Opdracht 1. Gebruik je ogen goed. In het bos kun

advertisement
Opdracht 1.
Gebruik je ogen goed. In het bos kun je van alles
ontdekken!
Vraag:
Komen er onder de bomen verschillende soorten
insecten en of bodemdiertjes voor?
Het beste bos
1.
Materiaal tas 1:
 zoekraam, 1 schepje, 1 zuigbuis,
 2 loeppotjes, 2 lepeltjes,
 zoekkaart bodemdiertjes, 2 bakjes.
Werkwijze:
1. Ga naar een deel van het bos waar verschillende bomen staan.
2. Maak met de 4 buizen een vierkant op de grond. Dit is het zoekraam.
3. Zoek in het zoekraam naar diertjes.
4. Doe ze in het bakje of een loeppotje. Kleine diertjes kun je vangen met de
zuigbuis.
5. Tel het aantal verschillende soorten insecten en/of bodemdiertjes dat je
hebt gevonden.
6. Welke staan op de zoekkaart?
7. Noteer op je werkblad.
8. Zet alle diertjes weer terug op de plaats waar ze gevonden zijn.
Weetje:
Veel bodemdiertjes eten dode bladeren.
Sommige bodemdiertjes zijn daarin heel
kieskeurig (eten maar één soort blad),
andere soorten eten gewoon alles wat er
ligt. Ook zijn er bodemdiertjes
(duizendpoten, loopkevers, spinnen) die
andere bodemdiertjes opeten.
Opdracht 2
De kleur van het bos is groen! Komt dat door de
bladeren van de bomen? Of is er nog meer groen
in het bos?
Vraag: Kun je in het bos verschillende soorten mos
vinden?
Het beste bos
2.
Materiaal tas 2:
 zoekkaart mossen
 moszoekbrillen
vergrootglazen uit de kist
Werkwijze:
1. Ga naar het bos en kijk op wat vochtige plekken.
2. Zoek naar plekken met mos. Kijk op de grond en op boomstammen. Bekijk de
verschillende soorten mos goed met de mossenzoekbril of vergrootglas
Gebruik de zoekkaart als hulp.
3. Hoeveel plekken met mos kun je vinden?
4. Kijk goed of er verschillende soorten zijn.
Schrijf op je werkblad hoeveel plekken met mos jullie hebben gevonden.
Weetje
Mossen zijn kleine eenvoudige plantjes.
Ze kunnen veel water vasthouden.
Op plaatsen waar voldoende licht en vocht
is groeien mossen.
Opdracht 3
Vogels en eekoorns die zitten in bomen, maar…….
Vraag:
Leven er ook kleine diertjes in bomen?
Het beste bos
3.
Materiaal tas 3:
 wit laken,
 2 loeppotjes,
 zoekkaart
Werkwijze:
1. Zoek in het bos een boompje of een tak uit waar je aan kunt schudden. Leg
hier het laken onder en schud voorzichtig.
2. Tel het aantal diertjes dat uit de boom valt. Diertjes die wegvliegen mag je
ook mee tellen.
3. Leuke diertjes kun je in het loeppotje bekijken.
4. Zijn er diertjes bij die op de zoekkaart staan?
Schrijf soorten en aantal diertjes op je werkblad.
5. Zet na afloop de beestjes terug op de plek waar je ze hebt gevonden.
Weetje
In bomen leven verschillende soorten insecten en spinnen.
Ze eten van de boom of ze eten andere diertjes die in de
boom leven. Op sommige boomsoorten kunnen veel
diersoorten leven. In andere soorten bomen kunnen maar
enkele diersoorten leven. De meeste insecten vallen niet
meteen op als je naar de boom kijkt. Dit komt omdat ze dan
dezelfde kleur hebben als het deel van de boom waar ze op
zitten (schutkleur).
Opdracht 4.
Dood hout, wat moet je ermee, dat kan wel
ogeruimd worden!
Door wie dan wel?
Vraag:
Welke diertjes leven er in dood hout?
Het beste bos
4.
Materiaal tas 4:
 2 loeppotjes, 1 zuigbuis,
 zoekkaart 'Diertjes in dood hout',
 2 pincetten, 2 loepen.
Werkwijze:
1. Ga naar een stuk bos waar het meeste dood hout op de grond ligt.
2. Pak een zacht stuk hout.
3. Peuter het open en ga op zoek naar diertjes.
4. Tel het aantal diertjes dat je vindt, in op of onder het hout.
5. Gebruik de zoekkaart
Schrijf de gevonden soorten en aantallen diertjes op je werkblad.
6. Zet na afloop de diertjes weer op de juiste plaats terug.
Weetje
Veel bodemdiertjes zoals pissebedden
moeten in een vochtige omgeving leven
om niet uit te drogen. Daarom vind je ze
vaak onder rottend hout (waar ze ook
voedsel vinden) en onder stenen. Hier is
het koel en vochtig.
Opdracht 5.
Licht is belangrijk, daar kunnen planten van groeien.
Vraag:
Is de plaats met het meeste licht de plaats waar de
meeste planten groeien?
Het beste bos
5.
Materiaal tas 5:
 lichtmeter
Werkwijze:
1. Ga naar het donkerste deel van het bos.
2. Leg de lichtmeter op je vlakke hand.
Je meet het licht in lux. Hoe meer licht, hoe meer lux je meet.
3. Kijk of er op deze plek varens of andere planten groeien.
4. Ga naar het lichtste deel van het bos Leg de lichtmeter op je vlakke hand
Je meet het licht in lux. Hoe meer licht, hoe meer lux je meet.
5. Kijk of er op deze plek varens of andere planten groeien.
Noteer de resultaten op je werkblad.
Weetje
Varens zijn grote planten die zich
voortplanten door middel van sporen. Ze
kunnen heel groot worden en ze groeien
op schaduwrijke plaatsen. Maar het mag
niet te donker zijn, ze hebben wel licht
nodig om te groeien.
Opdracht 6.
Bodemonderzoek. Weleens onder de moslaag
gekeken? Dat gaan jullie nu doen!
Vraag:
Vind je bij het maken van bodemmonsters
verschillende kleuren?
Het beste bos
6.
Materiaal tas 6:
 2 grondboren (gutsen)
Werkwijze:
1. Zoek een deel van het bos uit met weinig planten waar je veilig een gat kunt
boren.
2. Steek en draai de eerste boor hier zo diep mogelijk in de grond.
3. Haal hem er uit en leg hem neer. Let op dat de grond er niet uit valt.
4. Ga nu naar een ander deel met verschillende planten.
5. Steek en draai de andere boor hier zo diep mogelijk in de grond en haal hem
eruit.
6. Leg de boren naast elkaar en vergelijk de kleuren van de grond.
Is er verschil?
Hoe kun je dat verklaren?
Noteer de resultaten op het werkblad.
7. Maak de boren schoon met een houtje en maak de boorgaten weer dicht.
weetje
In een donkere bodem zitten meer
voedingsstoffen voor planten dan in een
lichte (zand)bodem.
Daarom groeien hier meestal ook meer
soorten planten.
Opdracht 7.
Geuren en kleuren maken een bos afwisselend en
spannend.
Vraag:
Welke geuren en kleuren kunnen jullie ontdekken?
Het beste bos
7.
Materialen tas 7.
 Kleine bakjes
Werkwijze:
1. Ga naar een deel van het bos met verschillende kleuren.
2. Doe kleine stukjes in het ene bakje
Noteer de kleuren op je werkblad.
3. Ga naar een deel van het bos waarvan je denkt dat er geuren zijn.
Je vindt geuren als je blaadjes, takjes of ander materiaal met je handen oppakt
en een
beetje fijn wrijft.
4. Doe in het andere bakje kleine stukjes van dingen die ruiken.
Staat er maar één plantje, vraag dan eerst of je hier iets van mag plukken.
Noteer de resultaten op het werkblad. Hoeveel dingen heb je gevonden waar een
geur aan zit? Waar ruikt het naar?
5. Maak je bakjes leeg als je helemaal klaar bent met de opdracht.
Opdracht 8.
Een beheerder wil graag geld verdienen. Dat kan
door hout te verkopen.
Vraag:
Het beste bos
8.
Welke boom zou de houthakker willen kappen?
Waarom?
Zijn jullie het met elkaar eens?
Materiaal tas 8:


Meetlint
Meetapparaat uit de kist
Werkwijze:
1. Zoek drie dikke bomen uit.
2. Meet de boomdikte op ca. 1 m hoogte
Noteer de resultaten op het werkblad.
3. Welke van de drie zou de houthakker willen kappen?
Schrijf ook maar op waarom wel of waarom niet
Weetje
Uit dikke en rechte bomen kunnen de
beste planken gezaagd worden.
Opdracht 9.
Leuk picknicken in het bos! Buiten spelen,buiten
eten….
Vraag:
Het beste bos
9.
Welk deel van het bos is geschikt als picknickplekje?
Waarom?
Materiaal tas 9:


bekertjes,
kleedje
Werkwijze:
1. Zoek een gezellig plekje uit in het bos voor een picknick.
2. Leg het kleedje hier neer en zet de bekertjes er op. Ga er zelf bij zitten en
doe alsof je picknickt.
3 Zitten jullie lekker op de bodem?.
4. Blijven de bekertjes staan?
5. Wat kun je nog meer doen op deze plek?
6. Zijn er ongewenste mee-eters?
Noteer de antwoorden op het werkblad.
Opdracht 10.
Het weer is belangrijk. Welke kleren trek ik aan?
Ook in het bos speelt het weer een rol.
Vraag:
Het beste bos
10.
Wat voor weer is het vandaag?
Is het weer van vandaag gunstig voor het bos?
Materiaal tas 10:


centimeter, meetlat, ruitjesvel,
2 regenmeters, zandloper, parapluutjes.
Werkwijze:
Droog weer?
1.
2.
3.
4.
5.
Schijnt de zon?
Zijn er wolken?
Welke kleur hebben de wolken?
Kan het gaan regenen?
Waait het?
Regen?
1.Waar kun je schuilen? Wat kun je nog meer gebruiken?
2. Als het ineens heel hard gaat regenen kun je deze opdracht doen.
3. Zet een regenmeter onder een boom en zet een regenmeter op bv het pad.
4. Draai de zandloper om.
5. Als de zandloper leeg is kijk je hoeveel regenwater er in de regenmeters is
gevallen.
Schrijf de antwoorden op het werkblad.
Opdracht 11.
In het bos leven dieren bv. Konijnen, vossen , reeën
en eekhoorns.
Vraag:
Het beste bos
11.
Wat eet een eekhoorn?
Kan een eekhoorn in dit bos voldoende voedsel
vinden?
Materiaal tas 11:


2 plastic tassen
stopwatch
Werkwijze:
1. Ga naar een deel van het bos waar verschillende bomen staan.
2. Verdeel je groepje: 1 persoon gaat straks met de stopwatch de tijd in de gaten houden. De
anderen gaan straks zaden zoeken.
3. De zoekers gaan klaar staan met een lege plastic tas.
4. Zoek nu precies 1 minuut zoveel
mogelijk voedsel voor de eekhoorn. Doe alles in de tas.
Is er genoeg voedsel voor de eekhoorn?
Schrijf op het werkblad wat en hoeveel jullie hebben gevonden?
Weetje
Eekhoorns zijn dol op dennenappels, eikels en
beukennootjes.
In de herfst leggen eekhoorns een
wintervoorraad aan. Ze verstoppen dan eikels
en nootjes onder de grond. Niet alles vinden ze
terug. Uit die eikels en nootjes groeien dan
vaak nieuwe boompjes
Opdracht 12.
In het bos zijn allerlei vogels te zien en te horen.
Let maar eens goed op!
Vraag:
Welke vogels hebben jullie gehoord?
Welke vogels hebben jullie gezien?
Het beste bos
12.
Materiaal tas 12:
 Zoekkaart vogels
 4 verrekijkers uit de kist
Werkwijze:
1. Vraag een begeleider mee.
2. Ga naar een rustig plekje.
3. Ga stil staan of nog beter stil zitten en luister naar vogelgeluiden.
4. Pak de verrekijker en stel hem scherp.
5. Kun je nu ook vogels zien?
Welke heb je gehoord?
Welke heb je gezien?
Schrijf maar op je werkblad!
Opdracht 13.
In het bos leven dieren bv. konijnen, vossen , reeën
en eekhoorns.
Maar vossen eten konijnen. Hoe doet een vos dat. Hij
kan heel goed sluipen!
Het beste bos
13.
Vragen:
 Kunnen de konijnen aan de vos ontsnappen?
 Kan de vos de konijnen vangen?
Materiaal tas 13:
 konijnenoren
 fluit
Werkwijze:
SLUIPSPEL
1. Twee kinderen zijn de vos.
2. De anderen zijn konijnen.
3. De konijnen lopen naar een plek in het bos en doen daar de blinddoeken met de
konijnenoren op. Voor je de blinddoek opzet zorg dat je de startplek ziet!
4. Vanaf dan blijven ze stil staan om te kunnen luisteren.
5. De vos moet proberen de konijnen aan te tikken zonder dat ze hem horen
aankomen.
6. Als ze hem horen, moeten de konijnen naar de vos wijzen, maar zonder te kijken!
7. Wijzen ze de vos aan, dan moet de vos opnieuw beginnen.
8. Na 1- 3 minuten gaat de fluit.
9. Iedereen komt terug. Hoeveel konijnen zijn er getikt?
Download