MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2009 VAK: DATUM: TIJD: Geschiedenis 8 juli 2009-05-29 10.45 – 12.45 Aantal pagina’s: 3 Aantal opgaven: 6 Correctie model: De model antwoorden zijn richting gevend Zuid- en Zuidoos -Azië Invloeden van buiten zijn in de geschiedenis van Zuid- en Zuidoost Azië een geregeld verschijnsel geweest. Het Indisch subcontinent heeft al in een ver verleden achtereenvolgens te maken gekregen met Afars, Perzen, Grieken, Scythen, Mongolen en in een recenter verleden met Fransen en Engelsen. De Afars legden de inheemse bevolking hun taal, het Sanskriet, op, brachten het vedisme als religie mee en introduceerden een kastenmaatschappij waarin soldaten en later priesters domineerden. Aan de Perzische tijd herinneren de invoering van het Aramees en invloeden in de architectuur. De invallen der Grieken hebben geen beslissende invloed uitgeoefend, maar wel veel weerstand opgeroepen, wat tenslotte tot de vorming van het heel Noord-lndia omvattend Maurya-rijk heeft geleid. Een van de koningen van dit rijk, Asoka, ging over tot het boeddhisme en verbreidde dit door heel Indië. Dit deden ook de Scythen, die de echte veroveraars van Indiё worden genoemd. Rond 1500, toen de Portugezen juist hun zee-imperium in deze richting gingen uitbreiden, kwamen de Mongolen en stichtten het 'imperium van de Grootmogol'. Het heeft zich min of meer tot het midden van de vorige eeuw kunnen handhaven, dank zij een hechte organisatie en een voor die tijd modern leger. Voor wat Zuidoost Azië betreft, kan voor de 19e eeuw een onderscheid gemaakt worden tussen Indische, Chinese en Spaanse invloedssferen die elkaar soms ook wel hebben overlapt. Een typisch kenmerk van de Indische invloed waren rijken die zonder strakke organisatie rond een koning waren opgebouwd, die alle macht bezat. Van hem was ook de grond, die door boeren of boerengemeenschappen werd bewerkt. Een voorbeeld van Chinese invloed was de centralistische monarchie zoals die in Vietnam heeft bestaan, met een confucianistische ambtenarenhiërarchie en landadel. Op de Filippijnen ontstond pas onder Spaanse invloed een bovenregionale politieke structuur, die groepen dorpen in een centralistische staat verenigde. Tot ver in de 18e eeuw hadden de Europeanen die in deze gebieden waren doorgedrongen, afgezien van de Filippijnen, weinig aan doelbewuste territoriale expansie gedaan. Het ging de Compagnie primair om handelsvoordelen, die echter met zo min mogelijke kosten moesten worden verkregen. Daarom gingen ze in de regel niet veel verder dan handelsposten en scheepsstations met het omringend achterland voor zich opeisen. Dat begon tegen het einde van de 18e eeuw te veranderen. De Nederlanders hadden toen zelf een groot deel van Java en Ceylon en andere gebieden in Indonesië in bezit genomen. Het gezag van de Engelsen strekte zich al omstreeks 1820 over een belangrijk deel van het Indische subcontinent en enkele gebieden in Maleisië uit. Een eeuw later was op Thailand na vrijwel geheel Zuid- en Zuidoost 1 Azië in koloniale rijken opgedeeld. Dit Europese expansieproces bracht voor de betrokken gebieden grote veranderingen met zich mee. Al in het begin van de 19e eeuw begonnen deze veranderingen in Brits-Indië en Nederlands-Indië zichtbaar te worden. In de eerste plaats betekende het een fundamentele verandering in de relatie met Europa. Al bleef de handel in luxe- en in Europa gewilde goederen doorgaan, als gevolg van de industriële revolutie wilde men deze gebieden nu als afzetmarkt voor eigen industrie producten en als grondstoffenleverancier gaan benutten. De massale import van goedkope textielproducten uit Manchester ruïneerde het inheemse handwerk. Steden als Dacca die op dit gebied centra van betekenis waren, zagen hun import vrijwel tot nul gereduceerd en raakten ontvolkt. Daarentegen beleefden plaatsen als Calcutta, die een schakel werden in de verbinding met Europa, een snelle groei. Door het verdwijnen van de welvaart en het wegtrekken van een deel van de bevolking kwamen grote gebieden in het noorden van India in een toestand van chronische malaise te verkeren. Elke economische stimulans viel weg, het land werd verwaarloosd en door rondtrekkende benden onveilig gemaakt. In het moederland werd de inheemse nijverheid als een lastige concurrent beschouwd. Vanuit Lancashire werd het proces van desïndustrialisatie in India nadrukkelijk gestimuleerd. Uit: Ger van Roon Europa en de Derde Wereld Bladzijde 42 tot 44 l. (2) (2) (2) (2) (2) (2) (2) ( 2) (2) Tekstinhoudelijke vragen 1. Welke volkeren hadden voor 1500 grote invloed uitgeoefend op de ontwikkelingen in Zuid– en Zuidoost Azië op religieus en technologisch gebied? De Afars en de Perzen 2. Wat was het belangrijkste gevolg van de Griekse bemoeienis met Zuid- en Zuidoost Azië? Het riep veel weerstand op wat tenslotte tot de vorming van het Maurya-rijk heeft geleid. 3. Waardoor konden de Mongolen standhouden tegenover andere overheersers? De hechte organisatie en de voor die tijd moderne leger 4. Welk volk zorgde ervoor dat de Portugezen geen al te grote invloed konden uitoefenen op de ontwikkeling van Zuidoost Azië? De Mongolen 5. Wat was het belangrijkste kenmerk van de Indische invloed in Zuid- en Zuidoost Azië? De rijken die zonder strakke organisatie rond een koning waren opgebouwd die alle macht bezat. 6. Welke ontwikkeling in Europa zorgde voor de verandering van de relaties met Zuid en Zuidoost Azië? De opkomst van de industriële revolutie. 7. Welke functie kregen de veroverde gebieden in de 19e eeuw? Grondstoffenleverancier en afzetmarkt 8. Noem twee zaken uit de laatste alinea waaruit blijkt dat de periode of fase van het moderne imperialisme een funeste invloed had op de onderworpen gebieden. Gebieden raakten ontvolkt, verwaarlozing van het land, chronische malaise. 9. Schrijf twee kenmerken van het informeel imperialisme in de tekst op. Weinig doelbewuste territoriale expansie/ Stichten van handelsposten en 2 (2) scheepsstations. 10. Welke Europese staat begon met het formele imperialisme of kolonialisme in Zuidoost Azië? Nederland ll. Tekstgerelateerde vragen (4) 1. Toon aan dat imperialisme niet alleen een Europese aangelegenheid was. Andere dan Europese landen deden aan overheersing, uitbuiting en onderdrukking 2. Noem een(1) uitingsvorm van imperialisme op. Kolonie en invloedssferen 3. Welk product was volgens de tekst erg gewild in Europa? Katoen, specerijen en edelmetalen. 4. Wanneer begon de fase van het kolonialisme in Zuidoost Azië? Aan het einde van de 18e eeuw 5. Noem twee motieven van het moderne imperialisme die niet in de tekst genoemd zijn op. Investeren van overtollig kapitaal/ gebieden zoeken om bevolkingsoverschot te herbergen. 6. Welke imperialisme theorie wordt behandeld in de tekst? Motiveer je antwoord. De klassiek economisch imperialisme theorie: groeimogelijkheden van het kapitalisme niet onbegrensd. Men had slechts grondstoffen, afzetmarkten en investeringsmogelijkheden nodig, politieke overheersing is daarom niet nodig. (2) (2) (2) (4) (4) lll. Tekstgerichte vragen: (4) 1. Toon aan dat er in de tekst zowel van informeel- als formeel imperialisme sprake is. Stichten van handelsposten en scheepsstations enerzijds en anderzijds de bezetting van Java en Ceylon 2. De ontwikkeling van het ene land leidt tot de onderontwikkeling van het ander land. Toon het bovenstaande met behulp van de tekst aan. Massale import van goedkope textielproducten uit Manchester ruïneerde het inheemse handwerk, anderzijds gingen steden die relaties onder hielden met de Europeanen vooruit/ Het achterland verpauperde. 3. In welke fase van het imperialisme hebben de Europeanen de behoefte gehad om de inheemse samenlevingen in bijvoorbeeld Afrika te veranderen? Het moderne imperialisme. (4) (2) lV. Het kolonialisme heeft enerzijds een heleboel ellende voor de gekoloniseerde volken in Amerika, Azië en Afrika meegebracht, anderzijds heeft het ook voor enkele positieve zaken gezorgd. (2) 1. Noem een positief gevolg van het kolonialisme voor de gebieden met een “primitieve beschaving”. Gezondheidszorg / onderwijs 3 (4) (4) (4) (4) (2) 2. Wat was het gevolg voor de gebieden met een hoge beschaving? Decimering door ziekten/ achteruitgang/ structuren afgebroken op economisch en politiek gebied. 3. Hoe kregen de Spanjaarden controle over de Indiaanse gemeenschappen in Amerika? Door hun systeem af te breken/ ontstaan van het encomienda en departimiento systeem. 4. Noem twee nadelen van het imperialisme van voor 1850 voor Afrika op. De ontvolking door de slavenhandel/ stimuleren van onderlinge stammenoorlogen. 5. Met welke imperialisme theorie probeerden de Europeanen aan te tonen dat het kolonialisme voordelen had voor de onderworpen gebieden? Klassiek politiek imperialisme theorie: “The White Man’s Burdon”. 6. In welke fase van het nationalisme gebruiken de opstandelingen zuiver parlementaire middelen? Bourgeois nationalisme. V. In vele Latijns-Amerikaanse landen heerst een anti-Amerikaanse stemming: vooral vanwege de bemoeienis van de CIA in de binnenlandse aangelegenheden van die landen. (4) (4) (4) 1. Noem twee zaken waarmee de VS geassocieerd wordt. Beschermen van rechtse groeperingen / militaire interventies/ afzetten van linkse groeperingen. 2. Wat was het belangrijkste doel van de Alliance for Progress? De anti-Amerikaanse stemming in Latijns-Amerika tegengaan/ de slechte economische situatie van de Latijnsamerikaanse landen tegengaan/ kortom: de Amerikaanse belangen veilig stellen. 3. Geef kort aan waarom Fidel Castro van Cuba in conflict kwam met de VS. De nationalisatie van de Amerikaanse bedrijven. Vl. Na de Tweede Wereldoorlog braken er in vrijwel alle Europese koloniën opstanden uit die een einde wilden maken aan de Europese overheersing. (2) (4) (4) 1. Van welke type revolutie was er sprake bij de onafhankelijkheid van India? Conservatief nationalistische revolutie. 2. Noem twee landen waar er sprake was van een sociaal-economische revolutie. Mozambique, Tanzania, Cuba, China. 3. Tegen welke type revolutie waren de koloniale mogendheden gekant? Motiveer je antwoord. Sociaal-economische revolutie: vanwege het feit dat de Europese belangen werden aangetast. Cijfer= score + 10/ 10 4