Natuurkunde hoofdstuk 8 en 9 (§ 1 en 2) VWO 5 / SE II § 8.1 Een gewichtje aan een veertje kun je laten trillen, de ruststand van zo’n trilling wordt de evenwichtsstand genoemd, de afstand tot de evenwichtsstand de uitwijking (u) en de maximale uitwijking is de amplitude (A). De duur van 1 trilling heet de trillingstijd (T), ook wel periode genoemd. Het aantal trillingen per seconde, de frequentie (ƒ), is het omgekeerde van de trillingstijd en wordt uitgedrukt in de eenheid Hertz (Hz). Trillingen geef je weer in een oscillogram, deze kun je maken met een oscilloscoop of een computer. In een oscillogram is de spanning weergegeven als functie van de tijd. Hoe groter de amplitude, des te harder het geluid en hoe hoger de frequentie, des te hoger het geluid. Elektrische trillingen van het hart geef je weer met een elektrocardiogram (ECG), kortweg cardiogram. § 8.2 Voor een veer geldt dat de kracht recht evenredig is met de uitwijking. Dit is de wet van Hooke, in formulevorm: Fv = C • u Hierin in C een constante die de stugheid van de veer aangeeft. De eenheid van C is N/m (=J), hoe stugger de veer, hoe groter C. Als de kracht recht evenredig is met de uitwijking is er sprake van een harmonische trilling. Een kenmerk van een harmonische trilling is dat wanneer je de amplitude veranderd, de trillingstijd gelijk blijft. Ook bij een slinger met een niet al te grote uitwijking mag je zeggen dat er sprake is van een harmonische trilling. Bij een harmonisch trilling is er een terugdrijvende kracht in de richting van de evenwichtsstand die evenredig is met de uitwijking. De (u,t)-grafiek van een harmonische trilling heeft een sinusvorm. Elke combinatie van een massa en een veer heeft een vaste trillingstijd. De uitwijking zal veranderen, maar de trillingstijd en frequentie blijven gelijk. De frequentie van zo’n combinatie heet eigenfrequentie. Je kunt de trillingstijd berekenen met de formule: § 8.3 Bij een trilling wordt voortdurend bewegingsenergie omgezet in veerenergie en omgekeerd, voor veerengergie geldt: Eveer = ½ Cu2 In de uiterste stand is er geen bewegingsenergie meer en is de veerenergie maximaal, voor de maximale veerenergie geldt: Eveer,max = ½ CA2 Een blokje dat aan een veer trilt zal op den duur een kleinere uitwijking krijgen, dit komt doordat er door wrijving energie omgezet wordt in warmte. Dit wordt demping genoemd, demping hoeft niet altijd vervelend te zijn. In auto’s worden zelfs schokdempers ingebouwd om de demping te versterken. Als je een voorwerp in trilling brengt en een ander voorwerp gaat meetrillen heet dit resonantie. Resonantie ontstaat doordat voorwerp A in trilling wordt gebracht met precies dezelfde frequentie als de eigenfrequentie van voorwerp B. Als je een voorwerp met precies de eigenfrequentie in trilling brengt kan het erg heftig gaan trillen. § 8.4 De fase (φ) geeft aan hoeveel trillingen er zijn uitgevoerd. Is er een hele trilling geweest is de fase 1. De gereduceerde-fase is het aantal uitgevoerde trillingen – het aantal uitgevoerde gehele trillingen, de gereduceerde-fase is dus nooit groter dan 1. De fase kun berekenen door de tijd vanaf het begin van de trilling te delen door de trillingstijd: bij de (u,t)-grafiek van een harmonische trilling hoort een sinusfunctie, hierin is de variable altijd een hoek, de fasehoek. Voor de fasehoek (α) geldt: het verband tussen de fasehoek en de uitwijking kun je weergeven met de plaatsfunctie: Meestal werk je met de fasehoek in radiale. De snelheid van een harmonische trilling is in de evenwichtsstand het grootst. De maximale snelheid hangt af van de amplitude (hoe hoger de amplitude, hoe groter de maximale snelheid) en de trillingstijd (hoe kleiner de trillingstijd, hoe groter de maximale snelheid). De maximale snelheid kun je berekenen met de formule: § 9.1 Golven die zich van een bron verwijderen noem je lopende golven, de trilling wordt dan doorgegeven. De afstand die de golf in één trillingstijd aflegt is de golflengte (λ). De golfsnelheid (v) bereken je door de golflengte te delen door de trillingstijd of te vermenigvuldigen met de frequentie. v=땃 Geluid ontstaat doordat een bron gaat trillen. De lucht naast de bron wordt samengeperst en weer uitgerekt, deze verdichting en verdunning wordt doorgegeven en je hebt een geluidsgolf, geluid heeft dus wel een stof nodig waar het zich door kan voortplanten. Geluid is een voorbeeld van een longitudinale golf, de lucht trilt in dezelfde richting als waarin de golf zich voortplant. Bij een transversale golf trillen de deeltjes in een richting loodrecht op de voortplantingsrichting van de golf. In een U(t)-diagram zie je de uitwijking van één punt op verschillende momenten, een ander punt op dezelfde golf loopt voor/achter op dit punt. De afstand tussen deze twee punten, uitgedrukt in golflengtes wordt het faseverschil genoemd. § 9.2 Als twee golven elkaar tegenkomen, treedt er interferentie op. Er ontstaat een golf waarbij de uitwijking steeds de som is van de uitwijkingen van de afzonderlijke golven. Als je een snaar in trilling brengt krijg je punten die niet trillen, de knopen, en punten die maximaal trillen, de buiken. Dit patroon van knopen en buiken blijft in de snaar aanwezig, er is een staande golf ontstaan. Een staande golf ontstaat door interferentie van de heen en weer lopende golven in de snaar. De staande golven ontstaan alleen bij een bepaalde frequenties, de eigenfrequenties van de snaar. Als je een snaar aanslaat hoor je toon, de snaar trilt in z’n eigen frequenties, dit zijn de grondtoon en de boventonen van de snaar. De golflengte van deze tonen kun je berekenen met de formule: l = n • ½λ (n is een geheel, positief getal) Bij een open uiteinde ontstaat altijd een buik, bij een gesloten uiteinde een knoop. Net als bij snaarinstrumenten ontstaat bij blaasinstrumenten met één open uiteinde ook staande golven, de golflengte van deze tonen kun je berekenen met de formule: l = (2n -1) • ¼λ (n is een geheel, positief getal) bij situaties met twee open uiteinden geld dezelfde formule als bij snaarinstrumenten. In blaasinstrumenten is de golfsnelheid de geluidssnelheid in lucht. T in kelvin