Imperialisme

advertisement
MINISTERIE VAN ONDERWIJS
EN VOLKSONTWIKKELING
UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2011
VAK
DATUM
TIJD
: GESCHIEDENIS
: MAANDAG 20 JUNI 2011
: 10.45 – 12.45 UUR
N.B. DEZE TAAK BESTAAT UIT 6 PAGINA’S EN 6 OPDRACHTEN
Correctie model
Modelantwoorden zijn richtinggevend. Andere antwoorden van gelijke strekking zijn ook goed
te rekenen. In geval van twijfel(bij grote afwijkingen van het correctiemodel) kan een
bespreking met minstens één lid van de opstellingscommissie plaatsvinden. Soms kan een
bepaalde formulering een heel ander antwoord mogelijk maken dan de opstellers hadden
voorzien.
l.
“Ik kwam, ik zag, ik overwon”, zijn woorden van de Romeinse krijgsheer Julius
Ceasar. Het karakter van het imperialisme tijdens Caesar verschilde wezenlijk
van het imperialisme dat opkwam als gevolg van het kapitalisme. Met betrekking
tot het imperialisme bestaan diverse indelingen en theorieën. De meest gangbare
indeling, is de politieke indeling.
(4)
1. Welke imperialisme theorie was dominant tijdens de oudheid? Motiveer het
antwoord.
Klassiek politieke imperialisme theorie, omdat imperialisme tot doel had
uitbreiding van het grondgebied buiten de eigen grenzen om een wereldrijk te
vestigen.
2. Vergelijk het imperialisme tijdens de oudheid met het imperialisme vanaf de
opkomst van het kapitalisme aan de hand van één verschil en één overeenkomst.
Verschil: in de oudheid werden aaneengesloten gebieden veroverd, terwijl na
opkomst kapitalisme gebieden overzee werden veroverd.
Overeenkomst:Bij beide is er sprake van gewelddadig optreden tegen degenen
die verzet pleegden.
3. Geef een politieke indeling van het imperialisme met periodisering aan.
Vroeg(informeel) imperialisme 1500 – 1870 / Moderne(formeel) Imperialisme:
1870 – 1914/ Imperialisme tijdens het Interbellum: 1919-1939/ Neo kolonialisme:
1945 - heden
4. Noem vier volkeren op die zich hebben beziggehouden met imperialisme vanaf de
opkomst van het kapitalisme.
Engelsen, Portugezen, Fransen, Spanjaarden.
(4)
(4)
(2)
Pagina 1 van 6
ll.
Volgens Immanuel Wallerstein moet de geschiedenis als een totaal geschiedenis
bestudeerd worden. De samenhang in dat systeem is de economie. Bepalend in die
economie is het kapitalistisch systeem, waarin drie opeenvolgende varianten
worden onderscheiden. Vooral de laatste fase van het kapitalisme ging gepaard
met intensieve kolonisatie, waarbij directe gezag werd uitgeoefend over gebieden.
(3)
1. Welke zijn de drie varianten van het kapitalisme?
Handelskapitalisme, industrieel kapitalisme, monopolie kapitalisme.
2. Verklaar waarom de laatste fase van het kapitalisme gepaard ging met intensieve
kolonisatie.
Door de industrialisatie ontstond de behoefte aan grondstoffen en afzetmarkten.
Gebieden werden hierdoor veroverd en bij het eigen grondgebied gevoegd.
3. Leg een relatie tussen “The White Man’s burden” en de kolonisatie van gebieden.
Is een cultureel motief waarbij (Europeanen)blanken het als hun missie
beschouwden hun cultuur, taal en godsdienst op te leggen aan achtergebleven
gebieden.
(4)
(4)
Inheemse landbouw naar koloniaal model
Een centrale vraag van veel historici is waarom Europa de doorbraak naar het
industrialisatieproces heeft gemaakt. Allereerst was er de groeiende intellectuele autonomie,
vervolgens de opkomst van niet-magische verklaringen voor natuurverschijnselen. Resultaten
van de nieuwe kennis vonden toepassing in praktische zaken als navigatie en tijdberekening.
Zo ging aan de uitvinding van James Watt(1768) twee eeuwen van experimenten vooraf.
Deze en andere uitvindingen vergden een lange aanloop en resulteerden in de 18e eeuw in een
kettingreactie van technologische vernieuwingen die ten grondslag lagen aan de industriële
revolutie.
De industriële revolutie gaf een stimulans tot het openleggen van nieuwe continenten.
Door zijn economische dynamiek en militaire superioriteit kreeg Engeland een voorsprong op
andere landen en had geen behoefte aan een beschermende markt in de vorm van(meer)
koloniën. Vanuit dat gezichtspunt waren koloniën lastig, kostbaar en ouderwets. Adam
Smith pleitte daarom succesvol voor vrijhandel. Het handelsmonopolie van de East India
Company werd beëindigd(1813), aan de slavernij kwam een eind en steun werd verleend aan
de vrijwording van Latijns-Amerika en de openlegging van China(1839). Engeland werd het
centrum waar ruwe grondstoffen werden ingevoerd en geruild tegen afgewerkte producten.
Een belangrijk gevolg van de industrialisatie en vrijhandel was dat het lokale handwerk buiten
Europa ernstig werd geschaad of zelfs helemaal weggevaagd door de goedkope westerse
import.
Nergens verliep het kolonisatieproces zo snel en ingrijpend als in Afrika in de 19e
eeuw. Rechte lijnen bakenden onderlinge invloedssferen af en verdeelden het land. De “rush
into Afrika” viel daarom samen met de concurrentie van opkomende industriële mogendheden
als Frankrijk en Duitsland. De uitkomst was de behoefte eigen grondstoffen en afzetmarkten
veilig te stellen.
Pagina 2 van 6
De industriële revolutie in Europa heeft zodoende de opdeling van Afrika in de hand gewerkt.
Het zwaartepunt werd verlegd van de kustgebieden naar de binnenlanden en van slavenhandel
naar landbouwproductie. De Afrikaanse landbouw werd op uiteenlopende manieren betrokken
bij de wereldmarkt. Koloniale regeringen konden verschillende keuzes doen, van het toelaten
van blanke kolonisten tot het plegen van gedwongen arbeid. De integratie van Afrika in de
wereldeconomie impliceerde in veel gevallen specialisatie in slechts een of twee producten,
omdat de industrie in het moederland die producten op grote schaal en tegen een lage prijs
nodig had. De exclusieve oriëntatie op slechts een of twee exportproducten, resulteerde in
overspecialisatie en afhankelijkheid.
In Azië produceerde de Indonesische archipel een veelheid aan gewassen voor de
wereldmarkt. In 1811 kwam Java in handen van de Britten. Zij vervingen het systeem van
gedwongen arbeid en productieleverantie door een landbelasting, die een vijfde deel van de
oogst bedroeg. Toen de Indonesische eilanden weer onder Nederlands bestuur kwamen, bleef
het stelsel van landbelasting gehandhaafd. Gouverneur-generaal van den Bosch koos in 1830
voor een nieuwe koers in de agrarische politiek met de invoering van het cultuurstelsel. De
economische vernieuwing was nodig, omdat het beheer over de kolonie verlies dreigde op te
leveren voor het moederland. Het cultuurstelsel bouwde voort op regelingen die al ten tijde
van de Verenigde Oost-Indische Compagnie van kracht waren in Preangar(Zuidwest-Java).
Daar waren de boeren vrijgesteld van landbelasting, maar verplicht bepaalde hoeveelheden
tropische producten af te dragen aan de staat. Het cultuurstelsel bepaalde dat ook buiten de
Preangar dorpelingen geen belasting hoefden te betalen in geld of slecht verkoopbare
producten, maar voortaan ongeveer een vijfde van het bouwland moesten vrijhouden voor de
teelt van exportgewassen. De ‘koloniale waren’ mochten alleen aan de regering worden
geleverd, die de boeren in ruil daarvoor een plantloon betaalde. Aanvankelijk ging men uit
van vrijwilligheid, maar al snel werd een element van dwang ingevoerd. Van den Bosch
noemde dwang een noodzakelijke basis voor de vooruitgang van de economie en beschaving
in de kolonie.
Bron: D. Kooiman: Kapitalisme, Kolonisatie en Cultuur(bewerkt)
Arme en rijke landen in historisch perspectief(Amsterdam, 2009)
lll.
Tekstinhoudelijke vragen
(2)
1. Welke twee factoren waren verantwoordelijk voor de industrialisatie in Europa?
De groeiende intellectuele autonomie van Europa/ de opkomst van niet-magische
verklaringen voor natuurverschijnselen.
2. Toon met behulp van de tekst aan dat er sprake was van een industriële
evolutie.
Zo ging aan de uitvinding van James Watt(1768) twee eeuwen van experimenten
vooraf. Deze en andere uitvindingen vergden een lange aanloop.
(2)
Pagina 3 van 6
(2)
(2)
(2)
(2)
( 2)
(2)
3. Noem twee redenen waarom Engeland in de 18e eeuw voorstander was van een
liberale economische politiek.
Door zijn economische dynamiek en militaire superioriteit had Engeland een
voorsprong op andere landen en had geen behoefte aan een beschermende markt in
de vorm van(meer) koloniën. Daardoor waren koloniën lastig, kostbaar en
ouderwets.
4. Toon aan dat de industrialisatie van Engeland bijgedragen heeft tot deindustrialisatie buiten Europa.
Industrialisatie en vrijhandel hebben de lokale handwerk buiten Europa ernstig
geschaad of zelfs helemaal weggevaagd door de goedkope westerse import.
5. Noem twee politieke gevolgen op van het moderne imperialisme voor Afrika.
Annexatie van gebieden, de opdeling van Afrika waarbij rechte lijnen gebieden
afbakenden en in onderlinge invloedssferen verdeelden.
6. Welke transformatie maakte de handel in Afrika door tijdens het moderne
imperialisme?
Het zwaartepunt werd verlegd van de kustgebieden naar de binnenlanden en van
slavenhandel naar landbouwproductie.
7. Wat was doorslaggevend voor van den Bosch om het cultuurstelsel in te voeren?
Het beheer over de kolonie dreigde verlies op te leveren voor het moederland.
8. Geef een omschrijving van het cultuurstelsel volgens de tekst.
Ongeveer een vijfde van het bouwland moest vrijgehouden worden voor de teelt
van exportgewassen.
lV.
Tekstgerelateerde vragen
(2)
1. Noem twee uitingsvormen van het imperialisme op die in de tekst voorkomen.
Kolonialisme en invloedssferen.
2. Welke uitvinding bracht de kettingreactie van technische uitvindingen opgang?
De stoommachine.
3. Tijdens welke fase van het nationalisme werd China in 1839 opgedeeld en welke
groep verzette zich hiertegen?
Proto nationalisme: de traditionele elite wilde haar positie die zij kwijt waren
geraakt terug en verzetten zich.
4. Toon aan dat monocultuur de afhankelijkheid van de koloniën bevorderd heeft.
De economie heeft een smalle basis en producten die voorgeschreven worden door
het moederland en gewild zijn op de wereldmarkt, worden geproduceerd.
5. Beargumenteer van welke imperialisme theorie wordt uitgegaan in de tekst.
Dependencia theorie: waarbij de afhankelijkheid van het veroverde gebied werd
vergroot als gevolg van kolonisatie.
6. Zie de zinsnede: “van het toelaten van blanke kolonisten voor permanente
vestiging”. Noem het soort imperialisme op dat hieraan ten grondslag ligt en geef
twee landen aan die als gevolg hiervan zijn ontstaan.
Demografisch imperialisme: Zuid-Afrika, Australië en de VS.
(2)
(4)
(4)
(4)
(4)
Pagina 4 van 6
(4)
7. Toon aan dat de huidige politieke instabiliteit in de meeste Afrikaanse landen mede
het gevolg is van de willekeurige verdeling van het land.
Stammenoorlogen, zwakke democratieën.
V.
Hoewel de nationalistische bewegingen van de verschillende landen eigen
karakteristieken hadden, maakte het nationalisme over het algemeen drie fasen
door. De bevolking in de onderdrukte gebieden hebben niet vrijwillig de
overheersing geaccepteerd, maar zich vanaf het eerste contact verzet. In LatijnsAmerika begon de onafhankelijkheidsstrijd al vroeg in de 19e eeuw. De strijd
heeft doorgaans niet geleid tot fundamentele sociale veranderingen in de
samenlevingen.
(4)
1. Noem één politieke - en één economische oorzaak op van de
onafhankelijkheidsstrijd in Latijns-Amerika.
Politiek: door de Franse revolutie richtten Portugal en Spanje hun aandacht
voornamelijk op het Europese continent/ de voorbeelden van de Franse en
Noord Amerikaanse revolutie.
Economisch: het Spaans mercantilistisch systeem dat de economische vooruitgang
bemoeilijkte.
2. Verklaar waarom de strijd van de bevrijdingsbewegingen in Latijns-Amerika over
het algemeen niet zijn uitgemond in sociale revoluties.
De politieke macht werd overgenomen, maar op sociaal en economisch gebied
veranderden de verhoudingen nauwelijks. De uitbuiting bleef, alleen namen de
Creolen de plaats van de Peninsulares in.
3. Leg aan de hand van twee argumenten uit waarom in de neokoloniale fase er geen
sociale veranderingen zijn opgetreden in Latijns-Amerika.
De ongelijke inkomensverdeling is niet verbeterd/ de urbanisatie en werkloosheid
zijn toegenomen.
(4)
(4)
Vl.
Na de Tweede Wereldoorlog bereikte het dekolonisatieproces een hoogtepunt,
waarbij veel landen in Azië, Afrika en het Caribische gebied achtereenvolgens
hun politieke onafhankelijkheid verwierven.
(2)
1. Geef twee problemen waarmee soevereine staten na hun onafhankelijkheid werden
geconfronteerd.
Grote schuldenlast, mislukte ontwikkelingsprojecten, afhankelijkheid aan MNO/
zwakke democratieën/ grote sociale tegenstellingen.
2. Bij welke type revolutie hebben ex-koloniën “ relatief” meer profijt gehad?
Reformistische revoluties.
3. Waaruit blijkt dat de Algerijnse bevrijdingsoorlog een rol van betekenis heeft
gespeeld in het dekolonisatieproces in Afrika?
Het was de eerste keer dat op het Afrikaanse continent met behulp van wapens
geprobeerd is de macht over te nemen.
(2)
(4)
Pagina 5 van 6
(2)
(3)
4. Welk land in Afrika heeft een poging gedaan om het kapitalisme te vervangen door
self-reliance, democratie en eventueel het socialisme?
Tanzania.
5. Vergelijk de betrokkenheid van de kolonisator in het dekolonisatieproces van
Indonesië en Suriname.
In het dekolonisatieproces van Indonesië werd Nederland niet betrokken en in
Suriname wel onder andere bij de Ronde Tafel Conferenties.
CIJFER = SCORE + 10/ 10
Pagina 6 van 6
Download