Week 1 Week 2 Nacht en lach Zoeken Politie en directie Woorden met cht of ch Verleden tijd van andere klankwerkwoorden met wijziging medeklinker Woorden met tie of ctie 00 berichtje 00 dagtocht 00 echtgenoot 00 evenwicht 00 gezichten 00 inlichtingen 00 nachtegaal 00 onrechtvaardig 00 onzichtbaar 00 oprichting 00 rechtstreeks 00 reusachtig 00 slachtoffer 00 Utrechtse 00 verwachting 00 voorlichting 00 vossenjacht 00 vruchtbaar 00 waarachter 00 wellicht 00 belachelijk 00 goochelaar 00 lichamelijk 00 pechvogel 00 brengen 00 denken 00 gaan 00 kunnen 00 slaan 00 weten 00 zoeken 00 doen 00 hebben 00 houden 00 komen 00 kopen 00 moeten 00 mogen 00 staan 00 onthouden 00 verstaan 00 vriezen 00 zeggen 00 zien 00 zijn 00 zullen 00 afzien 00 bedenken 00 bevriezen 00 bezoeken 00 verdenken 00 verkopen 00 verliezen 00 verzoeken 00 voldoen 00 combinatie 00 definitie 00 demonstratie 00 felicitatie 00 gratie 00 informatie 00 justitie 00 organisatie 00 positie 00 publicatie 00 traditie 00 traktatie 00 actie 00 directie 00 functie 00 infectie 00 injectie 00 productie 00 reactie 00 redactie Raden, praten, vinden en fluiten Verleden tijd van werkwoorden met stam op d of t 00 antwoorden 00 bekladden 00 bereiden 00 besteden 00 bevrijden 00 verbranden 00 verkleden 00 verleiden 00 verraden 00 verwonden 00 begroeten 00 berichten 00 bezetten 00 uitrusten 00 vergroten 00 verplichten 00 verrichten 00 verwachten 00 bestrijden 00 bevinden 00 gebieden 00 verbinden 00 vermijden 00besluiten 00 bezitten 00 genieten 00 ontbijten 00 vergeten 00 verlaten 00 verwijten Zo ga je oefenen: 1. Lees de woorden een keer goed door. 2. Lees het net-als woord en waar je op moet letten. 3. Lees een woord, bekijk het goed, dek het af en schrijf het uit je hoofd op. 4. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het eerste bolletje voor dat woord. Is het woord fout? Schrijf het dan opnieuw. 5. Herhaal de stappen 1 tot en met 4 met de woorden die je de eerste keer fout had. 6. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het tweede bolletje voor dat woord. 7. Zet de woorden die je fout schreef op losse kaartjes. Oefen deze woorden extra goed. Week 3 Liniaal, financieel en actueel Raden, proeven, reizen, praten, vinden, fluiten, kiezen en zoeken Woorden met iaal, ieel en Verledentijd met ueel bijkomend spellingsprobleem 00 liniaal 00 linialen 00 materiaal 00 materialen 00 sociaal 00 sociale 00 speciaal 00 speciale 00 financieel 00 industrieel 00 materieel 00 officieel 00 principieel 00 ideaal 00 idealen 00 actueel 00 actuele 00 eventueel 00 eventuele 00 seksueel 00 seksuele 00 antwoorden 00 bekladden 00 bereiden 00 besteden 00 bevrijden 00 verbranden 00 verkleden 00 vermelden 00 verleiden 00 verraden 00 verwonden 00 beleven 00 geloven 00 handhaven 00 verbazen 00 verhuizen 00 verwaarlozen 00 begraven 00 verblijven 00 verschuiven 00 bewijzen 00 verkiezen 00 verwijzen 00 begroeten 00 berichten 00 bezetten 00 uitrusten 00 vergroten 00 verplichten 00 verrichten 00 verwachten Zo ga je oefenen: 1. Lees de woorden een keer goed door. 2. Lees het net-als woord en waar je op moet letten. 3. Lees een woord, bekijk het goed, dek het af en schrijf het uit je hoofd op. 4. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het eerste bolletje voor dat woord. Is het woord fout? Schrijf het dan opnieuw. 5. Herhaal de stappen 1 tot en met 4 met de woorden die je de eerste keer fout had. 6. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het tweede bolletje voor dat woord. 7. Zet de woorden die je fout schreef op losse kaartjes. Oefen deze woorden extra goed. Zo ga je oefenen: 1. Lees de woorden een keer goed door. 2. Lees het net-als woord en waar je op moet letten. 3. Lees een woord, bekijk het goed, dek het af en schrijf het uit je hoofd op. 4. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het eerste bolletje voor dat woord. Is het woord fout? Schrijf het dan opnieuw. 5. Herhaal de stappen 1 tot en met 4 met de woorden die je de eerste keer fout had. 6. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het tweede bolletje voor dat woord. 7. Zet de woorden die je fout schreef op losse kaartjes. Oefen deze woorden extra goed. Zo ga je oefenen: 1. Lees de woorden een keer goed door. 2. Lees het net-als woord en waar je op moet letten. 3. Lees een woord, bekijk het goed, dek het af en schrijf het uit je hoofd op. 4. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het eerste bolletje voor dat woord. Is het woord fout? Schrijf het dan opnieuw. 5. Herhaal de stappen 1 tot en met 4 met de woorden die je de eerste keer fout had. 6. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het tweede bolletje voor dat woord. 7. Zet de woorden die je fout schreef op losse kaartjes. Oefen deze woorden extra goed.