Natuurkunde - H7 - Begrippen §1 - Introductie Geluidssnelheid: snelheid waarmee de trillingen worden doorgegeven door de deeltjes in de lucht. ˪ hoe sterker de moleculen van een stof verbonden zijn, des te groter is de snelheid van het geluid in die stof. Geluidssterkte: hangt af van maximale uitwijking van de trilling. Toonhoogte: hangt af van het tempo waarin de geluidsbron trilt. ˪ = frequentie (Hz); aantal trillingen per seconden §2 - Geluid, trillingen en zuivere tonen Klankkast: lucht in klankkast gaat meetrillen waardoor het geluid sterker wordt. Resonantie: het meetrillen van een voorwerp d.m.v. een ander voorwerp met dezelfde frequentie te laten trillen. Oscillogram: een u,t-diagram van een microfoon. Op tijdstip t staat de uitwijking u van het membraan. ˪ Verticale uitwijking geeft de geluidssterkte aan (V) Periode: beweging van een trilling die zich telkens herhaalt. Evenwichtsstand: positie in rust, zonder een trilling. Harmonische trilling: een trilling met één frequentie en een sinuslijn als oscillogram. ˪ Zuivere toon: als de geluidsbron een harmonische trilling uitvoert. Toongenerator: zelf frequentie van de elektrische trilling instellen en de maximale elektrische spanning. Trillingstijd (T): periode van één hele trilling [eenheid: seconde (s)] Amplitude (A): maximale uitwijking van een trilling. [eenheid: volt (V)] Samengestelde trilling: een normale toon bestaat uit vele verschillende frequenties. Grondtoon: frequentie van de laagste toon die in een samengestelde trilling voorkomt. [=toonhoogte] Toonhoogte hangt af van: - dikte - lengte - spanning Spankracht: hoe strak een snaar gespannen is. Eigenfrequentie: trilling in dezelfde frequentie bij dezelfde spankracht en lengte. F=1/T Ft = -C · u |f = frequentie (Hz) - T = trillingstijd (s) |Ft = terugdrijvende nettokracht (N) - C = veerconstante (N/m) u = uitwijking evenwichtsstand (m) u(t) = A · sin(2 𝝅 · (t/T) of u(t) = A · sin(2 𝝅 · f · t) | A = amplitude (m) - t = tijd (s) - T = trillingstijd (s) Fase: aantal trillingen sinds het tijdstip t=0 (trilling positieve richting door evenwichtsstand) 𝝋=t/T of 𝝋=f·t | 𝜑= fase (-) Gereduceerde fase (𝝋r): deel van de trilling die is uitgevoerd sinds de laatste positieve doorgang door de evenwichtsstand. [breuk met waarde tussen 0 en 1] Faseverschil: verschil in fase tussen twee trillingen ˪ bij ∆ 𝜑=0 trillen de voorwerpen in fase. Trilt het ene voorwerp 0,5 trilling voor of achter, trillen de voorwerpen in tegenfase. ∆ 𝝋= ∆t / T of ∆ 𝝋r= f · t | ∆ 𝜑r = gereduceerde faseverschil (-) | ∆t = verschil positieve doorgang | evenwichtsstand twee trillingen (s) Vmax = (2 𝝅 · A)/ T | vmax = snelheid door de evenwichtsstand | (m/s) Eigentrilling van het systeem: wanneer je een massa-veersysteem uit de evenwichtsstand haalt en loslaat, waardoor het een harmonische trilling uitvoert zonder verdere invloed van buitenaf. 𝑪 F = 1 / (2𝝅 · √𝒎 ) of 𝒎 T = 2𝝅 · √ 𝒄 ) | m = massa (kg) - C = veerconstante (N/m) Zweving: het versterken en afzwakken van twee trillingen §3 - Lopende golven Geluidsgolf: het voor en achteruit duwen van lucht (of ander voorwerp waar het doorheen gaat) Golfsnelheid: de snelheid waarmee trillingen worden doorgegeven. Geluidssnelheid: de golfsnelheid van het geluid. [430 m/s] Golflengte (𝜸): afstand die een golf gebruikt tussen twee verdichtingen. Longitudinale golf: een golf waarbij de deeltjes trillen langs dezelfde richting als de voortplanting van de golf. Transversale golf: een golf waarbij de windingen 'op en neer' bewegen. Een hele trilling = een golf. 𝜆=v·T v=𝜆·f Golflengte = verdichting + verdunning (long.) / dal + berg (trans.) | v = golfsnelheid (m/s) - 𝜆 = golflengte (m) | T = periode / trillingstijd (s) | f = frequentie (Hz = s-1) u,x-diagram geeft de positie van een groot aantal punten van een lopende golf weer. (foto) ∆ 𝝋 = ∆x / 𝜆 | ∆x = afstand tussen de twee plaatsen (m) §4 - Staande golven Grondtoon: toon van de laagste eigenfrequentie. [ 1 buik en 2 knopen] Boventonen: de frequenties boven de grondtoon. [ meerdere buiken en meerdere knopen] Luchtkolom: een kolom gevuld met lucht, die resoneert op zijn eigenfrequenties. Open buis: buis met beide zijden open. Open zijkanten resoneren, midden beweegt lucht niet. Buik: plaats waar de amplitude van de trilling het grootst is. Knoop: plaats waar de lucht niet meetrilt. Staande golf: het patroon van de bewegingen van de lucht, de knopen en de buiken, beweegt niet horizontaal, wel verticaal. v=𝜆·f Open buis + gesloten buis l = n · 0,5 𝝀 ( n = 1, 2, 3…) Half gesloten buis l = (2n-1) · 0,25 𝝀 | l = lengte snaar of open buis (m) - n = een geheel getal (n = 1, 2, 3…) Klankkleur: tegelijkertijd boventonen en grondtoon Frequentiespectrum: spectrum waarin je ziet welke frequenties voorkomen en hoe groot de amplitudes zijn. §5 - Telecommunicatie en golven Radiogolven: elektromagnetische golven ˪ gaan met lichtsnelheid, wel grotere golflengte dan licht. Zendantenne: - Metalen staaf aangesloten op hoogfrequentie wisselspanningbron. Elektrische stroom met hoge frequentie heen en weer. [geen stroomkring] - Verdichting en verdunning van de elektronen lopen als een golf door de staaf. - Frequentie spanningsbron past bij lengte staaf → staande golf van trillende elektronen. Ontvangstantenne: - Radiogolven die van zendantenne komen laten de elektronen in de ontvangstantenne meetrillen - Zelfde wisselspanning als zendantenne. - Amplitude van de trillingen verkleint → versterker versterkt signaal. Draaggolven: golf met grote frequentie waardoor andere golven met lagere frequentie 'meereizen'. Moduleren: een oorspronkelijk signaal in een draaggolf stoppen. Demoduleren: frequentie draaggolf afstemmen en het signaal uit de draaggolf filteren. Amplitudemodulatie (AM): draaggolf met vaste frequentie maar variërende amplitude. Frequentiemodulatie (FM): draaggolf met vaste amplitude maar met variërende frequentie. ˪ bandbreedte: interval waarbinnen de frequentie kan veranderen [Hz of kHz] Analoog signaal: signaal die op elk moment een spanning kan hebben met een waarde tussen de onder- en bovengrens van de verticale schaal. Digitaal signaal: bestaat uit een reeks opeenvolgende bits. ˪ bits: binair cijfer [waarden 0 en 1] c=𝜆·f | c = lichtsnelheid (3,0·108 m/s) Kanaal: eigen frequentieband; ˪ ontvanger kan op dit kanaal afstemmen en alle andere frequenties buiten deze bandbreedte uitsluiten. Kanaalscheiding: een scheiding tussen twee kanalen om ze niet in elkaar over te laten lopen. ˪ [10-20kHz] Bemonsteren: op vaste tijdstippen samples nemen van het signaal. Bemonsteringsfrequentie: het aantal monsters per tijdseenheid. ˪ hoe hoger de frequentie hoe beter het oorspronkelijke signaal kan worden gereconstrueerd Digitale codering: digitaliseren van analoge waarden langs de verticale as. Resolutie: de grootte van één interval (spanningsgebiedjes) Conversietijd: korte tijd voor het omzetten van signalen naar digitale code. ˪ moet korter zijn dan tijd tussen bemonstering Pulsmodulatie: modulatie van draaggolf waarop het digitale bestand op kan worden verzonden. AM: variërende hoogte amplitude FM: variërende hoogte frequentie Let op: ook voor pulsmodulatie is een bandbreedte nodig. Om van 5 Hz → 10 Hz te gaan, is er een korte periode waarin er 7 Hz is. Hierdoor wordt de bandbreedte groter. Data transfer rate: de snelheid waarmee informatie verzonden kan worden (bits per seconde).