BOS, HOUT EN KLIMAAT

advertisement
BOS, HOUT EN KLIMAAT
1.
Bos in de tropen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
1.1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
1.2.
Types bos . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
1.3.
De globale koolstofcyclus en de rol van (tropisch) bos daarin . . . . . . 5
2.
Klimaatverandering
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
2.1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.2.
Ontbossing en klimaatverandering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
2.3.
Rol van bos bij de mitigatie van klimaatverandering . . . . . . . . . . . . 9
2.3.1.
Bosbehoud, bebossing en herbebossing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
2.3.2.
Duurzaam bosbeheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
2.4.
Rol van bos bij adaptatie aan klimaatverandering . . . . . . . . . . . . . 11
2.4.1.
Agroforestry . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
2.4.2.
Mangrovebossen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
2.5.
Hout als koolstofopslager versus hout als commodity . . . . . . . . . . . 13
Bronvermelding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
1.
Bos in de tropen
1.1.
Inleiding
Met de tropen wordt het gebied bedoeld tussen de
Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring (23°26’
NB - 23°26’ ZB).
We overlopen kort een aantal bepalende factoren
voor bossen in deze regio en behandelen vervolgens
de verschillende bostypes.
Klimaat
De temperatuur is zeer constant (de dagelijkse temperatuurschommelingen zijn groter dan de
jaarlijkse). De temperatuur is vooral afhankelijk de hoogteligging, meer dan van de breedteligging.
Ook het licht is constant: er zijn slechts geringe schommelingen in daglengte (12u/12u op de evenaar;
max 13,5u/10,5u op de keerkring).
De regenval is voornamelijk afhankelijk van de vorm van het landschap, de hoogteligging, de afstand
tot de zee en het vegetatie-effect (bijna de helft van neerslag in de Amazone komt van
evapotranspiratie van het bos, de overige helft van de Atlantische Oceaan).
Bodem
De bodem in de vochtige tropen bevat slechts een dunne vruchtbare laag en is arm aan nutriënten en
mineralen. Dit nutriëntenverlies wordt gebufferd door de aanwezigheid van humus en van
mycorrhiza (schimmels die in symbiose leven met plantenwortels). Eens deze kwetsbare bodem
blootgesteld is, is hij sterk onderhevig aan regen-erosie.
In de droge tropen is de nutriëntenstatus van de bodem normaalgezien voldoende, afhankelijk van
het moedergesteente. Hier is het regenval die de beperkende factor is voor land- en bosbouw.
2
1.2.
Types bos
Er bestaat een breed spectrum aan bostypes. ‘Tropisch bos’ als uniform bostype bestaat niet.
Hieronder bespreken we een aantal tropische bostypes die voorkomen in verschillende klimaten.
1.2.1 Vochtig immergroen tropisch bos (tropisch regenwoud)
Geografische afbakening: het tropisch regenwoud ligt grosso modo tussen 10° NB en 10° ZB.
Kenmerkend is haar zeer hoge biodiversiteit: regenwouden bevatten naar schatting 40% van de
wereldflora.
Typische levensvormen zijn lianen, epifyten (organismen
die op planten groeien) en cauliflorie (bloemen en
vruchten die op de stam groeien). Typerende vegetatieve
kenmerken die men aantreft in het regenwoud zijn
plankwortels en steltwortels.
Afhankelijk van de hoogte en de neerslag kan je drie types tropisch regenwoud onderscheiden:
Tropisch laaglandregenwoud vind je op een hoogte van 0-1200 m, met temperaturen tussen 25 en
30°C en 2000-4000mm neerslag. Dit bostype kent tot 90 m hoge bomen met een aaneensluitend
bladerdak, een weinig vruchtbare bodem en weinig ondergroei door een gebrek aan zonlicht.
Tropisch bergregenwoud vind je op een hoogte van 1200-2500 m, met temperaturen tussen 15 en
25°C en 2000-4000mm neerslag. Hier vind je 30 tot 40 m hoge bomen met een dichte ondergroei. De
bodem is vrij onvruchtbaar en rotsachtig.
Tropisch nevelwoud vind je op een hoogte van 2500-4000 m, met temperaturen tussen 0 en 15°C en
1500-3000mm neerslag. De bomen zijn hier een stuk kleiner (2 tot 10 m), de bodem is vruchtbaar, en
de ondergroei is praktisch ondoordringbaar met veelvuldig voorkomen van mossen en varens.
1.2.2 Vochtig bladverliezend bos
Dit is een gesloten hoogstammig bos, geheel of gedeeltelijk bladverliezend, ten minste in de
opperetage gedurende 2 tot maximum 5 maanden. Dit bostype kent een grote diversiteit in
samenstelling en structuur.
3
Geografische afbakening: dikwijls aansluitend op de evenaarsgordel.
Belangrijkste verschillen met het tropisch regenwoud: hier vind je minder bomen per hectare,
minder epifyten en cauliflorie, een veel lagere soortendiversiteit, weinig plankwortels en nauwelijks
steltwortels. In tegenstelling tot het regenwoud heeft dit bostype een beter ontwikkelde kruiden- en
struikenlaag en zit er een duidelijk patroon in de bloei (einde droog seizoen). Tijdens het droog
seizoen ligt er een 10cm dikke laag droge bladeren op de bodem. Teak is de belangrijkste
commerciële houtsoort in dit soort bos.
1.2.3 Droog tropisch bos
Geografische afbakening: is ook ver buiten de tropen te
vinden. Droog tropisch bos grenst meestal aan vochtig
bladverliezend bos enerzijds en savannes anderzijds.
Ongeveer drie kwart van de vegetatie van Afrika en zowat
de helft van de vegetatie van de Caraïben en CentraalAmerika bestaat uit droog tropisch bos. Het grootste
aaneengesloten droog tropisch bos is de Chaco in Paraguay, Bolivia en Argentinië.
De plantendiversiteit is de helft van vochtig tropisch bos; dit geldt niet voor fauna. Dit bostype is sterk
gemodificeerd door menselijke aanwezigheid (voornamelijk door landbouw).
1.2.4 Savanne
Tussen tropisch bos en woestijn: (sub)tropische vegetatietypes
waar grassen domineren, gaat van boomloos tot dicht bebost.
Geografisch: in Z-Amerika: cerrado (vrij dicht bebost; in Brazilië),
campos en llanos (veel minder bomen tot boomloos; in Venezuela
en Colombia), caatinga (doornsavanne; in Brazilië).
Savannes komen ook voor in Afrika, Australië en Zuid-Oost-Azië.
4
1.3.
De globale koolstofcyclus en de rol van (tropisch) bos daarin
Koolstof is in onze omgeving aanwezig op talrijke plaatsen en in diverse vormen: in oceanen, in
(plantaardige en dierlijke) biomassa, in de atmosfeer als koolstofdioxide, in rotsen (kalksteen,
steenkool,…), in fossiele brandstoffen en in dode organische materie zoals humus. De voortdurende
verplaatsing van koolstof van een van deze plaatsen naar een andere wordt de koolstofcyclus
genoemd.
Wanneer men over koolstofputten spreekt, bedoelt men vergaarplaatsen van koolfstofdioxide, meer
bepaald elementen uit de cyclus die CO2 kunnen opnemen en stockeren, zodat de
koolstofconcentratie in de atmosfeer, een van de belangrijkste redenen van de opwarming van de
planeet, teruggedrongen wordt. Tot de belangrijkste koolstofputten behoren de oceanen en de
biomassa (bossen en planten).
Bossen stoten koolstof uit en nemen koolstof op. Via huidmondjes aan de onderzijde van de bladeren
nemen bomen CO2 op. In combinatie met water, dat ze via hun wortels uit de grond halen, en onder
invloed van zonlicht vindt er fotosynthese plaats: de omzetting van CO2 en H2O in suikers (voor de
opbouw van andere vitale stoffen, zoals cellulose) en zuurstof.
CO2  H 2 O zonlicht
(CH 2 O) n  O2
Die zuurstof wordt door de boom weer vrijgegeven aan de atmosfeer. Een deel van de suikers wordt
gebruikt voor de opbouw van biomassa (wortels, stam, takken, bladeren), de rest wordt als CO2 weer
vrijgegeven door respiratie (ademhaling), het omgekeerde proces van fotosynthese.
5
Bij een volwassen boom zit 15 tot 20% van de koolstof in wortels, 75% tot 80% in stammen en takken
en minder dan 5% in bladeren. Het aandeel koolstof (C) in levende biomassa is zeer constant in de
natuur en bedraagt 50%. Een bos met 200 ton levende biomassa bevat dus ongeveer 100 ton
koolstof, de rest bestaat onder andere uit stikstof, water, …
Naast levende biomassa is er in een bos ook dode
biomassa.
Regelmatig
stoten
bomen
immers
bladeren, bloemen, vruchten, twijgen en takken af.
En ondergronds sterven er elk jaar bijna evenveel
haarwortels af als er bijgroeien. Al dat dood organisch
materiaal
wordt
afgebroken
door
de
bodemorganismen, ofwel tot de basisbouwstenen
CO2 en water (mineralisatie), ofwel tot humus
(humificatie). Humus heeft een koolstofgehalte van 58% en kan heel lang in de bodem bewaard
blijven.
De koolstofvoorraad van een bos bestaat enerzijds uit levende biomassa en anderzijds uit dood
organisch materiaal. Bossen bevatten veel meer levende biomassa dan weiden of akkers. Hoe groter
het houtvolume op stam, hoe meer koolstof er in het bos opgeslagen zit. Bossen bevatten ook veel
bodemkoolstof, minstens evenveel als permanente weilanden en veel meer dan akkers. Alles samen
zijn bossen na venen de ecosystemen met de hoogste koolstofopslag.
In jonge opgroeiende bossen (de meeste Europese bossen horen daartoe) wordt er netto CO2
opgeslagen in verschillende delen van het ecosysteem, er wordt dus meer CO2 opgeslagen dan er
uitgestoten wordt. Er bestond lange tijd onduidelijkheid of oude bossen zorgen voor een netto-opslag
van koolstof of eerder koolstofneutraal zijn. Recente studies wijzen erop dat mature bossen wel
degelijk koolstof blijven opslaan.
Bijna een derde van het aardoppervlak bestaat uit bos, waarvan de helft zich in de tropen en de
subtropen bevindt. In totaal slaan de bossen van de wereld ongeveer 638 gigaton koolstof op. Men
schat dat bossen wereldwijd een derde van de uitstoot van koolstof door fossiele brandstoffen
opnemen (2,4 gigaton per jaar). Tropische bossen zijn in dit opzicht extra belangrijk omdat ze tot 50%
meer koolstof opnemen dan bossen in andere streken.
6
2.
Klimaatverandering
2.1.
Inleiding
Het is algemeen aanvaard in wetenschappelijke kringen dat de opwarming van de aarde een feit is en
dat menselijke activiteit in dit proces een significante rol speelt. Het IPCC (Intergovernmental Panel
on Climate Change), dat deel uitmaakt van de Verenigde Naties, verklaarde dat “het grootste deel van
de geobserveerde stijging van de globale gemiddelde temperatuur sinds het midden van de twintigste
eeuw zeer waarschijnlijk veroorzaakt wordt door de toename van door de mens veroorzaakte
broeikasgassen”.
Het gaat dan vooral om koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en distikstofmonoxide of lachgas (N2O).
De wereldwijde atmosferische concentratie van CO2, het belangrijkste broeikasgas, steeg van een
pre-industrieel niveau van 280 ppm (deeltjes per miljoen) in 1800 naar 396 ppm in 2007. Volgens
wetenschappers is 350 ppm de veilige bovenlimiet voor atmosferische CO2 om de globale
temperatuursstijging onder 1,5°C te houden. Een temperatuursstijging van 2°C zou een
onomkeerbare klimaatverandering inhouden. Nog steeds volgens het IPCC wordt er voor de volgende
vijftig jaar een verdere temperatuursstijging van 2 tot 3°C verwacht.
Om de opwarming van de aarde onder 1,5°C te houden is het nodig dat er een ambitieus en bindend
klimaatakkoord komt dat zorgt voor een uitstootreductie van 40% tegen 2020. Een drastische
uitstootvermindering in de industrielanden is nodig om de gevolgen van de klimaatopwarming te
beperken.
De toename van CO2 wordt vooral toegeschreven aan het verbranden van fossiele brandstoffen en
ontbossing door veranderingen in landgebruik. De toename van methaan en distikstofmonoxide is
grotendeels een gevolg van landbouwactiviteiten (meststoffen en koeien).
Deze enorme stijging van de uitstoot van broeikasgassen is bijna uitsluitend toe te schrijven aan de
geïndustrialiseerde landen in het Noorden, een verschijnsel dat we klimaatschuld noemen. Waarom
is dat zo?
Enerzijds is dit een historisch verschijnsel: sinds de industriële revolutie zijn we in het Westen een
steeds grotere hoeveelheid fossiele brandstoffen, zoals olie, steenkool en gas, gaan verbranden. CO2
blijft gedurende 100 jaar in de atmosfeer, vandaar dat deze historische schuld vandaag nog steeds
relevant is. Anderzijds blijft ons westers consumptiepatroon onevenredig groot vergeleken met dat
7
van de rest van de wereld, en blijven landen in het Noorden meer CO2 uitstoten dan landen in het
Zuiden.
[Even een noot over China: mensen verwijzen soms naar China, het land met de grootste CO2-uitstoot
ter wereld, als het land dat als eerste zijn emissies moet reduceren. Daar zijn drie kanttekeningen bij
te maken: ten eerste deelt China niet in de historische klimaatschuld, zoals hierboven beschreven.
Ten tweede mogen we niet vergeten dat een groot deel van de industriële uitstoot van China komt
van de productie van goederen bestemd voor de export naar onze landen. Ten derde, als je de
uitstoot per hoofd bekijkt, zakt China ver weg onder de VS, zelfs onder België! Dat neemt niet weg dat
ook China, Brazilië, India… moeten nadenken over een andere, duurzame manier van ontwikkelen.]
Verwachte gevolgen van klimaatverandering
zijn zeer ernstig en treffen in de eerste plaats
mensen in ontwikkelingslanden, als een gevolg
van het stijgen van de zeespiegel, de verzuring
van de oceanen en steeds meer extreme
weersomstandigheden
als
droogte,
overstromingen en stormen. Voedselzekerheid
komt in het gedrang, water wordt steeds
schaarser, ziektes als malaria en knokkelkoorts
verspreiden zich meer en sneller…
De reden waarom mensen in het Zuiden de eerste slachtoffers van klimaatverandering zijn is
tweeledig: enerzijds zijn ontwikkelingslanden vaak gelegen in laaggelegen gebieden waar
overstromingen sneller toeslaan, of in droge gebieden die door klimaatverandering nog droger
worden. Anderzijds ontbreekt het hen aan middelen om zich te wapenen tegen de gevolgen van
klimaatverandering.
De gekende situatie is dus dat het geïndustrialiseerde Noorden in grote mate verantwoordelijk is voor
de klimaatverandering en dat het Zuiden het eerste en grootste slachtoffer ervan wordt.
2.2.
Ontbossing en klimaatverandering
Wanneer bossen groeien nemen ze koolstofdioxide uit de lucht op. Bij ontbossing wordt deze
koolstof weer vrijgegeven omdat alle levende biomassa en een deel van de humus verloren gaat door
8
verbranding of vertering. Ook veengronden hebben doorheen de eeuwen koolstof uit plantaardige
materie opgeslagen en wanneer ze uitdrogen – dikwijls ten gevolge van ontbossing – geven ze grote
hoeveelheden koolstof vrij.
Cijfers van het IPCC tonen aan het
verdwijnen van bos verantwoordelijk is
voor 18%
van de wereldwijde CO2-
uitstoot. Daarmee komt ontbossing op
de derde plaats, na de energiesector
(26%) en de industrie (19%). Andere
oorzaken zijn landbouw (14%) en
transport (13%). Dit wil zeggen dat
ontbossing meer CO2 in de atmosfeer
brengt dan alle auto’s, treinen, schepen en vliegtuigen op de wereld samen.
Het overgrote deel van deze uitstoot ten gevolge van ontbossing vindt plaats in de tropen,
bijvoorbeeld in Indonesië en Brazilië. Een combinatie van factoren is hiervoor verantwoordelijk, zoals
de omzetting van bos naar weide, houtkap, commerciële landbouw en zelfvoorzieningslandbouw.
Meer info over de oorzaken van ontbossing vind je in onze paper ‘Duurzaam bosbeheer in de tropen’.
2.3.
Rol van bos bij de mitigatie van klimaatverandering
‘Mitigatie’ is de term die wordt gebruikt in het klimaatbeleid voor maatregelen die beogen emissies
van de broeikasgassen te verminderen om op die manier de snelheid en de omvang van
klimaatverandering terug te dringen. Er zijn twee essentiële mitigatiestrategieën beschikbaar: het
verminderen van de uitstoot of het doen stijgen van de koolstofopslag in koolstofputten (zie 1.3).
2.3.1. Bosbehoud, bebossing en herbebossing
Ontbossing
leidt
tot
acute
broeikasgasemissie,
bosuitbreiding
leidt
omgekeerd
tot
koolstofvastlegging, maar weliswaar veel trager. Het positieve effect van bosherstel op het klimaat
wordt erkend door artikel 3.3 van het Kyoto-protocol dat geïndustrialiseerde landen toelaat om
bebossing en herbebossing als positieve term in hun broeikasgasbalans op te nemen. Ook investeren
9
in projecten van bosherstel in de tropen is een mogelijke maatregel in de strijd tegen het
broeikaseffect.
(Her)bebossing valt onder het mechanisme voor schone ontwikkeling van het Kyoto-protocol (het
zogenaamde CDM-AR, Clean Development Mechanism – Afforestation/Reforestation). Hierbij kunnen
landen met een hoge CO2-uitstoot (de Annex I-landen) uitstootrechten verkrijgen door
(her)bebossingsprojecten in ontwikkelingslanden (Annex II-landen) op te zetten.
Net zoals andere menselijke ondernemingen houden dergelijke projecten risico’s in, vooral op het
vlak van additionaliteit (zorgen dat geen ontwikkelingsgeld wordt gebruikt maar extra bos met extra
geld wordt aangelegd), lekkage (bebossing kan andere activiteiten zoals begrazing verplaatsen zodat
er elders terug bos verdwijnt), permanentie (de onzekerheid dat het bos ook bos blijft) en
duurzaamheid (gevaar voor grootschalige monoculturen). Een goed projectdesign en certificatie
kunnen dergelijke risico’s minimaliseren en tegelijk lokaal tot positieve bijdragen leiden op socioeconomisch en ecologisch vlak. Toch is er luide kritiek te horen over dit ‘mechanisme voor schone
ontwikkeling’.
Om een succesvol en duurzaam herbebossingsproject op te zetten is het van het allergrootste belang
rekening te houden met de kritiek die geuit werd op verschillende CDM-AR projecten:
-
Gemeenschappen worden vaak niet voldoende betrokken in de opzet en implementatie
-
Rechten van inheemse bevolking worden niet steeds gerespecteerd, soms betreft het zelfs
regelrechte uitzettingen
-
CDM mag er niet toe leiden dat de verantwoordelijkheid voor de uitstootbeperkingen van de
industrielanden wordt afgeschoven op de ontwikkelingslanden
-
Sommige CDM-AR projecten vervangen natuurlijk bos door boomplantages en strijken
hiervoor uitstootrechten op. In plaats van (her)bebossing gaat het hier feitelijk om
ontbossing.
-
Enkel omzetting van braakland, gedegradeerde grond of landbouwgrond zou in aanmerking
mogen komen.
-
Aanplantingen van monoculturen/exoten, al dan niet genetisch gemodificeerd, zijn over het
algemeen geen verantwoorde keuze (naar biodiversiteit, watervoorziening… toe)
-
De CO2-reductie wordt enkel gerealiseerd als het bos op lange termijn blijft bestaan
(‘permanentie’)
-
De kans is reëel dat de problematiek zich verplaatst en dat er ergens anders toch ontbost
wordt (‘lekkage’)
10
Een ander mechanisme om ontbossing tegen te gaan is REDD+. Dit letterwoord staat voor Reducing
Emissions from Deforestation and Degradation en houdt in dat landen die emissies door ontbossing
willen tegengaan, daarvoor financieel gecompenseerd zouden moeten worden. De hamvraag hierbij
is: waar moet dit geld vandaan komen? REDD+ kan een krachtig middel zijn om ontbossing tegen te
gaan, maar er moeten strengere en eenduidige regels opgesteld worden wat betreft het respecteren
van de rechten van lokale of inheemse bevolkingsgroepen en het bewaren van de biodiversiteit.
Daarnaast zijn de hierboven vermelde problemen van lekkage, additionaliteit en permanentie ook van
toepassing op REDD+ projecten.
Het voorkomen van ontbossing, het bevorderen van bebossing en herbebossing en het in stand
houden van veengrond zijn enkele van de meest goedkope en effectieve maatregelen om de
wereldwijde broeikasuitstoot te verlagen. Het voorkomen van ontbossing en van de vernietiging van
veengronden vereist geen technologische investeringen en relatief weinig kapitaal. Deze methode om
broeikasgassen te verminderen is drastisch goedkoper dan alle andere beschikbare
mitigatie-
technieken, om en bij de tien dollarcent per ton CO2.
Een belangrijke les is dat inheemse gemeenschappen een grote rol te spelen hebben in het
verminderen van ontbossing. Er zijn erg veel beschermde gebieden, reservaten en natuurparken
opgericht, een trend die een opwaartse beweging blijft kennen, maar deze vorm van natuurbehoud
kent vaak ernstige tekortkomingen. Vele van deze gebieden blijven slechts beschermd ‘op papier’,
omwille van een tekort aan fondsen en personeel, een gebrek aan coördinatie, corruptie, het niet
bestraffen van misdrijven en het niet innen van boetes, enzovoort.
Uit waarnemingen in Brazilië en elders blijkt sterk dat de inheemse territoria, die een vijfde van het
Amazonegebied bedragen, veel effectiever zijn in het beschermen van het bos dan de nationale
parken en er ook voor zorgen dat de lokale bevolking ook op een duurzame manier in zijn behoeften
kan voorzien.
2.3.2. Duurzaam bosbeheer
Bosbeheer heeft een zeker effect op de koolstofopslag. Vooral boomsoortenkeuze, bedrijfssoort,
bedrijfstijd (duur tot kap) en dunningsregime kunnen een invloed hebben op de broeikasgasbalans.
Lange bedrijfstijden leiden bijvoorbeeld tot hoge koolstofopslag in biomassa en bodem, hoewel een
middellange bedrijfstijd met grotere levensduur van de houtproducten tot dezelfde resultaten kan
leiden. Ook steeds moeten de emissies ten gevolge van het beheer bekeken worden, inclusief het
verbruik van fossiele brandstoffen door exploitatie en houttransport.
11
2.4.
Rol van bos bij adaptatie aan klimaatverandering
Ook als het over adaptatie gaat, zijn bossen belangrijk. Bossen hebben immers een bufferende
werking voor de waterhuishouding, ze verankeren de bodem op hellingen en mangrovebossen
vormen een eerste beschermingsgordel bij stormen. Bossen leveren ook voor veel gemeenschappen
middelen van bestaan, bv. bouwmateriaal, energie, voedsel en medicijnen.
2.4.1. Agroforestry
Lang voor er sprake was van klimaatverandering werd er aan agroforestry gedaan in Latijns-Amerika,
vooral in regenwouden bewoond door inheemse en traditionele gemeenschappen. Agroforestry of
boslandbouw is het combineren op eenzelfde perceel van
een landbouwteelt met de teelt van bomen. Het is een
landgebruiksvorm op het kruispunt van landbouw en
bosbouw.
Agroforestry
biedt
als
agro-ecologische
productiemethode mogelijkheden om tegemoet te komen
aan biodiversiteits- en klimaatdoelstellingen, en dit
potentieel op een economisch rendabele manier.
Enerzijds zorgt agroforestry voor een mitigatie van klimaatverandering, aangezien agroforestrysystemen veel meer koolstof opslaan dan landbouwsystemen zonder bomen.
Anderzijds speelt het ook een rol bij adaptatie aan klimaatverandering. Zo kan agroforestry de
effecten van extreme weersomstandigheden als droogte of hevige regenval verminderen doordat het
wortelstelsel van de bomen de waterverdeling in de bodem verbetert, de bodem verstevigt en
beschermt tegen erosie en verschuivingen. Het gebruik van aangepaste boomsoorten op
landbouwgrond kan daarenboven zorgen voor voeder en schaduw voor het vee en voor organische
bemesting van de grond.
Agroforestry betekent ook diversificatie, wat een verbetering inhoudt voor de voedselzekerheid van
kleine boeren, omdat ze minder afhankelijk worden van één enkel gewas. Bomen kunnen een brede
variatie aan producten opleveren als fruit, veevoer, brandhout of timmerhout, die een boer kan
benutten of verkopen als zijn landbouwoogst tegenvalt.
Daarenboven is door verschillende studies vastgesteld dat een agroforestry-systeem, wanneer het
goed toegepast wordt, kan zorgen voor een aanzienlijke meeropbrengst.
12
2.4.2. Mangrovebossen
Mangroven zijn verschillende bomen of struiken die groeien op zoute bodems in rivierdelta’s en langs
de kust. Ze komen alleen voor in (sub)tropische gebieden met een getij. Hierdoor worden ze vaak
overspoeld en is de grond zout.
In gebieden waar de mangrove is gekapt treedt
vaak snelle erosie van de kustlijn op. Dit duidt op
een belangrijke functie van mangroven: ze
beschermen de kustlijn en fungeren als buffer
tegen tsunami’s, cyclonen en andere stormen. Er
zijn
verschillende
gevallen
opgetekend
van
cyclonen die zware schade hebben toegebracht
aan kustgebieden zonder mangroven, waarbij
naburige gebieden met rijke mangrove-ecosystemen gespaard zijn gebleven. Dit was onder andere
het geval bij de bijzonder zware tsunami in Zuid-Oost Azië van 26 december 2004.
Een andere manier waarop mangrovebossen bijdragen aan adaptatie aan klimaatverandering is
doordat ze bron zijn van heel wat nuttige of commercialiseerbare bos- en visserijproducten. Zo
leveren ze enerzijds brandhout, houtskool, hakhout, veevoeder, honing, medicinale producten en
anderzijds vis, scampi’s, krabben en andere weekdieren. Mangroven zijn zeer productieve
ecosystemen en kan je op die manier vergelijken met goede landbouwgrond. Mangroven worden
vaak ontbost om plaats te maken voor rijstvelden of scampi-kwekerijen.
2.5.
Hout als koolstofopslager versus hout als commodity
Zoals vermeld vormt koolstof bijna de helft van de houtmassa. Dat wil zeggen dat niet alleen levende
bomen, maar ook houtproducten opslagplaatsen zijn voor koolstof. Het hout houdt de koolstof vast
tijdens heel zijn levenscyclus: gebruik, hergebruik en recyclage.
In het ideale geval volgt hout een zogenaamd cascadegebruik waarbij het verschillende malen
hergebruikt wordt: initieel in een langlevende toepassing met materiaalsubstitutie (vb. eikenhouten
raam), daarna in een middellange toepassing (vb. meubel van plaatmateriaal), daarna in een
toepassing van korte levensduur (vb. papier dat verschillende malen gerecycleerd wordt), en finaal
verbranding met energierecuperatie.
13
Bij verbranding komt de opgeslagen koolstof opnieuw vrij in de atmosfeer in de vorm van CO2.
Daarom is het zaak om de levensduur van houtproducten zo lang mogelijk te maken.
Veel traditionele gemeenschappen gebruiken hout als brandstof, wat een verantwoorde keuze is,
zolang de verbranding op een efficiënte manier gebeurt. Bij een slechte verbranding treedt
overmatige rookvorming op, die slecht is voor mens en milieu. Bij een efficiënte verbranding in
kacheltjes is er minder hout nodig. Zo wordt de druk op bossen voor brandhout verminderd. En het
levert tijdwinst op voor zij die het brandhout verzamelen, voornamelijk vrouwen.
Houtoogst heeft geen negatief effect op de broeikasgasbalans van bossen, zolang bijgroei en oogst
zowel op korte als op lange termijn in evenwicht zijn. Roofbouw die leidt tot ontbossing of tot afbouw
van de houtvoorraad, draagt wel bij tot het broeikaseffect.
Houtoogst heeft een positief effect op de broeikasgasbalans in drie gevallen: indien de levensduur
van het houtproduct langer is dan de bedrijfstijd van het bos, indien het houtproduct fossiele
brandstoffen vervangt, of indien het hout producten vervangt waarvan de aanmaak grote
hoeveelheden fossiele brandstoffen vereist.
Samengevat hebben houtproducten een gunstig effect op het klimaat wanneer ze niet uit roofbouw
afkomstig zijn. Het gebruik van ongecertificeerd tropisch hout is schadelijk voor het klimaat. Hout uit
duurzaam bosbeheer gebruiken als alternatief voor fossiele brandstoffen heeft een gunstig effect op
het klimaat.
14
Bronnen
1
1.3, 2.3.1, 2.3.2, 2.5
1.3
1.3
2.1
2.1
2.1
2.1, 2.2, 2.3
2.3.1
2.3.1
2.3.1
2.4.1
2.4.2
2.5
Cursus Tropische bosbouw, Robert Dewulf
Silvaculture in the tropics, Hans Lamprecht
De rol van bossen voor klimaatregeling, Bart Muys
Old-growth forests as global carbon sinks, Luyssaert, Schulze e.a., 2008
Forests and Climate Change, Hall, 2012
IPCC, Climate Change 2007: The Physical Science Basis
Basisdossier klimaatcampagne 2012, 11.11.11
De ecologische crisis dwingt ons tot een andere ontwikkeling, Platform
Klimaatrechtvaardigheid
Forests and Climate Change, Hall, 2012
The Root of the matter: Carbon Sequestration in forests and peatlands, Policy
Exchange, 2008
The Little REDD+ Book, Parker, Mitchell e.a., 2009
Open Letter of Concern to the International Donor Community, No REDD
Platform, 2011
Trees on farms, Policy Brief, 2009
Importance of mangrove ecosystems, Kathiresan,
Africa, up in smoke? UNEP, 2005
15
Download