwel: werking? Per hoofd of per stand stemmen.
o Derde stand gaat niet akkoord
  Assemblée Nationale
  Constituante (kaatsbaaneed, 20 juni: de belofte om niet uit elkaar te gaan
vooraleer een grond afgekondigd is)
 op lange termijn is deze assemblee vooral van belang omdat ze door mddel van
verschillende beslissingen een punt zet achter het Ancien Régime.
 Belangrijke figuur: Abbé Emmanuel-Joseph Sieyès:
 Clericus
43
o
-
 “Qu’est-ce que le tiers état”
 Rol tijdens de periode van de Assemblée
 Lid van de directoire
 Senaatsvoorzitter onder Napoléon.
Naar een representatieve democratie.
Realisaties van “liberté, égalité, fraternité”:
o Decreet d’Allarde: vrijheid van handel en arbeid
 Verfijning: Wet le Chapelier: coalitieverbod arbeiders en ambachtslieden die
lange tijde het syndicalisme afremde.
o Op publiekrechtelijk vlak zet de vrijheidsgedachte een punt achter de absolutistische
willekeur. Essentieel hierbij is de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen van 26
augustus 1789.
o Afschaffen feodaliteit
o Afschaffen adellijke privileges.
o Grondwet 1791: scheiding der machten met monarch.
De Franse revolutie:
-
-
-
Eerste fase (1789-1792): de Staten-Generaal en de gematigde fase
Tweede fase (1792-1795):
o jacobijnen (terreur)(tegenstanders Girondijnen)
o zeer revolutionaire grondwet van het jaar I
o anti-clericaal
o anti-monarchistisch (republiek)(Lodewijk XVI wordt geëxecuteerd)
o sociale herverdeling
Directoire (1795-1799): Gematigde grondwet van het jaar III (1795)
o Bicameralisme
o Uitvoerende macht: 5 directuers
o Buitenlandse veroveringen een annexaties
Napoleon
o 1799-1802/1804 Het consultaat (Napoléon, Lebrun, Cambacérès)
o 1802-1815: het (eerste) Keizerrijk
 BW (huwelijk, eigendom)
 Condordaat 1801
 “ onapartisme”
B. DE LATERE FRANSE EVOLUTIES EN HET BELANG VAN DE FRANSE INVLOED VOOR
BELGIË
-
Franse departementen (verder onderverdeeld in arrondissementen en gemeenten)
o Komen in de plaats van de aloude regionale vorstendommen.
o De nieuwe departementen zijn een uitdrukking van centralisme.
o De departementen zijn de voorlopers van onze huidige provincies.
-
Kerk-staat
o Enerzijds zijn een aantal materies door de Franse revolutionairen definitief gelaïciseerd.
 Oude parochieregisters  registers van de burgerlijke stand
 Huwelijk vanaf nu in B.W.
o Anderzijds herstelt Napoleon, na de radicale antikerkelijke periode van de Convention,
de relatie tussen staat en Kerk en legt deze vast in een concordaat met paus Pius VII.
 Kerk als het ware wordt ingeschakeld in de administratie
 Indeling bisdommen volgens de departementen
 Vergoeding bedienaars (het zwarte goed, eigendommen afgepakt door
de revolutionaire en niet meer terug geëist door de kerk ).
44
-
Codificaties: de Franse revolutionairen en Napoleon zijn geslaagd in een eenmakings- en
moderniseringsopzet (waaraan Jozef II zich een generatie eerder tevergeefs had gewaagd).
o Code civil
o Code de Commerce
o Code d’instruction
o Code pénal
o …
-
Ten slotte mogen we niet uit het oog verliezen dat tijdens de Franse periode de verfransing van
de elites zich doorzet, wat ertoe leidt dat, niettegenstaande de vrijheid van het taalgebruik,
wetgeving, bestuur en gerecht in het jonge België de facto Franstalig zullen zijn.
§3. HET EINDE VAN HET ANCIEN RÉGIME IN DE ZUIDELIJKE
NEDERLANDEN
Jozef II in de zuidelijke Nederlanden:
-
Administratieve en gerechtelijke hervormingen
Reactie van alle staten
Onafhankelijkheidsverklaring
o Staten van Vlaanderen, 4 januari 1790
o Gent: Vrijdagmarkt: vervallenverklaring
o Basis: Blijde Inkomst (Brabant), stadsprivileges, vrederverdragen
o Evaluatie: redelijk? Of egoïsme
45
HOOFDSTUK 7. DE NEGENTIENDE EEUW: CREATIE
VAN EEN NIEUWE STAAT.
§1. HET VERENIGD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
A. ONTSTAAN
-
-
-
-
Synonieme termen “ elgië” en “ ederlanden”:
o 15de/16de eeuw: Belgium, Pays belgiques, Nederlanden
o 16de/17de eeuw: splitsing der Nederlanden
o
de/ 9de eeuw: “ elgische” vooral voorbehouden voor Zuiden
o vanaf 1795: weer een gelijkaardige/gezamenlijke evolutie
Franse periode:
o Zuiden geannexeerd bij Frankrijk
o Noorden:
 1795-1806: Bataafse Republiek als satellietstaat van Frankrijk
 1806-1810: Koninkrijk Holland (Lodewijk –Napoleon (broer van))
 1810-1813: geannexeerd bij Frankrijk.
1831 Willem I van Oranje wordt koning van de (noordelijke) Nederlanden
o koningschap ingeburgerd geraakt door Lodewijk-Napoleon
o traditioneel gelegitimeerde familie (stadshouders)
o hoop op hereniging
o vrees vor gevaarlijke republikeinen
Wat met het Zuiden? Congres van Wenen.
o Voorlopig een generaal-gouvernement
o 1815 Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Grondwet (1814-1815)
o Gijsbert Karel van Hogendorp
o Traditie: bij nieuwe staat hoort een nieuwe grondwet
o Volksraadpleging (arithmétique hollandaise)
o Inhoud:
 Fundamentele rechten (cf. Amerikaanse en Franse voorbeelden)
 Staatsstructuur:
 Monarchie
 Unitair
 Parlementair
(bicameralisme)
(“Staten-Generaal”:
toegewezen
bevoegdheid  vorst kan redelijk absolutistisch regeren)
o Eerste kamer (door vorst benoemd)
o Tweede kamer (door provinciale staten aangeduid, met
cijnskiesrecht)
o Wetgevende macht is dus elitair en koningsgezind
 Ministers zijn verantwoordelijk tegenover de vorst.
B. KRONIEK VAN EEN AANGEKONDIGDE BREUK
Het Zuiden is hoegenaamd niet gelukkig.
-
Macht: meer dan het Noorden had het Zuiden gedurende de laatste decennia kennis gemaakt met
het revolutionaire gelijkheidsidealen, waarvan monarchie en adel het slachtoffer waren
geworden, terwijl precies zij nu weer de plak zwaaien.
-
Structuur: unitarisme vs. provinciale belangen
Religie: protestantisme vs. katholicisme
Economie: handel vs. industrie
o Noorden: handel
46
-
-
o Zuiden: industrie
o Kolonies: grondstoffen
Institutioneel:
o Centrum Den Haag
o Ondervertegenwoordiging van het Zuiden
o Samenstelling van het leger
o Repartitie van de financiële lasten.
Taalproblematiek.
Al deze verschillende motieven zorgen ervoor dat zowel de katholieken als de liberalen in het Zuiden in de
vorst een gemeenschappelijke vijand beginnen te zien. Ze slaan de handen in elkaar (het zogenaamde
“ onsterverbond”) en in
en
9 slagen ze erin de Koning een “petitionnement” (een verzoekschrift
of als het ware een cahier de doléances) aan te bieden, ondertekend door 300.000 stemgerechtigden.
Eisen:
-
vrijheid van drukpers
vrijheid van onderwijs
vrijheid van taal
onafhankelijke rechterlijke macht
jury
gelijke verdeling van de ambten tussen Noord en Zuid
ministeriële verantwoordelijkheid
o zal in België in 1831 ingevoerd worden
o in Nederland pas in 1848
§2. HET ONAFHANKELIJKE BELGIË
A. DE BELGISCHE GRONDWET: EEN PRAGMATISCH CONSERVATISME
Feit is in elk geval dat in 1829-1830 tal van problemen ertoe aanleiding geven om onder de eest
uiteenlopende gezindten gemeenschappelijke grond van oppositie te vinden: het taalbeleid, de religieuze
en onderwijskwestie, de tienjaarlijkse begroting, de constitutionele monarchie en de ministeriële
verantwoordelijkheid, verschillende persprocessen, de beslissing om de Hoge Raad in Den Haag te
vestigen, de stuurse houding van de minister van Justitie ten aanzien van de advocatuur, de tweede
petitiegolf etc.
-
-
-
economische moeilijkheden: slechte oogst en hongerwinter 1829
Liberaal-burgerlijke juli-revolutie in Parijs (burgerkoning Louis-Philippe)
25 augustus 1830 (la muette de Portici)
o burgerwacht
o Belgische vlag
o Brabançonne
Septemberopstand (gevechten in het park)
Voorlopig bewind (Gouvernement provisoire): roept de onafhankelijkheid uit (4 oktober).
o 2 decreten van oktober regelen de verkiezingen van een Nationaal Congres of
“volksraad”: rechtstreekse verkiezing en stemgerechtigheid op basis van opleiding en
grondbezit.
12 november daaropvolgend komt het Nationaal Congres samen om de Grondwet op te stellen.
Het is duidelijk een nieuwe generatie die hier aan het werk gaat.
o Stemt de onafhankelijkheid
o Opteert voor een parlementaire monarchie
o Stelt de grondwet op (decreet 7 februari 1831)
 Slechts 10% van alle grondwettelijke regels zijn echt nieuw te noemen. 
pragmatisch conservatisme.
 Hetzelfde pragmatisch conservatisme ligt aan de basis van de keuze
voor een tweekamerstelsel: een tweede kamer moet verhinderen dat de
47
o
-
-
burgers hun eigen belang laten primeren op het algemeen belang en het
zou evenmin ondenkbaar zijn dat één enkele kamer afhankelijk zou
worden van de uitvoerende macht. Ook door het invoeren van een
tweede kamer wou men het doorvoeren van al te revolutionaire
wijzigingen vermijden.
24 februari 1831: regent (Surlet de Chokier)
21 juli: eedaflegging Leopold I
De internationale context
o De bevrijding van het grondgebied
o De conferenties van Londen
 Splitsing
 Eeuwigdurende neutraliteit
 Verdrag der XVIII artikelen (1832)(zonder Nederland)
 Verdrag der XVIII artikelen (1839) (met Nederland)
De redacteurs: de oudere opstellers hadden nog bewust het Ancien Régime, de Brabantse
Omwenteling, de Franse Revolutie, Napoléon en Willem I beleefd. Toch zijn het vooral jongeren
juristen die de grondwet redigeren.
De grondwet is:
o Een reactie tegen het verleden
o Geïnspireerd door het verleden
 Invloed van de Nederlandse Grondwet van 1815 (40%)
 Invloed van het Frans charter van 1814 (35%)
 Invloed van de Franse revolutionaire Grondwet van 1791 (10%)
 Invloed van het ongeschreven Engels grondwettelijk recht (indirect)
-
Origineel zijn vooral:
o Voor die tijd heel democratisch
o De grote (godsdienst)vrijheden t.g.v. ontstaan uit unie liberalen en katholieken
o Een bicameraal parlementair stelsel
o Een onafhankelijke en toch gewantrouwde rechterlijke macht
o De provincies en gemeenten blijvend erkend, maar ondergeschikt.
 GEEN Staten-Generaal van provinciale staten
 Het Rijk (vandaag “de gewesten”) ‘omvat(ten)’ de provincies
 Een gouverneur (gelijkaardig: burgemeester) met twee gezichten
 Exceptie van onwettigheid.
-
Vrees voor een al te verregaand overheidsgezag:
o Koning heeft enkel toegewezen bevoegdheid + ministeriële tegentekening is een
geldigheidsvoorwaarde voor elke koninklijke beslissing.
o Behandeling van de politieke misdrijven: een bijzonder omschrijving van politiek misdrijf
er nu precies voor zorgen bescherming te bieden aan de politieke “delinquent” tegen
onderdrukking
B. BELGIË TOT AAN DE EERSTE WERELDOORLOG
In de verdere loop van de “lange” negentiende eeuw (
de Belgische constitutie.
9-1914) verandert er niets wezenlijks meer aan
Wel enkele belangrijke politieke ontwikkelingen:
-
ontstaan partijen (hoofdstuk 9)
democratisering
o 1893: Algemeen Meervoudig (mannen)stemplicht met cijns- en capaciteitsstemrecht
o 1899: evenredige vertegenwoordiging
 + D’Hondt (i.t.t. imperiali)
48
Het jonge België heeft er in de negentiende eeuw werk van gemaakt om zich als onafhankelijke staat te
legitimeren;
-
Belgische vlag, wapen, wapenspreuk
Een aantal codificatieplannen, worden niet gerealiseerd. Grondwet van 1831 voorziet dat
nationale wetboeken zullen opgesteld worden, ter vervanging van de Napoleontische, maar het
resultaat blijft uit.
Enkel een nieuw strafwetboek (Haus): frans!
49
HOOFDSTUK 8. DE TWINTIGSTE EEUW.
§1. “CRISISMOMENTEN” TEMPEREN HET VOORUITGANGSOPTIMISME
A. INLEIDING
De wereldoorlogen en de totalitaire regimes in verschillende Europese staten zullen echter aantonen dat
elke maatschappij bekommerd moet blijven om de politiek en het publiekrecht. Het is onthutsend vast te
stellen hoe, niettegenstaande de historische verworvenheden, sommige staten het roer omgooien:
-
USSR (1917-1991) – Lenin en Stalin
Na WO II communistische regimes in Oost-Europa (1989)
Italië (1922-1945) – il Duce Mussolini
Duitsland (1933-1945) – Führer Hitler
Spanje (1939-1975) – Generalissimo Franco
Portugal (1932-1974) – Presidente Salazar
 één leer, één geloof, één partijprogramma. De scheiding der machten en het ideologische
pluralisme worden naar de vuilbak gewezen. Om die ene leer door te drukken worden allerlei
middelen ingezet voor de realisatie van het eigen programma (de propaganda), maar ook tegen de
andersdenkenden: arrestaties, executies, censuur …
Omdat een dergelijke machtsstructuur zo weinig rekening houdt met de natuurlijke vrijheden, kan ze niet
volstaan met enkel en alleen juridische middelen ter organisatie van de staat. De groep en het individu
worden bewerkt met psychologisch uitgedokterde propaganda en dissidente signalen worden manu
militari de kop ingedrukt. Veelal wordt door de staatsmacht ook een beroep gedaan op bestaande
(hiërarchische) structuren om de macht te consolideren (inzet van het leger, kerk)
B. HET COMMUNISME
-
-
theoretische grondslagen van het communisme, vooral uitgewerkt door Karl Marx
economische systeem gebaseerd op de gemeenschappelijke eigendom van de productiemiddelen
De arbeiders vormen het proletariaat, de natuurlijke tegenstrevers van de kapitalisten in de
klassenstrijd.
o Doel strijd: dictatuur van het kapitalisme maakt plaats voor proletariaat
o Een essentiële tussenstap om tot die communistische utopie te koen, is het socialisme.
Praktijk:
o Unie van Socialistische Sovjet republieken (USSR). Grondlegger: Vladimir Lenin. Na de
Oktoberrevolutie van 1917 komt zijn communistische partij der Bolsjewieken aan de
macht.
o Factoren tenietgaan communisme in USSR (1991):
 Kosten koude oorlog
 Media (verleidelijke, vrij westerse wereld in de kijker)
o Vanuit hun radicale politieke overtuiging dulden de Russische communisten niet dat
andere visies aan de bak komen. Hun regime wordt dan ook gekenmerkt door censuur en
politieke vervolging  totalitair regime.
o De gehekelde bourgeois-vrijheden zoals eigendom worde verworpen, maar de nieuwe
grondwet, de Stalinskaia van 1936, vermeldt wel degelijk een aantal liberale vrijheden,
zoals de vrijheid van meningsuiting en pers … helaas, de afdwingbaarheid ervan
ontbreekt.
o In België hebben de communistische partijen nooit veel betekend.
50
C. DE VESTIGING VAN HET DERDE RIJK
-
-
-
-
9 3: boek “Das dritte Reich”. Een derde keizerrijk na
o het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie (Karel de Grote/Ottonen – 1806)
o het Keizerrijk van de Hohenzollerns (het Duitsland van de Eerste Wereldoorlog onder
Willem II) (1871-1918).
1918: na het aftreden van de keizer
o sociaaldemocraten, liberalen en katholieken
o bondsstaat met parlementaire republiek
o klassieke grondrechten
economische crisis/oorlogsschuld (herstelbetaling): noodtoestand:
o noodregering: president Hindenburg.
 Op basis van de Weimargrondwet: president rechtstreeks verkozen
 Hij benoemt de kanselier en de ministers, maar deze zijn wel verantwoordelijk
tegenover het parlement:
 Rechtstreeks verkozen Reichstag
 Reichsrat: vertegenwoordigers van de länder, slechts adviserende
bevoegdheid.
 Omdat de regering er binnen deze structuur niet in slaagt het hoofd te bieden
aan de economische en sociale wantoestanden, wordt de facto de macht van
president en regering versterkt, zonder aan de grondwet te tornen. Dit gebeurt
op 2 manieren:
 art? 48 Gw: noodverordeningen
 volmachtwetten: rijksdag draag een stuk van de wetgevende
bevoegdheid over aan de regering.
o Communisten + NSDAP strijden om macht (1932)(Gw. de facto dood)
o 1933: Hitler rijkskanselier (=hoofd van de uitvoerende macht)
En de grondwet? Dode letter.
o Doordat deze werkwijze van noodverordeningen en volmachtwetten een vast gebruik
wordt, sterft de grondwet van de Weimarrepubliek een zachte dood, zonder ooit formeel
afgeschaft te worden.
o Kanselier (Hitler) werd grondwettig aangeduid
o Er wordt slechts in 1934 ongrondwettig gehandeld: bij het overlijden van president
Hindenburg, laat Hitler een wet uitvaardigen door de rijksregering, die het ambt van
staatshoofd en dat van regeringsleider in zijn hand wordt verenigd. Staatsgreep
vervolledigen door leger de eed van trouw te laten afleggen naar hem toe i.p.v. de
grondwet.
D. BELGIË EN DE WERELDOORLOGEN
De politieke en publiekrechtelijke malaise die zich in vele landen in Europa voordoet, kan voor een deel
verklaard worden door de Eerste Wereldoorlog en haar nasleep.
1. DE E ERSTE WERELDOORLOG
Voor de oorlog:
-
democratisering (sociale kwestie: strijd om algemeen stemrecht)
vervlaamsing (taalkwestie)
elgische “neutraliteit”3, dienstplicht en de fortenkwestie.
Tijdens de bezetting (institutioneel)
-
Generaal-Gouvernement (o.a. von
“gerecht”(tot kortsluiting))
issing) + Zivilverwaltung (weinig invloed op “recht” en
3 Deze neutraliteit zal verloren geraken tijdens de eerste wereldoorlog. In het Verdrag van Londen komen de
geallieerden overeen ons land te steunen en in de verklaring van Saint-Adresse van 1916 wordt beslist dat België zal
hersteld worden. In de Vrede van Versailles (1919) is geen sprake meer van Belgische neutraliteit. Ook
gebiedsuitbreiding (Oostkantons (en Moresnet) en beheersmandaat Rwanda en (B)urundi).
51
-
-
Etappengebied
o General Gouvernement
o Etappengebiet
o Operationsgebiet
Operatiegebied
+ vrij België (besluitwetten + regering van nationale eenheid)
Tijdens de bezetting (politiek)
-
Activisme en Flamenpolitik,; Raad van Vlaanderen (A. Borms); administratieve splitsing
Tijdens: de bezettingsmacht (juridisch)
-
geen deel aan soevereiniteitsmacht
respect bestaande recht
macht beperkt tot ordehandhaving + socio-economisch leven
beperkte sporen gebleven: bv. identiteitskaart.
2. HET INTERBELLUM
-
staatsgreep van Loppem
Algemeen enkelvoudig stemrecht (21 jaar – mannen)  nu er meer kiezers zijn, uit alle lagen van
de bevolking, is er ook ene meer electorale verdeeldheid.
Stijgende rol partijen.
o Instabiele coalities: informateur, formateur, eerste minister
o Bijzondere machten
Erkenning Vlaamse eisen
o Nolfbarak (1923) en volledige vernederlandsing Universiteit (1930)
o Taalgebruik in gerechtszaken (1935)
Opkomst extreem-rechts: de Nieuwe Orde
o VNV (Staf De Clercq)
o Rex (Leon Degrelle)
Gerechtelijk:
o Repressie (afnemende intensiteit/genade)
o Rechtbanken voor oorlogsschade
3. DE TWEEDE WERELDOORLOG
-
besluitwetten
rechtbanken passen Belgisch recht toe
o + besluiten secretarissen-generaal
ontwikkeling sociaal overleg
galopindoctrine voor economisch herstel.
Duits geweld:
o Jodendeportaties
o Fort van Breendonk
Repressiegeweld:
o Volksrepressie
o Overheidsrepressie: van hard naar zachter (o.a. ook genade)
o Maar geen amnestie (wel wet Vermeylen: alle collaborateurs die spijt betuigen over hun
oorlogsverleden kregen hun sociale rechten terug)
4. EVALUATIE
In de loop van twintigste eeuw wordt België twee keren bezet door Duitsland, maar weinig sporen
nagelaten van deze bezetting. Er zijn in deze periode dus quasi geen directe blijvende legal transplants.
Behalve de besluitwetten. Daarenboven is deze periode bijzonder belangrijk gebleken voor de
ontwikkeling van de democratische (materiële) rechtsstaat. Onmiddellijk na de oorlog worden zaken
gerealiseerd, die al lang sluimerden, maar politiek “voorlopig” niet haalbaar waren: uitbreiding kiesrecht,
erkenning minderheden … Vierde Geneefse Conventie van 1949: bezettingsregime geregeld: voorziet dat
een bezetter in principe de soevereiniteit niet inpalmt, want bezetting wordt geacht tijdelijk te zijn.
52
E. DE LAST VAN HET VERLEDEN
Herstel van democratie en rechtsstaat na crisissen
-
wij: strafrechtelijke vervolging en administratieve zuivering (afzetten ambtenaren, politici … )
andere landen:
o waarheidscommissie met eventueel vergoeding en/of amnestie
De aard van de reactie van de staat is afhankelijk van de aard van de ondergane crisis.
§2. VERFIJNING EN MONDIALISERING VAN STRUCTUREN EN
MENSENRECHTEN : DE RECHTSSTAAT
A. HET IDEAAL VAN DE RECHTSSTAAT
In de loop van de negentiende eeuw ontluikt de notie “rechtsstaat” (rule of law). In de loop van de
twintigste eeuw wordt ze het nieuwe ideaal van elke publiekrechtelijke organisatie (begrip is van Duitse
oorsprong). “rechtsstaat” blijkt echter een zeer rekbaar begrip te zijn, dat soms heel gemakkelijk en ten
onrechte in de mond wordt genomen. De rechtsstaat is voor de democratie inderdaad een noodzakelijke
randvoorwaarde, maar hij is geen voldoende voorwaarde.
= een staatsorganisatie waarin de diverse overheidsorganen, evenzeer als de bestuurden of
rechtssubjecten, zelf gebonden aan het recht.
i.t.t. “machts- of politiestaat”
De mogelijkheid om zijn rechten en vrijheden te laten gelden tegenover de overheid is een
wezenskenmerk van de rechtsstaat. Vandaar dat de scheider der machten nauw is verwant met de idee
van de rechtsstaat. Het individu is slechts voldoende beschermd tegen de overheid, als een onafhankelijke
(rechterlijke) macht hem daartoe middelen geeft. Rechten hebben “op papier” is immers niet voldoende.
Men moet ze ook kunnen afdwingen.  formele erkenning van de rechtsstaat is niet voldoende (zie naar
de juristen in Nazi-Duitsland, die durven beweren dat hun regime de rechtsstaat respecteert.) 
materiële of substantiële rechtsstaat als ideaal, in tegenstelling tot de formele rechtsstaat (dus “etische”
waardering).
B. VERBREDING: INTERNATIONALE BEKOMMERNIS
1. INLEIDING
Tijdens de Tweede Wereldoorlog al zijn de regeringen van België, Nederland en Luxemburg beginnen
bouwen aan een gemeenschappelijke organisatie. Eerst d.m.v. afzonderlijke verdragen, daarna gebundeld
in 1958 in het Benelux Unieverdrag.
-
één van de voornaamste doelen: harmonisatie van de nationale wetgeving
“eenvormige wetten”: wetten met identieke inhoud, die door de wetgevende macht van elk van de
drie landen als nationale wet aangenomen zijn.
Het Benelux Gerechtshof waakt over de uniforme interpretatie van de wetten, vooral door middel
van de techniek van de prejudiciële vragen.
De realisaties van de Benelux zijn beperkt. Het aantal, via verdragen of eenvormige wetten,
geregelde materies is niet groot.
Organen van de Benelux, het Comité van Ministers en de Raadgevende Interparlementaire Raad,
hebben slechts een adviserende bevoegdheid.
Ten slotte is er ook een ombudsman van de Benelux
2. DE EUROPESE UNIE
-
Jaren 1950: EGKS, EEG, Euratom
1992 (Maastricht): Unie met drie pijlers
2001 (Nice): charter grondrechten en wijzigingen instellingen
2003: Conventie legt een nieuwe verdragstekst voor, de zogenaamde “grondwet”
2009: Verdrag van Lissabon (2007)
53
“vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal”  zeer ruim te interpreteren, waardoor Europa
op ontzettend veel terreinen actief is.
Unie heeft slechts toegewezen bevoegdheden en de lidstaten de residuaire bevoegdheden. Daarenboven
dienen de Europese instellingen bij elke actie die ze ondernemen steeds rekening houden met het
proportionaliteitsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel.
Instellingen:
-
Parlement (Brussel en Straatsburg)
Raad (Brussel)
Commissie (Brussel) – min of meer de uitvoerende macht van de Europese Unie
Hof van Justitie en Gerecht van Eerste Aanleg (Luxemberg)
andere organen
o o.a. Europese Centrale Bank
o Rekenkamer
o …
3. DE RAAD VAN EUROPA
-
-
aanleiding: verschrikkingen WO II
vandaag 47 landen
zetel in Straatburg
belangrijkste realisatie: Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de
Fundamentele Vrijheden (EVRM) – met rechtstreekse werking
doel:
o oorlog in Europa vermijden
o mensenrechten
o juridische eenwording Europa
o streven naar gemeenschappelijke waarden
instellingen:
o parlementaire assemblee
o Comité van ministers
o Congres van lokale en regionale overheden
o Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg)
C. VERDIEPING: NAAR DE EFFECTIEVE REALISATIE VAN DE MATERIËLE
RECHTSSTAAT
1. DE EVOLUTIE VAN HET KIESRECHT
Hoe progressief België ook genoemd wordt in 1830, slechts één procent van de inwoners van de Belgische
“democratie” heeft effectief stemrecht en dus iets in de politieke pap te brokken, wat een gevolg is van het
mannencijns- en capaciteitskiesrecht. Tussen de Franse Revolutie en de Europese revolutiegolf van 1848
is de representativiteit van het stemrecht zelfs in dalende lijn gegaan.
-
1848: grondwettelijk minimum cijns.
1893: algemeen meervoudig + stemplicht
1919 (1921): enkelvoudig
1948: vrouwenstemrecht
o opm.: nood aan bijkomende maatregelen om de gelijkberechtiging tussen mannen en
vrouwen.
1981: verlaging stemgerechtigde leeftijd
1998: stemrecht ook voor EU-burgers
2004: beperkt lokaal migrantenstemrecht
2. VRIJHEDEN VAN TWEEDE EN DERDE GENERATIE
-
eerste generatie: vrijheid individu tegenover onthouding overheid (overheid mag zich niet
mengen in een aantal persoonlijke keuzes)
54
-
deze rechten kunnen echter “lege dozen” zijn als ook niet een minimum aan sociale en
culturele rechten gegarandeerd worden, de zogenaamde mensenrechten van de tweede
generatie.  recht individu = plicht overheid.
-
an rechtsstaat via beschermingsstaat …
… naar verzorgingsstaat
3. CONSTITUTIONELE TOETSING
In België is de grondwettoetsing binnengehaald via achterpoortjes. Eerst zijn de geesten gerijpt door de
aanvaarding van de consequente gevolgen van het juridische monisme en de hogere rang in de Hiërarchie
der normen van het rechtstreeks werkende internationale recht.
-
9 : “Smeerkaasarrest” of arrest ranco-Suisse-Le Ski: Hof van Cassatie aanvaardt dat de
Belgische wettekst moet wijken voor de supranationale norm.
Tweede achterpoortje: de staatshervormingen.  van Arbitragehof naar Grondwettelijk Hof.
4. DE VERSPLINTERING VAN DE SOEVEREINITIET EN DE OPKOMST VAN SUBSIDIARITEIT
Een bestuurssysteem met talrijke niveaus, waarbinnen het principe gehuldigd wordt dat de zaken
geregeld moeten worden op het niveau dat zich daar best toe leent (subsidiariteitsbeginsel).
-
van unitaire staat naar federale
Deconcentratie en decentralisatie
Europeanisering, mondialisering
5. HET BESTUUR AAN BANDEN
-
1831: enkel exceptie van illegaliteit
19de eeuw: geen controle imperiumhandelingen
1920: Flandria-arrest: “controle” op
1946: Raad van State: ook annulatie
jaren 1970: beginselen behoorlijk bestuur
De wetgever blijft natuurlijk ook een controleur van de uitvoerende macht. Deze controle gebeurt op
enerzijds het financiële en anderzijds het inhoudelijke vlak. Financieel “bewaakt” het arlement de
Regering door middel van de rijksmiddelenbegroting en de eindrekening. Wat het inhoudelijke van het
regeringswerk betreft, is er een ruim scala van controlemiddelen, gaande van eerder beperkte tot zeer
verregaande: wekelijks vragenuurtje, schriftelijke vragen (vragen en antwoorden in het “ ulletin van
vragen en antwoorden”), minister interpelleren – meestal gevolgd door een motie en tenslotte als meest
verregaande controlemiddel: parlementaire onderzoekscommissies 4.
6. INTERNATIONALISERING
Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn stukjes soevereiniteit afgestaan aan het supranationale niveau.
Het gaat als het ware om een nieuwe scheiding van machten De supranationale macht beschikt
daarenboven overs steeds meer controle- en sanctioneringsmechanismen. Daar waar het volkenrecht
vroeger alleen staten geviseerd werden, wordt daarenboven steeds meer aandacht besteed aan het
individu.
-
verdragen en instellingen
zowel staten als individuen
o bv. ICC (Internationaal Strafhof te Den Haag) en voorlopers
4
Dergelijke commissie, samengesteld uit parlementairen, beschikt over zeer grote bevoegdheden en kan
als een echte onderzoeksrechter allerhande betrokkenen en derden horen. Vooral in de jaren 1980, naar
aanleiding van het Heizeldrama.
55
D. MAAR TOCH NOG WERK AAN DE WINKEL
instens op één punt blijkt de “wettelijke” evolutie echter niet aan te sluiten bij het “werkelijke” land.
Sinds de negentiende eeuw wordt de macht in België immers uitgeoefend door enkele politieke partijen,
die quasi niet wettelijk, laat staan grondwettelijk, geregeld zijn. (zie volgend hoofdstuk) Slechts wanneer
een extremistische partij de herinnering aan een historische nabije en slechte ervaring oproept, beginnen
de machthebbers de partij en de dus vrijheid van vereniging en van meningsuiting aan een aantal
beperking te onderwerpen.
In datzelfde kader is de wetgever van de twintigste eeuw ertoe gekomen om een aantal klassieke
fundamentele vrijheden toch weer aan banden te leggen. Bv. Negationismewet en Anti-discriminatie
wet. Kunnen fundamentele rechten tegenover elkaar afgewogen worden? Is er dan een soort van
hiërarchie? Aan wie komt het laatste woord dienaangaande toe, de rechter of de wetgever of de
grondwetgever? Het nationale of het internationale niveau? Het zijn allemaal uitdagingen voor de jurist
van de eenentwintigste eeuw.
56
HOOFDSTUK 9. DE BELGISCHE (PARTIJ)POLITIEK.
§1. DE POLITIEKE PARTIJEN EN DE KLASSIEKE BELGISCHE BREUKLIJNEN
(DE VERZUILING)
A. DEFINITIES EN “WETTELIJKE” STATUUT VAN PARTIJEN
Hoe belangrijk de politiek partijen ook geworden zijn in de Belgische politiek, hun statuut is niet
wettelijk geregeld. A fortiori in de grondwet niets bepaald over hun vorm of bestaansvoorwaarden.
-
-
-
1830: waarom geen wettelijke regeling?
o Geen traditie, er waren nog geen politieke partijen (wel al groepen van gelijkgezinden)
o Vrijheidsideeën: een wettelijk keurslijf zou niet passen in de geest van vrijheid van
vereniging en van meningsuiting.
o Minder nood aan een partijstructuur omdat de belangrijkste facties, de katholieke en de
liberalen, kunnen steunen op bestaande structuren: Kerk en Loge
voordelen:
o nieuwe partijen
o vrijheid qua partijorganisatie
o moeilijk vervolgbaar
nadelen:
o corrupte partij
o partij die de democratische rechtsstaat bestrijdt
 cf. Procedure tegen financierings- zw’s laams lok.
Toch wettelijk ingrijpen:
-
recente regeling van deelaspecten (1989:verkiezingsuitgaven, financiering, boekhouding)
zijdelings ingrijpen via kieswetgeving (kiesdrempel, kiesomschrijvingen, lijststem)
Elementen van definitie:
-
Terminologisch “pars”: een partij nooit voor het geheel staat, maar altijd slechts voor een deel.
Vereniging: een minimum aantal leden is er niet, maar één man/vrouw kan zich moeilijk “een
partij” noemen.
Ideologisch gelijkgezinden: ze delen dezelfde principes wat betreft mens- en maatschappijbeeld.
Machtswil (wetgevend, uitvoerend, (soms) rechterlijk): de partij heeft de uitdrukkelijke bedoeling
om deel te nemen aan de publieke macht door vertegenwoordigers af te vaardigen.
Partijenstelsels:
-
-
Tweepartijenstelsels
o Meestal stabiliteit
o Meestal weinig verschillen tussen de twee kampen
Meerpartijenstelsels: nood aan coalities
o Bij de verkiezingen veel meer mogelijkheid tot het innemen van de meest uiteenlopende
standpunten.
o Flexibiliteit aan de maatschappelijke evoluties, want steeds zijn wisselende coalities
mogelijk.
o Nadeel daarvan: minder regeringsbestendigheid
België: liberalen – katholieken – socialisten + taalpartijen
o Verzuiling (een algemeen, Europees fenomeen): verenigingsleven, onderwijs, archief.
57
B. ONTSTAANSTHEORIEËN EN FUNCTIES
1. ONTSTAAN
INSTITUTIONELE BENADERING ( EERST ZIJN ER DE INSTELLINGEN EN DIE CREËREN DE NOOD AAN
PARTIJEN ).
-
-
gevolg van democratisering van volksvertegenwoordiging
op grond van praktisch-organisatorische nood
o vergemakkelijkt door enting op bestaande structuren:
 vakbonden en coöperatieven, kapitaalsgroepen
 intellectueel-culturele verenigingen (bv. vrijmetselaars)
 kerk
nadruk op parlementsfracties.
S OCIAAL - ECONOMISCHE BENADERING ( EERST ZIJN ER DUS DE PARTIJEN EN DEZE MANIFESTEREN
ZICH IN DE INSTELLINGEN , DIE ZE DESNOODS WIJZIGEN ).
-
-
reacties op nieuwe problemen t.g.v. nieuwe mogelijkheden (bv. industrialisering)
Hoe mensen nu reageren op de nieuwe problemen, wordt bepaald door ieder zijn
persoonlijkheid, maar deze lijkt op haar beurt weer mede bepaald door een aantal breuklijnen.
Mensen aan dezelfde kant van de breuklijn hebben meestal gelijkaardige standpunten.
breuklijnmodel met klassieke tegenstellingen
o religieuze/ideologische (katholieken/vrijzinnigen)
o etnische (o.a. taal/natie) (Vlaanderen/Wallonië)
o economische: primaire, secundaire, tertiaire sector
o sociale: werkgever/werknemers
uit deze breuklijnen vloeien de drie klassieke tegenstellingen in de Belgische politiek voort.
o Ideologische, etnische, socio-economische
Nieuwe sociaal-economische vraagstukken geven (soms!) aanleiding tot nieuwe partijen (in de
ste eeuw niet langer “materialistisch”):
o Ecologie “Groen ” en “ecolo”
o Vrouwenbeweging
o Noord-zuidpolitiek
o Vredesproblematiek
o Vergrijzing
… niet steeds even sterk …
2. FUNCTIES
Eenmaal opgericht heeft een politieke partij vele opdrachten. Haar belangrijkste functies zijn
expliciterend , mobiliserend, rekruterend en organisatorisch.
functies:
-
Organisatorisch: van losse samenhang tot partijtucht: de partij dient te zorgen voor cohesie in de
groep opdat op alle vlakken de neuzen in dezelfde richting blijven staan.
o nadeel: vrije wil mandataris? vrij mandaat? meningsuiting?
Expliciterend: van belangen tot programma
o nadeel: starheid, gebondenheid parlement aan regeerakkoord
Mobilisering van de massa: uiteindelijk is het de bedoeling elke kiesgerechtigde te overtuigen in
het stemhokje voor de partij te stemmen.
o nadeel: financiering
Recrutering en vorming van de mandatarissen: uit de geïnteresseerden en geëngageerden
rekruteert de partij vervolgens haar kandidaten, haar partijfunctionarissen en politieke
mandatarissen.
o nadeel: aristocratische tint
evoluties:
-
Professionalisering (bv. debat verloning mandaten)
Specialisering
Electoralisering, particratie, financiering
Aanpassing aan de media
58
C. SUMMIERE GESCHIEDENIS VAN DE BELANGRIJKSTE BELGISCHE PARTIJEN
0. UNIONISME (1830-1846)
-
-
geen georganiseerde partijen
katholieken (de Lammenais) en liberalen regeren gezamenlijk (buitenl.dreiging)
o in het Nationaal Congres zetelen meer katholieke dan liberalen, maar uit respect voor de
unie die ze met de liberalen hebben gesloten tegen de gemeenschappelijke vijand Willen
I, buiten ze die meerderheid niet uit (grote invloed van Lammenais  onder zijn invloed
staan de Belgische katholieken positiever tegenover de liberale ideeën).
macht ligt bij grootgrondbezitters, kerk en vorst
vrijheid staat hoog in aanzien
o taalvrijheid leidt de facto tot verfransing
 Nog geen kiem Vlaamse ontvoogding (!Orangisme)
o industriële-economische ontwikkeling
 Vroegsocialisme: vooral vanuit ambachten
o vrijheid van onderwijs
 Afschaffen Rijksuniv. Leuven, dus UCL en ULB, naast RUG
1. DE LIBERALEN (1846-1884)
-
-
1846 eerste liberaal congres (Frère-Orban):
o organisatie met lokale afdelingen (steun Loge)
o zes-punten-programma (compromis conservatief-doctrinairen en progressieven)
Uitingen liberalisme:
o België als industriële topnatie (bv.Cockerill)
o Handelsvrijheid d.m.v. van vrij op te richten vennootschappen
o Afschaffen stedelijke octrooibelastingen
o Het werkmansboekje voor arbeiders
o Art. 1781 BW: werkgever wordt geloofd i.v.m. loon
o Werkrechtersraden: werkgever-voorzitter
Gevolg: eerste schoolstrijd (L.O.) (regering Frère-Orban/Van Humbeeck (1879-1884)
Liberalen na 1884
o Tot W.O. I: oppositie en tegenstelling gematigd-doctrinairen v. progressieven
o Interbellum: verlaten anti-clericalisme, aandacht sociale problemen, anti-Flamingantisme
o Na W.O. II: de partij wordt even voorbijgestoken door de communisten als (kwantitatief)
derde partij. O.i.v. de koningskwestie en schoolstrijd: coalities socialisten-communisten.
o
9 O’s: verruiming naar Katholieken:
-PLP, maar voorbijgestoken door Volksunie
o 1970: scheiding PVV-PLP (Vlaams-Waals)
1979: (Waalse broeders herbronnen: PRL)
o 1980-9 ’s: urgermanifesten van Verhofstadt: burger moet centraal staan en daarom
moet partij verruimen  VLD
(in Wallonië wordt PRL MR)
2. DE SOCIALISTEN
-
Chronologisch vormden de socialisten na de liberalen als tweede een partij in België.
Van het midden van de 19de eeuw tot de Eerste Wereldoorlog bepaalt de sociale kwestie de
politieke agenda.
vakbonden (1857): Gentse wevers en spinners
o niettegenstaande coalitieverbod (wet Le Chapelier)
eerste “internationale” (Internationale ssociatie van rbeiders) (1864) congresseert in Brussel
Gent: Vooruit (mutualiteit, spaarkas, coöperatieve, dagblad)
Vlaamsche Socialistische Arbeiderspartij (1877)
 Belgische Socialistische Partij (1870, na fusie met Brusselse groepen)
 Belgische Werkliedenpartij (BWP) (1885: na aansluiting met de Walen)
o.a. E.Anseele, eerste Vlaamse socialist in de Kamer van Volksvertegenwoordigers
o als reactie op economische crisis
o streeft naar algemeen stemrecht
59
-
-
o deologisch programma op punt: Quaregnon 1894
Na W.O. I: gezien de negentiende-eeuwse sterkte van de katholieken en de liberalen en hun
geneigdheid tot coalitie, duur het tot 1919, de eerste verkiezing volgens het algemeen
enkelvoudig stemrecht, voor de BWP echt doorbreekt met een kwart van de stemmen 
regeringsdeelname, o.a. H.De Man, maar … collaboratie
Na W.O. II: B.S.P. (Belgische Socialistische Partij), o.a. uitbouw sociale zekerheid
Socialisten na W.O. II:
-
individueel lidmaatschap i.p.v. collectief via vakbonden en verenigingen.
. an cker premier: sociale uitbouw, maar… tweede schoolstrijd
9 ’s: grootste successen na stakingen tegen de eenheidswet.
9 ’s: taalsplitsing
99 ’s: aftakeling in Vlaanderen (o.a. door Zwarte Zondag) en zoektocht naar nieuwe troeven:
SP.a.
3. DE K ATHOLIEKEN
-
-
De katholieken zijn vanaf de onafhankelijkheid numeriek sterk en politiek actief.
Jaren 1860: katholieke congressen van Mechelen bouwen de katholieke zuil uit
Jaren 1870: federatie(s) van conservatieve kringen en kiesverenigingen
1879/1884: (eerste) schoolstrijd
Democratiserende tendensen (i.t.t. conservatieve kringen (C. Woeste))
o middengroepen pleiten voor een corporatieve maatschappij
 (Volksbond; Boerenbond; Joris Helleputte)
o arbeidersbeweging (Daensisme) vooral na Rerum Novarum (1891)
 Christene Volkspartij
o Vlaamse beweging
o kanaal: Het Volk
Interbellum: Belgische Katholieke Unie
Na W.O. II: Christelijke Volkspartij (CVP/PSC)
Van haar electoraal succes maakt de partij tussen 1950 en 1954 gebruik om het vrije onderwijs te
steunen  tweede schoolstrijd
Coalities tot 1999!
CVP na W.O. II
-
9
’s: autonomie laamse/Waalse partijafdelingen
o ’ : laamse en Waalse vleugel meer autonomie
o ’ : Leuven laams leidt tot het definitief uiteengaan
9 ’s: defederalisering
Vele premiers
1999: dioxinecrisis waardoor CVP zwaar verliest.
2001: CD&V
4. DE TAALPARTIJEN
-
-
De vrijheid van het gebruik der talen heeft in de 19de eeuw geleid tot een volledig verfranste
Belgische staat. De reacties van Vlaamse zijde zijn al in het midden van de 19de eeuw op gang
gekomen, maar ze hebben slechts laat aanleiding gegeven tot het ontstaan van een nieuwe partij.
Aan de meeste Vlaamse grieven is immers gehoor gegeven binnen de bestaande partijen.
1859/1861 Meetingpartij slechts kort en lokaal succes
o Taalstrijd ontwikkelt zich vooral BINNEN partijen
o Ideologische tegenstelling domineert (katholieken – liberalen)
W.O. I en Interbellum: Frontpartij en VNV
Na W.O. II:
o Volksunie
o na Egmontpact 1977:
 opsplitsing Vlaams Nationale Partij en Vlaamse Volkspartij
60
o
 jaar later samen een kartellijst maken: Vlaams Blok)
 1989: cordon sanitaire
 later “ laams elang” na veroordeling.
FDF en RW
5. DE COMMUNISTEN
België heeft nooit een echt succesvolle communistische partij gekend, maar na de Tweede Wereldoorlog
slagen de communisten er toch even in om deel uit te maken van een brede coalitieregering. In zekere zin
is het extreme communisme overigens precies door die regeringsdeelname geneutraliseerd. Dat aan de
communistische partij de kans werd geboden mee in een regering te stappen, moet grotendeels verklaard
worden door de rol die de verzetsmensen van het communistisch geïnspireerde Onafhankelijkheidsfront
hebben gespeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog en in tijden van Koude Oorlog kan de
partij geen steun meer vinden in het communistische Rusland, wat er, samen met internet twisten, voor
zorgt dat ze vrij gauw quasi doodbloedt.
§2. DE BELANGRIJKSTE POLITIEKE EVOLUTIES
A. KERK EN STAAT EN HET IDEOLOGISCHE DEBAT
-
Omdat de Kerk een wezenlijke rol speelt bij de realisatie van de Belgische staat als reactie tegen
Willem I, heeft een radicale scheiding van kerk en staat, naar het voorbeeld van de Verenigde
Staten van Amerika, nooit kans gemaakt.
België: creatie “monsterverbond”
Vrijheid en scheiding, maar:
o Betaling bedienaren
o Subsidiëring wereldlijke middelen (nu gewest)
Erkende erediensten:
o Rooms-katholiek, protestants,
o anglicaans, joods, orthodox,
o islamitisch
o (+ vrijz.lekenconsulenten)
onderwijs:
-
Eerste schoolstrijd (liberalen)
o 1879-1884
o Lager onderwijs
o Schaft subsidie van de vrije gemeentescholen af  verhogen belastingsdruk. Gemeenten
verplicht neutraal onderwijs met moraal (‘geuzen’)
o Einde liberale hegemonie
o Katholieke regering van 1884 maakt de liberale schoolwet ongedaan.
-
Tweede schoolstrijd (socialisten)
o 1954-1958
o Middelbaar onderwijs
o Verminderen subsidies t.b.v. nieuwe rijksscholen
o SCHOOLPACT (duidelijk voorbeeld particratie)
 Typisch voor de elgische “pactenpolitiek”: vrij keuze tussen een school met, of
eens school zonder katholieke inslag.
-
Ook: Cultuurpact (1973)
o beginnende communautisering.
61
B. VERDERE UITBOUW VAN DE VERZORGINGSSTAAT VIA OVERLEGDEMOCRATIE
-
-
-
-
-
In een 9de eeuw van liberalen en “geliberaliseerd” katholieken, is er geen plaats voor
staatsinterventie. Het duurt tot de oprichting van de BWP (socialisten) voor het ongebreidelde
liberalisme in vraag wordt gesteld. De nieuwe partij probeert munt te slaan uit de opeenvolgende
sociale onlusten.
Impact socialisme na stakingsgolven
’s: sociale wetten (veel Duitse inspiratie)
o Beperking kinder- en vrouwenarbeid
o Arbeidsongevallenverzekering
o Verplichte ziekteverzekering
o Codificatie arbeidsvoorwaarden en inspectie
Van W.O. I tot W.O. II
o
ijdragen pensioenen, kinderbijslag, …
o Afschaffing stakingsverbod en ontwikkeling collectief overleg d.m.v. paritaire comités
(C O’s)
 Plan van de Arbeid (De Man): geleide staatseconomie (Keynes)
Na W.O. II:
o Het sociale overleg loopt door onder de bezetting en zo word eigenlijk de naoorlogse
evolutie van het sociaaleconomische recht al voorbereid, niet in het parlement, maar
tussen de sociale partners zelf en in overleg met de regering.
 Clandestiene onderhandelingen onder bezetter: sociaal pact 1944 tussen
vakbonden en werkgevers.

erplichte sociale zekerheid wordt als algemeen systeem ingevoerd in ’ -‘
Essentieel is te onderstrepen dat de massa’s nieuwe reglementeringen en staatsinterventies in de
tweede helft van de 20ste eeuw eigenlijk geen producten meer zijn van de klassieke
vertegenwoordigingsdemocratie, maar van de “overlegdemocratie”.
C. VAN VLAAMSE ONTVOOGDING TOT FEDERALE STAAT
1. DE TAALKWESTIE
-
1840: cultureel-literair (bv. David): petitie – flamingantisme
1856: commissie der Vlaamse grieven
Gerechtelijke mistoestanden (bv. Coucke en Goethals)
 taalwetten: 1873: strafzaken
1878: bestuur: Vlaams in Vlaanderen (Frans mag) – niet in Wallonië
1883: officieel onderwijs5
1890: Nederlandstalige colleges rijksuniversiteit
1898: Gelijkheidswet6 (Wet-Coremans-De Vriendt)
-
Interbellum (de aan de Vlamingen gedane beloften worden uitgevoerd), o.a.:
o 1930: Vernederlandsing Universiteit Gent
o 1921 en 1932: gelijkheid tussen Vlamingen en Walen: territorialiteitsbeginsel
o 1932: streektaal is onderwijstaal, nu zowel voor het vrije als het officiële onderwijs
o 1935: gerechtszaken
o 1938: gebruik der talen in het leger.
5
De opleiding in de eigen taal is natuurlijk de katalysator van een toenemend belang dat aan de eigen taal
gegeven wordt.
6 Alle wetten moeten zowel in het Frans als in het Nederlands afgekondigd worden. Beide teksten
verschijnen naast elkaar in het Staatsblad en ze hebben dezelfde authentieke kracht.
62
2. DE DEFEDERALISERING
-
-
Interbellum:
o compromis des Belges (Huysmans-Destree)
o Studiecentrum tot hervorming van de staat
o 1938: adviserende cultuurraden
W.O. II: probleem van collaboratie (en amnestie)
9 ’s: laamse beweging herstelt zich
9 ’s: talentellingen, taalgrens en Leuven laams
1970: EERSTE STAATSHERVORMING
De staatshervormingen:
1.
1970 (G. Eyskens): 3 cultuurgemeenschappen met decreterende bevoegdheid behalve voor de
Duitstalige gemeenschap (dubbelmandaat parlement).
[1977-78: Egmont- en Stuyvenbergakkoorden (niet gerealiseerd)]7
2.
1980 (W. Martens): gemeenschappen (ook persoonsgebonden) en gewesten krijgen ‘raad’ en
‘executieve’ ( WHI ). Ook de Duitstalige gemeenschap krijgt nu decreterende bevoegdheid,
terwijl Brussel nog op een regeling wacht. Ook Arbitragehof krijgt in deze periode haar vorm (zie
vorig hoofdstuk).
3.
1988 (W. Martens): Brussel krijgt haar vorm (Brussels Hoofdstedelijk Gewest), betonneren
faciliteitengemeenten, communautisering onderwijs, financiering van gem. en gew.
4.
1993 (J.L. Dehaene)(Sint-Michielsakkoorden): financiering deelstaten herbekeken, einde
dubbelmandaat, bijsturen bicameralisme (senaat voortaan reflectiekamer en ontmoetingsplaat
voor de gemeenschappen), splitsing Brabant.
5.
2003 (G. Verhofstadt)(Lambertmont- en Lombardakkoorden): o.a. nieuwe bevoegdheden voor de
gemeenschappen en gewesten, financiering wordt aangepast, defederalisering van gemeenten en
provincies, gewesten krijgen grotere autonomie.
6.
2011 (E. Di Rupo): Vlinderakkoord, o.a. BHV
D. DE ROL VAN DE VORST
MACHT
-
Leopold I: zit zelf ministerraad voor, macht vermindert na afschaffen ambtenarenparlement
(afzetbare ambtenaren voor meer dan 1/3de in het parlement)
Leopold II: Congo en bouwbeleid
Albert I: mythologisering o.i.v. oorlog, zit nog tot 1930 steeds de ministerraad voor, daarna
minder en minder.
Leopold III: het drama van de koningskwestie. Tot en met de Tweede Wereldoorlog is de Koning een
belangrijke politieke macht. De koningskwestie betreffende de rol van Leopold in de Tweede
Wereldoorlog, stelt hieraan een einde. Aan Boudewijn en Albert II kan nog slechts een unificerende en
matigende functie toegeschreven worden, geen reële macht.
INVLOED
-
Boudewijn (mini-koningskwestie en moreel gezag)
Albert II
7
voor het eerst wordt het naast elkaar bestaan van staat, gemeenschappen en gewesten genoemd, wat
dan ook het basisidee zal zijn voor latere hervormingen.
63
Koningskwestie (met volksraadpleging):
-
-
Regent (Prins Karel) i.p.v. Leopold III
Kritieken:
o Snelle overgave en weigering Regering-Pierlot te volgen naar Londen
o Onderhoud met Hitler
o Huwelijk met Liliane Baels
o Autoritaire houding t.o.v. regering en parlement
o Politiek testament: eist verontschuldigingen van regering
Omvorming tot CVP/PSC (Kerstprogramma 1945) met electoraal voordeel  zij willen Leopold
terughalen.
Referendum van 12 maart 1950 (57,68 % pro)
Doden in Grâce- erleur…
Troonsafstand t.v.v. Boudewijn
HOOFDSTUK 10. EN NU …?
64
Download