Overal Natuurkunde 4 havo Samenvatting 4 Trillingen en cirkelbewegingen Trillingen Een trilling is een periodieke beweging om een evenwichtsstand. De belangrijkste trillingsgrootheden zijn; de uitwijking u = de afstand tot de evenwichtsstand de amplitude A = de maximale uitwijking de trillingstijd of periode T = de tijdsduur van één volledige trilling de frequentie f = het aantal trillingen per seconde Trillingen in beeld In een (u,t)-diagram is de uitwijking van een trillend voorwerp weergegeven als functie van de tijd. Ook de trillingstijd en de amplitude kun je met behulp van het diagram bepalen. Een harmonische trilling heeft een sinusvormige grafiek. Een toongenerator maakt elektrische trillingen met een regelbare amplitude en frequentie. Met een oscilloscoop of met een computer maak je een elektrisch signaal zichtbaar. Het schermbeeld van een oscilloscoop heet een oscillogram. Een oscillogram is een (u,t)-diagram. Bij geluid bepaalt de frequentie de toonhoogte, de amplitude bepaalt de geluidssterkte. Je lichaam maakt gebruik van elektrische signalen. Met een elektrocardiogram (ecg) kun je de elektrische activiteit van het hart weergeven. Ook een ecg is een (u,t)-diagram. Krachten, resonantie en demping De kracht die een trilling veroorzaakt, is naar de evenwichtsstand gericht. Als deze terugdrijvende kracht recht evenredig is met de uitwijking, ontstaat er een harmonische trilling. Fres = - C ∙ u De frequentie waarmee een voorwerp van nature trilt, is de eigenfrequentie. Veel voorwerpen hebben meer dan één eigenfrequentie. De trillingstijd (en dus de frequentie) van een massaveersysteem hangt af van de massa en de veerconstante. Resonantie is het meetrillen van een voorwerp met een trilling van buitenaf. Een eigenfrequentie van het voorwerp is dan gelijk aan de frequentie van de gedwongen trilling. Bij resonantie kan de amplitude van de trilling heel groot worden. Resonantie treedt op als een extra kracht van buitenaf op het voorwerp werkt. Die kracht versterkt de aandrijvende kracht op het voorwerp. Demping ontstaat door energieverlies ten gevolge van wrijving. De amplitude wordt daarbij steeds kleiner, maar de frequentie blijft gelijk. © Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 4 havo Samenvatting hoofdstuk 4 Trillingen en cirkelbewegingen Cirkelbewegingen Een punt dat een eenparige cirkelbeweging uitvoert, heeft een baansnelheid v met constante grootte, maar met een steeds veranderende richting. De omlooptijd T is de tijdsduur waarin één cirkelomtrek wordt afgelegd. De frequentie f is het aantal omlopen per tijdseenheid. v = 2π ∙ r / T = 2π ∙ r ∙ f Op een voorwerp dat met constante snelheid rondcirkelt, werkt een kracht naar het middelpunt van de cirkel. Deze kracht staat altijd loodrecht op de snelheid. Deze middelpuntzoekende kracht is geen nieuw soort kracht, maar wordt geleverd door krachten die je al kent: de spankracht, de zwaartekracht of de spierkracht. grootheid naam periodetijd of trillingstijd frequentie uitwijking amplitude kracht krachtconstante massa baansnelheid straal van cirkelbaan middelpuntzoekende kracht symbool T f u A Fres C m v r Fmpz eenheid naam seconde hertz meter meter newton newton per meter kilogram meter per seconde meter newton Fmpz = m ∙ v2 / r symbool s Hz = s-1 m m N N/m kg m/s m N © Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 4 havo Samenvatting hoofdstuk 4 Trillingen en cirkelbewegingen