MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2011 VAK DATUM TIJD : GESCHIEDENIS : MAANDAG 20 JUNI 2011 : 10.45 – 12.45 UUR N.B. DEZE TAAK BESTAAT UIT 4 PAGINA’S EN 6 OPDRACHTEN l. “Ik kwam, ik zag, ik overwon”, zijn woorden van de Romeinse krijgsheer Julius Ceasar. Het karakter van het imperialisme tijdens Caesar verschilde wezenlijk van het imperialisme dat opkwam als gevolg van het kapitalisme. Met betrekking tot het imperialisme bestaan diverse indelingen en theorieën. De meest gangbare indeling, is de politieke indeling. (4) 1. Welke imperialisme theorie was dominant tijdens de oudheid? Motiveer het antwoord. 2. Vergelijk het imperialisme tijdens de oudheid met het imperialisme vanaf de opkomst van het kapitalisme aan de hand van één verschil en één overeenkomst. 3. Geef een politieke indeling van het imperialisme met periodisering aan. 4. Noem vier volkeren op die zich hebben beziggehouden met imperialisme vanaf de opkomst van het kapitalisme. (4) (4) (2) ll. Volgens Immanuel Wallerstein moet de geschiedenis als een totaal geschiedenis bestudeerd worden. De samenhang in dat systeem is de economie. Bepalend in die economie is het kapitalistisch systeem, waarin drie opeenvolgende varianten worden onderscheiden. Vooral de laatste fase van het kapitalisme ging gepaard met intensieve kolonisatie, waarbij directe gezag werd uitgeoefend over gebieden. (3) (4) 1. Welke zijn de drie varianten van het kapitalisme? 2. Verklaar waarom de laatste fase van het kapitalisme gepaard ging met intensieve kolonisatie. 3. Leg een relatie tussen “The White Man’s burden” en de kolonisatie van gebieden. (4) Inheemse landbouw naar koloniaal model Een centrale vraag van veel historici is waarom Europa de doorbraak naar het industrialisatieproces heeft gemaakt. Allereerst was er de groeiende intellectuele autonomie, vervolgens de opkomst van niet-magische verklaringen voor natuurverschijnselen. Resultaten 1 van 4 van de nieuwe kennis vonden toepassing in praktische zaken als navigatie en tijdberekening. Zo ging aan de uitvinding van James Watt(1768) twee eeuwen van experimenten vooraf. Deze en andere uitvindingen vergden een lange aanloop en resulteerden in de 18e eeuw in een kettingreactie van technologische vernieuwingen die ten grondslag lagen aan de industriële revolutie. De industriële revolutie gaf een stimulans tot het openleggen van nieuwe continenten. Door zijn economische dynamiek en militaire superioriteit kreeg Engeland een voorsprong op andere landen en had geen behoefte aan een beschermende markt in de vorm van(meer) koloniën. Vanuit dat gezichtspunt waren koloniën lastig, kostbaar en ouderwets. Adam Smith pleitte daarom succesvol voor vrijhandel. Het handelsmonopolie van de East India Company werd beëindigd(1813), aan de slavernij kwam een eind en steun werd verleend aan de vrijwording van Latijns-Amerika en de openlegging van China(1839). Engeland werd het centrum waar ruwe grondstoffen werden ingevoerd en geruild tegen afgewerkte producten. Een belangrijk gevolg van de industrialisatie en vrijhandel was dat het lokale handwerk buiten Europa ernstig werd geschaad of zelfs helemaal weggevaagd door de goedkope westerse import. Nergens verliep het kolonisatieproces zo snel en ingrijpend als in Afrika in de 19e eeuw. Rechte lijnen bakenden onderlinge invloedssferen af en verdeelden het land. De “rush into Afrika” viel daarom samen met de concurrentie van opkomende industriële mogendheden als Frankrijk en Duitsland. De uitkomst was de behoefte eigen grondstoffen en afzetmarkten veilig te stellen. De industriële revolutie in Europa heeft zodoende de opdeling van Afrika in de hand gewerkt. Het zwaartepunt werd verlegd van de kustgebieden naar de binnenlanden en van slavenhandel naar landbouwproductie. De Afrikaanse landbouw werd op uiteenlopende manieren betrokken bij de wereldmarkt. Koloniale regeringen konden verschillende keuzes doen, van het toelaten van blanke kolonisten tot het plegen van gedwongen arbeid. De integratie van Afrika in de wereldeconomie impliceerde in veel gevallen specialisatie in slechts een of twee producten, omdat de industrie in het moederland die producten op grote schaal en tegen een lage prijs nodig had. De exclusieve oriëntatie op slechts een of twee exportproducten, resulteerde in overspecialisatie en afhankelijkheid. In Azië produceerde de Indonesische archipel een veelheid aan gewassen voor de wereldmarkt. In 1811 kwam Java in handen van de Britten. Zij vervingen het systeem van gedwongen arbeid en productieleverantie door een landbelasting, die een vijfde deel van de oogst bedroeg. Toen de Indonesische eilanden weer onder Nederlands bestuur kwamen, bleef het stelsel van landbelasting gehandhaafd. Gouverneur-generaal van den Bosch koos in 1830 voor een nieuwe koers in de agrarische politiek met de invoering van het cultuurstelsel. De economische vernieuwing was nodig, omdat het beheer over de kolonie verlies dreigde op te leveren voor het moederland. Het cultuurstelsel bouwde voort op regelingen die al ten tijde van de Verenigde Oost-Indische Compagnie van kracht waren in Preangar(Zuidwest-Java). Daar waren de boeren vrijgesteld van landbelasting, maar verplicht bepaalde hoeveelheden tropische producten af te dragen aan de staat. Het cultuurstelsel bepaalde dat ook buiten de Preangar dorpelingen geen belasting hoefden te betalen in geld of slecht verkoopbare producten, maar voortaan ongeveer een vijfde van het bouwland moesten vrijhouden voor de teelt van exportgewassen. De ‘koloniale waren’ mochten alleen aan de regering worden 2 van 4 geleverd, die de boeren in ruil daarvoor een plantloon betaalde. Aanvankelijk ging men uit van vrijwilligheid, maar al snel werd een element van dwang ingevoerd. Van den Bosch noemde dwang een noodzakelijke basis voor de vooruitgang van de economie en beschaving in de kolonie. Bron: D. Kooiman: Kapitalisme, Kolonisatie en Cultuur(bewerkt) Arme en rijke landen in historisch perspectief(Amsterdam, 2009) lll. Tekstinhoudelijke vragen (2) (2) ( 2) (2) 1. Welke twee factoren waren verantwoordelijk voor de industrialisatie in Europa? 2. Toon met behulp van de tekst aan dat er sprake was van een industriële evolutie. 3. Noem twee redenen waarom Engeland in de 18e eeuw voorstander was van een liberale economische politiek. 4. Toon aan dat de industrialisatie van Engeland bijgedragen heeft tot deindustrialisatie buiten Europa. 5. Noem twee politieke gevolgen op van het moderne imperialisme voor Afrika. 6. Welke transformatie maakte de handel in Afrika door tijdens het moderne imperialisme? 7. Wat was doorslaggevend voor van den Bosch om het cultuurstelsel in te voeren? 8. Geef een omschrijving van het cultuurstelsel volgens de tekst. lV. Tekstgerelateerde vragen (2) (2) (4) 1. Noem twee uitingsvormen van het imperialisme op die in de tekst voorkomen. 2. Welke uitvinding bracht de kettingreactie van technische uitvindingen opgang? 3. Tijdens welke fase van het nationalisme werd China in 1839 opgedeeld en welke groep verzette zich hiertegen? 4. Toon aan dat monocultuur de afhankelijkheid van de koloniën bevorderd heeft. 5. Beargumenteer van welke imperialisme theorie wordt uitgegaan in de tekst. 6. Zie de zinsnede: “van het toelaten van blanke kolonisten voor permanente vestiging”. Noem het soort imperialisme op dat hieraan ten grondslag ligt en geef twee landen aan die als gevolg hiervan zijn ontstaan. 7. Toon aan dat de huidige politieke instabiliteit in de meeste Afrikaanse landen mede het gevolg is van de willekeurige verdeling van het land. (2) (2) (2) (2) (4) (4) (4) (4) V. Hoewel de nationalistische bewegingen van de verschillende landen eigen karakteristieken hadden, maakte het nationalisme over het algemeen drie fasen door. De bevolking in de onderdrukte gebieden hebben niet vrijwillig de overheersing geaccepteerd, maar zich vanaf het eerste contact verzet. In Latijns3 van 4 Amerika begon de onafhankelijkheidsstrijd al vroeg in de 19e eeuw. De strijd heeft doorgaans niet geleid tot fundamentele sociale veranderingen in de samenlevingen. (4) (4) (4) 1. Noem één politieke - en één economische oorzaak op van de onafhankelijkheidsstrijd in Latijns-Amerika. 2. Verklaar waarom de strijd van de bevrijdingsbewegingen in Latijns-Amerika over het algemeen niet zijn uitgemond in sociale revoluties. 3. Leg aan de hand van twee argumenten uit waarom in de neokoloniale fase er geen sociale veranderingen zijn opgetreden in Latijns-Amerika. Vl. Na de Tweede Wereldoorlog bereikte het dekolonisatieproces een hoogtepunt, waarbij veel landen in Azië, Afrika en het Caribische gebied achtereenvolgens hun politieke onafhankelijkheid verwierven. (2) 1. Geef twee problemen waarmee soevereine staten na hun onafhankelijkheid werden geconfronteerd. 2. Bij welke type revolutie hebben ex-koloniën “ relatief” meer profijt gehad? 3. Waaruit blijkt dat de Algerijnse bevrijdingsoorlog een rol van betekenis heeft gespeeld in het dekolonisatieproces in Afrika? 4. Welk land in Afrika heeft een poging gedaan om het kapitalisme te vervangen door self-reliance, democratie en eventueel het socialisme? 5. Vergelijk de betrokkenheid van de kolonisator in het dekolonisatieproces van Indonesië en Suriname. (2) (4) (2) (3) CIJFER = SCORE + 10/ 10 4 van 4