Handboek specifiek opvoeden Psychopathologie & Orthopedagogiek Door: Dascha Coppoolse, PEDA3B Inhoudsopgave Persoonlijkheidsstoornissen ........................................................................................................................ 3 1. Persoonlijkheidsstoornissen Cluster A .................................................................................................... 4 1.1 Paranoïde persoonlijkheidsstoornis ................................................................................................. 4 1.2 Schizoïde persoonlijkheidsstoornis ................................................................................................... 5 1.3 Schizotypische persoonlijkheidsstoornis .......................................................................................... 5 2. Persoonlijkheidsstoornissen Cluster B .................................................................................................... 6 2.1 Borderline .......................................................................................................................................... 6 2.2 Antisociale persoonlijkheidsstoornis ................................................................................................ 7 2.3 Narcistische persoonlijkheidsstoornis .............................................................................................. 7 2.4 Theatrale persoonlijkheidsstoornis. ................................................................................................. 8 3. Persoonlijkheidsstoornissen Cluster C .................................................................................................... 9 3.1 Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis .............................................................................................. 9 3.2 Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis ............................................................................................ 10 3.3 Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis ......................................................................... 10 4. Psychosen en schizofrenie ..................................................................................................................... 12 4.1 Psychotische verschijnselen ............................................................................................................. 12 4.2 Oorzaken........................................................................................................................................... 12 4.3 Gevolgen ........................................................................................................................................... 12 4.4 Diagnose ........................................................................................................................................... 13 5. Schizofrenie ............................................................................................................................................ 14 5.1 Verschijnselen van schizofrenie ....................................................................................................... 14 5.2 Diagnose ........................................................................................................................................... 14 6. Hechtingsstoornissen en zindelijkheidsstoornissen ............................................................................. 16 6.1 Hechting ............................................................................................................................................ 16 6.1.1 Hechtingsstoornis .......................................................................................................................... 16 6.2 Zindelijkheidstoornissen Persoonlijkheidsstoornissen Mensen met een persoonlijkheidsstoornis hebben een duurzaam en star patroon van stoornissen in denken, voelen en handelen. Dit kunnen denkbeelden zijn over zichzelf of anderen, (te) intens of juist geen gevoel, problemen in de omgang met anderen of impulsiviteit. Er zijn drie hoofdgroepen te onderscheiden: - - - Cluster A , Mensen met sterk en emotioneel en onvoorspelbaar gedrag Paranoide persoonlijkheidsstoornis Schizoide persoonlijkheidsstoornis Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Cluster B, Mensen met vreemd en exentriek gedrag Anitsociale persoonlijkheidsstoornis Borderline persoonlijkheidsstoornis Narcistische persoonlijkheidsstoornis Theatrale persoonlijkheidsstoornis Cluster C, Mensen met zeer angstig en onzeker gedrag Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis Obsessive-compulsieve persoonlijkheidsstoornis De diagnose persoonlijkheidsstoornis De diagnose Persoonlijkheidsstoornis is niet altijd makkelijk te stellen. Er is een groot overgangsgebied tussen 'normale' en 'ziekelijke' afwijkingen in het karakter. Daarnaast bestaat er een grote overlap tussen de diverse persoonlijkheidsstoornissen; mensen met persoonlijkheidsproblematiek hebben vaak verschijnselen van verschillende persoonlijkheidsstoornissen. Twee mensen met dezelfde persoonlijkheidsstoornis kunnen overigens ook sterk verschillen. Dit heeft ook gevolgen voor de behandelingsmogelijkheden en de prognose. De diagnose van een persoonlijkheidsstoornis kan gesteld worden, als iemand aan de volgende criteria voldoet: A. Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk binnen de cultuur van betrokkene afwijken van de verwachtingen. Dit patroon wordt zichtbaar op twee (of meer) van de volgende terreinen: 1. Cognities: wijze van waarnemen en interpreteren van zichzelf, anderen en gebeurtenissen. 2. Affecten: draagwijdte, intensiteit, labiliteit en adequaatheid van emotionele reacties. 3. Functioneren in het contact met anderen. 4. Beheersen van impulsen. B. Het duurzame patroon is star en uit zich op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties. C. Het duurzame patroon veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen. D. Het patroon is stabiel en van lange duur en het begin kan worden teruggevoerd naar ten minste de adolescentie of de vroege volwassenheid. E. Het duurzame patroon is niet eerder toe te schrijven aan een uiting of de consequentie van een andere psychische stoornis. F. Het duurzame patroon is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijvoorbeeld drug, geneesmiddel) of een somatische aandoening (bijvoorbeeld schedeltrauma). 1. Persoonlijkheidsstoornissen Cluster A Cluster A wordt het vreemde, excentrieke cluster genoemd. Persoonlijkheidsstoornissen die onder cluster A vallen zijn de paranoïde persoonlijkheidsstoornis, schizoïde persoonlijkheidsstoornis en schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Mensen met een stoornis uit cluster A hebben weinig contact met anderen en leven vaak geïsoleerd. Zij zijn niet snel geneigd om psychische hulp te zoeken. Er is relatief weinig wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar mensen met een cluster A stoornis. 1.1 Paranoïde persoonlijkheidsstoornis Het essentiële kenmerk van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis is een diepgaand wantrouwen en achterdocht ten opzichte van anderen, waardoor de motieven van anderen als kwaadwillig (negatief) worden geïnterpreteerd. Verschijnselen bijhorend paranoïde persoonlijkheidsstoornis Een diepgaand wantrouwen en achterdocht ten opzichte van anderen waardoor hun beweegredenen worden geïnterpreteerd als kwaadwillig, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt uit vier (of meer) van de volgende kenmerken: - Vermoedt, zonder gegronde redenen, dat anderen hem of haar uitbuiten, schade berokkenen of bedriegen. - Wordt geheel gepreoccupeerd door ongerechtvaardigde twijfels aan de trouw of betrouwbaarheid van vrienden of collega's. - Neemt anderen met tegenzin in vertrouwen, op grond van de ongerechtvaardigde vrees dat de informatie op een kwaadaardige manier tegen hem/haar gebruikt zal worden. - Zoekt achter onschuldige opmerkingen of gebeurtenissen verborgen -vernederingen en bedreigingen. - Is halsstarrig rancuneus, dat wil zeggen vergeeft geen beledigingen, -aangedaan onrecht of kleineringen. - Bespeurt kritiek, voor anderen niet duidelijk herkenbaar, op zijn of haar karakter of reputatie en reageert snel met woede of tegenaanval. - Is terugkerend achterdochtig, zonder rechtvaardiging, betreffende de trouw van de echtgenoot of partner. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 1.2 Schizoïde persoonlijkheidsstoornis De schizoïde persoonlijkheidsstoornis wordt doorgaans gekenmerkt door een gebrek aan interesse in sociale contacten, wat resulteert in verregaande afstandelijkheid in relaties met familie en vrienden. Mensen met deze persoonlijkheidsstoornis hebben de neiging hun leven alleen te leiden. Verder is sprake van een emotionele kilte bij deze mensen. Verschijnselen bijhorend schizoïde persoonlijkheidsstoornis Schizoïde persoonlijkheidsstoornissen komen tot uiting in diverse situaties, zoals uit vier (of meer) van de volgende kenmerken: - Heeft noch behoefte aan, noch plezier in hechte relaties, inclusief het tot een gezin of familie behoren. - Kiest vrijwel altijd activiteiten die alleen gedaan moeten worden. - Heeft weinig of geen belangstelling voor seksuele ervaringen met een ander. - Beleeft weinig of geen genoegen aan activiteiten. - Heeft geen intieme vrienden of vertrouwelingen buiten eerstegraads-familieleden. - Lijkt onverschillig voor lof of kritiek van anderen. - Het effect is emotioneel kil, afstandelijk of afgevlakt Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 1.3 Schizotypische persoonlijkheidsstoornis Deze persoonlijkheidsstoornis uit zich voornamelijk in een patroon van sociale en intermenselijke beperkingen, samengaand met een gevoel van ongemak in intieme relaties, waardoor er een verminderd vermogen bestaat tot het aangaan van intieme relaties. Verschijnselen bijhorend schizotypische persoonlijkheidsstoornis Schizotypische persoonlijkheidsstoornissen komen tot uiting in diverse situaties, zoals uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken: - Betrekkingsideeën (met uitzondering van betrekkingswanen). - Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden, die het gedrag beïnvloeden en die niet in overeenstemming zijn met de eigen subculturele normen - Ongewone perceptuele waarnemingen, met inbegrip van lichamelijke illusies. - Merkwaardige gedachten en spraak. - Achterdocht of paranoïde ideeën. - Inadequaat of ingeperkt affect. - Zonderling, excentriek of vreemd gedrag of uiterlijk. - Heeft geen intieme vrienden of vertrouwelingen buiten eerstegraadsfamilieleden. - Buitensporige sociale angst die niet afneemt in een vertrouwde omgeving en die eerder de neiging heeft samen te gaan met paranoïde angst dan met een negatief oordeel over zichzelf. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 2. Persoonlijkheidsstoornissen Cluster B Cluster B wordt het dramatische, emotionele, impulsieve cluster genoemd. Persoonlijkheidsstoornissen die onder cluster B vallen zijn de borderline persoonlijkheidsstoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis, narcistische persoonlijkheidsstoornis en de theatrale persoonlijkheidsstoornis. Mensen met een stoornis uit cluster B hebben veelal moeite met het beheersen van hun impulsen en emoties. Ze zijn vaak impulsief, streven naar snelle behoeftebevrediging en zijn slecht in het onderhouden van (stabiele) relaties. Omdat ze weinig of geen rekening houden met de eigen veiligheid en veiligheid van anderen, kan hun gedrag een verstorend effect hebben op de sociale omgeving. 2.1 Borderline De borderlinepersoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door een combinatie van emotionele instabiliteit, impulsieve gedragingen en interpersoonlijke problemen en identiteitsproblemen. Verschijnselen bijhorend borderline persoonlijkheidsstoornis Een diepgaand patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties, zelfbeeld en affecten en van duidelijke impulsiviteit, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken: - Krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden. Het suïcidale of automutilerende gedrag, aangegeven in het vijfde criterium, wordt hier niet toe gerekend. - Een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen tussen overmatig idealiseren en kleineren. - Identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel. - Impulsiviteit op ten minste twee gebieden die in potentie betrokkene zelf kunnen schaden (bv. geld verkwisten, seks, misbruik van middelen, roekeloos autorijden, vreetbuien). Het suïcidale of automutilerende gedrag, aangegeven in het vijfde criterium, wordt hier niet toe gerekend. - Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen, of automutilatie. - Affectlabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming (bv. periodes van intense somberheid, prikkelbaarheid of angst, meestal enkele uren durend en slechts zelden langer dan een paar dagen). - Chronisch gevoel van leegte. - Inadequate, intense woede of moeite kwaadheid te beheersen (bv. frequente driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijke vechtpartijen). - Voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 2.2 Antisociale persoonlijkheidsstoornis Deze persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door antisociaal gedrag en impulsiviteit. Er is vaak sprake van een gebrek aan inlevingsvermogen waardoor de betrokkene, zeker in combinatie met impulsiviteit, vaak in conflictsituaties terechtkomt. De betrokkene liegt vaak en toont niet of nauwelijks berouw of schuldgevoel. Verschijnselen bijhorend antisociale persoonlijkheidsstoornis Een diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen, vanaf het vijftiende jaar aanwezig en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende kenmerken: - Niet in staat zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden, zoals blijkt uit het bij herhaling tot handelingen komen die een reden voor arrestatie kunnen zijn. - Oneerlijkheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk liegen, het gebruik van valse namen of anderen bezwendelen ten behoeve van eigen voordeel of plezier. - Impulsiviteit of onvermogen ‘vooruit te plannen'. - Prikkelbaarheid en agressiviteit, zoals blijkt uit bij herhaling komen tot vechtpartijen of geweldpleging. - Roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen. - Constante onverantwoordelijkheid, zoals blijkt uit het herhaaldelijk niet in staat zijn geregeld werk te behouden of financiële verplichtingen na te komen. - Ontbreken van spijtgevoelens, zoals blijkt uit de ongevoeligheid voor of het rationaliseren van het feit anderen gekwetst, mishandeld of bestolen te hebben. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Beginnend in de vroege volwassenheid, ten minste achttien jaar. Er zijn aanwijzingen voor een gedragsstoornis beginnend vóór het vijftiende jaar. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 2.3 Narcistische persoonlijkheidsstoornis Kenmerken van deze persoonlijkheidsstoornis zijn een overdreven gevoel van eigenwaarde en de sterke behoefte om door anderen bewonderd te worden. Verschijnselen bijhorend narcistische persoonlijkheidsstoornis Een diepgaand patroon van grootheidsgevoelens (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken: - Heeft een opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid (bv. overdrijft eigen prestaties en talenten, verwacht als superieur erkend te worden zonder de erbij horende prestaties). - Is gepreoccupeerd met fantasieën over onbeperkte successen, macht, genialiteit, schoonheid of ideale liefde. - Gelooft dat hij ‘heel speciaal' en uniek is en alleen begrepen kan worden door, of hoort om te gaan met, andere heel speciale mensen (of instellingen) met een hoge status. - Verlangt buitensporige bewondering. - Heeft een gevoel bijzondere rechten te hebben, dat wil zeggen onredelijke verwachting van een uitzonderlijk welwillende behandeling of een automatisch meegaan met zijn verwachtingen. - Exploiteert anderen, dat wil zeggen maakt misbruik van anderen om zijn eigen doeleinden te bereiken. Heeft gebrek aan empathie: is niet bereid de gevoelens en behoeften van anderen te erkennen of zich ermee te vereenzelvigen. Is vaak afgunstig of meent dat anderen op hem afgunstig zijn. Is arrogant of toont hooghartig gedrag of hooghartige houdingen. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 2.4 Theatrale persoonlijkheidsstoornis. Bij de theatrale persoonlijkheidsstoornis is er sprake van overdreven emotionele expressie en zoeken naar aandacht. Als betrokkenen naar hun oordeel te weinig aandacht krijgen kunnen ze onzeker, kwaad of depressief worden. Het naar aandacht zoeken gaat vaak gepaard met ongepast flirtgedrag en het maken van seksuele avances. De emotionele uitingen zijn vaak overdreven en sterker dan in de betreffende situatie wordt verwacht. Verschijnselen bijhorend theatrale persoonlijkheidsstoornis Een diepgaand patroon van buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt vijf (of meer) van de volgende kenmerken: - Voelt zich niet op zijn gemak in situaties waarin hij niet in het centrum van de belangstelling staat. - De interactie met anderen wordt vaak gekenmerkt door ongepast seksueel verleidelijk of uitdagend gedrag. - Toont snel wisselende en oppervlakkige emotionele uitingen. - Maakt voortdurend gebruik van het eigen uiterlijk om de aandacht op zichzelf te vestigen. - Heeft een manier van spreken die uitermate impressionistisch is en waarbij details ontbreken. - Toont zelfdramatiserende, theatrale en overdreven uitingen van emoties. - Is suggestibel, dat wil zeggen gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen of de omstandigheden. - Beschouwt relaties als meer intiem dan deze in werkelijkheid zijn. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 3. Persoonlijkheidsstoornissen Cluster C Cluster C wordt ook wel het angstige cluster genoemd. Persoonlijkheidsstoornissen die onder cluster C vallen zijn de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en de obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Mensen met een stoornis uit cluster C hebben last van sociale vermijding, dwangmatig handelen en onzelfstandigheid. Ze kunnen zich wel beter aanpassen aan de eisen van het dagelijkse leven dan mensen met cluster A en B stoornissen. 3.1 Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis Patiënten met deze persoonlijkheidsstoornis zien zichzelf vaak als hulpeloos en hebben een laag gevoel van eigenwaarde. Ze vertonen een overmatige afhankelijkheid van anderen en zien ingrijpen van deze anderen dan ook vaak als de oplossing van hun probleem. Ze doen ook enorm hun best om het anderen naar hun zin te maken. De DSM-IV-criteria waar patiënten voor de diagnose van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis aan moeten voldoen zijn weergegeven in de tabel. Verschijnselen bijhorend afhankelijke persoonlijkheidsstoornis: Een diepgaande en buitensporige behoefte verzorgd te worden, wat leidt tot onderworpen en vastklampend gedrag, en de angst in de steek gelaten te worden, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken: - Kan moeilijk alledaagse beslissingen nemen zonder overdreven veel advies en geruststelling door anderen. - Heeft anderen nodig die de verantwoordelijkheid overnemen voor de meeste belangrijke gebieden van zijn leven. - Vindt het moeilijk een verschil van mening tegen anderen te uiten uit vrees steun of goedkeuring te verliezen. De realistische vrees voor straf wordt hier niet toe gerekend. - Heeft moeilijkheden ergens alleen aan te beginnen of dingen alleen te doen (eerder als gevolg van een gebrek aan zelfvertrouwen in eigen oordeel of mogelijkheden dan uit gebrek aan motivatie of energie). - Gaat tot het uiterste om verzorging en steun van anderen te krijgen, kan zelfs aanbieden vrijwillig dingen te doen die onplezierig zijn. - Voelt zich onbehaaglijk of hulpeloos wanneer hij alleen is, vanwege de overmatige vrees niet in staat te zijn voor zichzelf te zorgen. - Zoekt hardnekkig naar een andere relatie als een bron van verzorging en steun als een intieme relatie tot een einde komt. - Is op een onrealistische wijze gepreoccupeerd met de vrees aan zichzelf te worden overgelaten. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 3.2 Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis Deze patiënten gaan, hoewel ze er wel degelijk behoefte aan hebben, sociale contacten uit de weg uit angst voor afwijzing. Hierdoor maken ze een erg verlegen en geremde indruk en zijn zij bang ‘er niet bij te horen'. Verder kunnen ze zich schamen voor innerlijke en/of uiterlijke tekortkomingen, die in hun beleving sterk uitvergroot zijn. Verschijnselen bijhorend ontwijkende persoonlijkheidsstoornis: Een diepgaand patroon van geremdheid in gezelschap, gevoel van tekortschieten en overgevoeligheid voor een negatief oordeel, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt uit vier (of meer) van de volgende kenmerken: - Vermijdt beroepsmatige activiteiten die belangrijke intermenselijke contacten met zich meebrengen vanwege de vrees voor kritiek, afkeuring of afwijzing. - Heeft onwil om bij mensen betrokken te raken, tenzij er zekerheid bestaat dat men hem aardig vindt. - Toont gereserveerdheid binnen intieme relaties uit vrees vernederd of uitgelachen te worden. - Is gepreoccupeerd met de gedachte in sociale situaties bekritiseerd of afgewezen te worden. - Is in nieuwe intermenselijke situaties geremd vanwege het gevoel tekort te schieten. - Ziet zichzelf als sociaal onbeholpen en voor anderen onaantrekkelijk of minderwaardig. - Is uitzonderlijk onwillig persoonlijke risico's te nemen of betrokken te raken bij nieuwe activiteiten omdat deze hem in verlegenheid zouden kunnen brengen. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 3.3 Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis Patiënten met deze stoornis, ook wel dwangmatige persoonlijkheidsstoornis genoemd, zijn zeer perfectionistisch en ordelijk ingesteld. Handelingen en opvattingen worden vaak als volledig goed of volledig fout gezien. Ze zijn doorgaans weinig flexibel en niet geneigd tot zelfkritiek. Verschijnselen bijhorend obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis: Een diepgaand patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme, beheersing van psychische en intermenselijke processen, ten koste van soepelheid, openheid en efficiëntie, beginnend in de vroege volwassenheid en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt uit vier (of meer) van de volgende kenmerken: - Is gepreoccupeerd met details, regels, lijsten, ordening, organisatie of schema's, wat zo ver gaat dat het eigenlijke doel uit het oog verloren wordt. - Toont een perfectionisme dat het afmaken van een taak bemoeilijkt (bv. onvermogen iets af te maken omdat het niet aan de eigen overtrokken eisen voldoet). - Is overmatig toegewijd aan werk en productiviteit met uitsluiting van ontspannende bezigheden en vriendschappen (niet te verklaren door een duidelijke economische noodzaak). - Is overdreven gewetensvol, scrupuleus en star betreffende zaken van moraliteit, ethiek of normen (niet te verklaren vanuit culturele of godsdienstige achtergrond). - Is niet in staat versleten of waardeloze voorwerpen weg te gooien, zelfs als ze geen gevoelswaarde hebben. Is er afkerig van taken te delegeren of om met anderen samen te werken, tenzij dezen zich geheel onderwerpen aan zijn manier van werken. Heeft zich een stijl van gierigheid eigen gemaakt ten aanzien van zichzelf en anderen; geld wordt gezien als iets dat opgepot moet worden voor toekomstige catastrofes. Toont starheid en koppigheid. Op welke leeftijd kunnen persoonlijkheidsstoornissen aanwezig zijn? Begint in de vroege volwassenheid. Op welke leeftijd kunnen ze gediagnosticeerd worden? Vanaf 18 jaar. 4. Psychosen en schizofrenie Een psychose is een stoornis in het waarnemen van de realiteit. Als u een psychose heeft kunt u geen goed onderscheid maken tussen gedachten en de werkelijkheid. Er kan sprake zijn van hallucinaties of wanen. Bij een psychose is de werking van de hersenen ernstig verstoord. U ziet en hoort dingen die er in werkelijkheid niet zijn en denkt zaken die niet (kunnen) kloppen. Een psychose of een aanloop naar een psychose kan iemand heel angstig of depressief maken. 4.1 Psychotische verschijnselen Een psychose herkennen is niet altijd gemakkelijk. Je kunt het meestal niet aan de buitenkant zien en het kan een tijd duren voordat de symptomen zichtbaar worden. De volgende klachten kunnen voorkomen bij een psychose (maar kunnen ook andere oorzaken hebben). U: - Bent voor anderen onbegrijpelijk angstig of in de war. - Slaagt er niet in om in werk of hobby te presteren wat er normaal gesproken verwacht kan worden. - Praat op een vreemde manier, soms met nieuwe, zelfverzonnen woorden. - Beweert stemmen te horen of praat met denkbeeldige, voor anderen niet werkelijk aanwezige personen. - Vertelt verhalen over complotten of geheime organisaties en betrekt daarin soms het eigen gezin of de partner. - Beweegt vreemd. - Heeft onvoorspelbare woede-uitbarstingen. - Ligt de hele dag in bed en spookt 's nachts door het huis of in de stad. - Dreigt zichzelf kwaad te doen. - Heeft geen vrienden of heeft hooguit korte, oppervlakkige contacten. - Zegt iemand anders te zijn. - Zegt dat anderen gedachten uit zijn/haar hoofd trekken of er juist gedachten inbrengen. 4.2 Oorzaken Bij het ontstaan van een psychose spelen veel factoren een rol. Met een erfelijk bepaalde kwetsbaarheid is men gevoeliger voor een psychose dan andere mensen. Externe factoren kunnen de kans op een psychose vergroten. Bijvoorbeeld: leven met veel stress, ingrijpende gebeurtenissen (zoals een groot verlies), drugsgebruik of lichamelijke aandoeningen (zoals een stofwisselingsstoornis). Bij het ouder worden kan een psychose vaak veroorzaakt worden door een lichamelijke ziekte of door gebruik van bepaalde geneesmiddelen. Ook bijvoorbeeld slecht horen kan leiden tot psychotische verschijnselen (achterdocht). Als er sprake is van dementie ontwikkelt een deel van de patiënten in de loop van de ziekte psychotische verschijnselen. 4.3 Gevolgen Een psychose heeft grote gevolgen voor het dagelijks leven. Mensen met een psychose lopen meestal vast in hun sociale en maatschappelijke leven. Het komt voor dat men agressief wordt naar de omgeving, meestal naar de familieleden. Verder kan men zichzelf erg verwaarlozen, zowel wat betreft eten als de verzorging van het lichaam en de woning. Psychotische mensen kunnen door hun verwardheid en afwijkende levenspatroon overlast veroorzaken. Een psychose is bepaald niet ongevaarlijk. Sommige patiënten met een psychose vertonen zelfmoordneigingen of verwonden zichzelf. Een psychose kan onderdeel zijn van een andere psychiatrische ziekte zoals schizofrenie of een bipolaire (manisch-depressieve) stoornis. De psychose kan bij oudere patiënten tot extra complicaties leiden. Bijvoorbeeld doordat medicijnen tegen de psychose minder goed worden verdragen of er lichamelijke problemen ontstaan. Een psychose kan dagen duren, maar houdt meestal weken of maanden aan. Sommige mensen blijven hun hele leven last houden van psychotische verschijnselen. Verder is de kans groot dat iemand na het doormaken van een psychose hier opnieuw last van krijgt. 4.4 Diagnose Om een psychose goed te kunnen behandelen, is het nodig om te onderzoeken van wat voor psychose sprake is. De behandeling en de duur van de behandeling, verschillen per soort psychose. Om een diagnose te kunnen stellen, worden er verschillende onderzoeken aangeboden. Dit kunnen gesprekken zijn met een arts en/of psychiater, verpleegkundige, psycholoog of andere zorgverlener van het psychosenteam. In die gesprekken word er samen gezocht naar een mogelijke oorzaak van de psychose en naar eventuele eerdere problemen en naar talenten. Een aantal van die gesprekken vindt plaats in de vorm van vaste interviews. Die interviews zorg ervoor dat alle belangrijke punten worden besproken. Er wordt ook lichamelijk onderzoek, laboratoriumonderzoek en een psychologisch onderzoek afgenomen. Als het nodig is worden er aanvullende onderzoeken gedaan. Als de diagnose duidelijk is, wordt de uitslag besproken en word er een behandelvoorstel geschreven. Ook word er aanvullende voorlichting gegeven over het voorkomen dat een psychose terugkeert en/of er preventieve maatregelen, zoals onderhoudsmedicatie, nodig zijn. 5. Schizofrenie Schizofrenie kenmerkt zich door psychotische perioden met zogenoemd ‘positieve’ symptomen als wanen, hallucinaties en verwardheid. Schizofrenie is een ingewikkelde ziekte met vaak ernstige psychische en sociale gevolgen. Er is niet één enkele oorzaak voor schizofrenie, maar vele tegelijk. Het is niet makkelijk schizofrenie vast te stellen: er zijn veel verschijnselen die in allerlei combinaties bij schizofrenievoorkomen. Het verloop van schizofrenie is niet eenduidig: bij sommige mensen gaat het over, terwijl anderen niet herstellen of juist verder achteruitgaan. Dit verschil kan zich zelfs binnen een en dezelfde familie voordoen. In Nederland wordt geschat dat 0,5% van de volwassen bevolking tot 65 jaar ooit in het leven te kampen heeft met schizofrenie. 5.1 Verschijnselen van schizofrenie Er zijn vijf groepen verschijnselen onder schizofrenie. De eerste twee groepen van verschijnselen van schizofrenie worden wel de positieve verschijnselen genoemd: wanen en hallucinaties. Deze zijn namelijk duidelijk aanwezig. De derde groep, de zogenoemde negatieve verschijnselen, geven aan dat er iets mist. Het gaat dan om het minder worden van daadkracht, emoties, spraak en gedachten; een gebrek aan energie en het vlakker worden van gevoel. De laatste twee groepen van verschijnselen gaan over gestoord denken, praten en doen. POSITIEVE SYMPTOMEN NEGATIEVE SYMPTOMEN WANEN Weinig praten HALLUCINATIES Weinig intitiatief motiveren) VERWARD DENKEN Verstoord dag/nacht ritme (dag wordt nacht, weinig/veel slapen) VERWARD PRATEN EN SCHRIJVEN Gebrek aan lichaamstaal VERSTOORDE EMOTIES Lege gezichtsuidrukking tonen (zich niet kunnen Zich vaak terugtrekken alleen willen zijn 5.2 Diagnose Het stellen van de diagnose ‘schizofrenie’ kan niet worden vastgesteld met bijvoorbeeld bloedonderzoek of hersenscans. Het hangt sterk af van de inzichten en de ervaring van de behandelaar. - De behandelaar vraagt naar symptomen, zoals die in de lijst met verschijnselen staan, kijkt naar andere gevallen in de familie en andere stoornissen. Hij kijkt naar hoe iemand er aan toe is, vooral of iemand op dat moment een gevaar is voor zichzelf of voor zijn omgeving. Hij kijkt of het niet gaat om verslaving aan drank of drugs. Hij kijkt naar de lichamelijke toestand, en naar bijvoorbeeld medicijngebruik. Medicijnen en sommige lichamelijke aandoeningen kunnen namelijk psychotische verschijnselen geven. 5.3 Preventief handelen Het is van groot belang om een psychose tijdig te signaleren. Dit kan ervoor zorgen dat de psychose zich niet verder ontwikkelt. 5.4 Doorverwijzen Doorverwijzen naar een psycholoog en/of psychiater om de juiste behandeling in gang te laten zetten. 5.5 Medicatie en behandeling Verschillende behandelingen voor een psychose zijn: - Adaptatie bevorderende behandeling - Cognitief gedragsmatige behandeling - Structuur en systemisch gerichte behandeling Hierbij wordt er gebruik gemaakt van verschillende therapieën: - Cognitieve therapie - Toetsen van opvattingen en denkschema’s van de cliënt over de realiteit - Gedragstherapie - Conditionering - MBCT/ACT - Client gerichte therapie 6. Hechtingsstoornissen en zindelijkheidsstoornissen 6.1 Hechting Hechting is de affectieve relatie tussen een kind en een of meer opvoeder(s), waardoor het kind veiligheid heeft om tot exploratie over te gaan en in tijden van angst en stress te kunnen schuilen. De kwaliteit van de hechting is bepalend voor het hele leven. Er zijn verschillende vormen van hechten namelijk: veilige gehecht, onveilig/ vermijdend gehecht, onveilig/ ambivalent gehecht en gedesorganiseerde gehechtheid. In onderstaand schema worden deze vormen van hechting toegelicht. Onveilig/ vermijdend gehecht Onveilig/ ambivalent gehecht Gedesorganiseerd gehecht Ontwikkelt basisvertrouwen Geen vertrouwen in de beschikbaarheid van de opvoeder Onzeker over de beschikbaarheid van de opvoeder Voor het kind is opvoeder bron van angst, maar tegelijkertijd ook beschermer Zoekt de nabijheid van de opvoeder Kindt vermijdt contact en reageert amper als opvoeder terugkomt na afwezigheid Kind zoekt vaak op claimerige manier contact Kind gaat op een wisselende manier met afscheid nemen om Voelt zich vrij nieuwe dingen te ontdekken en te leren Vaak plezierig contact met vreemden Kind is afwerend en zoekt tegelijkertijd contact Gedrag is onberekenbaar Vertrouwen dat de opvoeder beschikbaar is Kind onderdrukt angst Deze vorm van hechting kan ontstaan als het kind aandacht niet op het goede moment krijgt of niet in de juiste mate. Deze vorm van hechting kan ontstaan door verwaarlozing, mishandeling, misbruik en/of dreigementen. Veilig gehecht 6.1.1 Hechtingsstoornis Van gestoorde gehechtheid wordt gesproken als kinderen op geen enkele manier emotionele veiligheid ervaren in de relatie met opvoeders. Wanneer er geen contact gemaakt kan worden met het kind wordt er gesproken van een kind gebonden stoornis. Is het kind afwerend en vermijdend dan wordt er gesproken van een relatie gebonden stoornis. Kinderen met een hechtingsstoornis worden ook wel verdeeld in twee verschillende types, geinhibeerd/emotioneel teruggetrokken subtype en gedisinhibeerd/willekeurig sociaal subtype. Kenmerken geinhibeerd type - Kind reageert excessief ingehouden op de opvoeders, of reageert op een amibvalente, tegenstrijdige wijze, met name op momenten dat toenaderingsgedrag naar de opvoeders te verwachten zou zijn. - Gedrag kan zich kenmerken door een mengeling van toenadering van de opvoeder, vermijding, afweren van toenadering door de opvoeder of door het verkrampt in de gaten houden van de omgeving. Kenmerken gedisinhibeerd type - Kind is niet selectief in het vertonen van gehechtheidsgedrag ten opzichte van vertrouwde en onbekende personen. - Het kind legt spontaan met vreemden contact en gaat met hem mee zonder de opvoeders in te lichten. - Sommige kinderen raken overstuur of protesteren als de persoon die ze net hebben ontmoet vertrekt. Preventief handelen Zorgen dat de beschermingsfactoren vergroot worden en de risicofactoren verkleind. Dit kan bijvoorbeeld door opvoedingsondersteuning en het verbreden van het netwerk en vangnet. Behandeling gericht op het herstellen van de gehechtheid OKTPP Adoptie/ pleeggezin Omgeving (zo min mogelijk wisselingen, sensatief veilig en stabiel) Dyadische psychotherapie Ouderbegeleiding / opvoedingsondersteuning Doorverwijzen Psycholoog, gedragstherapeut 6.2 Zindelijkheidstoornissen Urine incontinentie Incontinentie op anatomische basis, incontinentie op basis van neurologische afwijkingen en functionele incontinentie. Functionele incontinentie: niet goed functioneren en samenwerken van de blaasspier, de sluitspier en/of de bekkenbodemspieren. Medicatie en behandeling Eerst plasdagboek, standaard instructies toiletbezoek/houding, beloningslijst. Behandeling met urotherapie (combi cognitief, gedrag en fysiek): standaardtherapie, biofeedbacktraining met of zonder fysio of klinische blaastraining. Bedplassen (enuresis nocturna) Als een kind van 5 jr in 3 mnd min 2 x per week ‘s nachts in bed heeft geplast of als een kind van 7 jaar of ouder tenminste eenmaal per maand in bed plast. Monosymptomatisch (MSEN= plassen tijdens de slaap bij een volledig normaal plaspatroon overdag of niet-monosympthomatisch (NMSEN) = bedplassen icm disfunctie van de blaas en urinewegen, met of zonder urineweginfecties. Medicatie en behandeling Plaswekker (vanaf 7 jr), droge-bedtraining (bij zeer moeilijk wekbare kinderen vanaf 8 jr) of farmacotherapie: desmopressine (verstoord ritme vasopressineproductie) en anticholinergica (beperkt blaascapaciteit). Diagnostische criteria A. herhaalde urinelozing in bed of in de kleding (al dan niet opzettelijk). B. Het gedrag is significant (2 x per week voor minstens 3 mnd of disfunctioneren) C. Leeftijd is min 5 jr D. Het gedrag is niet uitsluitend het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening Fecale incontinentie Onvrijwillig verlies van ontlasting op kinderleeftijd is meestal gevolg van obstipatie. Organische of functionele oorzaak. Verschijnselen: ’s nachts incontinent voor feces, met ontlasting smeren, scheurtjes in de anus >2 jr en openstaande anus. Diagnostische criteria A. Herhaald ontlasten op daartoe niet bestemde plaatsen B. Min 1 x per maand ten minste 3 mnd C. Leeftijd is minstens 4 jaar D. Het gedrag is niet uitsluitend het gevolg van de directe fysiologische aspecten ve middel of een somatische aandoening muv obstipatie. Medicatie en behandeling Educatie, dieetadviezen en toilettraining. Obstipatie: laxeermiddel polyethyleenglycol (PEG). Evt. multidisciplinaire gedragsbehandeling. Doorverwijzen Huisarts, uroloog, kinderbekkenfysiotherapeut. Preventief handelen Voorkomen stressvolle gebeurtenissen voor het kind, warm en ondersteunend opvoedgedrag, voorkomen seksueel misbruik, ontspanning voor het kind creëren, zindelijkheidstraining (op juiste moment en manier), alert zijn voor medische oorzaken, zorgen voor structuur en regelmaat, belonen, aandacht voor risicofactoren en tijdige start behandeling bij motivatie. Nog normaal Terugval, ongelukjes, ophoudgedrag, laat zindelijk worden, bedplassen. Normaal ontwikkelingsverloop Rijpingsproces (controle blaas/mictie) 1,5- 2 jaar: Bewust worden van blaasvulling. Vanaf 18 mnd mogelijk zindelijk worden 2,5 – 3 jaar: Overdag droog, mictie willekeurig beginnen/onderdrukken 3-4 jaar: ’s nachts droog, mictie onderbreken Signalen het kind kan op een potje gaan zitten en weer opstaan het kind moet ontspannen op het potje kunnen zitten (brede rand zodat het geen pijn doet) goede houding op potje het kind kan op enigerlei wijze aangeven dat hij moet plassen/ geplast heeft. Dit hoeft niet verbaal te zijn. Leeftijd De zindelijkheid voor ontlasting bij kinderen Ziet ontlasting als deel van zichzelf 1,5 jaar Begint ontlasting wel als vies te beschouwen 2,5 jaar Belangstelling voor ontlasting wordt minder 3 jaar 60% zindelijk voor ontlasting 4 jaar 96 procent van de kinderen op toilet 5 jaar 98% zindelijk voor ontlasting