1 Intergemeentelijk samenwerken lokaal woonbeleid: een nieuw ondersteuningskader. Ongeveer twee derde van de Vlaamse gemeenten werkt aan zijn lokaal woonbeleid via een intergemeentelijk samenwerkingsverband. De (voornaamste) reden hiervoor is te vatten onder het principe ‘samen sterk’: kennisdeling, capaciteitsverhoging, specialisatie en een betere continuïteit zijn onmiskenbare en belangrijke meerwaarden. Dit is zeker een opportuniteit voor gemeenten met een beperktere bestuurskracht om zo de gemeentelijke en de Vlaamse doelstellingen toch te bereiken. Deze samenwerkingsverbanden worden via tijdelijke en degressieve projectsubsidies lokaal woonbeleid ondersteund door de Vlaamse overheid. Uit een recente studie van het Steunpunt Wonen over het lokaal woonbeleid bleek dat er in vergelijking met 2006 op zeer veel vlakken een sterkere lokale dynamiek zichtbaar is. De studie stelt duidelijk dat de subsidie lokaal woonbeleid een belangrijke invloed had. Dit kwam tot uiting in verschillende taken zoals, een sterkere aanwezigheid van woonbeleidsplannen, de ontwikkeling van eigen woonbeleid, het stimuleren van sociale woonprojecten, het meer opstellen van actieprogramma’s en visieteksten om het BSO te realiseren, … De studie bepleit dus zeker een verderzetting van een ondersteuning voor het lokale woonbeleid. Eind 2016 en begin 2017 zouden de eerste projecten zonder ondersteuning vallen. Signalen op het terrein wijzen erop dat bij afbouw of vermindering van de subsidie veel projecten zullen worden stopgezet of afgebouwd en dat de lokale dynamiek een stuk zal terugvallen, mede omdat de gemeenten zich vandaag in een moeilijke financiële situatie bevinden. VVSG heeft daarom de voorbije jaren al gepleit voor een meer structurele ondersteuning met een langetermijnperspectief van die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, gebaseerd op een administratieve vereenvoudiging, ingepast in de bestuursperiode van het lokale bestuur (BBC), uitgaande van de regisseursrol van de gemeente en gericht op resultaten. De Vlaamse overheid werkt nu aan een nieuw kader d om projecten lokaal woonbeleid te subsidiëren. Een ontwerp van besluit zou nog voor Pasen op de regeringstafel belanden. Bedoeling is om voor het zomerreces een definitief goedgekeurd besluit te hebben. 2 Het nieuwe voorstel Het mechanisme voor de berekening van de subsidie en de opvolging van projecten wordt grondig bijgestuurd. Er komt een tijdelijke regeling tot 31 december 2019. Daarna wordt de subsidiëring en rapportering afgestemd op de nieuwe beleids- en beheerscyclus (periode 2020-2025). Hiervoor moet wel nog een ander besluit opgemaakt worden (voorzien in 2018), waardoor er op zich geen 22 maart 2016 - 1/6 langetermijnszekerheid is. De meeste lopende projecten moeten overschakelen naar het nieuwe systeem. Dit zal kunnen zonder ‘gap’ tussen twee subsidiëringsperiodes. 2.1 Doelstellingen en activiteiten De projecten worden uitgevoerd met het oog op de realisatie van de volgende doelstellingen en activiteiten: 1) zorgen voor een divers en betaalbaar woonaanbod a. een gecoördineerd en proactief beleid rond sociaal wonen voeren b. inzetten van instrumenten in het kader van het sociaal woonbeleid c. woningaanbod voor specifieke doelgroepen voorzien of faciliteren 2) werken aan de kwaliteit van het woningpatrimonium en de woonomgeving; a. een gecoördineerd en proactief beleid rond kwaliteitsbewaking voeren b. inzetten van instrumenten om de woningkwaliteit te bewaken c. een activeringsbeleid rond leegstaande panden voeren 3) informeren, adviseren en begeleiden van inwoners met woonvragen; a. een laagdrempelig woonloket aanbieden waar inwoners terecht kunnen met hun woonvragen b. gestructureerde basisinformatie aanbieden c. inwoners actief ondersteunen op vlak van aanvragen huursubsidie, woningkwaliteit, zoektocht naar een sociale huurwoning 4) ondersteunen van de lokale private huurmarkt. a. De lokale private huurmarkt in kaart brengen b. Informeren van huurders, verhuurders en intermediairen c. Het lokaal actieve SVK promoten bij private verhuurders De rode draad in de projecten is de bijzondere aandacht voor de meest woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden. Naast deze basisactiviteiten kunnen de projecten ook nog aanvullende activiteiten 1 uitvoeren, gekaderd binnen de vier doelstellingen. Die activiteiten hoeven niet in elke gemeente van het samenwerkingsverband uitgevoerd te worden en zijn afgestemd op de lokale huisvestingssituatie. Ook experimentele of vernieuwende activiteiten kunnen hier ingepast worden. 2.2 Subsidiemechanisme De subsidie wordt niet meer berekend op basis van de personeelskosten. Er zal gewerkt worden met een puntensysteem, waaraan een basissubsidie en een aanvullende subsidie verbonden worden. Eén subsidiepunt stemt overeen met 10.000 euro per werkingsjaar, wat dan weer overeenkomt met 36% van de personeelskost voor een halve VTE op basis van een gemiddelde bruto personeelskost van 55.000 euro op jaarbasis. Er wordt voor de periode 2017-2019 geen 1 De aanvullende activiteiten zijn op datum van deze nota nog niet gekend. 22 maart 2016 - 2/6 mogelijkheid voorzien tot indexering van dat bedrag. Het is de bedoeling om in 2018 in het nieuwe BVR wel een indexeringsbepaling in te schrijven voor de periode 2020-2025. Er is geen subsidie meer mogelijk voor projecten met een werkingsgebied van één gemeente. Elk project krijgt een basissubsidie voor de verplichte activiteiten (zie 2.1.). De basissubsidie wordt berekend op basis van de kenmerken van het werkingsgebied, inclusief stimulans voor gemeenten zonder IGS-verleden om deel te nemen. De verdeling is van deze parameters is de volgende: Aantal deelnemende gemeenten: 2 gemeenten = 4 punten 3-5 gemeenten = 5 punten Minimaal 6 gemeenten= 6 punten Totaal aantal huishoudens binnen samenwerkingsverband: 20 000 – 30 000 = 1 punt 30 000 – 40 000 = 2 punten Meer dan 40 000 = 3 punten Aantal deelnemende kleine gemeenten (= minder dan 5 000 huishoudens): 2 of 3 kleine gemeenten = 1 punt 4 of 5 kleine gemeenten = 2 punten Meer dan 6 kleine gemeenten = 3 punten Aantal gemeenten zonder IGS-verleden (sinds 2007) 1 of 2 nieuwe gemeenten = 1 punt 3 of meer nieuwe gemeenten = 2 punten Maximaal kan een project 12 subsidiepunten krijgen. De projecten kunnen ook een aanvullende subsidie ontvangen voor aanvullende activiteiten. Die aanvullende subsidie is maximaal gelijk aan de verworven basissubsidie. Die aanvullende activiteiten en hun respectievelijke weging zijn op dit moment nog niet gekend. Bedoeling is dat er een niet – limitatieve lijst wordt opgenomen in het besluit met daaraan een wegingskader verbonden. Op die manier kunnen projecten inschatten hoeveel punten en subsidie ze kunnen ontvangen. 2.3 subsidieaanvraag De subsidieaanvraag wordt vereenvoudigd en minder gedetailleerd. Er moet wel een vooroverleg gebeuren met Wonen Vlaanderen. In de subsidieaanvraag moet geen begroting van het project meer opgenomen worden. Wel moeten de deelnemende gemeenten een 22 maart 2016 - 3/6 engagementsverklaring meegeven voor de uitvoering van de verplichte activiteiten. De aanvullende acties die het project wil ondernemen moet verantwoord worden vanuit een omgevingsanalyse en de woonbeleidsvisies in de gemeenten. 2.4 Opvolging en bijsturing van het project Er wordt afgestapt van het systeem van de jaarlijkse financiële rapporten en activiteitenrapporten. De stuurgroep krijgt een cruciale rol in de opvolging van de voortgang van het project en de uitvoering van de activiteiten. De verslagen van de halfjaarlijkse stuurgroepvergaderingen vormen de rapportering over de lopende subsidiëringsperiode. In de stuurgroep moet elke deelnemende gemeente vertegenwoordigd zijn. Per gemeente moet minstens één schepen deelnemen aan de stuurgroep. Ook Wonen Vlaanderen neemt deel aan deze stuurgroepvergadering. Als uit de opvolging blijkt dat de resultaten niet gehaald worden, kan het project bijgestuurd worden. De pistes hoe dit kan gebeuren liggen nog niet vast. Een mogelijkheid is om een aantal voorwaarden te koppelen aan het verderzetten van het project, het project minder subsidies te verlenen voor het komende jaar, de subsidiëring van het project stop te zetten of het werkingsgebied van het project te wijzigen. 3 Bespreking van nieuw ondersteuningskader Globaal gesproken is VVSG tevreden met de grote lijnen van het voorstel. Dit voorstel kan immers zorgen voor continuering van de projecten. Bovendien is er aandacht voor een wezenlijke administratieve vereenvoudiging en de betrokkenheid van de gemeenten bij het project. Ook de geplande afstemming op de gemeentelijke legislatuur (BBC) sluit aan op standpunten die VVSG in het verleden reeds verwoordde. Hoewel er nog geen sprake is van structurele ondersteuning, is deze ondersteuning niet meer degressief en aflopend. VVSG is ook tevreden dat de subsidieaanvraag en de opvolging van de projecten eenvoudiger zal zijn en meer in overleg en dialoog kan gebeuren. Deze werkwijze gaat meer uit van evenwaardige partners dan vanuit een hiërarchische verhouding. Hierdoor wordt ook rol van de stuurgroep, en dus de coördinerende en regisserende rol van de gemeente, meer erkend. VVSG vindt dit een positieve verandering. Deze manier van werken draagt er volgens ons toe bij dat menskracht en energie wordt gestoken in de uitvoering van het lokaal woonbeleid zélf, en niet in het zoeken naar of behouden van de financiële middelen om het lokaal woonbeleid draaiende te houden. We kunnen ook het feit dat de aanvullende acties niet in elke gemeente moeten uitgevoerd worden ondersteunen. Dit geeft de mogelijkheid om lokaal meer maatwerk te leveren en in te spelen op specifieke huisvestingssituaties. 22 maart 2016 - 4/6 VVSG heeft wel enkele bezorgdheden en bedenkingen: 1) De financiële ondersteuning is (te) beperkt. De basissubsidie zou op - basis van een aantal simulaties - ongeveer overeenstemmen met een 30% financiering. Dit is weinig voor het ruime pakket aan verplichte activiteiten. Dit betekent ook dat de IGSprojecten in de huidige eerste of tweede subsidieperiode waarschijnlijk minder gefinancierd worden (onder voorbehoud van de aanvullende subsidiëring). De kostprijs per VTE is wellicht correct voor het verleden, maar niet voor de periode 2017-2019. De combinatie van index, schaalverhoging en anciënniteitsverhoging heeft als effect dat dit bedrag (en dus ook de tienduizend euro per punt) onvoldoende is. 2) Het voorstel blijft een overgangsregeling tot eind 2019. Gemeenten hebben geen zekerheid dat er nadien ook nog ondersteuning zal zijn, ondanks het voornemen om ten laatste in 2018 de verdere financiering na 2019 in een besluit/decreet te schrijven. VVSG vraagt dat gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zo snel mogelijk 100% zekerheid hebben over de ondersteuning na 2019. Het genoemde besluit/decreet moet sowieso tijdig bekend zijn, opdat gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden de verderzetting van de projecten kunnen voorbereiden en op poten zetten. 3) VVSG betreurt een aantal strengere parameters die in het voorstel opgenomen zijn, zoals slechts één extra basispunt vanaf twee kleine gemeenten (ipv voordien: vanaf één kleine gemeente) of het minimum aantal huishoudens per samenwerkingsverband. De projecten met kleine (landelijke) gemeenten zijn hier de dupe van. Hierdoor zullen heel wat intergemeentelijke samenwerkingsverbanden minimaal tienduizend euro (tot misschien zelfs twintigduizend euro – aanvullende subsidie) minder subsidie kunnen ontvangen. Dit is heel erg jammer aangezien de ondersteuning initieel bedoeld was om in de kleinere gemeenten het lokaal woonbeleid op de sporen te zetten en te ondersteunen. Uit de reeds vernoemde studie blijkt dat dit ook gelukt is. VVSG vraagt dus dat de toekenning van de basispunten nagezien wordt op het effect voor de kleinere (landelijke) gemeenten. 4) De keuze om mogelijke projecten van één gemeenten niet meer te ondersteunen is heel erg jammer. Het lokaal woonbeleid krijgt immers op lokaal niveau vorm. Wij menen dan ook dat het principieel de keuze is van een gemeente om al dan niet intergemeentelijk te werken. Indien in een gemeente een goed lokaal woonbeleid mee mogelijk wordt door een ondersteuning van de Vlaamse overheid, moet dat ook kunnen. We vinden het dan ook belangrijk is dat de mogelijkheid bestaat dat enkel voor de eigen gemeente een aanvraag voor ondersteuning wordt ingediend. Anderzijds is de Vlaamse overheid met haar middelen natuurlijk vrij om bepaalde beleidsaccenten te leggen. Zij geeft blijkbaar de voorkeur aan een sterkere uitbouw (en 22 maart 2016 - 5/6 dus ondersteuning) van intergemeentelijke samenwerking op het vlak van wonen. Omwille van de beperkte financiële middelen kan dat ook worden verantwoord. 5) Wij pleiten voor een snelle duidelijkheid van de uitwerking van de criteria en vooral ook van de aanvullende subsidiepunten, zodat een gemeente of intergemeentelijk samenwerkingsverband op voorhand voldoende concreet kan inschatten of het voorngenomen initiatief ten eerste in aanmerking kan komen voor ondersteuning en ten tweede met welke personeelsformatie dit kan ingevuld worden. Het is belangrijk om een evenwicht in deze aanvullende activiteiten te bewaren. Bij de gedetailleerde uitwerking (en later: beoordeling) van de basissubsidie en van de aanvullende subsidie mag de Vlaamse overheid de lat hoog genoeg leggen, maar moeten de resultaten anderzijds wel haalbaar zijn met het aantal VTE dat met de Vlaamse en lokale middelen kan gefinancierd worden. Zoals al aangegeven zullen sommige IGS-en met dit financieel kader hun team, en dus ook hun werking, moeten afslanken wegens minder punten/subsidie. Zij moeten met deze afgeslankte werking toch nog in staat zijn om de basis- en aanvullende subsidie te bekomen en bijhorende activiteiten te realiseren. 6) Het is positief dat de beoordeling van de projecten zal gebeuren op basis van de stuurgroepvergaderingen. Hier moet wel een tijdspad ingeschreven worden. Het intergemeentelijk samenwerkingsverband en de gemeenten moeten tijdig duidelijke waarschuwingen krijgen dat een bijsturing nodig is. Het is niet wenselijk dat op basis van één vergadering een sanctie wordt uitgesproken. We betreuren bovendien dat bij de opvolging van de projecten enkel sprake is van negatieve sancties. De beoordeling hoeft niet alleen negatieve gevolgen te hebben. VVSG is vragende partij om ook stimulerende maatregelen mogelijk te maken. Is het bv. mogelijk om aan een lopend project extra subsidiepunten toe te kennen als het goed gaat en het project bijvoorbeeld meer activiteiten uitvoert dan voorzien in de subsidieaanvraag. 22 maart 2016 - 6/6