Weerwoord op het forumartikel Doorleefde ervaring als grond van waarheid in psychotherapie; weg van taboes op spirituele/religieuze terminologie. Mia Leijssen1 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie. 2009, 47, nr.4. “The practical question for clinicians is no longer whether to address the sacred in psychotherapy with religious and spiritual clients, but rather, the questions are when and how to address the sacred” (Post & Wade, 2009, p. 131) Ik ben ingegaan op de vraag van de redactie om een weerwoord te schrijven, ondanks dat spiritualiteit voor mij geen thema is om ‘over te discussiëren’. Naast de vele positieve reacties op mijn publicaties, hebben enkele collega’s hun ‘protestreacties’ onder woorden gebracht. Daarmee geven ze daadwerkelijk uitdrukking aan hun betrokkenheid bij de evolutie in ons vakgebied. Het citaat bij de aanhef van mijn weerwoord komt uit het ‘Journal of Clinical Psychology’ dat in februari 2009 een themanummer besteedde aan wetenschappelijk onderbouwde evidentie en theoretisch uitgewerkte kaders voor het integreren van religie en spiritualiteit in psychotherapie. Daarbij komt tot uiting dat religie en spiritualiteit overlappingen kennen, maar wel te onderscheiden zijn, ook al zijn de onderzoekers het niet helemaal eens over wat er precies onder die termen te verstaan is. Hun definities geef ik hier onvertaald weer. “The term religious, as it is most commonly understood, implies an affiliation with an institutionalized religion and affirmation of theological doctrine or dogma. The term spiritual most often refers to a connection to the transcendent” (Post & Wade, 2009, p. 132). “Spirituality is a feeling of closeness and connection to the sacred” (Worthington en Aten, 2009, p. 124). De editors onderscheiden types van spiritualiteit, in functie van wat men als ‘heilig’ - (mijn vertaling van ‘sacred’) - beschouwt. Religieuze spiritualiteit verhoudt zich met God of een hogere macht; humanistische spiritualiteit gaat over verbondenheid met mensen en beklemtoont relaties en reflectie; natuurlijke spiritualiteit is gekenmerkt door verbondenheid met de natuurlijke omgeving; kosmische spiritualiteit cultiveert verwondering over de schepping. In de inleiding verwoorden de editors: “We hope this invited issue contributes to helping practitioners (and clinical scientists) bridge the historic tension between psychotherapy and religion” (p. 129). De redactie van het tijdschrift voor Cliëntgerichte psychotherapie koestert misschien eenzelfde hoop. Maar het blijft de vraag of therapeuten die brug wensen en zo ja, dan is er kennelijk veel onenigheid over de vormgeving van een dergelijke brug. Een gevoelig punt bij mijn commentatoren lijkt te liggen in de terminologie die voor hen geassocieerd is met religie. Spiritualiteit of het domein van de ziel gaat voor mij echter over diepmenselijke ervaringen, het meest wezenlijke in het leven. Het is een besef van/lichamelijk gevoeld contact met/leven vanuit een diepere laag van bestaan die op zich los staat van religie. Maar er zijn mensen die de ervaring van dat diepere zelf vorm geven in hun religie of die het langs religieuze disciplines leren ontdekken. Voor mij persoonlijk is psychotherapie de weg geweest waarlangs ik die diepere lagen van het ervaren ontdekt heb. In de beste therapiemomenten voel ik mij aangesproken op zielsniveau. Mijn therapeut zijn is gaandeweg ook meer en meer doordrongen van een spirituele levenshouding. Dat is de essentie van wat ik in de becommentarieerde publicaties (Leijssen 2007, 2008, 2009) geschreven heb. Wat dat 1 Licht gewijzigde versie van publicatie in Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie. 2009, 47, nr.4. 1 concreet inhoudt, kan de lezer in die publicaties terug vinden. Enkele dingen waar mijn commentatoren ongerust over zijn, wens ik nog wel te (her)stellen. De tijd dat ik collega’s moest overtuigen dat ik niet elke cliënt ‘lastig viel’ met focussen, ligt nog vers in mijn geheugen. Ik heb in het verleden vaak over specifieke klemtonen in mijn werk lezingen gegeven en gepubliceerd, en telkens gingen er stemmen op van mensen die bang waren dat mijn therapieën ‘eenzijdig’ of ‘uitsluitend’ zo zouden zijn. Het is voor mij evident om cliënten niet op te zadelen met ‘spiritueel georiënteerde therapie’ als daar geen vraag naar is. Dat is van dezelfde orde als dat ik niet a priori vertrek van het feit dat therapie ‘oplossingsgericht’, ‘lichaamsgericht’, ‘kortdurend’, of wat dan ook zou moeten zijn. Ik kies ervoor om ‘cliëntgericht’ te werken, waarbij de cliënt de inhoud aandraagt en ik verantwoordelijkheid neem om het ervaringsproces optimaal te faciliteren; nondirectief waar het kan, procesgestuurd waar het nodig is. Het is niet omdat ik vanuit mijn enthousiasme een bepaald facet in de kijker plaats, dat ik in de praktijk alleen dat zou doen. Als ik in mijn werk geïnspireerd ben door bepaalde ervaringen, tracht ik die uit te diepen. Over die zoektocht communiceer ik met collega’s. De essentie zit voor mij niet in ‘grote theorieën’, mijn kracht zit in de praktijk van de psychotherapie. Die praktijkervaringen deel ik in de hoop dat anderen er misschien iets aan hebben. Zo kreeg ik – bij wijze van illustratie van de respons - feedback van een collega die vertelde dat hij al lang vastzat met de behandeling van een drugverslaafde jongere die ook ernstig automutilatiegedrag vertoonde. In een sessie valt het de therapeut ineens op – kort nadat hij iets van mij gelezen heeft – dat de cliënt terloops het woord ‘ziel’ gebruikt in zijn wanhopig relaas. Voor de therapeut was het tot dan toe een ‘nietszeggend’ begrip, maar nu is zijn aandacht geprikkeld. Dus vraagt hij voor de eerste keer wat de cliënt uitdrukt met het woord ‘ziel’. De therapeut rapporteerde dat er tot zijn grote verbazing een onbekende belevingswereld van zijn cliënt voor hem open ging, en dat na die sessie een opmerkelijke kentering plaats vond in het verslavings- en automutilatiegedrag van de cliënt. Germain Lietaer voert in zijn commentaar aan dat andere auteurs meer ‘inhoudelijk neutrale termen’ gebruiken dan ik. Persoonlijk vind ik Yalom niet neutraal, maar het valt buiten het bestek van deze bijdrage om dat te staven. Het klopt dat ik niet kies voor ‘neutraliteit’, ik beken kleur, ik ben voorstander van meer transparantie over persoonlijke waarden. Ik vind het eerlijker om aan de buitenwereld een duidelijk beeld te geven van wat er ‘te koop’ is bij mij. Niemand hoeft alles wat ik in huis heb te appreciëren. De klant mag weten wat ik kan bieden en neemt daaruit wat hij/zij nodig heeft. Uiteraard laat ik soms even iets zien of proeven van iets dat de klant zelf nog niet bedacht heeft. Zo richt ik bijvoorbeeld soms ongevraagd de aandacht naar het lichaam, maar als het de cliënt niet aanspreekt, laat ik het los. Het is zeker waar dat mijn ‘outing’ over spirituele ervaringen in mijn leven en werk ertoe geleid heeft dat een bepaald soort cliënten zich eerder bij mij aandient. Maar nog merkwaardiger is dat gezaghebbende intellectuelen en atheïsten, ook hoogleraren in de zogenaamd harde wetenschappen, zich met het verschijnen van ‘Tijd voor de ziel’ aangesproken voelen om hun verslavingen, depressie, burnout op een dieper niveau te verkennen. Velen hebben al therapie-ervaringen achter de rug – meestal cognitieve therapie of psychoanalyse - en ontdekken nu vooral het focussen als een andere weg om hun gekende patronen te overstijgen en tot constructieve gedragsveranderingen te komen. Worthington en Aten (2009) wijzen erop dat in de laatste twee decennia meer en meer therapeuten in de U.S.A. expliciteren dat ze naast seculiere therapie ook ‘religiously accomodating’ therapie aanbieden. Die beweging is ontstaan omdat cliënten ervaren hebben dat therapeuten veel minder affiniteit hebben met religie en spiritualiteit dan de doorsnee bevolking. Die feiten worden opnieuw met cijfers onderbouwd vanuit recent onderzoek (Delaney, Miller, & Bisono, 2007). Ook blijkt dat een beroepsgroep die zich vooral spiegelt aan de eigen kring, neigt de daar gangbare overtuigingen als wereldwijde norm te hanteren. Therapeuten beweren wel dat ze ‘open staan’ voor spirituele en religieuze ervaringen van 2 cliënten, maar de praktijk wijst uit dat ze niet verdiepend werken wanneer ze met die topics geconfronteerd worden. Cliënten ervaren de weerstand van de therapeut en blokkeren wanneer waardeverschillen voelbaar zijn. Ze maken geen verdere vooruitgang en ze beëindigen de therapie zonder dat de therapeut beseft wat er mis liep. Onderzoek ondersteunt het verlangen van cliënten om te werken met een therapeut die aansluit bij hun waarden en geloof. Ik vind dat onze beroepsgroep er zich niet kan van afmaken met het ideaal van ‘onvoorwaardelijke aanvaarding’ of het theoretische begrip van ‘welwillende neutraliteit’. Zelfs de besten onder ons slagen er niet in om echt ‘waardevrij’ te werken. Getuigenissen over Rogers bijvoorbeeld wijzen erop dat er in zijn omgeving wijselijk gezwegen werd over religie. Toen de oudere Rogers als gevolg van ervaringen in zijn werk geïntrigeerd raakte door spiritualiteit, waren er weer andere collega’s die dat een brug te ver vonden. Het is een feit dat zowel religie als spiritualiteit voor sommige mensen ongemak/ongenoegen/kwetsuren/taboes oproept, net zoals voor anderen het spreken over het lichaam aan taboes raakt. In therapie is het mogelijk om met kwetsuren en weerstanden van cliënten constructief te werken. In publieke discussies is dat subjectieve aspect veel minder bespreekbaar, terwijl het vaak wel een belangrijke rol speelt. Het is ook begrijpelijk dat professionelen hun intiemere gevoelsleven afschermen voor de buitenwereld. Maar wanneer je iemands ‘spirituele autobiografie’ (zie de intro van Leijssen 2009) onder de loep neemt, wordt het snel duidelijk waarom bepaalde theorieën al dan niet aanslaan bij de persoon in kwestie. De lichamelijke dimensie van het menselijk bestaan wordt door niemand ter discussie gesteld. Voor sommigen is het zelfs de ultieme verklaringsgrond van alle menselijke ervaringen. Over de spirituele dimensie zijn de meningen altijd uiteenlopend geweest. Het ziet er voorlopig niet naar uit dat de wetenschap dat opgelost krijgt, ook niet met de toenemende kennis over de neurofysiologische basis van onze geestesmogelijkheden waarover Luc Roelens optimistisch gestemd is. Dat mensen het wetenschappelijk aantoonbare als houvast nemen, is begrijpelijk. Maar de argumentatie van Frans Depestele, namelijk dat: wat niet voor iedereen toegankelijk is en wat niet voor onderzoek toegankelijk is, zou leiden tot een foute combinatie met psychotherapie, gaat voor mij te ver. Ik zie niet hoe wij dan met onze belevingsgerichte benadering een plek in het therapielandschap verdienen, laat staan dat er nog vooruitgang in ons vak mogelijk is. In mijn ervaring is de spirituele dimensie niet gesplitst van de andere dimensies van het menselijk bestaan. De eenheid van het lichamelijke, psychische, sociale, spirituele beleef ik als vanzelfsprekend. Het in balans zijn van die vier dimensies druk ik uit met de term ‘existentieel welzijn’ (Leijssen, ongepubliceerd manuscript). Ervaringen van cliënten zijn vanuit verschillende dimensies te belichten. Naargelang het punt waarop ze vastlopen in hun proces, kan een bepaalde dimensie in therapie minder of meer aandacht krijgen. Aandacht voor de spirituele dimensie is voor mij even evident als aandacht voor de andere dimensies van het bestaan. Cliënten functioneren niet in ‘gescheiden stukken’; het is de opdeling in onderscheiden wetenschappen die mensen aanzet om hun beleving/belijving/bezieling op te splitsen naar gelang de specialist die ze raadplegen. Als gevolg van het feit dat therapeuten de spirituele dimensie zo lang verwaarloosd hebben, is er nu in ons vakgebied een inhaalbeweging zichtbaar. Termen als ‘Spiritually integrated psychotherapy’ (Pargament, 2007) drukken de behoefte uit om spiritualiteit uit de verdomhoek te halen en meer holistisch te werken. De vraag of de spirituele dimensie tot de objectieve werkelijkheid behoort, is van een andere orde. Verschillende wereldbeelden die mensen (en wetenschappers) hanteren zijn al van oudsher bronnen van onenigheid en strijd. Voor Freud en Jung lag dat fundamentele verschil mee aan de basis van de splitsing van hun professionele wegen. Wetenschappelijke eerlijkheid impliceert voor mij om het subjectieve ‘voor’ of ‘tegen’ een bepaalde benadering te overstijgen en de ‘feiten’ te laten spreken. In onze sector hebben wij als belangrijkste feiten: wat wel en niet werkt in therapie, hoe onze cliënten daadwerkelijk geholpen worden. 3 We kennen bijvoorbeeld al lang de bijzondere werking van AA voor mensen met verslaving. AA hanteert een behandelprotocol waarbij de spirituele dimensie, met overgave aan een ‘hogere macht’, een erg belangrijk onderdeel is (Delaney, Forcehimes, Campbell, Bruce, Smith, 2009). Toenemend evidence based onderzoek ondersteunt diverse praktijkervaringen dat spirituele interventies een diep en blijvend therapeutisch effect hebben. Met een minder beladen onderwerp als ‘schoonheid’ probeer ik het cruciale punt van de doorleefde ervaring als grond van waarheid te verhelderen. Ik heb workshops gedaan waarin muziek gecombineerd wordt met psychotherapie. De ervaring leert dat mensen door muziek diep kunnen geraakt en geheeld worden. De combinatie met psychotherapie is zinvol voor mensen die de subjectieve ervaring van muzikale schoonheid delen of die dat wensen te ontdekken. Op het fysieke niveau kan er verwezen worden naar diverse aspecten die nodig zijn om geluiden te horen en dan nog zijn er heel veel nuances in wat mensen horen en niet (kunnen) horen. Het is ook mogelijk om muziek mathematisch te ontleden en er zo een wetenschap van te maken. Maar de ervaring van ‘schoonheid’ is daarmee niet gevat. Bestaat ‘schoonheid’? Niet op het niveau van een aanwijsbare entiteit. Schoonheid werd door Plato al een ‘idee’ genoemd die zich in concrete vormen kan realiseren. Een ‘archetype’ zouden de Jungianen zeggen, dat tot leven komt in de patronen die mensen universeel herkennen. Kun je discussiëren over schoonheid? De ene zal niet de smaak van de andere delen in hoe schoonheid zich manifesteert, en de gevoeligheid van mensen voor schoonheid kan erg verschillen. Dat doet niets af aan de waarde die schoonheid in een mensenleven kan hebben. Met gevoel voor schoonheid krijgen vele kleine dingen in het dagelijkse leven extra glans; en af en toe kan de schoonheid overweldigend zijn als een piekervaring die de betrokkenen diep raakt en soms zelfs transformeert. Met de ziel of het spirituele is het niet anders. Die begrippen hebben, zoals talrijke dingen, subjectieve ladingen gekregen, alleen komen hierbij vaker allergische reacties voor. Uiteindelijk gaat het slechts om begrippen die enkel iets betekenen door de koppeling aan concrete ervaringen. In die zin ben ik het eens met Luc Roelens als hij schrijft dat de ziel alleen bestaat in de denkwereld van wie erin gelooft. De ziel is evenmin aanwijsbaar en objectief te onderzoeken als schoonheid of andere ervaringen die het bestaan opfleuren, verdiepen of verlichten. Germain Lietaer drukt een voorkeur uit om dat diepere niveau ‘psychologisch’ te beschrijven met termen uit ons vakjargon. De ‘felt sense’ of ‘het onbewuste’ of de ‘actualiseringstendens’ zijn voorbeelden van termen waar de aanhangers van specifieke theorieën veel moeite voor gedaan hebben om ze accuraat te beschrijven. Dat neemt niet weg dat ze zelfs onder vakgenoten vaak tot misverstaan leiden. Ik verkies aan te knopen bij de gewone spreektaal die mensen gebruiken om ervaringen uit te drukken. Als iemand zegt “er ligt mij iets op de maag” verwoordt hij een ervaring van een andere orde dan wanneer hij zou zeggen “er is op mijn ziel getrapt”. In dat laatste geval gaat het om zijn diepste waarden. Daarbij is het voor velen natuurlijk een taal te gebruiken die eveneens in religies gangbaar is. Dat wil echter niet zeggen dat het ‘religieuze’ termen zijn. Zelfs Frans Depestele (1986) verwees naar een ‘bezield lichaam’ (p. 92) toen hij het specifieke lichamelijk weten dat zich toont in de felt sense wou verduidelijken. Ook het woord ‘heilig’ wordt in de volksmond gebruikt om iets aan te duiden dat van bijzonder belang is. Zo kunnen bepaalde theorieën voor sommige mensen ‘heilige huizen’ zijn, waarbij ze fel reageren als daaraan geraakt wordt. Ik vind niet dat termen die eveneens in een religieuze context gebruikt worden, te mijden zijn in de therapeutische context. Ze zijn vaak ‘sprekender’ dan de meer abstracte psychologische termen die een aura van neutraliteit of wetenschappelijkheid moeten uitstralen, maar juist daardoor ook te weinig zeggingskracht hebben om aangrijpende belevingen te verwoorden. Gelukkig blijven ervaringen tijdens therapie niet altijd binnen het ‘gewone’ gamma, maar springen er soms momenten uit waarbij therapeut en cliënt het gevoel hebben boven hun ‘normale zelf’ uit te stijgen. Hoe die ‘zelfoverstijgende’ ervaringen benoemd en gekaderd 4 worden, is mede afhankelijk van de ruimere psychosociale context. Psychotherapeutische kringen hanteren termen die gemeengoed zijn onder vakgenoten, terwijl termen die uit een andere wereld dan de hunne komen ‘minder goed liggen’. Het moet mij van het hart dat ik bijvoorbeeld ‘felt sense’ zelden uitgelegd krijg aan leken, terwijl het woord ‘ziel’ onmiddellijk tot ieders verbeelding spreekt. De waarde van protestreacties is dat ze oproepen tot uitzuivering. Dat is nodig in een domein dat erg waardegevoelig is en waar begripsverwarringen tot meer misverstanden leiden. Het blijft een noodzaak om alert te zijn voor neigingen tot classificaties in ‘goed’ versus ‘slecht’ afhankelijk van eigen voorkeuren. Daarom is het te verwelkomen dat collegiale uitwisselingen over spiritualiteit in psychotherapie op de agenda komen. Ook hierin is diversiteit verrijkend. De ene zal de invalshoek van de klinische praktijk verkiezen en zijn beste krachten inzetten op het vlak van vergaande exploratie van subjectieve ervaringen en zorgvuldige evaluatie van effect van interventies. Iemand anders zal zich meer geroepen voelen om hardere bewijzen op tafel te krijgen en gebruikt zijn creativiteit om degelijk onderzoek op te zetten. Nog een ander houdt voornamelijk van de intellectuele uitdaging en vindt voldoening in het ontwikkelen van theoretische kaders. Zelf verkies ik iets met ‘hart en ziel’ te doen, met openheid voor diverse wegen die mensen bewandelen. Referenties Delaney, H.D., Miller, W.R., & Bisono, A.M. (2007). Religiosity and spirituality among psychologists: A survey of clinician members of the American psychological association. Professional Psychology: Research and Practice, 38, 538-546. Delaney, H.D., Forcehimes, A.A., Campbell, W.P., Bruce, B.A., & Smith, W. (2009). Integrating spirituality into alcohol treatment. Journal of Clinical Psychology, 65, 185-198. Depestele, F. (1986). Het lichaam in psychotherapie. In R. Van Balen, M. Leijssen, & G. Lietaer, (Red.), Droom en werkelijkheid in client-centered psychotherapie (pp. 87-123). Leuven/Amersfoort: Acco. Leijssen, M. (2007). Psychotherapie als zorg voor de ziel. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 45(3), 15-33. Leijssen, M. (2007). Tijd voor de ziel. Tielt: Lannoo. Leijssen, M. (2008). Encountering the sacred: Person-centered therapy as a spiritual practice. Person-centered & Experiential Psychotherapies, 7(3), 218-225. Leijssen, M. (2009). Psychotherapy as search and care for the soul. Person-centered & Experiential Psychotherapies, 8(1), 18-32. Leijssen, M. (ongepubliceerd manuscript). Existentieel welzijn. Praktijkgerichte online opleiding. Faculteit psychologie, K.U.Leuven. Pargament, K. I. (2007). Spiritually integrated psychotherapy. Understanding and addressing the sacred. New York, London: The Guilford Press. Post, B.C., & Wade, N.G. (2009). Religion and spirituality in psychotherapy: a practicefriendly review of research. Journal of Clinical Psychology, 65, 131-146. Worthington, E.L., & Aten, J.D. (2009). Psychotherapy with religious and spiritual clients: an introduction. Journal of Clinical Psychology, 65, 123-130. 5