Week 1 net-als-woord: poes mk, km en mkm woorden Doe-woorden Ik pak Hij eet Hij bijt De bek Dik Dun Het hok De kip De mol De neus De poes De uil De boom De haas Laat mee De muur Het dier De koe De muis luisterwoorden Tip:luister goed naar het woord en schrijf het zoals je het hoort! Week 2 net-als-woord: draak Twee medeklinkers vooraan (twee grijze letters aan het begin) Doe-woorden De bloem De draak De fluit Het gras De slak luisterwoorden Bruin Groen Knap Smal Stil Drie twee Tip:luister goed naar het woord … De snuit De spin De stal De troep Ik klap Ik krijg Ik plaag Hij praat en schrijf het zoals je het hoort! Week 3 net-als-woord: muts Twee medeklinkers achteraan (twee grijze letters aan het eind) Het beest De buurt De heks De laars De lamp De mens De mist De muts luisterwoorden Als Haast Juist Kort Meest Naast Niets Ons Paars soms Tip:luister goed naar het woord en schrijf het zoals je het hoort! Doe-woorden Hij loopt Hij woont Week 5 net-als-woord: wolk Moeilijke duo’s (de l en de r willen je foppen) Met l De film De melk Degolf De wolf Het kalf De wolk Elf Ik help half Tip: aan het eind van het woord hoor je /u/ maar die schrijf je niet! Met r De arm De berg Het dorp De jurk Erg warm wolluk / wolk etc De kerk Het park Ik durf Ik merk Ik werk Week 6 net-als-woord: krant Mmkmm-woorden (woorden met 2 grijze letters aan het begin en aan het eind) Doe-woorden Dwars De klant Hij bromt Sterk De krant Hij brult Trots De kwast Hij gromt Twaalf De plant Hij knikt De prins Hij krijgt De slurf Hij snapt De staart Hij speelt De grens Ik klets luisterwoorden Tip:luister goed naar en schrijf het zoals je het woord … het hoort! Week 7 net-als-woord: schaap Sch- / schrDe schaal De schaar De schat De schoen De school De schelp Tip: hoor je na een /s/ een /g/? Scheef Scherp Schoon De schoot De schurk De schuur Schrijf dan /ch/ en nooit /g/ Het schrift Het schaap Het schip Doe-woorden Ik schaats Hij schiet Hij schopt Hij schrikt Hij schrijft Week 9 net-als-woord: feest / vier Woorden met f of v Fris Vaak Vast Veel Vier Vies vlug Tip: leg je vinger op je keel: Het feest De fiets De fles De friet De boef De vis De brief De /v/ voel je trillen, de /f/ niet. Week 10 net-als-woord: smoes / ziek Woorden met s of z s z Slim Zes Snel Ziek Stom Zoet Eens Zuur Vals Zwart De smoes Zwaar De spin De zon Tip: leg je vinger op je keel: De /z/ voel je trillen, de /s/ niet. Doe-woorden Hij fluit Hij fopt hij vliegt Hij voelt Hij vraagt Ik beef Doe-woorden Ik slaap Ik snap Hij snikt Zij zegt Hij ziet Hij zoekt Week 11 net-als-woord: de strip Woorden met 3 grijze letters aan het begin of aan het eind De straat De strip De struik De arts De worst De helft De herfst (LET OP: 4 grijze!) De kunst De markt Tip: luister goed of je alle letters hoort! Strak Turks (LET OP: hoofdletter!) zelfs En schrijf het zoals je hoort. Doe-woorden Hij spreekt Hij botst Hij danst Hij harkt Hij helpt Hij schaatst Hij werkt Hij zorgt Week 13 net-als-woord: slang Woorden met ng Bang Eng Jong Lang Slang langs Bang voor de slang? Het ding Het kreng De gang De kring De long De ring De slang De tang De tong De wang Tip: /ng/ wat klinkt dat raar? Doe-woorden Hij brengt Hij hangt Hij springt Hij zingt De /n/ en /g/ horen bij elkaar. Week 14 net-als-woord: bank Woorden met nk Flink Links De bank De dank De klank De /n/ en /k/ zitten samen op de bank. De pink De plank De stank De vink De inkt De /g/ mag daar niet tussen, Week 15 net-als-woord: wolk Moeilijke duo’s met l en r (zie week 5) r l Arm Elk Erg Half Sterk De elf Warm De film De berg De golf Het dorp Het kalf De dwerg De melk De jurk De twaalf De slurf Tip: aan het eind van het woord maar die schrijf je niet! hoor je /u/ Doe-woorden Hij denkt Hij drinkt Hij schenkt Het klinkt Het stinkt anders kunnen ze niet kussen! Doe-woorden Hij durft Hij werkt Hij helpt wolluk / wolk etc Week 17 net-als-woord: ei Woorden met ei Het ei Het plein Het feit Het zeil Mei klein Tip: ken je de woorden uit het ei-verhaal? De reis De trein De eik De geit De wei De kei De hei De klei Die schrijf je met /ei/ allemaal. Doe-woorden Zij breit Week 18 net-als-woord: ijs Woorden met ij Bij Blij Fijn Hij Jij Kwijt Mijn Zij zijn Tip: Alle andere woorden waar je een /ij/ hoort, Het ijs De pijn De rij Rijk Vijf Vrij Wij wijs Doe-woorden Hij blijft Hij krijgt Hij kijkt schrijf je met een /ij/ Week 19 net-als-woord: schaap Woorden met sch- / schrScheef Het schrift De schaal De schaar De schaats De schat Tip: hoor je na een /s/ een /g/? De schoen De school De schort Schrijf dan /ch/ en nooit /g/ Doe-woorden Hij schenkt Hij schept Hij schuift Hij schijnt Hij schroeft Hij schrijft Week 21 net-als-woord: mooi Woorden met aai / ooi / oei aai Saai De kraai Het waait Hij aait Hij draait Hij kraait Hij zwaait Tip: hoor je /aai/ /ooi/ /oei/ in een woord? ooi Mooi Nooit Ooit Het hooit De kooi Hij gooit Hij strooit Schrijf dan niet de /j/ die je hoort! oei Oei Zij loeit Hij bloeit Hij groeit Hij knoeit Hij roeit Week 22 net-als-woord: pech, lucht Woorden met –ch / -ucht Ach Toch Zich De pech Weetwoorden: De bocht Dicht Het licht De lucht De nacht De tocht Ik heb de /ch/ woorden uit mijn hoofd geleerd, Acht Echt Recht slecht daarom schrijf ik ze niet verkeerd. Week 23 net-als-woord: strip Woorden met meer medeklinkers (3 grijze letters aan het begin of aan het eind) Doe-woorden Laatst straks Hij fietst Langs De sproet Hij kletst Links De sprong Hij verft Rechts De straat Hij springt De angst De straf De borst De streep De helft De strik De kunst De stroom luisterwoorden Tip:luister goed naar het woord en schrijf het zoals je het hoort! Doe-woorden Ik lach Hij bracht Hij lacht Hij wacht Hij zucht Week 25 net-als-woord: beer Woorden met eer / oor / eur eer Eerst Keer Meer Neer De beer De veer Het weer Hij leert Tip: pas op voor de plaagletter /r/! oor Door Voor De koorts Het oor De soort Het spoor Hij hoort eur De beurt De kleur De deur Hij scheurt Hij zeurt de /ee/ /oo/ en /eu/ klinken er anders door. Week 26 net-als-woord: leeuw Woorden met uw / eeuw / ieuw uw eeuw De duw De eeuw Ruw De leeuw Schuw De meeuw Uw De schreeuw Hij duwt De sneeuw Hij schreeuwt Het sneeuwt Weetwoorden: Hoor je aan het eind van een woord een /w/? ieuw De kieuw Nieuw Het nieuws Dan schrijf je daarvoor een /u/! Week 27 net-als-woord: ei en ijs ei Mei (in de maand mei) De geit Het ei Het sein De prei De dweil kleinst ijs Mij (geef dat aan mij) rijp stijf Het krijt Het lijf De lijn De prijs De rijst De wijn Tip: ken je de woorden uit het ei-verhaal? Die schrijf je met /ei/ allemaal. Alle andere woorden waar je een /ij/ hoort schrijf je met een /ij/ Doe-woorden Hij zei (gister tegen mij) Ze reist Hij dreigt Hij hijgt Week 29 net-als-woord: blauw Woorden met au Blauw Gauw Nauw (de schoen is nauw) De pauw Ken je de woorden uit het au-verhaal? Au! De snauw Flauw (doe niet zo flauw) De klauw Die schrijf je met een au, allemaal! Doe-woorden Hij klauwt Zij snauwt En hoor je /au/ aan het eind van een woord? Dan hoort er een /w/ achter. Week 30 net-als-woorden: kou Woorden met ou Jou ik geef het aan jou) Nou Stout Jouw (dat is jouw boek) Het hout Het zout Het touw Ken je de woorden uit het au-verhaal? De fout De mouw De vouw De vrouw De kou De kous Die schrijf je met een au, allemaal! Doe-woorden Hij bouwt Hij sjouwt Hij trouwt Hij vouwt Ik hou Hij wou (gister fietsen) Hij zou (gister zwemmen) Alle andere woorden schrijf je met /ou/ Week 31 net-als-woorden: feest en vier / smoes en ziek Woorden met f & v / woorden met s & z f en v s en z Lief De sjaal Straf De stem Het fruit Hij stopt Hij geeft Hij sist Vals Zelf Verf De zeep Vlug De zus Vuist De zwaan De vacht Hij zegt Hij vecht Hij zorgt (voor zijn poes) Tip: leg je vinger op je keel: de /v/ voel je trillen, De /f/ niet. Tip: leg je vinger op je keel: de /z/ voel je trillen, De /s/ niet. Week 33 net-als-woord: driehoek Samenstellingen (plak twee woorden aan elkaar tot 1 groot woord) Daarin De afspraak Opnieuw Ervoor De driehoek Opzij Hoeveel De glimlach Piepklein Maandag De onzin Rechtop Vrijdag Het kunstwerk omhoog zondag Tip: luister naar de stukjes van het woord Zestien Zichzelf Het vierkant De zijkant en schrijf ze zoals je geleerd hebt. Week 34 net als woord: begin Woorden met be- / ge- / ver- BeHet begin Het bezoek Hij bedenkt Hij bedoelt Hij begrijpt Hij bekijkt Tip: in woorden met be- geen ver- hoor je een /u/ GeGemeen Genoeg Gewoon Het gedicht Het geluk Het gezicht Hij gebruikt Hij geniet maar je schrijft een /e/ VerHet verdriet Het verhaal Het verschil Hij versiert Hij vertelt Hij verzint Week 35 net-als-woord: beer Combinaties van eer, oor, eur en samenstellingen eer Weer Alweer Het geweer Het verkeer Het onweer De heer De peer De ijsbeer Hij smeert Tip: pas op voor de plaagletter /r/! de /ee/ /oo/ en /eu/ klinken er anders door. oor Daardoor waarvoor Doordat Vooraan Vooral Voorbij Voordat De voorpoot Tip: luister naar de stukjes van het woord en schrijf ze zoals je geleerd hebt. Eur De voordeur Het gebeurt Hij kleurt