Hoofdstuk 2: De fundamenten uit de oudheid §1. De oudste bouwstenen van het publiekrecht A. De bakermat aan de Middellandse Zee De beschaving is begonnen in de vruchtbare halve maan. Men is begonnen met de landbouw, waar de eerste steden ontstaan zijn. De oudste stad is Jericho. Je krijgt een zekere taakverdeling. Ze kennen verschillende wetenschappen en beschikken voor de uitoefening daarvan over het belangrijke middel van het schrift. Je krijgt het ontstaan van de schriftstelsels: het spijkerschrift en de hiëroglyfe. Vanaf het ogenblik dat het schrift ontstaat, krijg je een bureaucratie. Ook zonder schrift kan je kennis opbouwen en overdragen, maar dan is het meer fragiel. Zonder schrift is er geen geschiedenis. Als we dan kijken naar de bakermat van onze westerse beschaving, dan hebben we 3 fundamentele pijlers. Jeruzalem is bekend omdat het de heilige stad bij uitstek is. Griekenland, vooral in 4de-­‐5de eeuw voor Christus, daar heeft zich de filosofie ontwikkeld. Dit is de 2de grote pijler. De filosofie die via allerlei omwegen gediend heeft als constante inspiratiebron voor de denkers in verschillende periodes. Rome, was belangrijk als wereldrijk, maar ook en vooral omwille van het Romeins recht. Kort samengevat: religie van Jeruzalem, ratio van Athene en het recht van Rome. Het zijn de Romeinen die, verder bouwend op de hen voorafgaande culturen, het recht tot een wetenschappelijk hoger niveau verheffen. Dit gebeurt overigens slechts heel geleidelijk in de loop van vele eeuwen. Uiteindelijk zal de Christelijke Kerk van deze Romeinse verworvenheden gebruik maken om een eigen structuur en rechtssysteem uit te bouwen. Wanneer het grote Romeinse Rijk verdwijnt, blijft de Kerk overeind en zorgt daarmee voor het behoud van de juridische know-­‐how waarop de latere staten van West-­‐Europa verder zullen bouwen. §2. Het spontaan gegroeide recht: het gewoonterecht A. Wat is de gewoonte? Legitimatie en bron Gewoonterecht moet je onderscheiden van de gewoonte. Gewoonte is iets wat je gewoon bent om te doen, een bepaalde habitude. Eerst soep eten, dan pas hoofdgerecht. Dit is een gewoonte in sociologische zin. Het gewoonterecht is een bepaalde gewoonte die afgedwongen kan worden. Het is historisch gezien de meest belangrijke formele rechtsbron en de meest belangrijke legitimatie van het recht. Vandaag is de wet het belangrijkste. Deze benadering is dus conservatief. Recht is wat er steeds geweest is (en dus moet blijven). Recht is volgens deze visie in essentie gewoonterecht. Bij de Germanen was het gewoonterecht de enigste vorm van wetgeving. Belangrijke rol van de rechtspraak. Wat is daar de rol van? Het is tijdens het proces dat men de gewoonte zal vinden. Zonder rechtspraak heeft gewoonte weinig betekenis. Correcter is het echter te stellen dat de rechtspraak een belangrijke rol speelt in het vaststellen of bewijzen van een regel, terwijl de regel zelf er eigenlijk al altijd geweest is of minstens geacht moet worden al altijd bestaan te hebben. Wie de gewoonte bestudeert over een lange periode, stelt vast dat ze zich wel degelijk aanpast aan de sociale, politieke, technische en andere ontwikkelingen. Het is ogenschijnlijk statisch, het lijkt altijd hetzelfde, maar als je dat van op afstand bekijkt, dan zie je dat de gewoonte alsmaar evolueert. Omdat het stil evolueert maar de indruk wekt statisch te zijn, zouden we het Yasmine G. 22 gewoonterecht “statisch evolutief” of “evolutionair” kunnen noemen, dit in tegenstelling tot het revolutionair recht. B. Bestaansvoorwaarden: herhaling en dwang Vooraleer iets gewoonterecht wordt, moet het meerdere malen toegepast worden. Herhaling is het objectieve element. Het tweede element is eerder subjectief. De sanctie, de dwang, mensen moeten aanvoelen dat het verplicht is op deze manier te doen. Iets wordt op dezelfde manier gedaan omdat de rechtssubjecten de indruk hebben dat zij zo moeten handelen om juist te handelen. Herhaling en sanctie vormen de twee essentiële componenten van het gewoonterecht. Vaak gebeurt de herhaalde handeling ook uit noodzaak of gewoon ingevolge een natuurwet. Zo is het een natuurwet die wie heel moe is, in slaap valt. Opdat er van een gewoonterechtsregel sprake zou kunnen zijn, moet de handelende persoon over een keuzevrijheid beschikken, maar binnen deze vrijheid steeds dezelfde keuze maken en daartoe dus zijn wil uiten. Ten slotte moet het ook om een sociaal waarneembaar gedrag gaan. Het gewoonterecht is gewild, het is iets wat de mensen willen en niet puur individueel. De gemeenschap is het eens over het gewoonterecht. C. Kenmerken Het is ongeschreven, vanaf het ogenblik dat het neergeschreven wordt, is het geen gewoonterecht meer. Maar als het ongeschreven is, is het ook moeilijk te bewijzen. Je kan het oplossen op 2 manieren: het is algemene kennis, het is notoir. De andere mogelijkheid is via een turbe, dit is een soort van ondervraging van een aantal ouderen die daar ervaring in hebben. Het gewoonterecht is enorm versnipperd, ieder gebiedje heeft zijn gewoonterecht. Ook qua personaliteit zit er verschil op. Afhankelijk van de soort persoon dat je bent, zit er ook verschil op (bastaard, (niet-­‐) geestelijke,…) Je krijgt veel verschillende regels, veel verschillende gewoontes. Dit is positief, het is lokaal aangepast, maar het is vooral negatief, er zitten namelijk heel veel verschillen in het gewoonterecht. Dit zorgt voor enorme rechtsonzekerheid. Het is ook typisch voor minder ontwikkelde maatschappijen. Toepassing: de heerlijkheden. Een bepaald gebied komt onder controle van een Germaanse koning, die verdeelt het territorium onder hun ridders. Dat zal op zijn beurt stukken verdelen. Op den duur is er een lappendeken van feodaliteit. In elke heerlijkheid zal een bepaald machtshebber aan de macht zijn. Die zal ook de juridische macht uitoefenen en op die manier krijg je die versnippering van verschillende toepassingen van het recht. De ene heer zal sterker staan dan de andere, zal ook meer eisen van zijn ondergezetenen. Op den duur krijg je een situatie van verschillende toestanden. In het begin is dit op basis van macht, langzaam evolueert dit naar recht. Het wordt een bepaalde gewoonte om dit op een bepaalde manier te doen. In sommige heerlijkheden is het bv. de gewoonte dat er 1/10 van de oogst naar de heer gaat. In andere heerlijkheden is er de gewoonte dat er paar jaar 2 kippen en een varken wordt afgestaan. Zelfs in dorpen met enkele tientallen inwoners zijn tijdens de Middeleeuwen vaak 2 of meer costumen toepasselijk, naargelang de plaats waar men woont of de sociale status die men heeft. Positief daarbij is dat het gewoonterecht daardoor optimaal aansluit bij de eigen volksaard. Negatief daarentegen is dat conflicten ontstaan wanneer een juridisch probleem rijst tussen 2 subjecten met een verschillend gewoonterecht. Er komt een zekere juridisering van die machten: het omzetten van een bepaalde feitelijke toestand naar een bepaalde juridische toestand via het gewoonterecht. De twee belangrijkste toepassingsbeginselen ter zake zijn de territorialiteit en de personaliteit. Een gewoonterechtsstelsel werkt territoriaal wanneer het van toepassing is op alle rechtsverhoudingen binnen het territorium van de costume, binnen de grenzen van de heerlijkheid, van het dorp, van de Yasmine G. 23 stad, van de kasselrij,… Een personeel toepasselijke wet of gewoonterechtelijke regel daarentegen volgt als het ware de persoon, waar die zich ook bevindt. De rol van het gewoonterecht is vandaag niet helemaal uitgespeeld. Als de andere formele bronnen van recht een bepaald probleem niet oplossen, vult de gewoonte nog steeds hiaten. Precies omdat het (gewoonte)recht “statisch evolutionair” is, komt het vaak ook via achterpoortjes, haast ongemerkt, het vigerend recht binnen. D. De verhouding wet-­‐gewoonte Vanaf het ogenblik dat het opgetekend wordt, is het geen gewoonte meer. Er zijn een aantal private optekeningen. Particulieren die regels opschrijven die belangrijk zijn in hun gebied. Belangrijker: de publieke optekeningen. Daar kan een onderscheid gemaakt worden in lokale overheden (hallegeboden, voorgeboden, keuren, staturen, bannen,…). Steden konden bepaalde wetgeving uitvaardigen. Casus: statuten van de stad Brussel, we zitten bij het erfrecht. “Het geheugen is vergankelijk, die blijft niet constant. ” Dit is geen turbe, maar ze hebben wel gesproken met de oudste, de beste en ze hebben daarna over hun raad nagedacht en gediscussieerd en de punten en rechten voort geschreven. Dit is een optekening van gewoonterecht, want mensen vergeten dat dit verandert. Van scheydinghe ende deylinghe. Vader en moeder hebben bepaalde goederen, als ze overlijden, wie erft dit? De wettige kinderen, je bent geboren binnen het huwelijk. Bastaarden erven niet. Ze krijgen allemaal evenveel. Het andere onderscheid is de nationale overheid. Er zijn 4 te onderscheiden fasen in de optekening van nationaal gewoonterecht volgens Gilissen. (1) Keizerlijke ordonnantie van 7 oktober 1531. Karel V was destijds keizer. Hij gaf de opdracht het gewoonterecht op te tekenen. Waarom? Het zal de misbruiken doen ophouden en het zal de rechten van de onderdanen waarborgen. Dit moet binnen de 6 maand gebeuren. Alle ondergeschikte besturen moeten dus het gewoonterecht optekenen en opsturen naar Keizer Karel, dit is niet haalbaar. In 1546, dus 15 jaar later stuurt Keizer Karel een brief naar de Raad van Vlaanderen waarin hij zijn beklag doet. (2) Karel V stuurt op 30 januari 1546 een brief aan de Raad van Vlaanderen. Hij vindt dat het te traag gaat. In Gent is pas in 1563 het gewoonterecht opgetekend en gehomologeerd. Een gehomologeerde costume, is dit gewoonte of wetgeving? Het is wetgeving naar de vorm, naar de inhoud is het van oorsprong gewoonterecht. Het is geen gewoonterecht meer als het uitgevaardigd wordt door de nationale overheid. Procedure: (1) Lokale overheden maken ontwerpkohier. De kohier is een register. (2) Onderzoek door verantwoordelijke instelling (in graafschap Vlaanderen: Raad van Vlaanderen) en eventuele wijzigingen in samenspraak met lagere overheden. (3) Onderzoek door geheime raad en overleg met Raad van Vlaanderen. (4) Na overeenstemming: homologatie. RUBRIEK XXVI, artikel 11: niemand zal bastaard zijn aan moeders zijde. Dit is hetzelfde als de turbe (zie supra). Maar nu is het uitgezonderd de incestkinderen. De gehomologeerde costume zegt dus dat het niet uitmaakt of je een wettig kind bent, want je mag nog altijd erven van je mama. Uitgezonderd als je papa een heilige is, of als je uit incest ontstaat, of een overspelige bastaard zijt. Dit is een achteruitgang van Yasmine G. 24 de turbe. De homologatieprocedure is geen klakkeloze optekening van het gewoonterecht. De wetgever komt hier dus intussen. (3) De Hertog van Alva (1569-­‐1579) komt naar onze gewesten. 1 van de opdrachten die hij van de koning kreeg was om spoed te zetten achter die homologatie. De Franse koning had eerder al inspanning gedaan om het gewoonterecht op te schrijven en te homologeren. De Hertog van Alva zei “U stuurt binnen de 6 maanden uw gewoonterecht naar mij op, of het wordt als onbestaande beschouwd en zal niet meer toegepast worden. Het zal gewoon opgelegd worden.” Dan zijn de meeste lagere overheden in gang geschoten. Ze hebben bepaald teksten vlug opgestuurd. Daar is op zich niet zo heel veel meer gebeurd. We zaten toen in volle oorlog tussen de hertog van Alva en de Prins van Oranje. Wegens de oorlogsomstandigheden is daar weinig mee gebeurd, de hertog is terug moeten vertrekken. (4) We krijgen dan toch nog een volgende homologatie. Die loopt tot 1750. De aartshertogen Albrecht en Isabella. Isabella is de dochter van Filips II. Zij werden aangesteld als heersers van onze gewesten die op dat ogenblik een soort van semi-­‐onafhankelijkheid had. Er was wel een geheime clausule, als ze kinderloos zouden overlijden dan zouden deze gewesten terugkrijgen. Ze hebben het Eeuwig Edict afgekondigd. Waarom is dit belangrijk? Het is gehomologeerd, gewoonterecht dat opgetekend is. §3. Het recht wordt een autonome wetenschap: het Romeins recht A. Belang en periodisering Waarom moeten wij ons bezighouden met een recht dat niet meer bestaat? Het grote belang is omwille van de perceptie van het Romeins recht voor het ontstaan en de evolutie van onze rechtswetenschap. Het ius commune, of het gemeen recht. Dit werd overal bestudeerd. Het Romeins recht heeft onze rechtswetenschap tot een hoger niveau getild. Het is tot op de dag van vandaag een grote inspiratiebron. Wat de inhoud betreft, is het vooral privaatrecht. Maar er zijn ook zaken die belangrijk zijn voor het publiekrecht. Keizer: ‘mythe’ veel heersers inspireerden zich op dat Romeins recht om hun eigen macht als heerser te kunnen legitimeren. Republiek: het is een blijvende bron van inspiratie geweest voor ons. Onze senaat is afkomstig van de Romeinse senaat. B. Een kort historisch overzicht 1. Het oud-­‐Romeins recht (ca. 753 v. Chr.-­‐ca. 250 v. Chr.) Historische duiding Rome zou gesticht zijn in de zevende eeuw voor Christus. Het is een klein agrarisch en primitief stadje. Ze zullen geleidelijk aan meer en meer veroveren. De term civis heeft een militaire oorsprong en betekent oorspronkelijk “wapenbroeder”. Rome staat militair sterk. De soldaten beschikken, omwille van hun strijdinzet, over vrijheden, libertates. Hiervoor moesten ze 10 jaar legerdienst vervullen. De familia is bijzonder belangrijk, dit onder leiding van de pater familias. De pater is het hoofd van de familie, maar ook van de gronden en de goederen. Het is een Romeinse man die regeert als een klein dictatortje in zijn huis. Instellingen Er zijn 2 grote basissen. De eerste grote was de Koningstijd. De koning was de militaire leider die over het imperium (= soevereine macht) beschikte, maar het imperium was beperkt door de Yasmine G. 25 libertates. De mos maiorum waren de zeden van de voorouders, de vrijheden, een soort gewoonterecht dat bestond. Er waren 3 standen onder de koning: de patriciërs, de stand die de grond in bezit had, de plebejers, de vrije burgers van Rome en de clientes, zij waren afhankelijk van de patriciërs. De rijkste klasse verdrijft uiteindelijk de koning. De koning wordt verjaagd in 510 en er ontstaat een republiek. De patriciërs grijpen de macht en ze vormen de senaat, de “raad van de ouden”. Later zetelen ook de plebejers in de Senaat. Er zijn geen verkiezingen! Men komt erin op basis van verdienste (meestal oud-­‐magistraten) en blijft senator voor het leven. Er zijn een aantal volksvergaderingen. Vergaderingen waarop het volk bijeenkomt volgens verschillende finaliteiten, 3 comitia en 1 volksraad: • • • Comitia centuriata gebaseerd op militaire grondslag Tributa op basis van de stadswijken en de oude tribus Curiata op basis van een territoriale indeling De comitia is met de patriciërs en de plebejers, de volksraad bestaat louter uit plebejers. De volksvergadering maakt bepaalde regelingen. Er zijn ook een aantal magistraten die de macht uitoefenen en openbare functies vervullen: • • • • • • • Priesters voor het religieuze Connsuls voor het politiek en het militaire aspect Praetoren voor de juridische kant Censoren voor de goede zeden quastoren voor het financiële Aedielen voor de markten Volkstribunen waren de vertegenwoordigers van de plebejers. Ze moesten de plebejers verdedigen ten opzichte van de patriciërs. De magistraten worden verkozen, ze worden aangesteld voor een bepaalde periode, namelijk 1 jaar. Het annaliteitsbeginsel wil zeggen dat ze voor 1 jaar aangesteld zijn zodat machtsmisbruik ten gevolge van gewenning voorkomen wordt, onmiddellijk herverkiezing in dezelfde functie is in principe ook niet mogelijk. De collegialiteit zorgt er voor dat ze altijd met 2 zijn. Het is geen alleen functionerende consul of praetor, ze zijn altijd met 2 om elkaar in evenwicht te houden. Ze kunnen ook veto’s stellen tegen elkaar. De dictator is echter één man, die door de consuls wordt aangesteld in noodsituaties en bijzondere volmachten heeft. Via de lex curiata de imperio van de comitia curiata krijgen de consuls en Praetoren hun functie toegewezen. Een belangrijk element is ook dat er een hiërarchie is tussen die verschillende magistraten en dat zij eventueel verantwoordelijkheid moeten afleggen in de senaat. Een hogere magistraat kan een lagere controleren en zelfs schorsen. Als zij zaken mispeuteren, malversaties (ambtsmisdaad), dan worden ze strafrechtelijk aansprakelijk gesteld. Rechtsbronnen Mos maiorum is best te beschouwen als het gewoonterecht, alleroudste rechten die verworden zijn door die civis romani. Standaarden van degelijk burgerschap. We zagen eerder dat gewoonterecht typisch is voor minder ontwikkelde plaatsen (zie supra), Rome is op dat moment niet ver ontwikkeld. (Leges regiae, dit zijn koningswetten, een door de latere rechtswetenschap controversiële rechtsbron. Is een particuliere verzameling van rechtspraak van koningen. We weten hier niet zoveel van, enkel verwijzingen in latere wetten) Twaalftafelenwet van 450 v.C., een officiële optekening van het oude recht. Zegt weinig over staatsinrichting maar meer over regelingen tussen militairen + iets over tovenarij. Ze bevat een aantal disccusiepunten. Deze wet garandeert de gelijkberechting van patriciërs en plebejers. Yasmine G. 26 Andere wetten, nieuwe wetten worden gemaakt in volksvergaderingen: de comitia maken leges en de volksraad plebiscieten. -­‐ Leges: letterlijk: bindingen, het zijn wetten van de comitia. -­‐ Plebiscieten: gemaakt in de volksraad en golden oorspronkelijk enkel voor plebejers maar de Lex Hortensia (287 v.C.) maakt ze algemeen toepasselijk, dus ook op patriciërs, en mogen we ze voortaan ook leges noemen. (vandaag betekent dit aanvaardbaar maken bij het volk, politici plebisciteert). -­‐ Senatusconsulta: de raadsbesluiten van de senaat. Hebben nog geen kracht van wet, ze geven gewoon hun advies. 2. Het voor-­‐klassieke recht (ca. 250 v. Chr.-­‐ca. 0) Historische duiding Rome ontwikkelt zich van een kleine stadstaat naar een wereldstad. Dit is enkel mogelijk door hun sterke militaire organisatie en discipline. Rome wordt een wereldstad, wat het gevaar op moreel verval met zich meebrengt namelijk het toezicht van de censoren verzwakt. (In Rome zelf komen er handelspartners, de stad groeit voortdurend, de censor heeft minder toezicht) Instellingen De evoluties beïnvloeden de instellingen, de instellingen die al bestonden blijven. Er komen 2 nieuwe instellingen: -­‐ 2 soorten praetoren (Deze kunnen beslissingen nemen in verband met recht.) nl. praetor urbanus (van de stad, voor de Romeinen zelf) en praetor peregrinus (gerechtelijke en juridische verhoudingen/geschillen tussen Romeinse burgers en vreemdelingen en tussen vreemdelingen onderling). -­‐ Aanstelling provinciegouverneurs in veroverde gebieden: naarmate het rijk groter wordt, gaat men ondergeschikte macht geven aan elk van die provincies die m’n onder controle probeert te houden. (de provincies worden vandaag ook door een gouverneur bestuurd) De term praefecti komt vandaag nog steeds voor in Frankrijk, de departementleiders. Rechtsbronnen De gewoonte is iets voor onderontwikkelde samenlevingen, ze deemstert langzaam weg. De wetten en de plebiscieten worden belangrijker. Het magistratenrecht ontwikkelt zich sterk. De praeter is de magistraat die zich hiermee bezighoudt. De praeter zal in die periode een grote activiteit aan de dag leggen en het praetorenrecht zal zich ontwikkelen. De ‘praetoriaanse rechtsvorming’. Dit wordt nog steeds gebruikt door de ontwikkeling van het recht door de rechtspraak. Het proces voor de praeter verliep in 2 fasen. De eerste fase is de apud praetorum. Als u een juridisch probleem heeft, gaat u naar de praeter. Je vraagt of de praeter een actio (= formule) kan verlenen voor het probleem. De praeter heeft een heleboel actiones. Hij kan bv. de actio de ejectis vel effusis geven. U loopt in Rome over straat en bent blij, plotseling gooit iemand pipi naar beneden. Wat kan u dan doen? U kan naar de praetor gaan en zeggen dat je schadevergoeding vraagt. Hij zal een actio verlenen. Daarna kan je naar de eigenlijke rechter gaan en die zal nagaan of je verhaal wel klopt. Als dit kan bewezen worden, dan zal een bepaalde schadevergoeding toegekend worden. Yasmine G. 27 De praeter zelf, spreekt geen recht. Als die feiten kunnen bewezen worden volgens die actio, dan zal er schadevergoeding toegekend worden door de rechter, die geen magistraat is. Dit is de apud judicem. Ieder jaar komt er een nieuwe praeter. Als de praeter stopt, zal hij alle actios die hij verleend heeft opschrijven in een edict. Op die manier doet de praetor via de formele omweg van de procedure eigenlijk aan materiële rechtsvorming. Het ius honorarium zal zich ontwikkelen, dit is een synoniem voor het magistratenrecht. Het ererecht, het staat in tegenstelling tot het ius civile. In het magistratenrecht, wat soepeler is, is meer ruimte voor de werking van de goede trouw. Dan is er ook nog het ius gentium, dit zal ontwikkeld worden door de praeter peregrinus. De doctrine ontwikkelt zich geleidelijk aan tot formele rechtsbron. De jurisprudentes zijn de rechtsgeleerden, ze bekwamen zich in het recht. Ze worden specialisten en geven advies aan de praeter of mensen. 3. Het klassieke recht (ca. 0-­‐ca. 250) = hoogtepunt Romeins recht Historische duiding Crisis van republiek: instellingen gaan dingen doen die ze niet zouden moeten doen. Er ontstaan burgeroorlogen, bepaalde figuren zullen de macht grijpen en dynastieën beginnen vormen. Het is een keizerrijk met princeps die de macht in handen heeft (aanvoerder/romeinse keizer) van Caesar naar Keizer Augustus. Formeel gezien is het nog steeds een republiek, maar eigenlijk achter die façade nemen bepaalde dynastieën de macht in handen. Zij zijn de alleenheersers over Rome. De princeps trekt die macht naar zich toe. De republikeinse instellingen blijven wel nog formeel bestaan. We krijgen de Pax Romana, de Romeinse vrede, het hoogtepunt van macht in de provincies. In Rome is er een broeinest van politieke intriges. Constitutio Antoniniana in 212 verleent Caracalla aan bijna elke rijksinwoner het burgerrecht (niet aan de slaven). Dit leidt tot een wazig onderscheid ius civile/ius gentium (ook Edict van Caracalla genoemd). In deze periode komt ook het recht, of beter de rechtswetenschap, tot een toppunt van bloei. Instellingen De nieuwe instelling bij uitstek is het keizerschap met de Keizer/Princeps. De keizer neemt de functies van consul, censor en tribuun in 1 functie op. Enkel de praetorambt blijft, de keizer houdt zich hier niet mee bezig. Keizer benoemt en controleert de Senaat (in de republiek was het net andersom). Hij trekt aan de touwtjes van de senatoren. De besluiten die de Senaat zal maken, zijn besluiten van de keizer. Hij bouwt een administratie uit onder leiding van praefecti (topambtenaren). Dit was een financieel bijzondere zaak, als je gedurende een jaar provinciegouverneur kon zijn, dan kreeg je de vrijheid om gedurende 1 jaar belastingen te innen. De regerende keizer duidt zelf zijn opvolger aan. Soms geeft dit aanleiding tot dynastieën of de keizer kiest eerst een bekwaam iemand uit, die hij dan adopteert. In de derde eeuw speelt het leger een belangrijke rol bij de keizerskeuze. Rechtsbronnen De gewoonte verdwijnt, het was al weggedeemsterd maar nu verdwijnt het. De wetten en de plebiscieten verdwijnen ook, de Keizer heeft hier geen nood aan. De besluiten van de Senaat worden wetgeving, eigenlijk is dit verkapte keizerlijke wetgeving. Yasmine G. 28 Het magistratenrecht vermindert in belang. Dit omwille van 2 redenen: 1. Nieuwe magistraten nemen steeds quasi integraal ht edict van de voorganger over. Er is zoiets als het Edictum Perpetuum van Hadrianus, men heeft beslist om een eeuwig durend edict te bepalen. Een definitieve lijst van actiones. Er komt ook een nieuwe procesvorm, die de bestaande procesvormen voor de praetor omzeilen. 2. De keizer voert een nieuwe vorm van gerechtelijke procedure in. De cognitio extraordinaria, letterlijk vertaald, de buitengewone kennisname. Dit zijn mensen die processen zullen voeren voor de ambtenaren van de keizer. Met de mogelijkheid om tegen de beslissing van de ambtenaar hoger beroep aan te tekenen bij de keizer zelf. Zo ontstaat het hoger beroep. Het Keizersrecht is in deze periode de belangrijkste formele rechtsbron, dit is via constitutiones die hij maakt op basis van de edictale macht en het imperium waarmee hij bekleed is. Je kan de constitutiones opdelen in 4 verschillen categorieën. -­‐ -­‐ -­‐ -­‐ Edicten: algemene regels. Decreten: rechterlijke oordelen, een rechterlijke beslissing naar aanleiding van een concreet geschil. Rescripten: schriftelijke adviezen (o.a. op prejudiciële vragen: een vraag van een lagere rechtbank aan een hogere rechtbank (hier dus de keizer) om te weten hoe men het recht moet toepassen), het is een tussenvonnis. Mandaten: bestuurlijke bevelen aan ondergeschikte ambtenaren. Er is nog een categorie van belang: het juristenrecht. De rechtsgeleerden ontwikkelen zich en komen tot een bijzonder hoog niveau. Dit is het hoogtepunt van het Romeins recht. Er ontstaan rechtsscholen. Een aantal van die juristen krijgen het ius respondendi, dit is de keizer die het recht verleend aan juristen. De belangrijke juristen mogen in de naam van de keizer advies geven. De Romeinse juristen werken op een heel andere manier dan wij vandaag. Zij vertrekken steeds vanuit concrete problemen. De casuïstiek is de manier waarop zij werken. Wij vertrekken vanuit principes en definities en passen die toe op casussen. Het is dus in principe omgekeerd. Je krijgt in die periode de grote juristen, waaronder Gaius. Hij heeft ten behoeve van zijn studenten een leerboek gemaakt: Institutiones van Gaius. Het is het begin van systematisering (personenrecht, zakenrecht,...) en het bevat enkele definities. Institutiones van Justinianus zal uiteindelijk kracht van wet krijgen + bestudeerd worden in de middeleeuwse universiteiten en een grote richtlijn leveren voor de moderne rechtswetenschap 4. Het na-­‐klassieke recht (ca. 250-­‐ca. 527) Historische duiding Het Romeinse Rijk wordt geconfronteerd met grote problemen. Het antwoord dat hier op komt, de keizer wordt een soort dominus. De reden waarom in het late keizerrijk de keizer dominus wordt genoemg, is het feit dat de fiscus als zijn persoonlijk dominium wordt beschouwd. Het dominaat is de keizer als absolute machthebber binnen het Romeinse Rijk. Het Rijk wordt opgedeeld in een oostelijk en een westelijk gedeelte door Diocletianus. Keizer Constantijn maakt in Constantinopel een tweede roklshoofdtad. 2 kleine gedeeltes zijn gemakkelijker te beheersen dan 1 groot geheel. Binnen elke deel komt er nog een opsplitsing met een keizer (augustus) en een onderkeizer (caesar). Er komt een tetrarchie: 2 keizers en 2 onderkeizers. Het Christendom komt op. Het wordt getolereerd en kort hierna wordt het de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk. Het Westen valt in 467. De germaanse legeraanvoerder Odoaker stoot Romelus Augustulus van de troon. Yasmine G. 29 Instellingen Het is een dominaat, het enige van instelling dat nog telt is de Keizer en zijn administratie. ‘Quod principi placuit, legis habet vigorem’, wat de keizer behaagt, dat is wet. Keizers wil is wet. De keizer laat zich daarbij adviseren door het consistorium, de hoogste keizerlijke adviesraad. Rechtsbronnen We krijgen een vulgarisering, een vereenvoudiging. Het hoge niveau kan niet meer aangehouden worden, het moet eenvoudiger, het is dus een grote stap achteruit. Wat blijft er nog over? het keizersrecht en het juristenrecht. Men begint de massa aan rechten te ordenen. Het recht ontwikkeld door de juristen zal vereenvoudigd worden. Door de citeerwet (426), een aanduiding van 5 (klassieke) juristen wiens geschriften mogen geciteerd worden als gezaghebbende rechtsbron. Dit zijn de enige die we nog mogen overhouden. Er ontstaat ook een hiërachie als er een probleem is, dan moet je de lijst afgaan. Ook wat de leges betreft, die wordt ook herleid tot een selectie van wetgeving. In de Codex Theodosianus (438) wordt deze opgenomen. De keizerlijke wetten worden systematisch samengebracht in een wetboek. Deze codex komt op initiatief van Oost-­‐Romeinse keizer Theodosius. 5. Het Justiniaanse recht (527-­‐565) Geschiedenis De Keizer Justinianus van het Oost-­‐Romeinse Rijk deed een aantal heroveringen in het West-­‐ Romeinse Rijk. Militair was hij dus tamelijk succesvol. Op religieus vlak heeft hij de Haghia Sophia neergezet in Istanbul. Tribonianus was zijn minister van justitie. Instellingen Qua instellingen, hetzelfde als de vorige periode. De keizer is de absolute heerser, zijn administratie leidt het geheel in goede banen. Rechtsbronnen Het Corpus Iuris Civilis bestaat uit 4 delen, allen uitgevaardigd door de Keizer. Het is een verzameling van 4 verschillende zaken. Codex Justinianus: de geüpdatete versie van de Codex Theodosianus. Theo zijn eigen geheel van wetgeving met allerlei keizerlijke constitutiones. Dit wordt niet zomaar overgenomen. Dit wordt volledig herwerkt onder andere via schrappen en interpolaties (kleine veranderingen). Het is dus een geheel van wetgeving. Digesten of Pandekten: het belangrijkste deel. Digesten zijn ordeningen en pandekten betekent alles omvatten. Dit is een bloemlezing van de geschriften van vooral die 5 belangrijkste juristen: Papinianus, Paulus, Gaius, Ulpianus en Modestinus. Instituten: gebaseerd op de instituten van Gaius, een klein leerboekje die de essentie weergeeft van het Romeins recht op dat ogenblik ten behoeve van rechtsstudenten. Napoleon heeft zich hierop gebaseerd voor ons BW. Novellen: de Keizerlijke wetgeving die is uitgevaardigd na het CIC, het is geen officiële versie en ook niet alles is in het Latijn, maar in het Grieks. Het heeft dus geen officiële kracht van wet. De codificaties onder Justinianus zijn vooral het werk van commissies geleid door Tribonianus, die als quaestor sacri palatii een soort van minister van Justitie was. Om te vermijden dat het codificatiewerk opnieuw het voorwerp van speculatie en discussie zou worden, kondigt de keizer een Yasmine G. 30 commentaarverbod af. De samengevoegde teksten mogen niet meer betwijfeld, bediscussieerd of bekritiseerd worden. Of dit verbod is opgevolgd, valt echter ten zeerste te betwijfelen. Al evenveel twijfels rijzen over de vraag naar de (onmiddellijke) impact van de Justiniaanse codificaties. Gezien de omvang van het compilatiewerk en de beperkte kopieermogelijkheden van de tijd, is het zeer onwaarschijnlijk dat de hele bevolking van het immense rijk effectief heeft kunnen kennis nemen van deze wetgeving. Het belang van de Justiniaanse codificaties ligt niet in de onmiddellijke toepassing ervan, maar wel in de invloed die ze vooral na haar herontdekking in de elfde eeuw in Noord-­‐Italië, zal uitoefenen. Het zijn de Justiniaanse codificaties, door de latere rechtswetenschap Corpus Iuris Civilis genoemd, die de basisteksten vormen van het universitaire rechtsonderwijs door de eeuwen heen en meteen de grondslag van het Europese ius commune. 6. Het Byzantijnse recht (567-­‐1453) Na Justinianus blijft het ORR nog bestaan tot de val van Constantinopel in 1453. Dit recht heeft echter geen invloed voor ons recht. Het gaat over exotisch recht. §4. De Kerk De kerk is geëvolueerd van een vervolgde godsdienst naar een staatsgodsdienst. De kerk heeft zich genesteld binnen dat Romeinse Rijk als staatsgodsdienst. Bij het verdwijnen van dat Romeinse Rijk is de kerk blijven bestaan als instelling. Ze heeft veel overgenomen van dat rijk; latijn, het schrift. De kerk zal de missing link zijn tussen dat rijk en onze middeleeuwen. De kerk zal een belangrijke rol spelen in de middeleeuwen als een soort bewaarder van de romeinse cultuur. Tot het moment dat het Romeins recht herontdekt zal worden. Yasmine G. 31