STAPPENPLAN: Franse woordjes leren voor 1 Wat? Ik denk. •Ik moet de betekenis van de Franse woorden in het Nederlands kennen. •Ik moet ook de Nederlandse woorden kunnen vertalen in het Frans. • tijdens 2 Hoe? Ik plan. •Materiaal: karton, schrijfgerief (twee kleuren), boek p. …, kladschrift, … •Waar leer ik? •Wanneer leer ik? Diocesane Begeleiding Brugge 3 Doen! Ik voer mijn plan uit. •Planning: Ik leer elke dag één reeks vocabulaire. •Ik lees alle woorden: Frans + Nederlands •Ik leg mijn kaart op de Nederlandse woorden. •Ik leer de vertaling en schuif door. •Ik leer de eerste vier woorden. •Ik herhaal de eerste vier woorden. •Ik leer de volgende vier woorden. •Ik herhaal die acht woorden. •Ik ga zo door tot het einde. •Ik doe nu hetzelfde, maar nu van Nederlands naar Frans. •Ik schrijf de Franse woorden door elkaar op. •Ik schrijf er telkens het Nederlands woord naast. •Ik controleer. •Ik schrijf nu de Nederlands woorden door elkaar. •Ik zeg ze in het Frans. •Als ik te veel fouten maak, doe ik eerst iets anders en dan herhaal ik alles nog eens. •Ik kan het ook morgen nog eens herhalen. •Als ik denk dat ik het kan, ga ik naar stap 4. ISB 2005 Leren leren na 4 OK? Ik beoordeel en verwerk. •Ik vraag dat iemand de woorden opvraagt. •Ze doen dat in het Nederlands en in het Frans. •Ze doen dat door elkaar. •Ik noteer in een tabel de datum van de dagen waarop ik het deed. •Ik beoordeel met een + of een – (+ het ging goed; - niet goed) BIJLAGE 15