Het land van de farao

advertisement
Geschiedeniswerkplaats 1havo/vwo
Hoofdstuk 2 - paragraaf 2.2
Het land van de farao
Begrippen
Adel: groep van aanzienlijke personen met voorrechten in de maatschappij
Ambtenaar: iemand die in dienst van een regering werkt
Belasting: geld of goederen die mensen moeten betalen
Edele: lid van de adel
Erfelijk: als dingen van ouders op kinderen overgaan
Expansie: uitbreiding
Heerschappij: bestuur, regering
Irrigatielandbouw: landbouw met kunstmatige bevloeiing
Koning: vorst, erfelijk hoofd van de staat
Koninkrijk: rijk met een koning aan het hoofd
Krijgsgevangene: militair die in een oorlog door de vijand gevangen is genomen
Onderdaan: persoon waarover een regering regeert
Oudheid: tweede historische periode (3000 v.C. - 500 n.C.)
Politiek: alles wat te maken heeft met het besturen van een gebied
Priester: godsdienstig leider
Regeren: besturen van een gebied
Rijk: gebied onder een regering
Staat: gebied onder een regering
Tempel: gebouw waar een god wordt vereerd
Volk: grote groep mensen, zoals de inwoners van een staat
Vorst: het hoofd van een staat of rijk
Wet: regel waaraan iedereen zich moet houden
Samenvatting
Na iedere overstroming moesten de akkergrenzen opnieuw vast worden gesteld. 
bovendien moest het irrigatiesysteem onderhouden worden.
 samenwerking, overleg en leiding waren hierbij nodig.
Leiders  zorgen ervoor dat ze zelf het meest profiteerden van de
landbouwoverschotten.
- Hiervan betaalden zij ambtenaren
- Priesters
- Soldaten
Zo ontstonden staten die door vorsten werden bestuurd.  sommige staten werden
door veroveringen steeds groter. Er waren na verloop van tijd twee koninkrijken:
- Beneden-Egypte
- Boven-Egypte.
Narmer
Omstreeks 3000 v.C. veroverde koning Narmer, de heerser van Boven-Egypte, BenedenEgypte.  hierdoor werd Egypte één land onder één farao.
www.maaikezijm.com
Farao  koning. Het woord Farao was afgeleid van de Egyptische woorden voor ‘groot
huis’, wat verwees naar het paleis van de koning.
- Hij liet op de grens van Boven- en Beneden-Egypte een nieuwe hoofdstad
bouwen: Memphis.
- Later werd het zuidelijker gelegen Thebe de hoofdstad (nu Luxor)
Geloof
De Egyptenaren geloofden dat de farao de aardse verschijning van de god Horus was.
Hoog in de lucht zou Horus eruit zien als een valk, maar op aarde nam de gedaante aan
van de farao.  er werd gedacht dat de farao een god was.
Om hun macht te tonen droegen farao’s een scepter en een kroon.
De farao was oppermachtig  maar kon het rijk niet alleen besturen. Hij had
verschillende werknemers in dienst: ambtenaars, belastingophalers etc.
Als het niet goed ging met het land kwam dat omdat de goden niet tevreden waren.
Taak van de farao:
- Het gunstig stemmen van de goden  bijvoorbeeld door offers.
- Beschermen van het volk
- Beschermen van zijn land  moest een eenheid blijven, anders bestond het risico
dat het gebied uiteen viel.
 Een farao moest sterk en machtig zijn  volk was onderdanig aan de farao.
Belasting
In ruil voor het gebruik van de grond moesten boeren belasting betalen.
 ze moesten een deel van de oogst afstaan.
 De farao betaalde er zijn ambtenaren, soldaten en ambachtslieden mee.  hij
beloonde ambtenaren die hun werk goed delen met stukken land en een erfelijke titel 
zij werden edelen
Boeren hielpen ook mee het bouwen van piramides en gebouwen in de tijd dat de Nijl
overstroomde.
Schrift
3000 v.C.  hiërogliefenschrift kleine tekeningetjes met bepaalde betekenis of een
klank  een hoofd stond bijvoorbeeld voor ‘volk’ en de leeuw voor een ‘l’.
Hiërogliefenschrift  Grieks voor heilige inkervingen
Naast het hiërogliefenschrift ontstond een eenvoudiger schrift  hiërarchisch schrift
- Wetten werden in het hiërarchisch schrift geschreven
- Ook voorraden werden bijgehouden
! Met de uitvinding van het schrift eindigde de prehistorie en begon de oudheid
(tijdvak 2: de tijd van Grieken en Romeinen)
Toetmozes
- 1500 v.C.
- Begon aan expansie Egypte  veroverde delen van Syrië.
- Veroveringen leverde grote rijkdom op
www.maaikezijm.com
Download