Kwalitatief Onderzoek naar de betekenisgeving van medewerkers rondom het thema diversiteit Roland de Graan 3165779 Bachelor 3 Leerkring Nieuwe Uitdagingen aan Culturen Bestuurs- & Organisatiewetenschappen Universiteit Utrecht Inhoudsopgave 1. Inleiding Doelstelling Aanleiding Onderzoeksvraag Ontwikkelingen in de context van het onderzoek Ontwikkelingen in de samenleving Ontwikkeling organisatie 2. Methode en literatuur Perspectief Cultuur en de culturele bril Wat zien we met een culturele bril? De culturele bril is een multivocale bril Methoden Structurering van het onderzoek Onderzoeksrelaties Afbakening, onderzoek en participanten Data verzameling Data analyse Literatuurstudie Diversiteit in maatschappelijke- en overheidscontext Doelrationaliteit en eenheidsdenken Definitie en operationalisatie van diversiteit Categorisering in de omgang met diversiteit Interpersoonlijke relaties en weerstand tegen diversiteit Rationele reflexiviteit vs. associatieve reflexiviteit 3. Resultaten De vertaling van de uitdaging diversiteit Ambities en projecten op het gebied van diversiteit Het definiëren van de uitdaging Wat wil Slachtofferhulp daarmee bereiken? Hoe pakt Slachtofferhulp dat aan? Definitie en operationalisatie van diversiteit Diversiteit op de werkvloer Visie op sturing uit de organisatie Omgaan met diversiteit Het definitieprobleem Categorisering en beleidstheorie Een alternatieve manier van duiden van diversiteit Van doelgroepenbeleid naar grondhouding De rol van kennis Grondhouding Identiteit en verschillen die er toe doen Grondhouding binnen het team Veel voorkomende verschillen in de dienstverlening Taalbarrière Praatpatronen Afspraken maken Sleutelfiguren Andere attitude en weinig kennis van hulpverlening 4 4 4 5 5 5 6 8 8 8 9 9 10 10 11 11 12 13 13 13 14 14 15 16 16 18 18 18 19 20 21 22 23 23 25 25 26 27 27 27 28 30 30 30 31 31 31 32 32 2 Diversiteit binnen de organisatie Personeelsbestand, werving en selectie De aard van het werk en de eisen aan vrijwilligers en de selectie Ster van de cultuur De factor tijd 33 33 34 35 35 4. Bevindingen en synthese 37 Literatuur 39 3 1. Inleiding Slachtofferhulp Nederland is een landelijke organisatie en heeft ruim 75 bureaus in Nederland waar slachtoffers voor hulp terecht kunnen. Slachtofferhulp Nederland streeft ernaar de materiële en immateriële schade waarmee slachtoffers worden geconfronteerd zo veel mogelijk te verhelpen, beperken en voorkomen. Dit doet Slachtofferhulp grotendeels op vrijwillige basis. Ze heeft maar liefst 1500 vrijwilligers in dienst, die klaar staan voor hun medemens wanneer deze slachtoffer worden in het verkeer of van een geweldsmisdrijf. De organisatie bevindt zich in een samenleving die qua samenstelling steeds diverser wordt onder invloed van maatschappelijke trends als individualisering, multi-culturalisering en globalisering. Slachtofferhulp is zich bewust van de noodzaak om te werken aan diversiteit. Dit onderzoek is een verkenning van de manier waarop de organisatie dit doet, met name bekeken door de ogen van de medewerkers van Slachtofferhulp. Doelstelling van het onderzoek Het doel van het onderzoek is inzicht te bieden in de manier waarop de medewerkers van SHN betekenis geven aan diversiteit in hun werk. Onder medewerkers versta ik de betaalde en vrijwillige medewerkers van Slachtofferhulp. Ook zal het onderzoek inzicht geven in de organisatiecontext waarin die meningen worden gevormd. Het onderzoek zal culturele manifestaties, invloeden en processen expliciteren die verband houden met betekenisgeving rondom het thema diversiteit. Door deze resultaten heen zal zichtbaar worden hoe er in de organisatie over diversiteit wordt gedacht en hoe dit gestalte krijgt in de werkpraktijk. Aanleiding onderzoek De organisatie geeft aan dat er nog geen acuut probleem bestaat in het omgaan met diversiteit, maar dat ze dit voor wil zijn door vooruit te denken. Dit vooruit denken is geformuleerd in het Meerjaren Beleidsplan MPB. Een belangrijk onderdeel van dit plan is het introduceren van diversiteit in eigen gelederen. Diversiteitverklaring Slachtofferhulp Nederland In december 2007 heeft Slachtofferhulp Nederland een ‘voorlopige’ Diversiteitverklaring geformuleerd. Deze verklaring luidt als volgt: Slachtofferhulp Nederland ziet het als een uitdaging een organisatie te worden met een kleurrijke samenstelling van haar medewerkersbestand. En door de deelname van mensen uit alle leeftijds- en bevolkingsgroepen, zo veel mogelijk een afspiegeling te vormen van onze samenleving. Zij erkent dat vooroordelen en discriminatie steeds opnieuw leiden tot onrechtvaardige behandeling van velen. Zij voelt zich gehouden hieraan hoofd te bieden door: 1. Het voeren van een doeltreffend beleid aangaande gelijke kansen voor iedereen; 2. Het duidelijk aangeven van haar waarden en het actief uitdragen hiervan; Open te staan voor ontwikkelingen, kennis en ervaringen en deze om te zetten in positieve actie. De ambitie om een afspiegeling van de samenleving te zijn is ondanks 17 jaar bezig zijn met diversiteit nog niet gerealiseerd. Het blijkt voor de organisatie erg moeilijk om minderheidsgroepen te betrekken bij de organisatie. Er wordt mij verteld dat het medewerkersbestand homogeen is en hoofdzakelijk bestaat uit hoger opgeleide vrouwen van boven de 40. Dit is het punt waar ik als onderzoeker via de geplande taken uit het Startdocument Visieontwikkeling Diversiteit in beeld kom: ‘Het management heeft aangegeven bereid te zijn om ook de organisatiecultuur onder de loep te nemen en indien nodig deze cultuur ‘ diversiteitsklaar’ te maken. Daarvoor is echter wel nodig dat wij exact weten wat onze cultuur is. De globale interne analyse heeft een dergelijk onderzoek niet 4 boven water gebracht. Uitgezocht zal worden of dit onderzoek gedaan kan worden door studenten van de Universiteit Utrecht, Bestuurs- en Organisatiewetenschap.’1 In mijn oriënterende gesprekken met mijn contactpersoon Anand Swami Persaud heb ik duidelijk gemaakt dat deze insteek wat mij betreft een brug te ver is. Dat de cultuur van SHN het struikelblok vormt voor het slagen van het diversiteitsbeleid is een aanname en dus niet het beginpunt voor wetenschappelijk onderzoek. Het is goed mogelijk dat het probleem te maken heeft met de betekenisgeving rondom het thema diversiteit. Diversiteit is een begrip dat zich leent voor veel verschillende invullingen. Door bij voorbaat aan te nemen dat het gaat om een collectief cultureel probleem, verdwijnt de sensitiviteit voor verschillen, die bij dit onderzoeksonderwerp juist zo belangrijk is. Bovendien zijn er geen concrete aanwijzingen bekend dat het probleem inderdaad collectief van aard is. Het omgaan met verschillen is iets dat ieder mens in zijn dagelijks leven doet. Hierdoor is het goed mogelijk dat het omgaan met verschillen weinig gebonden is aan de fysieke grenzen van de organisatie. Onderzoeksvraag In dit onderzoek zal ik een antwoord geven op de volgende vraag: Op welke wijze geven medewerkers betekenis aan (toenemende) diversiteit van cliënten en collega’s, wat betekent dat voor hun werk en op welke wijze zou het werk georganiseerd moeten worden (of wat zijn de randvoorwaarden) om die diversiteit te managen? Deze vraag zal in deelvragen worden beantwoord te beginnen met: 1. Hoe wordt de uitdaging van diversiteit in de samenleving vertaald door de organisatie? 2. Hoe geven medewerkers van SHN betekenis aan diversiteit in de werkpraktijk? a. Reactie op sturing vanuit de organisatie b. In interactie met de cliënt c. Onder collega’s Er wordt hier uitgegaan van een tweeledig proces van betekenisgeving. Allereerst wordt er door de organisatie een begrip gevormd van diversiteit dat bepalend is voor de inrichting van organisatieprocessen. Dit zal de manier zijn waarop het management aankijkt tegen diversiteit en hoe zij processen inricht om hier mee op te gaan. Vervolgens hebben die praktijken of processen op hun beurt weer aandeel in het vormen van het diversiteitsbegrip van de betrokken medewerkers. Hoe ervaren de medewerkers de sturing op diversiteit vanuit de organisatie? De management praktijken rondom diversiteit geven vorm aan de zogenaamde speelvelden en hun regels rondom het thema diversiteit. Naast de managementpraktijken zijn er ook allerlei andere processen die vormgeven aan deze speelvelden, zoals hoofdzakelijk de interactie tussen medewerkers onderling en interactie tussen de medewerker en de cliënt. Ook zullen er invloeden van buiten de organisatie zijn die hier invloed op hebben. Ontwikkelingen in de context van het onderzoek Hieronder zal ik, alvorens mijn onderzoeksresultaten in het verhaal te betrekken, een schets geven van de context waarin het onderzoek zich afspeelt. Uit de theorie zal blijken dat een dergelijke contextgebonden opvatting van diversiteit onontbeerlijk is in de betekenisgeving op lokaal niveau, zo ook bij deze casestudie. Ontwikkelingen in de samenleving Slachtofferhulp Nederland is gesituationeerd in een samenleving die qua samenstelling steeds diverser wordt. Er zijn verschillende samenlevingsbrede trends die hieraan bijdragen. Om te beginnen is er het proces van individualisering. Dit houdt in dat traditionele, eenvoudige samenlevingsverbanden worden vervangen door moderne, meer complexe manieren van onderlinge afhankelijkheid. Het individu kan, anders dan vroeger, steeds meer zijn eigen 1 Startdocument Visieontwikkeling Diversiteit 5 biografie invullen. Zo kan iemand lid worden van veel verschillende verenigingen, hebben we keuze uit een groot aantal opleidingen, werkgevers en manieren van vrijetijdsbesteding. We bepalen zelf bij welke winkels we kopen, welke websites we bezoeken en welke vrienden we opzoeken. De hoeveelheid keuzes die we kunnen maken wordt vergroot door het kleiner worden van afstanden door de toename van mobiliteit en het bestaan van internet. Het individu kan zich via verschillende media informatie verschaffen over de andere kant van de wereld en besluiten om daar heen te reizen. Met deze toename aan keuzes en de invulling ervan door een enkel individu ontstaat een samenleving die qua samenstelling steeds diverser wordt. Een andere trend die zorgt voor het toenemen van diversiteit in de samenleving is multiculturalisering. Door de toestroom van andere etnische groepen in Nederland is er steeds minder sprake van een gemiddelde Nederlander. Door toestroom van mensen van verschillende culturele achtergronden en door de integratie van deze mensen in de Nederlandse samenleving ontstaat er een grotere diversiteit aan normen en waarden op individueel niveau. Organisaties zoals Slachtofferhulp Nederland, die werken in dienst van de samenleving en worden gefinancierd met geld uit de samenleving, moeten anticiperen op deze ontwikkelingen. De kwaliteit van hun dienstverlening wordt gezien als afhankelijk van de mate waarin ze zorg kunnen leveren die aansluit bij het slachtoffer. Om te overleven als organisatie is het dus noodzaak om in veel verschillende situaties adequaat hulp te kunnen bieden. Afhankelijk van hoe aan wordt gekeken tegen diversiteit zal deze uitdaging anders worden opgepakt. Een andere voor het onderzoek relevante ontwikkeling is de ontwikkeling van Slachtofferhulp als organisatie. Ontwikkeling organisatie Hieronder zal ik een aantal belangrijke ontwikkelingen schetsen in de geschiedenis van Slachtofferhulp Nederland. Ten eerste is SHN de afgelopen decennia koortsachtig gegroeid. In 1984 begon SH als een burger initiatief dat opkwam voor de rechten van het slachtoffer. In 2004 al is SH een landelijke organisatie van bijna 1800 man sterk. Ze heeft 280 betaalde krachten in dienst en biedt plaats aan 1500 vrijwilligers. Deze helpen tezamen meer dan 10.000 slachtoffers per jaar. Deze ontwikkeling ging samen met de komst van het Fonds Slachtofferhulp. De komst van dit financiële kader maakte de groei van SHN mogelijk en was de eerste aanzet voor de publiek-private aanpak tussen overheid en SH. ‘De samenwerking tussen overheid en SHN neemt een verdere vlucht op het moment dat wet en richtlijn Terwee wordt aangenomen in 1995. De overheid neemt meer verantwoordelijkheid voor het slachtoffer en versterkt hiermee de positie van het slachtoffer. ‘Met de verruiming van de mogelijkheden tot voeging in het strafproces, de introductie van de schadevergoedingsmaatregel en de opname van de doorverwijzingsvraag naar Slachtofferhulp in het aangifteformulier van politie, werd de positie van het slachtoffer aanzienlijk versterkt. Tevens werd de positie van de overheid richting het slachtoffer en richting Slachtofferhulp minder vrijblijvend. De dienstverlening van Slachtofferhulp Nederland werd in juridische richting uitgebreid. Deze ontwikkeling heeft zich verder doorgezet en is in de laatste jaren in een stroomversnelling terecht gekomen zoals blijkt uit de komst van de schriftelijke slachtofferverklaring, het spreekrecht en de slachtoffer-dadergesprekken.’2 SHN positioneert zich in verder in de dienstverlening rondom slachtoffers door onder andere de komst van de schriftelijke slachtofferverklaring, het spreekrecht en de slachtofferdadergesprekken. Het takenpakket neemt toe en zo ook de verantwoordelijkheid naar de overheid in de vorm van het Ministerie van Justitie als subsidieverstrekker. SHN is voor het grootste deel van haar financiën afhankelijk van deze subsidie. Het is goed mogelijk dat de onafhankelijkheid van de organisatie verder onder druk komt te staan. Het ministerie van 2 Puntkomma 19, vakblad over slachtofferhulp en de positie van slachtoffers, november 2004 2014: Dertig jaar Slachtofferhulp Nederland 6 Justitie kan pogen Slachtofferhulp Nederland steeds verder om te vormen tot een uitvoeringsinstelling, net zoals dit gebeurt is met veel andere gelijksoortige organisaties. De laatste grote ontwikkeling die SHN heeft doorgemaakt is de wording van de landelijke organisatie in 2002. Waar er eerst verschillende onafhankelijke bureaus waren, kwam er vervolgens een vereniging van 25 regio’s. Nu is er een landelijke organisatie met 13 verschillende regio’s, die centraal wordt aangestuurd vanuit het hoofdkantoor in Utrecht. De regiokantoren zijn verantwoordelijk voor de doorwerking en de vertaling van het landelijke beleid naar de verschillende regio’s. Onder elk regiokantoor bevindt zich een aantal bureaus. Deze bedienen slachtoffers in hun omgeving. In het artikel 30 jaar slachtofferhulp en de positie van het slachtoffer wordt ook vooruit geblikt op de toekomst van SHN: ‘We trekken een aantal lijnen uit het heden door. In de eerste plaats zal de volwassen organisatie steeds meer duidelijk moeten maken wat de resultaten en effecten van haar dienstverlening is. Een nadruk op verantwoording en het zogenaamde evidence-based werken is nu al merkbaar en dat zal over tien jaar alleen maar meer zijn geworden. In de tweede plaats is er werk aan de winkel. Het takenpakket van Slachtofferhulp Nederland zal in 2014 ongetwijfeld ruimer zijn dan nu het geval is. Dit heeft te maken met nieuwe inzichten en methodes om de positie van slachtoffers te verbeteren, maar vooral met de terugtrekkende beweging van verschillende netwerkpartners op aanpalende terreinen.’3 Samenvattend kunnen we zeggen dat SHN groeit, meer verantwoordelijkheid krijgt en neemt, dat ze onder invloed van deze ontwikkelingen professionaliseert en dat haar relatie met de overheid van karakter verandert. Nu we een duidelijk beeld hebben van de doelstelling, aanleiding en context van het onderzoek en hebben gekeken naar de geschiedenis van de organisatie, zullen we verder gaan met de aanpak die dit onderzoek vereist. Vervolgens zullen we een aantal relevante theoretische invalshoeken introduceren, om het vraagstuk zo een plek te geven in de al bestaande wetenschappelijke kennis over het onderwerp. 3 Puntkomma 19, vakblad over slachtofferhulp en de positie van slachtoffers, november 2004 2014: Dertig jaar Slachtofferhulp Nederland 7 2. Methode en Literatuur Het onderzoek richt zich op de betekenisvorming rondom het thema diversiteit. Om deze betekenissen te zien en om ze te kunnen interpreteren, is een speciaal perspectief nodig. Dit is wat ik hieronder zal uitleggen als de culturele bril, gebaseerd op het werk van Martin.4 Vervolgens zal ik uitleggen hoe ik in het onderzoek te werk ben gegaan onder de sectie methoden. Het laatste deel van dit hoofdstuk zal bestaan uit bespreking van voor dit onderwerp relevante literatuur. Perspectief Cultuur en de culturele bril Het onderzoek bij SHN zal worden gedaan vanuit een culturele bril. Het gaat hier om een manier van kijken waarbij het alledaagse weer bijzonder wordt gemaakt. Belangrijk is dat de studie niet focust op organisatiecultuur als object, maar dat de culturele dimensie juist voortkomt uit de focus. Het is de manier van kijken die maakt wat we zien. Er is een grote verscheidenheid aan definities van cultuur in organisatiestudies. De manier waarop cultuur gedefinieerd wordt hangt nauw samen met de manier waarop het begrip wordt geoperationaliseerd. Dit komt doordat de definitie samen met de operationalisatie ervan een perspectief vertegenwoordigd. Joanne Martin geeft de volgende definitie van cultuur voor het doen van organisatieonderzoek: ‘wanneer er naar organisaties wordt gekeken vanuit een culturele bril, zien we aspecten van de organisatiepraktijk die historisch gezien meestal zijn genegeerd. Voorbeelden hiervan zijn verhalen aan nieuwkomers waarin wordt verteld hoe de dingen hier gedaan worden. Hoe zijn de kantoren ingericht, hoe is de sfeer op de werkvloer, hoe zijn de relaties tussen medewerkers onderling, grappen die worden gemaakt. Dit zijn enkele voorbeelden van de praktijken waar naar gekeken wordt. De culturele onderzoeker kijkt veel naar gebieden van de organisatiepraktijk die door anderen wordt onderzocht. De culturele onderzoeker beschouwt deze praktijken, omdat details informatie kunnen opleveren, maar hij zoekt ook naar een meer diepgaand begrip van de patronen van betekenis achter deze verschijningen die deze culturele manifestaties samenbundelen. Hieruit ontstaan beelden van organisatiecultuur, soms harmonieus, soms getekend door conflict tussen groepen, en soms een web van ambiguïteit, paradoxen en tegenstellingen.’ (Martin, 2002: 85) Cultuur heeft in deze en anderen definities twee benaderingen die door Martin ideational en materialistic worden genoemd. In de eerste benadering wordt cultuur geconceptualiseerd in termen van betekenis en begrip. Het gaat hier om de cognitieve aspecten van cultuur zoals die worden beleefd door een subject. In de tweede benadering gaat het om materiële, relatief objectief vast te stellen zaken. Gedacht kan worden aan: de organisatiestructuur of de inrichting van de kantine. Er is onderscheid te maken tussen studies die een meer holistische benadering van culturele manifestaties hanteren, die we generalistic noemen, en studies die een meer toegespitste benadering hanteren. Deze laatste noemen we specialist studies. In de eerste benadering wordt er gekeken naar zoveel mogelijk soorten culturele manifestaties en hun verbanden. In de tweede benadering wordt genoegen genomen met een kleiner aantal culturele manifestaties die meer in de diepte worden onderzocht. Het bestuderen van organisatiecultuur wordt vaak weergegeven in de metafoor van een mozaïek. De verschillende kleuren scherven als verschillende culturen in verband gebracht met elkaar door grijze stukjes cement. De grijze gebieden bevatten de elementen die niet passen binnen de afzonderlijke scherven. Een andere kijk op het bestuderen van organisatiecultuur gebruikt de metafoor van een schilderij waarin verschillende kleuren verf verdunt in elkaar overlopen. Cultuur is dan een minder afgebakend gebied en verschillende culturen lopen in elkaar over. 4 Martin, 2002 8 Martin stelt de nexus-benadering voor. De organisatie en haar processen wordt gezien als een plek waar allerlei invloeden van binnen en van buiten de organisatie samenkomen. Zo hebben bijvoorbeeld andere organisatie en maatschappelijke tendensen invloed op culturele manifestaties in de organisaties. De vraag reist dan welke manifestaties wel en niet behoren tot de cultuur van de bestudeerde organisatie. Binnen deze benadering is er eigenlijk niet meer zoiets als een organisatiecultuur met bijbehorende grenzen. Organisatiecultuur valt dus niet samen met grenzen van afdelingen of grenzen van de organisatie (Martin, 2002: 162). In het onderzoek zal ik dezelfde definitie van cultuur gebruiken als Martin. Cultuur wordt hierin zowel ideational als materialistic gezien. Opvattingen en houdingen tegenover het begrip diversiteit zullen bestaan in de gedachten van medewerkers en zullen fysiek gestalte krijgen in de manier waarop de medewerkers invulling geven aan hun werk. Verder zullen er verschillende culturele manifestaties zijn rondom het thema diversiteit waaraan de medewerkers op hun eigen manier betekenis geven. Deze studie zal een generalistische benadering van cultuur hanteren. Er zullen zoveel mogelijk culturele manifestaties worden bestudeert die verband hebben met het thema diversiteit. De nexus-benadering is in dit onderzoek relevant. Beeldvorming en betekenisgeving rond het thema diversiteit is iets dat zich niet beperkt tot organisatiegrenzen. Diversiteit en het verwante thema multiculturalisering zijn grote items in de media en vormen zo bronnen voor betekenisgeving voor medewerkers van SHN. Ook zal de interactie met de cliëntgroep een aandeel vertegenwoordigen in de beeldvorming rond diversiteit. Wat zien we met een culturele bril? Er zijn vier verschillende vormen van culturele manifestaties te onderscheiden (Martin, 2002: 64-88). Allereerst de culturele vormen. Hieronder vallen rituelen, verhalen, jargon, humor en materiële vormen. Met dit laatste wordt onder ander bedoeld hoe het gebouw er uit ziet, hoe het is ingericht en hoe de medewerkers gekleed gaan. Ten tweede onderscheiden we de formele praktijken. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de inrichting van het primaire proces en hiërarchische verantwoordingsstructuren. Ten derde onderscheiden we informele praktijken, zoals sociale regels of normen. De vierde en laatste vorm is het zogenaamde ‘content theme’. Het gaat hier om onderliggende thema’s die voortkomen uit interpretatie van meerdere culturele manifestaties. Deze kunnen bewust worden uitgedragen door de organisatie, of ze kunnen middels deductie en logisch redeneren worden verkregen uit de empirie. De culturele bril is een multivocale bril Nu duidelijk is wat de culturele bril is, hoe een onderzoeker ziet door deze bril en wat hij dan ziet, is het tijd voor een verdere theoretische indeling van de culturele bril. De culturele bril is namelijk een multivocale bril, waardoor gekeken kan worden met drie verschillende perspectieven: het integratieperspectief, het differentiatieperspectief en het fragmentatieperspectief (Martin, 2002: 94-95). De verschillende perspectieven bepalen naar wat voor soort relaties tussen culturele manifestaties je kijkt. Ze bepalen zo ook wat je wel en wat je niet ziet. Bij het integratieperspectief zoek je naar onderling consistente interpretaties van culturele manifestaties. Er wordt gedacht in termen van consensus en ambiguïteit wordt hierdoor uitgesloten. Cultuur is een eenduidige door meerdere mensen gedeelde waarde. Het differentiatieperspectief kijkt naar verschillen en inconsistentie. Consensus bestaat op niveau van subculturen en er kan sprake zijn van conflict tussen verschillende subculturen. Ambiguïteit wordt geplaatst buiten de grenzen van de subculturen. In het fragmentatieperspectief is niet consensus, maar ambiguïteit de kern van cultuur. Consensus is vluchtig, dynamisch en onderwerp afhankelijk. Cultuur wordt zichtbaar in telkens nieuwe patronen met nieuwe actoren. 9 Methoden Structurering van het onderzoek Dit onderzoek past in de interpretatieve traditie en hanteert een historisch en culturalistisch wereldbeeld. Het onderzoeksobject is in deze visie een geheel dat niet kan worden losgekoppeld van de context. Bij het verklaren van processen wordt niet reductionisch gewerkt, maar wordt gekeken naar de bredere context. Dit geeft een holistische kijk op de werkelijkheid doordat er naar het geheel wordt verwezen om de delen te begrijpen, en de delen dragen op hun beurt weer bij aan het begrip van het geheel. Het doel van het onderzoek is inzicht te bieden in de manier waarop diversiteit wordt ervaren door de medewerkers van Slachtofferhulp Nederland. Het gaat dus om de persoonlijke belevingswereld en betekenisgeving van de medewerker. In het onderzoek zal, op zoek naar dit begrip, gebruik worden gemaakt van zowel de holistische benadering als de individualistische benadering binnen de interpretatieve traditie5. Vanuit het holisme zien we de empirie als een context van sociale praktijken. Het sociale en het normatieve gaat aan individuen vooraf. Het sociale leven bestaat uit collectieve spelen met een normatieve structuur. Deze zijn extern aan de individuen, maar intern aan de spelers samen. Het individualisme concentreert zich meer op hoe het individu betekenis geeft aan het grotere geheel. Hoe kunnen de spelen en hun regels worden begrepen vanuit het oogpunt van het individu? Het laat zien hoe het individu niet mechanisch maar creatief te werk gaat. De regels worden geïnterpreteerd door het individu vanuit zijn eigen rol of identiteit. In het onderzoek zal middels de hermeneutische cirkel worden geschakeld tussen een holistische manier van begrip creëren en een individualistische manier van begrip creëren. Verschillende speelvelden rondom het thema van diversiteit en hun regels zullen worden uitgelicht en worden gebruikt voor het in kaart brengen van de manier waarop medewerkers diversiteit ervaren. Dit zijn kaders waarbinnen betekenis wordt gegeven aan diversiteit. Het grotere geheel speelt zo een rol in betekenisvorming op individueel niveau. De manier waarop een medewerker zich beweegt in dit veld van regels is kenmerkend voor zijn eigen betekenisgeving aan het begrip diversiteit en vormt op zijn beurt het grotere speelveld rond diversiteit. Zo wordt er bijvoorbeeld in het Meerjarenbeleidsplan aangestuurd op meer diversiteit binnen de eigen organisatie. Deze wens krijgt vorm in organisatieprocessen, zoals verschillende projecten ter bevordering van diversiteit in de organisatie. Deze projecten creëren de zogenaamde speelvelden met bepaalde regels waarbinnen de medewerkers bezig gaan met diversiteit. Het onderzoek is vooraf weinig gestructureerd. Deze keuze is gemaakt omdat diversiteit als concept op veel verschillende manier kan worden ingevuld. Siebers e.a. (2002) stellen dat een theoretische inperking van onderzoek naar diversiteit binnen organisaties zowel de analyse als de interventiepraktijken nadelig beïnvloed. Op het moment dat ik diversiteit zelf vooraf zou hebben gedefinieerd, zal dat ten koste gegaan zijn van de betekenis die medewerkers van SHN aan het begrip geven. In eerste instantie heb ik respondenten laten vertellen wat zei verstaan onder diversiteit en hoe ze daar tegen aankijken. Meestal was een korte uitleg naar waar het onderzoek over ging al genoeg om de respondent zijn verhaal te laten beginnen. Vervolgens kon ik op dit verhaal inhaken en doorvragen. Een indeling die ik wel heb gebruikt, maar niet in de vorm van een vragenlijst, is het onderscheid tussen diversiteit in de cliëntgroep en diversiteit binnen de organisatie. De meeste respondenten betrokken beide gebieden zelf in hun verhaal, maar wanneer dit niet gebeurde heb ik alsnog naar het ontbrekende deel gevraagd. Een andere van vooraf aangebrachte structuur komt voort uit de theorie van Janssens&Zanoni6. Deze auteurs zien diversiteit in een productiecontext. Bepaalde verschillen 5 6 Holis, 2008 Janssens&Zanoni, 2005 10 zijn relevant in het licht van de organisatiedoelstellingen en andere niet. Voortbouwend op dit gegeven, heb ik doormiddel van het vragen naar voorbeelden uit de werkpraktijk, geprobeerd in kaart te brengen hoe medewerkers omgaan met diversiteit. Welke verschillen zien ze en welke zijn belangrijk voor de kwaliteit van de dienst die ze leveren? Toen het onderzoeksproces vorderde, en er meer duidelijkheid ontstond rondom motieven en betekenissen in het diversiteitsbeleid van de organisatie, ben ik deze gegevens gaan gebruiken in mijn interviews. Zo heb ik de respondenten geconfronteerd met de ambitie van de organisatie om diverser te worden en ik heb gevraagd naar een mening over de manier waarop ze dit probeert te bereiken. Ook heb ik tijdens de analysefase gevonden verbanden voorgelegd aan respondenten in mijn laatste interviews, om te kijken of deze in hun ogen relevant waren. Literatuur heb ik tijdens het onderzoeksproces geraadpleegd om te kijken hoe mijn resultaten zich verhouden tot wat anderen over diversiteit hebben geschreven. De literatuur heeft nauwelijks een structurerende rol gespeeld. Samengevat is het onderzoek vrij ongestructureerd ingezet en is er gedurende het onderzoeksproces geleidelijk meer structuur aangebracht op basis van de empirie. De literatuur is achteraf gebruikt om de resultaten in te bedden in wetenschappelijke context, en om vervolgens het niveau van de empirie te ontstijgen in een wetenschappelijke analyse van het vraagstuk. Onderzoeksrelaties Gedurende het onderzoek heb ik nauw samengewerkt met Anand Swami Persaud. Zijn functie is Aandachtsfunctionaris Diversiteit en hij is werkzaam op het hoofdkantoor in Utrecht. Tijdens mijn documentanalyse heb ik bij hem en een aantal collega’s op kantoor zitten werken. Door elkaar op regelmatige basis te spreken is er onderling vertrouwen ontstaan en kon ik openlijk met hem spreken over het onderzoek. Op deze manier had ik toegang tot het hoofdkantoor en kon ik daar de mensen bereiken die ik voor mijn onderzoek nodig had. Het gaf me ook de mogelijkheid om op verschillende afdelingen binnen te lopen om een informeel praatje te maken met de mensen daar. Ik heb een regiokantoor bezocht en heb daar een rondleiding gehad met uitleg over de werkzaamheden. Op de afdelingen werd ik geïntroduceerd met: ‘Dit is Roland, hij doet in opdracht van het hoofdkantoor onderzoek naar diversiteit.’ Het feit dat ik in opdracht van het hoofdkantoor onderzoek deed, riep meteen een aantal reacties op in de trend van: ‘O, het gaat goed hier hoor, met diversiteit’. De formele status van onderzoeker in opdracht van het hoofdkantoor heb ik na deze ervaring verder in het onderzoek proberen te vermijden. Daarnaast heb ik op twee bureau’s een dagje meegelopen. Terwijl ik bij medewerkers op verschillende afdelingen zat, deden zij hun dagelijkse werk en legde ze mij daarover uit. Ik had zo de gelegenheid om aan de hand van mijn observaties vragen te stellen. Tijdens mijn bezoeken en interviews heb ik verschillende mensen ontmoet, die ik later in het onderzoekstraject weer tegen kwam. Het onderzoek heeft zich geconcentreerd rondom het thema diversiteit, en zodoende kwam ik dezelfde mensen tegen op verschillende activiteiten rondom het thema. Op de diversiteit-brainstormdag 26 maart, zag ik een groot deel van de mensen die ik had geïnterviewd. Doordat ik mensen vaker tegenkwam werd ik een meer bekend gezicht dat bij het thema diversiteit hoorde. Ook kreeg ik zo de kans om wat dieper in te gaan op onderwerpen en terug te komen op eerder besproken zaken. Ook kwamen respondenten naar mij toe om nog wat extra’s te vertellen of om nog iets te vragen. Afbakening, onderzoek en participanten Voor het afbakenen van mijn onderzoek heb ik de sneeuwbalmethode toegepast, te beginnen bij Anand Swami Persaud, mijn contactpersoon binnen de organisatie. Het onderzoek is afgebakend rondom participanten in plaats van een geografische manier van afbakenen, omdat mensen en hun betekenisgeving omtrent het thema de kleinste eenheden van het onderzoek zijn. 11 Deze manier van selecteren van respondenten heb ik gecombineerd met de ‘Extended case method’. Dit houdt in dat ik verschillende, met elkaar verbonden, actoren rond een bepaalde serie gebeurtenissen met het thema diversiteit, heb gevolgd. Deze aanpak heeft mij als onderzoeker dichtbij het epicentrum van het omgaan met diversiteit binnen SHN gehouden. Een nadeel dat dit met zich meebracht is dat ik gebieden waar diversiteit een minder actueel thema is, minder heb belicht. Het onderzoek is in zijn breedte dus geen representatie van verscheidenheid aan opvattingen rondom diversiteit geworden. De doelstelling van het onderzoek is zo ook veranderd naar het in kaart brengen van de culturele processen rondom het thema. Data verzameling Voor het verzamelen van data heb ik gebruik gemaakt van triangulatie. Dit houdt in dat er data worden verzameld in de vorm van interviews, observaties en documentanalyse. Het toepassen van deze methode levert meer solide conclusies op, omdat gegevens op verschillende manieren worden benaderd. Dit betekend in de praktijk dat ik heb gekeken naar taal, handelingen en artefacten. Deze drie elementen komen overeen met de culturele vormen in de dataverzamelingsmatrixen die Martin hiervoor geeft (Martin, 2002: 129-136). Ik heb gericht gekeken vanuit de drie verschillende perspectieven: intergratie, differentiatie, fragmentatie. In de loop van het onderzoek bleek de combinatie van het differentiatie- en fragmentatieperspectief het meest belangrijk. Het kernspanningsveld in het onderzoek bleek namelijk categorisering tegenover grondhouding. In het eerste geval ziet men categorieën en is er geen oog voor verschillen hierbinnen. In het tweede geval is er oog en ruimte voor verschillen tussen individuen. De oriënterende fase van het onderzoek bestond hoofdzakelijk uit een serie gesprekken met Anand Swami Persaud en de daaraan gekoppelde bezoeken aan het hoofdkantoor. Deze diende het doel mijn opzet aan te scherpen en de vraag vanuit de organisatie helder te krijgen. In de oriënterende fase van mijn onderzoek heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van observatie en informele gesprekken. Ik heb gekeken naar de manier waarop de mensen van SH met elkaar omgaan op kantoor, hoe het kantoor er uit ziet en hoe mensen op mij als nieuwkomer reageren. Ook heb ik wat informele gesprekjes gevoerd over hoe medewerkers diversiteit tegenkomen in hun werk. Hierbij heb ik de culturele vormen, formele en informele praktijken van Martin7 als uitgangspunt gebruikt. Dit gaf me de kans om de cultuur van SH te proeven. Hierop kon ik mijn eigen houding als onderzoeker aanpassen. Naast de gesprekken met Anand heb ik ook een regiokantoor en twee lokale bureaus bezocht. Hier heb ik respectievelijk een rondleiding gehad en meegelopen. Voor de verschillende interviews ben ik steeds op locatie geweest om zo meer vestigingen van SH te zien. Het grootste deel van de data is verzameld in interviews en informele gesprekken met verschillende actoren. In dit onderzoek zijn 9 interviews gehouden en een veelvoud aan informele gesprekken. Om aan mijn respondenten te komen heb ik de sneeuwbalmethode toegepast. Als eerste heb ik mijn contactpersoon Anand Swami Persaud geïnterviewd. Deze heb ik gevraagd om twee anderen te noemen die voor mij interessant zouden zijn om te interviewen. Zo heeft elke respondent mij twee of meer nieuwe contacten opgeleverd. Zelf heb ik uit deze opties gekozen op basis van de functie die de mogelijke respondenten vervullen binnen de organisatie. Zo heb ik een evenredige verdeling gecreëerd tussen teamleiders en vrijwilligers. Ook heb ik een beleidsmaker gesproken om meer te kunnen focussen op het beleid rondom diversiteit. In de interviews heb ik voornamelijk de respondent aan het woord gelaten. Deze begon het vertellen van zijn of haar verhaal na mijn introductie van het onderzoek. In deze introductie heb ik het thema niet gedefinieerd, om de respondenten hier zelf betekenis aan te laten geven. Tijdens het interview heb ik hoofdzakelijk doorgevraagd. Een enkele keer bleek het nodig om een nieuw aspect van diversiteit te introduceren. Dit heb ik gedaan in mijn latere interviews, toen ik een beeld had welke aspecten van diversiteit belangrijk waren. 7 Martin, 2002 12 De interviews zijn opgenomen met een voicerecorder en letterlijk uitgewerkt. Er is gekozen voor het weglaten van non-verbale communicatie en eventuele andere moeilijk in tekst te vatten elementen van communicatie, omdat dit in verhouding met de tijd die het zou kosten te weinig op zou leveren. Achteraf heb ik ook niet het gevoel dat ik elementaire dingen heb gemist door het maken van deze keuze. Ook heb ik gebruik gemaakt van documentanalyse. Ik heb gekeken naar beleidsstukken rond het thema diversiteit; de manier waarop de organisatie diversiteit introduceert in de organisatie doormiddel van de verschillende projecten rondom het thema. Deze informatie heb ik later in het onderzoeksproces gebruikt om voor te leggen aan medewerkers. Gedurende het gehele onderzoeksproces heb ik gebruik gemaakt van field notes. Dit leverde een hoop ruw materiaal op om de andere data mee te ondersteunen. Data analyse Inhoudelijk heb ik gelet op de manier waarop categorieën worden ingedeeld door actoren. Hoe worden problemen gedefinieerd en hoe worden ze gelegitimeerd? Ik heb gezocht naar zogenaamde ‘tacit knowledge’, paradigma’s en assumpties. In het rapport heb ik geprobeerd om deze vooronderstellingen in een bredere context te plaatsen. De organisatie heb ik in het onderzoek gezien als een steeds veranderende constellatie van actoren, activiteiten en invloeden. Inhoudelijk gezien heb ik dus gezocht naar verschuiving in interpretatie en het ontstaan en oplossen van groepen rondom verschillende activiteiten en subthema’s van diversiteit. Hierbij heb ik de nexus-benadering van Martin gebruikt als theoretisch uitgangspunt. Hierin komen vragen naar voren als: welke betekenissen zijn uniek voor de organisatie zelf, welke betekenissen worden onterecht toegeschreven aan de organisatie, en welke betekenissen behoren tot culturele manifestaties die breder zijn dan de organisatiegrenzen? De vragen hebben gediend als een manier van kijken naar grenzen van culturele manifestaties. Waar worden die grenzen getrokken door betrokkenen en waarom? Voor de analyse heb ik alle data in één Excel-spreadsheet samengevoegd en gebruik gemaakt van het in Excel geïntegreerde autofilter om de toegekende codes te kunnen filteren. Bij het coderen ben ik begonnen met een ronde open coderen. De verkregen codes heb ik vervolgens samengevoegd tot overkoepelende categorieën tijdens het axiaal coderen. Een fout die ik heb gemaakt is dat sommige codes aanvankelijk niet open genoeg waren gecodeerd. Zo had ik een code ‘omgaan met diversiteit’. Deze bleek veel te breed, en verhinderde dat ik het fenomeen in al zijn complexiteit kon beschrijven. Dit heb ik opgelost door deze serie opnieuw te coderen. Na het axiaal coderen ben ik op zoek gegaan naar ‘content themes’. Er is gekeken naar de verschillende culturele manifestaties: taal, handelingen en objecten. Vervolgens zijn uit de gegevens verschillende onderliggende thema’s en discoursen en speelvelden uitgelicht door taal, handelingen en objecten met elkaar in verband te brengen. De belangrijkste thema’s bleken ‘omgaan met diversiteit’, het ‘bereik van doelgroepen’ en ‘interne diversiteit’. De theorie en het conceptueel kader is gebruikt om patronen en thema’s te verifiëren. Het geheel is waar mogelijk gerelateerd aan relevante contextfactoren, zoals geschiedenis, maatschappij en organisatie. Literatuurstudie Diversiteit in maatschappelijke- en overheidscontext Arbeidsorganisaties hebben in toenemende mate te maken met verschuivingen in hun maatschappelijke context. Onder invloed van samenlevingsbrede ontwikkelingen als individualisering, informatisering, multi-culturalisering en globalisering veranderen individuele voorkeuren van mensen en dus ook de eisen die worden gesteld aan dienstverlenende organisaties. Factoren waar dienstverlenende organisaties rekening mee moeten houden zijn groter wordende verschillen tussen individuen, andere vormen van communicatie, het toetreden van nieuwe groepen mensen in de samenleving en mogelijk binnen de organisatie onder invloed van het vervagen van grenzen van tijd en ruimte. Tegelijkertijd ontstaan door globalisering grotere verschillen tussen arm en rijk op lokaal 13 niveau. Ook onze verzuilingsgeschiedenis speelt een rol in het omgaan met diversiteit: ‘According to Ghorashi, the legacy of pillarisation is still noticeable in everyday life, manifested in the presence of a categorical way of thinking with regard to migrants; in fact, this is the dominant discourse in Dutch society today.’8 Dienstverlenende organisaties hebben daarnaast te maken met verschuivende overheidsbemoeienis9; een overheid die terugtreed in de zorgsector en organisaties confronteert met nieuwe, op de markt georiënteerde verantwoordingsstructuren. Een belangrijke vorm hiervan is het afleggen van verantwoording over de kwaliteit van dienstverlening aan de overheid als subsidieverstrekker. Doelrationaliteit en eenheidsdenken Ook de motieven van de overheid spelen een rol in de manier waarop organisaties verantwoording moeten afleggen. Overheidsbeleid op gebied van diversiteit wordt vaak gekenmerkt door eenheidsdenken. Integratie in de maatschappij en integratie in arbeidsorganisaties vallen steeds meer samen, omdat de overheid dit formuleert als de hoofddoelstelling van het beleid. Integratie wordt in dit streven gelijk gesteld aan assimilatie. De maatschappij zoals hij bestaat wordt gezien als één geheel waarin nieuwe ‘anderen’ doormiddel van aanpassing in moeten opgaan. De nieuwkomer moeten zich aanpassen aan wat de ‘dominante meerderheidscultuur’ wordt genoemd. Dit eenheidsdenken in het omgaan met verschillen komt voort uit de angst van de overheid voor marginalisering van groepen nieuwkomers en alle gevolgen in termen van werkloosheid, isolatie, fundamentalisme en criminaliteit die dit mogelijk met zich meebrengt. Niet alleen binnen overheidsdenken is dit een overheersende tendens, ook managers en beleidsmakers hanteren vaak een op doelrationaliteit gestoelde manier van omgaan met diversiteit: ‘Iedereen is welkom ongeacht etniciteit, ras en sekse, als hij maar voldoet aan het beeld dat vanuit de productielogica van hem of haar geconstrueerd is.’10 Definitie en operationalisatie van diversiteit In de sociale wetenschappen wordt diversiteit vaak gedefinieerd in termen van sociaal demografische factoren. Etniciteit, sekse en religie zijn hier bekende voorbeelden van. Diversiteit wordt, op deze manier gedefinieerd, een statisch gegeven zonder dat er oog is voor verschillen binnen de benoemde categorieën. Aangezien diversiteit over verschillen gaat, en verschillen ontstaan en verdwijnen, is een bredere contextgebonden opvatting van diversiteit nodig. Janssens en Zanoni (2005) voorzien in een dergelijke visie op diversiteit. Ze hebben een studie gedaan bij vier verschillende serviceverlenende organisaties om zo te komen tot een nieuwe conceptualisering van diversiteit. Diversiteit bestaat volgens deze auteurs niet allen uit sociaal demografische aspecten, het is vooral de manier waarop organisaties zelf invulling geven aan het begrip diversiteit en hoe ze vervolgens in lijn daarvan hun processen inrichten. Diversiteit is in deze visie nauw verbonden met de organisatiedoelen. Het door de organisatie invullen van het begrip diversiteit gebeurt immers in een productiecontext. Diversiteit is in dit kader toegespitst op de verschillen die relevant zijn voor de productiviteit van een organisatie. Het kan zo gezien worden als een voordeel: een divers personeelsbestand is gewenst vanuit het oogpunt van een toenemende diversiteit in het klantenbestand. Dit noemen Thomas an Ely (1996) ‘the access-and-legitimacy perspective on diversity’. Dit is hoe Slachtofferhulp Nederland aankijkt tegen diversiteit. Diversiteit wordt in dit perspectief een noodzaak die wordt geïntroduceerd door de context van de organisatie. Ook kan diversiteit worden gezien als een nadelig verschil dat de organisatie probeert te minimaliseren. Wanneer er binnen een organisatieopvatting van mechanische solidariteit (Durkheim, 1893)- het gaat hier dan meestal om eerste lijn processen- wordt geprobeerd om een constant product te leveren, is variatie in de productiekwaliteiten van individuele medewerkers ongewenst. Als voorbeeld geven Janssens en Zanoni een architectenbureau dat 8 Ghorashi, 2006 Siebers e.a., 2002: 13 10 Siebers e.a., 2002: 125 9 14 architecten rekruteert die behoren tot minder aantrekkelijke categorieën op de arbeidsmarkt. Door de kans die deze mensen krijgen, zijn ze extra flexibel en compenseren ze zo voor het ongewenste verschil. Diversiteit is in dit perspectief vooral een organisatie interne kwestie. Diversiteit kan worden gezien als een collectief cultureel verschil of als een veelvoud aan individuele verschillen. Vanuit het integratieperspectief zien we een collectief cultureel verschil tussen bijvoorbeeld de organisatie en de omgeving. Het differentiatieperspectief ziet ook collectief culturele verschillen, maar dan tussen subculturen. Het fragmentatieperspectief ziet een veelvoud aan individuele verschillen. Uit het onderzoek van Janssens en Zanoni komen verder nog twee dimensies van diversiteit naar voren. De eerste is de manier waarop de serviceverlenende processen worden ingericht. Dit kan variëren van diversiteitgerichte service, zoals bijvoorbeeld een Marokkaanse patiënt die door een Marokkaanse dokter wordt geholpen, tot professioneel georiënteerde service, waarbij niet de verschillen, maar de professionele standaards of output centraal staan. De tweede dimensie is die van de nabijheid van de klant. Aan de ene kant kan de klant in direct contact komen met de medewerker, aan de andere kant kan de medewerker juist onzichtbaar blijven voor de klant. In figuur zien deze dimensies er zo uit: Janssens en Zanoni (2005) Deze twee dimensies hebben invloed op de manier waarop diversiteit door een organisatie wordt gedefinieerd en de manier waarop organisatieprocessen worden ingericht. Uit het onderzoek blijkt dat de nabijheid van de cliënt, die we tegenkomen op de werkvloer, leidt tot een manier van omgaan met diversiteit op basis van een professioneel georiënteerde service. Daar waar de hulpverlener veel verschillende soorten cliënten ontmoet, ontstaat een gestandaardiseerde professionele houding genaamd de grondhouding. In het resultatenhoofdstuk zal duidelijk worden wat hieronder wordt verstaan. De afwezigheid van de cliënt, ver van de werkvloer verwijderd op managementniveau, zorgt voor een manier van omgaan van diversiteit die meer neigt naar diversiteitgerichte service. Zo is een van de doestellingen op gebied van diversiteit het introduceren van diversiteit in eigen gelederen. De assumptie achter deze doelstelling is dat meer diversiteit in eigen organisatie een positief effect heeft op het omgaan met (toenemende) diversiteit in de cliëntgroep. Categorisering in de omgang met diversiteit Van der Haar laat in haar onderzoek zien dat hulpverleners cliënten niet altijd als een individu benaderen. Vaak maken ze gebruik van categorieën om betekenis te geven aan cliënten. Dit gebeurt met name wanneer het gaat om allochtone cliënten. Deze cliënten worden in eerste instantie gezien als anders, vervolgens als moeilijk, omdat ze afwijken van het ideale westerse autochtone cliëntprofiel waarop de organisatie is afgestemd. Afwijkingen worden uitgelegd in 15 termen van cultuur. Het mislukken van hulpverlening en de verantwoordingen van beslissingen van de hulpverlener worden toegekend aan culturele verschillen. 11 ‘This discourse can be defined as culturalist, meaning that individuals are reduced to membership of one of the pillars, and that such specific categorisations are by all means justified. The pattern of dealing with diversity can be defined as acculturalist.’12 Hier geven Gastelaars en Van der Haar aan dat het omgaan met diversiteit een aanpak vereist die de tegenovergestelde is van de culturalistische aanpak. Het gaat hier dus om een aanpak die het individu zelf centraal stelt, in plaats van zijn culturele achtergrond.13 Interpersoonlijke relaties en weerstand tegen diversiteit Siebers e.a. beschrijven hoe diversiteit spanning creëert op het niveau van interpersoonlijke relaties: ‘Deze relaties worden op basis van vertrouwelijkheid vrijwillig aangegaan en gaan daarmee in termen van Maslow uitdrukking aan de menselijke behoefte aan zelfrealisatie, geborgenheid en veiligheid. De komst van nieuwe ‘anderen’ bedreigt het bestaande evenwicht van mensen, dat hun veiligheid verschaft ten opzichte van de door hen zelf niet gekende interne roerselen en ten opzichte van de complexe omringende wereld. De komst van de onbekende nieuweling, het op vooroordelen gebaseerde beeld van de nieuweling en de in de praktijk optredende obstakels van taal kunnen voor de verschillende zittende personeelsleden dat evenwicht doorbreken. Of het nu uit nieuwsgierigheid, angst, weerstand of wat ook voortkomt: de komst van nieuwe mensen, die door uiterlijke kenmerken en waarneembare sociale handelingen verschillen, roept weerstand op. Als verschillen niet meer te ontkennen zijn, blokkeert deze weerstand de interactie en daarmee voor alle betrokkenen de zo noodzakelijke zelfverwezenlijking. Dit leidt ertoe dat nieuwelingen moeilijk toetreden tot kleedkamers als zij niet in voldoende mate er zelf een kunnen opbouwen. Zodra hun aantallen groot genoeg zijn om dat te doen zijn de uiterlijke kenmerken een reden om deze kleedkamers, die in dynamiek niets verschillen van de bestaande, als isolatie in eigen kring op te vatten.’ 14 De term ‘kleedkamers’ wordt hier gebruikt binnen de metafoor van de organisatie als theater. Dit is het domein van de medewerker, ofwel de interne organisatie. Rationele reflexiviteit vs. associatieve reflexiviteit Betekenisgeving is een reflexief proces waarmee mensen hun eigen identiteit construeren. Het debat omtrent dit proces wordt gevoerd op basis van twee vragen. Ten eerste: kunnen mensen in een samenleving die steeds diverser wordt nog wel een eigen identiteit creëren? En ten tweede: hebben mensen het vermogen om verschillende wisselende elementen van ervaring op een zinvolle manier met elkaar te verbinden? Giddens beantwoord deze vragen positief; mensen kunnen in huidige omstandigheden nog steeds hun eigen identiteit construeren. Bauman is geneigd deze vraag negatief te beantwoorden; het individu kan alleen nog maar instrumenteel met de ene na de andere performance omgaan.15 Deze twee posities in het debat leveren twee manieren van omgaan met een turbulente omgeving op; twee vormen van reflexiviteit in het omgaan met diversiteit. Bauwmans positie heeft een rationele opvatting van reflexiviteit ten gevolg: ‘De rationele of berekende mens maakt vooral gebruik van enkelvoudige en coherente betekenisassociaties die een eenduidige stap-voor-stap redenering mogelijk maken. Zijn redeneerwijze is erop gericht de reacties van anderen op eigen handelingen te voorspellen. Het veronderstelt dat hij afstand kan nemen van veel specifieke aspecten die als onbelangrijke details kunnen worden afgedaan, zodat ze geen tegenstrijdige cognities, normen of emoties kunnen oproepen die de calculatie vertroebelen. Het gebruikelijke beeld van de bureaucraat is hier gepast: de klerk die ongeacht wat de cliënt aan specifieke opmerkingen en emoties naar voren brengt stap voor 11 Van der Haar, 2007 Gastelaars & Van der Haar, 2007 13 Sieber e.a., 2002: 130-132 14 Siebers e.a., 2002: 125 15 Siebers e.a., 2002: 21, 40-42 12 16 stap de eenduidig opgestelde regels toepast. Die regels zijn in dat geval coherent, consistent en dienen in veelvoud van situaties (contexten) toegepast te worden.’16 Giddens positie heeft een associatieve vorm van reflexiviteit ten gevolg: ‘Associatieve reflexiviteit daarentegen maakt het mogelijk om vooral allerlei psychologische behoeften, waaronder emotionele ervaringen en zelfexpressie, ruimte te geven zonder zich in eerste instantie te bekommeren om consistentie of consequent zijn in verschillende situaties. ... Het staat bovendien toe om verschillende rollen op verschillende momenten te spelen en zo te kunnen switchen van podium naar coulissen en kleedkamers en vice versa met de daaraan gekoppelde dominante dynamiek. De geactiveerde betekenissen in associatieve reflexiviteit zijn immers sterk context gebonden.’17 Het gaat hier om twee opvattingen over het construeren van eigen en andermans identiteit. Dit begrip wordt belangrijk in de betekenisgeving tijdens de interactie tussen hulpverlener en cliënt. Een rationeel reflexieve hulpverlener zal ongeacht specifieke opmerkingen en emoties van de cliënt zijn protocol volgen. Dit protocol is afgestemd op de meest voorkomende cliënt. Cliënten die afwijken van dit profiel worden gekarakteriseerd als ‘anders’ en doordat ze niet passen binnen het protocol ook als ‘moeilijk’. Wanneer de hulpverlener frequenter in aanraking komt met anderen zal hij nieuwe protocollen ontwerpen, om efficiënt met deze ‘anderen’ om te kunnen gaan. Zo zal er bijvoorbeeld een protocol ontstaan voor het omgaan met Marokkaanse cliënten. Wederom is er geen ruimte voor cliënten binnen deze groep die afwijken van de door het protocol geïntroduceerde standaard. Een associatief reflexieve hulpverlener heeft veel meer ruimte voor emotionele ervaringen en zelfexpressie, dus veel meer ruimte voor het individu en zijn individualiteit. Hij probeert zijn ervaringen met het individu niet constant te plaatsen in een algemeen, vooraf gevormd kader, en maakt zich niet druk over consistentie tussen dit referentiekader en de werkelijkheid. Zo ontstaat er meer ruimte voor individuele betekenisgeving van cliënten en is de kans dat hulpverlener en cliënt elkaar vinden op emotioneel niveau groter. In dit onderzoek blijkt dat het contact tussen hulpverlener en cliënt, gebaseerd op wederzijds respect en vertrouwen, een belangrijke voorwaarde is voor succes in de dienstverlening.18 Samenvattend kunnen we zeggen dat in de literatuur duidelijk wordt dat een context gebonden opvatting van diversiteit noodzakelijk is. Het belangrijkste onderscheid in context in het omgaan met diversiteit is de mate van nabijheid van de cliënt. In de theorie lijkt er op basis van dit onderscheid op organisatieniveau een tweedeling te ontstaan tussen management en werkvloer. Het management vormt een meer doelrationele discours op basis van de context waartoe ze zich verhoudt. Het management is immers verantwoordelijk voor de positionering van de organisatie in samenlevingscontext, en dus ook ten opzichte van de overheid. De relevante context voor de werkvloer is de interactie tussen hulpverlener en cliënt. Hier vormt zich een meer associatieve vorm van omgaan met diversiteit waar het individu centraal staat. 16 Siebers e.a., 2002: 41 Siebers e.a., 2002: 41 18 Knei-Paz, 2009 17 17 3. Resultaten De vertaling van de uitdaging diversiteit Om te beginnen wil ik bespreken hoe het probleem wordt gedefinieerd door management en beleidsmakers. Hoe wordt de uitdaging van diversiteit in de samenleving vertaald door de organisatie? Deze vraag zal ik beantwoorden in drie etappes. Allereerst zullen we kijken naar de ambities en projecten op het gebied van diversiteit, om zo inzicht te krijgen in de geschiedenis van het sturen op diversiteit. Daarna zullen we ingaan op de redenen die de organisatie heeft voor het sturen op diversiteit. Tot slot zullen we kijken hoe het sturen op diversiteit vorm krijgt in de werkpraktijk, en hoe diversiteit wordt gedefinieerd in deze projecten. Ambities en projecten op het gebied van diversiteit Een citaat uit het Meerjarenbeleidsplan 2008- 2011: ‘Slachtofferhulp Nederland heeft zich in eerdere beleidsstukken de ambitie gesteld om een afspiegeling van de maatschappij te willen zijn. Daarvoor zijn goede argumenten: • Slachtofferhulp Nederland is een brede maatschappelijk dienstverlener, grotendeels met gemeenschapsgeld gefinancierd en moet dus in staat zijn om iedere cliënt, ongeacht zijn achtergrond of onderscheidende kenmerken, accuraat en professioneel hulp te verlenen. • Het stimuleren van diversiteit in eigen gelederen brengt een nieuwe dynamiek teweeg met het binnenhalen van nieuwe inzichten, ervaringen en kennis.’19 Er is zelfs een functionaris aangesteld die zich exclusief bezig houdt met diversiteit. Dit is Anand Swami Persaud, mijn contactpersoon binnen de organisatie. Hij heeft in zijn diversiteitverklaring een globale interne analyse gemaakt van het omgaan met diversiteit binnen SHN. Hij telt 12 projecten, waarvan hieronder de werktitels: 1. Instituut voor Inter-Etnisch Management; ‘Van allochtonenbeleid naar een integrale aanpak van kwaliteitsmanagement’ . 2. Willem Pompe Instituut; Projectvoorstel: ‘ Slachtofferhulp en Culturele Diversiteit’ . 3. Stap Twee: ‘ Indicatoren Interculturalisatie Vrijwilligersorganisaties 4. Stichting Vrijwilligersmanagement: Verslag workshop ‘ Werven van allochtone vrijwilligers’ . 5. Stichting Vrijwilligersmanagement: Nulmeting Intercultureel werken bij Slachtofferhulp. 6. Projectvoorstel Slachtofferhulp Nederland: ‘ Intercultureel werken bij Slachtofferhulp Nederland. Stimuleringsprogramma Vrijwilligerswerk. 7. Willem Pompe Instituut: Allochtonen en Slachtofferhulp; ‘ verslag van een vooronderzoek’ . 8. Axion, organisatie die ondersteuning en trainingen geeft aan bedrijven en instellingen bij het Interculturalisatieproces. In opdracht van Slachtofferhulp regio IJsselland/Flevoland; ‘Hulpverlening aan allochtone slachtoffers’. 9. LOS (Landelijke Organisatie Slachtoffers) 4e beleidsnotitie: ‘ Slachtofferhulp aan allochtonen’ . 10. Project InZicht; Ministerie van Justitie. 11. MCA Communicatie bv. Bekendheid Slachtofferhulp Nederland onder Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en Nederlanders. 12. Thans wordt er wederom een onderzoek verricht genaamd; ‘Slachtofferhulp in een kleurrijke samenleving’. Dit onderzoek richt zich alleen op de Antilliaanse en Turkse groepen en het onderzoek is gericht op de beleving van onze dienstverlening. Dit onderzoek is gestart in 2006 en had, volgens het globale tijdspad, zoals dat beschreven is in het projectvoorstel, geëindigd moeten zijn rond april 2008. Het onderzoek loopt echter nog. 19 Meerjarenbeleidsplan 2008- 2011 18 De conclusie die hij trekt na zijn interne analyse luidt: ‘Gedurende 17 jaar hebben de diverse pogingen om ‘iets’ met allochtonen beleid c.q. diversiteitbeleid te ondernemen, hetzij gericht op de hulpverlening aan allochtonen, hetzij gericht op het werven en selecteren van allochtonen, met als doel hen binnen te halen in de organisatie, de doelstellingen niet gehaald.’20 De redenen die hij vervolgens noemt voor het gebrekkige resultaat zijn: - Het ontbreken van een lange termijn visie op diversiteit - De cultuur van de organisatie - Onduidelijkheid over de doelstelling21 Het definiëren van de uitdaging Het is duidelijk dat er veel tijd en moeite wordt gestoken in het omgaan met de uitdaging van diversiteit. Laten we eerst een stap terug nemen en kijken hoe de uitdaging door de organisatie wordt gedefinieerd. Een van de vragen die ik stelde aan mijn respondenten is: ‘Waarom is het voor SHN zo belangrijk om met diversiteit bezig te zijn?’ Ten eerste wordt er bevestigd dat de eisen die het ministerie van justitie stelt aan de subsidie strenger worden. Deze eis is terug te lezen in de brief van het ministerie van Justitie hierover aan de directeur van Slachtofferhulp. Een tweede factor die aanleiding geeft om aan de slag te gaan met diversiteit zijn de geluiden uit de samenleving dat Slachtofferhulp bepaalde groeperingen niet bereikt. Anand Swami Persaud vertelt hier het volgende over: ‘Nou die eis hebben ze inderdaad gesteld. Even denken hoor. Ja want wij willen sowieso vanuit SH diverser worden, alleen ja dat is een beetje ingewikkeld verhaal, want toen ik begon toen werd gezegd: SHN heeft het idee niet al die groepen te bereiken. Ik heb dat klakkeloos overgenomen. Ik heb nooit gevraagd aan mijn opdrachtgevers, SH, onderbouw dat eens, hebben jullie daar onderzoek naar gedaan? Is nooit onderbouwd, het is een aanname geweest.’ Ook wanneer ik andere respondenten vraag wat de grond is van deze geluiden uit de samenleving, wordt dit weinig concreet. Wel wordt door een van de beleidsmakers gezegd: ‘Het is eigenlijk via COC die het contact houdt met justitie heb ik begrepen dat we hebben gehoord dat hun achterban niet voldoende opgevangen werd. Dat is zo een beetje naar ons toegekomen. En dan heb je zoiets van: hé misschien moeten we daar iets meer mee.’ ‘Slachtofferhulp Nederland constateert dat ze er onvoldoende in slaagt om bepaalde groepen in de samenleving te bereiken, zowel wat het verlenen van diensten betreft als het werven van vrijwilligers. Daarom zal onder meer de organisatiecultuur worden onderzocht om te kijken in hoeverre deze diversiteit stimuleert.’ Ook kwam in het onderzoek naar voren dat er onzekerheid bestaat over de manier waarop SHN haar doelgroepen benaderd. Dit wordt door een medewerker als verklaring voor het niet bereiken van bepaalde groepen aangedragen: ‘…dat de manier waarop wij mensen proberen te bereiken niet adequaat is. Of dat zij van ons andere dingen verwachten en daardoor afhaken.’ Meerdere malen ook, heb ik van respondenten gehoord dat Slachtofferhulp niet herkenbaar is voor bepaalde groepen, en dat deze daarom niet bij SH komen. Een vijfde factor die meespeelt is de angst voor het verliezen van marktaandeel en vervolgens ook subsidie aan opkomende zelforganisaties vanuit migrantengroepen. Dit wordt mooi weergegeven door een van de respondenten: ‘Anders loop je het risico dat je allemaal zelforganisaties krijgt van alle verschillende groepen die hetzelfde gaan doen en op gegeven moment gaan zeggen, we willen ook een stukje van die pot, want we worden niet goed bediend. We gaan het zelf doen.’ Deze factoren worden ondersteund door een tweetal verhalen die ik van verschillende respondenten heb gehoord. Het eerste verhaal gaat over een Iraanse man die werkte in de noordelijke regio van het land. Deze man is opgestapt, nadat hij er achter kwam dat een van zijn collega’s stelselmatig de cliënten van deze man nabelde, om te vragen of ze wel goed geholpen werden door deze buitenlandse man. 20 21 Startdocument Visieontwikkeling Diversiteit Startdocument Visieontwikkeling Diversiteit 19 Over het tweede verhaal vertelt een respondent mij: ‘ik bedoel ik kreeg een verhaal te horen dat een homosexueel in elkaar geslagen was en die zat te praten met een vrijwilliger en die vrijwilliger zei van ja ja, maar daar zul je het toch wel een beetje naar gemaakt hebben. auch!’ De medewerkers die mij deze verhalen vertelde, hebben de verhalen weer van anderen gehoord. Het zijn dus geen verhalen uit eerste hand. Doordat de verhalen sterk met discriminatie geladen zijn, en dus een bedreiging zijn voor het imago van de organisatie die beter met diversiteit om wil gaan, hebben dit soort verhalen een lange weerklank in de organsiatie. Er zijn dus vijf factoren en een tweetal verhalen die invloed hebben op hoe de uitdaging wordt gedefinieerd. In deze alinea zal ik deze elementen combineren en laten zien hoe uit deze gegevens een rol spelen in de manier waarop wordt gereageerd op de uitdaging van diversiteit. De vraag om meer verantwoording van de overheid op het gebied van diversiteit, is een duidelijke aanleiding om aan de slag te gaan met diversiteit; SH is voor haar voortbestaan afhankelijk van de subsidie. Over deze factor bestaat geen twijfel; het staat geschreven in de subsidiebeschikking. Er zijn geluiden in de samenleving dat bepaalde groepen niet worden bereikt. Het is niet duidelijk of dit ook werkelijk zo is, omdat hierover geen gegevens beschikbaar zijn. Ook is niet duidelijk of dit komt doordat SH als organisatie niet herkenbaar is voor bepaalde groepen, of dat deze groepen niet worden bereikt. Deze onzekere geluiden krijgen meer gewicht door de verhalen over discriminatie door medewerkers van de organisatie. SH bevindt zich in een delicaat spanningsveld tussen overheid, maatschappij en markt en deze signalen negeren brengt teveel risico met zich mee. De organisatie wil geen marktaandeel verliezen aan zelforganisaties, ze wil niet worden gekort op haar subsidie door de overheid en ze wil herkenbaar zijn voor de samenleving die ze bediend. Wat wil Slachtofferhulp daarmee bereiken? Nu duidelijk is welke factoren meespelen in de aanleiding om iets te gaan doen met diversiteit, zullen we gaan kijken wat de organisatie wil bereiken in het omgaan met diversiteit. Wat zijn de doelstellingen op gebied van diversiteit? De filosofie van SHN wordt door medewerkers in verband gebracht met het omgaan met diversiteit. Een van de medewerkers van de organisatie verwoordt de filosofie van de organisatie als volgt: ‘de filosofie is dat op het moment dat een nederlandse burger slachtoffer is van een misdrijf of een verkeersongeval of andere calamiteiten dat er 48 uur een andere burger voor je neus staat die zegt: ik kom je helpen en ik hoef er niks voor te hebben.’ Een andere medewerker laat zien dat om gestalte te geven aan de filosofie van de organisatie, het nodig is om ook alle burgers te bereiken: ‘Ja ik eh... ik denk vanuit de opdracht, tenminste dat is mijn filosofie daarbij. Slachtofferhulp is er voor alle inwoners of alle slachtoffers in nederland en niet alleen voor bepaalde groepen. En wil je dat ook waarmaken, dan moet je zorgen dat je ook in eerste instantie bekend bent bij die verschillende groepen, en dat je ze ook het aanbod goed levert naar hun behoeften. En dan moet je je daar dus in verdiepen. Bereiken we ze wel voldoende op deze manier? En is ons aanbod voldoende afgestemd op waar hun behoefte ligt? Ik vind niet dat je dat dus niet kunt doen, je moet... als organisatie die er voor iedereen is.’ De doelstelling die voortkomt uit de missie van de organisatie is dat de organisatie ieder slachtoffer, onafhankelijk van specifieke kenmerken of groep waartoe deze behoort, effectief hulp kan bieden. In een samenleving met groeiende verschillen betekent dit dat de organisatie zich ten doel stelt dat ze om kan gaan met diversiteit. Een andere doelstelling op gebied van diversiteit is de wens van de organisatie om een afspiegeling te zijn van de samenleving. De assumptie die hieraan ten grondslag ligt is dat een organisatie voor iedereen, ook bestaat uit iedereen. Binnen het kader diversiteit wil dit dus zeggen dat de groepen in de samenleving, ook vertegenwoordigd zijn in de organisatie. Dit om de herkenbaarheid en de toegankelijkheid van de organisatie te vergroten. Janssens en Zanoni noemen dit het ‘acces en legitimicy’ perspectief op diversiteit. Wanneer we kijken naar beide doelstellingen in hun samenspel zien we dat hier als het ware automatisch volgt dat de oplossing voor het omgaan met diversiteit ligt in het vormen van een 20 afspiegeling van de samenleving. Opvallend is dat er door de organisatie geen onderscheid wordt gemaakt tussen het beeld van de organisatie dat bestaat en de toegankelijkheid die daarmee samenhangt, en de voorwaarden voor het effectief omgaan met diversiteit in de dienstverlening zelf. Voor beide vraagstukken wordt dezelfde strategie gehanteerd, namelijk zorgen dat de organisatie een afspiegeling van de samenleving is. Een veronderstelling die volgt uit deze redenering is dat een organisatie die qua samenstelling overeenkomt met de groep cliënten die ze bedient, de kennis en vaardigheden in huis heeft om deze groep effectief te kunnen bedienen. De werking van het acces en legitimicy perspectief op diversiteit wordt toegeschreven aan het ontstaan van meer kennis en de verspreiding van die kennis: ‘ik denk dat die interactie, doordat er meer kennis in de organisatie komt, over allerlei groepen in de samenleving dat tot gevolg heeft voor de interactie dat die soepeler gaat verlopen.’ De gedachte hierachter is dat kennis over de groepen die niet bereikt worden, helpt bij het bereiken van die groepen. En ook dat de interactie met die groepen vervolgens soepeler verloopt. Het idee is dat een Antilliaanse hulpverlener door zijn kennis over de Antilliaanse cultuur goede hulpverlening op maat kan bieden. Als er dus voldoende kennis is over de cultuur van een cliëntgroep kan deze worden bereikt en kan deze effectief worden bediend. Uit de rest van dit onderzoek zal blijken dat dit geen garantie is voor het effectief omgaan met diversiteit. Toch is dit de strategie die de organisatie in de praktijk toepast. Op de brainstormdag diversiteit, die Anand 26 maart organiseerde, was de insteek dan ook: hoe kunnen we zorgen dat we als Slachtofferhulp diverser worden, en waarom lukt dat niet? Nadat we de bovenstaande vooronderstelling naast ons neer hebben gelegd, kunnen we de vraag herformuleren: wat hebben we nodig om effectief met diversiteit om te gaan, en hoe kunnen we dat bereiken? Een eerste voorwaarde is dat mensen naar slachtofferhulp toekomen; Slachtofferhulp moet iedere burger bereiken en toegankelijk zijn. Dit gebeurt door campagnes en persberichten, zoals het interview met Jaap Smit (directeur SH) in de gaykrant. Hierdoor wordt een deel van imago van Slachtofferhulp bepaald. Wanneer vervolgens de mensen bereikt zijn en aankloppen bij Slachtofferhulp is de kwaliteit van dienstverlening bepalend voor het imago dat de organisatie verwerft bij haar doelgroep. Hier gaat het er dus om dat de organisatie effectief omgaat met diversiteit om een positief imago te hebben in de ogen van minderheidsgroepen. Hoe pakt Slachtofferhulp dat aan? Nu de aanleidingen en doelstellingen voor het omgaan met diversiteit zijn benoemd en de veronderstellingen erachter zijn belicht, zullen we kijken naar manieren om dit te vertalen naar organisatiepraktijken. Welke strategie hanteert Slachtofferhulp voor het bereiken van haar doelstellingen op gebied van diversiteit? In het meerjarenbeleidsplan vinden we twee beleidsopties voor het omgaan met diversiteit: ‘In grote lijnen heeft Slachtofferhulp twee beleidsopties. De eerste is het ontwikkelen dan wel uitbouwen van doelgroepenbeleid. Dat omvat het definiëren van doelgroepen, het in kaart brengen van specifieke kenmerken en behoeften, het aanpassen van het aanbod en de deskundigheid van de medewerkers. Bij deze aanpak geldt een belangrijke kanttekening. Het aantal potentiële doelgroepen is schier eindeloos. Aan hoeveel trainingen, verdiepingsmodulen en specialisatiecursussen kan een organisatie haar medewerkers onderwerpen? Een alternatief is om juist niet te focussen op het onderscheid, maar op wat slachtoffers gemeen hebben, namelijk een schokkende ervaring met allerlei nadelige gevolgen. Dat impliceert dat Slachtofferhulp Nederland niet zozeer moet inzetten op culturele specialismen, maar op algemene competenties. Met die competenties, zoals excellente communicatieve vaardigheden, open attitude, zelfreflectie met betrekking tot vooroordelen, stereotyperingen, sympathieën en antipathieën, flexibiliteit en zelfvertrouwen – zijn medewerkers in staat om íedere cliënt professioneel en effectief bij te staan. Een dergelijke organisatiebrede attitude maakt Slachtofferhulp Nederland ook aantrekkelijker als werkgever. 21 Dat vraagt allereerst om een cultuur- en mentaliteitsverandering. Hoe dat vorm te geven en goed in te bedden in de héle organisatie, is de uitdaging voor de komende beleidsperiode. De inzet van de afgelopen jaren heeft geleerd dat kortdurende en lokale projecten (1 à 2 jaar) ongeschikt zijn om de doelstellingen met betrekking tot diversiteit duurzaam te realiseren. De effecten blijven lokaal, zoals het verbeteren van relaties met organisaties uit de doelgroep. Bovendien hebben resultaten de neiging weg te ebben zodra het project is afgelopen. Structurele inbedding van het diversiteitbeleid, bij voorkeur in een programmastructuur, aangestuurd en bewaakt door een coördinator op het hoofdkantoor verdient de voorkeur.’ Met deze twee beleidsopties benoemt de organisatie heel helder de uitdaging in het omgaan met diversiteit. De twee opties, (1) het uitbouwen doelgroepen beleid, en (2) het focussen op wat slachtoffers gemeen hebben, zijn twee strategieën voor het omgaan met diversiteit, die tegenovergesteld zijn. Optie 1 focust op de grenzen van groepen en naast het feit dat het aantal verschillende groepen schier eindeloos is, is het focussen op grenzen ook een belemmering voor het effectief omgaan met diversiteit. Wanneer je grenzen wil overschrijden en iedereen gelijk wil behandelen onafhankelijk van achtergrond, kleur of andere uiterlijke kenmerken, moet je niet deze grenzen benadrukken door ze te gebruiken in je aanpak. Wanneer je dat wel doet houd je deze grenzen in juist in stand22. Dit is een veelvoorkomende valkuil in interculturele processen. De tweede optie is in dit licht een betere, omdat deze niet op grenzen focust en omdat ze het omgaan met diversiteit niet adresseert op niveau van groepen in de samenleving, maar het bundelt in de eigen medewerkers in de vorm van competenties. De competenties waar we het over hebben, zijn gericht op het omgaan met verschillen op niveau van de interactie tussen hulpverlener en cliënt, en niet op het vinden van een standaard protocol voor een bepaalde groep, waarbij alle interne verschillen worden verwaarloost in een sfeer van stigmatisering. Definitie en operationalisatie van diversiteit Als we kijken naar de verschillende onderzoeken en projecten en hun werktitels die hierboven zijn weergegeven, dan valt direct op dat ze allemaal gericht zijn op allochtonen. Het is niet voor niets dat mijn contactpersoon in zijn Startdocument Diversiteit zegt dat er diverse pogingen gedaan zijn om ‘iets’ met allochtonen beleid c.q. diversiteitbeleid te ondernemen. Hij geeft hiermee treffend aan hoe in deze onderzoeken en projecten diversiteit wordt gedefinieerd: ‘Onder diversiteit worden verschillende culturele achtergronden verstaan. Heel vaak heb ik gelezen en gehoord: ‘Diversiteit is heel breed, maar in dit onderzoek spitsen we ons toe op mensen van [....] achtergrond.’ Het gevolg hiervan is dat diversiteitsbeleid zich dus richt op de groep allochtonen en verdere mogelijke onderverdelingen van deze groep. Omgaan met verschillen staat in praktijken in het verleden gelijk aan omgaan met verschillende groepen allochtonen. In de het Startdocument diversiteit en in het Meerjarenbeleidsplan wordt deze enge definitie uitgebreid met andere groepen: ‘Slachtofferhulp Nederland heeft in haar Meerjaren Beleid Plan 2008 - 2011 de ambitie uitgesproken om als organisatie meer een afspiegeling van de samenleving te willen zijn. Zij heeft als doelstelling gesteld meer bekendheid te krijgen bij, en toegankelijker te worden voor, de diverse groepen in de Nederlandse samenleving. Met diverse groepen wordt bedoeld; Allochtonen, Jongeren, Gehandicapten en de HLBT groep (homoseksuelen, lesbiennes, biseksuelen, transgender)’ We kunnen dus zeggen dat in de definitie en operationalisering in onderzoek en beleid, wordt gekozen voor beleidsoptie 1; het voeren van doelgroepenbeleid. Het beeld dat ik hier van het vertalen van de uitdaging op organisatieniveau geef, zou te eenzijdig zijn wanneer ik het alleen zou hebben over de definiëring van diversiteit in verschillende categorieën. Een ander element dat ook terugkomt in onderzoek en beleid is een meer open benadering, die focust op overeenkomsten voor het omgaan met diversiteit. Het werkboek diversiteit is hiervan het mooiste voorbeeld. Hieronder twee passages daaruit die een andere blik op diversiteit vertegenwoordigen:‘Inzicht in andere culturen kan een 22 Van Asperen, 2005 22 hulpmiddel zijn om de 'ander' te begrijpen en open te staan voor andere opvattingen, waardesystemen en gedragingen. Er is echter een grote valkuil bij dat inzicht, namelijk die van stereotypering en juist het vergroten van vooroordelen. Kennis over andere culturen vereist de kunst om jezelf af te vragen wat je met die kennis doet in het contact met de ander.’ ‘Het advies is: richt je op de overeenkomsten- en niet op de verschillen tussen culturen. Besef dat ieder mens dezelfde lichamelijke en psychische behoeften heeft!’23 Opvallend is dat deze manier van omgaan met diversiteit in de praktijk lijkt onder te sneeuwen en dat het opdelen van diversiteit in categorieën de boventoon voert. Diversiteit op de werkvloer Nu we hebben gekeken hoe binnen het management en de staf betekenis wordt gegeven aan het thema diversiteit, kunnen we gaan kijken hoe dit gebeurt op operationeel niveau. Hoe kijken de teamleiders en vrijwilligers aan tegen diversiteit en hoe geven ze hieraan gestalte in hun dagelijkse werk? Visie op sturing uit de organisatie De manier waarop management en staf omgaan met diversiteit wordt vertaald in beleid en organisatieprocessen. Op hun beurt komen de medewerkers (teamleiders en vrijwilligers) in aanraking met de manier waarop het management en de staf aankijkt tegen diversiteit. Er zijn stukjes over diversiteit die verschijnen op het intranet, er staat zo af en toe een artikel in de Paraplu, het interne magazine van SHN, er is in het verleden een regiodag gewijd aan diversiteit. Er zijn verschillende onderzoeken en workshops geweest rondom het thema diversiteit. Ook wordt er in de training aandacht besteed aan het omgaan met diversiteit. Dit zijn allemaal manieren waarop de teamleiders en vrijwilligers in aanraking komen met sturing vanuit de organisatie op diversiteit. Wat wordt er door de medewerkers gezegd over de manier waarop de organisatie bezig is met diversiteit? Wanneer ik medewerkers vroeg hoe ze merkten dat de organisatie bezig was met diversiteit, kreeg ik in eerste instantie vaak het antwoord: ‘daar merk ik niks van.’ Wanneer er vervolgens langer over nagedacht werd, wisten respondenten verschillende zaken te benoemen. Er werd gerefereerd naar het handboek diversiteit, dat voortkwam uit het ARVOC-Agis onderzoek. Genoemd werd ook het recente artikel van Jaap Smit in de Gaykrant. Een aantal teamleiders vertelde ook over een poging om interne diversiteit in kaart te brengen. Dit laatste houd in dat er binnen SH wordt gekeken hoeveel medewerkers en vrijwilligers er in dienst zijn met verschillende achtergronden. Verder wordt hierover nog gezegd dat de sturing vanuit de organisatie vaak ‘ad hoc’ is. Er wordt een tijdje hard gewerkt aan diversiteit, rondom een project of een onderzoek, en vervolgens raakt het thema weer op de achtergrond. Teamleiders gaven aan dat ze op deze manier niet echt verder kwamen met diversiteit. Telkens wanneer er op nieuw aandacht komt voor diversiteit, wordt er weer van voor af aan begonnen: ‘R: Hoe kan je nou eens wat meer verdieping erin aanbrengen dan alleen maar die bekende opmerkingen wij-zij cultuur, schaamte en schuld-cultuur. Ja dat is wel bekend. En eigenlijk is dat wat er gebeurd. Doordat we steeds op nieuw beginnen met die diversiteit blijven we steeds in dat stukje hangen. I: Hoe bedoel je dan dat opnieuw beginnen? R: Dan wordt er weer een tijd aandacht aan besteed en dan zakt het weer weg. En dan gaan ze het weer opnieuw oppakken en dan beginnen ze weer opnieuw met diversiteit. En dan begin je weer met die toch algemene bekende dingen. Ik heb dan al tig keer van die dingen. Wij zij cultuur, schuld en nog wat. Eerst materiele resultaten, dan pas vertel ik mijn emoties. Nou dat soort dingen, daar kom je dan steeds op terug, maar dan denk je van ja dat ken ik wel. Hoe nu verder? De volgende stap.’ Het handboek diversiteit, dat ik al eerder noemde, is een concreet product van het Agisproject, een actie-onderzoek met als doel het toekomstige werven van medewerkers uit 23 Werkboek diversiteit slachtofferhulp Nederland 23 minderheidsgroepen. Binnen dit project is een aantal jaar heel intensief gewerkt aan diversiteit. Het handboek wordt door teamleiders in de praktijk eigenlijk niet gebruikt: ‘R: Al die teamleiders hebben een handboek diversiteit in de kast. En als ik ze dan ga vragen wanneer ze dat voor het laatst hebben ingekeken. Dat vraag ik liever niet. I: Hoe komt dat? R: Mensen hebben het heel druk en zijn vaak bezig met de waan van de dag. Nu ben ik even bezig met diversiteit, maar straks stort er een vliegtuig neer en moet ik daar heen. Diversiteit zou meer een aandachtsgebied moeten worden.’ Werken aan diversiteit gebeurt vaak op een adhoc basis en wanneer een project is afgelopen, wordt hier weinig gevolg aan gegeven. Een factor die ook in het bovenstaande citaat een rol speelt, is een gebrek aan tijd aan de kant van de teamleiders. De teamleiders zijn eigenlijk de sleutelfiguren in de organisatie, ook in het omgaan met diversiteit. Zij zijn degene die zowel in contact staan met de werkvloer en de praktijk van diversiteit, als met het management en haar wensen rondom diversiteit. Voor het implementeren van beleid en het doorvoeren van kennis uit onderzoeken, zijn zij een essentiële schakel. Ook bestaat er aan de uitvoerende kant weerstand tegen sturing vanuit de organisatie. De reden waarom er aan diversiteit wordt gewerkt is volgens sommigen niet de goede: ‘Nou het is een beetje een multiculturele samenleving en de politiek is daar mee bezig. Het zijn echt van die speerpunten, waar je aan mee moet doen. En daar heb ik totaal geen trek in. Dat wil ik helemaal niet. Daar zit ik ook helemaal niet op te wachten. Het gaat er bij mij niet om dat soort zaken bij diversiteit. Het gaat om hele andere dingen. Waar we zo meteen wel op komen. Als het zo gebracht wordt dan hoeft het van mij ook niet.’ Dat het bij diversiteit om een politiek speerpunt gaat, is voor deze medewerker niet een reden om er mee bezig te gaan. Uit de rest van ons gesprek bleek dat er voor deze medewerker andere redenen en manieren waren om wel met diversiteit bezig te gaan. Ook andere medewerkers gaven aan het gevoel te hebben dat er vanuit het hoofdkantoor een thema belangrijk werd gemaakt, terwijl ze in sommige regio’s al zo lang als ze zich kunnen herinneren, werken met een hele diverse praktijk. Werken aan diversiteit gebeurt hier elke dag. Vooral in de bureau’s in Amsterdam en Diemen was dit het geval. Doordat er weerstand bestaat tegen de aanpak van het hoofdkantoor, op basis van het argument dat deze is geïnspireerd door de politiek, en omdat deze medewerker zegt dat er voor hem andere redenen zijn om met diversiteit bezig te zijn, krijg ik het idee dat deze medewerker zich te weinig gehoord voelt. Eigenlijk zegt deze medewerker: ‘vraag het nou eens aan mij, in plaats van af te gaan op wat de politiek wil.’ Er bestaat hier een weerstand tussen enerzijds de uitvoerende kern van de organisatie, die dagelijks met diversiteit wordt geconfronteerd, en anderzijds de top van de organisatie die wordt geconfronteerd met de eisen van de politiek. Dit spanningsveld wordt duidelijker wanneer we zo meteen kennismaken met twee manieren van duiden van diversiteit die elkaars tegenpolen zijn, namelijk de grondhouding en categorisering. Een ander aspect van hoe door vrijwilligers sturing vanuit de organisatie wordt ontvangen is van meer algemene zin. Doordat er meer verantwoording moet worden afgelegd over de dienstverlening, worden vrijwilligers steeds vaker geconfronteerd met vormen van verslaglegging over hun activiteiten. In werkbezoeken aan verschillende bureaus viel op dat er onvrede was over het nieuwe computer systeem. Alle hulpvragen die worden behandeld gaan ter goedkeuring naar de teamleider en deze geeft vervolgens een akkoord. Meerdere malen heb ik verhalen gehoord over gegevens die kwijt raken in dit proces. Ook merkte ik dat medewerkers op leeftijd moeite hadden zich aan te passen aan het nieuwe computersysteem. Een geluid dat ik meerdere malen heb gehoord is dat het werk minder aantrekkelijk wordt door de toenemende verantwoording. Veel vrijwilligers halen hun motivatie uit het helpen van hun medemens, maar hebben hiervoor steeds minder tijd beschikbaar. Er is sprake van een verschuiving van de inhoud van de taak van vrijwilligers, onder invloed van het ‘evidence based’ werken dat door de politiek van de organisatie wordt gevraagd. 24 Omgaan met diversiteit Naast de manier waarop vanuit het management gestuurd wordt op diversiteit, komen de medewerkers zogezegd ook in aanraking met diversiteit in hun dagelijks werk. Zij zijn immers de eerste lijn medewerkers die via de dienstverlening in direct contact komen met een grote verscheidenheid aan slachtoffers. Het definitieprobleem Diversiteit is een ambigu begrip waarvan binnen de organisatie geen eenduidige definitie is. We hebben al gezien dat in beleid en onderzoek diversiteit vaak wordt gedefinieerd in categorieën op basis van culturele achtergrond, terwijl er tegelijkertijd wel het besef is dat diversiteit breder is dan dat alleen. Een van de medewerkers zegt hierover: ‘…met diversiteit wordt er heel snel gezegd: o allochtonen, terwijl het is jong, oud, valide, mindervalide, eh, migranten, sexuele geaardheid.’ Andere medewerkers bevestigen deze opvatting over diversiteit: ‘Nou dat diversiteit .... we hebben natuurlijk allemaal gezegd diversiteit is natuurlijk breder dan alleen culturele achtergrond of etnische achtergrond.’ Er heerst binnen de organisatie een breed besef dat diversiteit meer is dan alleen migrantengroepen, toch worden projecten en onderzoek vaak gericht op deze groepen. Waarom gebeurt dit eigenlijk? R: ‘Dat is wel een beetje waar ik de afgelopen periode op gericht heb. Op die culturele diversiteit. Niet zozeer die holibi-groep, of die ...... dat is niet zo mijn focus geweest. Daar geldt natuurlijk wel een beetje hetzelfde voor: waar wil je moeite voor doen. Zoals vorig jaar was er via een van de trainers… I: Wat zorgt er nou voor dat je voor die groep wel moeite doet, en voor andere groepen niet? R: Wat bedoel je? I: Je zegt van eh. . het ligt eraan waar je moeite voor wil doen. Dat je voornamelijk gefocust hebt op culturele achtergronden. Hoe komt het dat de focus daar ligt? R: Om dat daar een keuze is gemaakt voor de projecten die je bent aangegaan.’ We zien hier hoe de keuze voor een definitie van diversiteit gevolgen heeft voor de manier waarop er mee wordt omgegaan. In het bovenstaande citaat wordt gezegd dat omdat diversiteit een breed begrip is, dat er keuzes moeten worden gemaakt waar je je als organisatie op richt. Dit sluit aan bij de doelgroepenbenadering van diversiteit, waarbij we hebben gezien dat het aantal mogelijkheden schier eindeloos is. Het gevolg is dat diversiteit uit praktische overwegingen vaak een enge definitie krijgt binnen projecten. Ook het operationaliseren van diversiteit in onderzoek heeft gevolgen voor de manier waarop diversiteit wordt gedefinieerd. Zeker in kwantitatief onderzoek is de operationalisatie een strikte afbakening van categorieën. Variabelen en uitkomsten moeten uitdrukbaar zijn in getallen en vereisen zodoende strikte categorieën. Een beleidsmaker verwoord dit als volgt: ‘Om iets te kunnen zeggen. Om ook te kunnen zeggen, we streven ernaar om dat aantal te vergroten ofzo, dan heb je aantallen nodig. Maar aan de andere kant is het natuurlijk ook zo dat het CBS formule van wat is nu een allochtoon of een migrant, dat dat ook maar een manier is om er naar te kijken. En daarmee mis je natuurlijk ook wel een hele groep. Als iemand van de derde generatie is dan weet je het eigenlijk al niet meer. Je kijkt dan naar waar zijn je ouders geboren. Waar zijn je grootouders en overgrootouders geboren. Dus naarmate mensen hier langer zijn speelt het, komen ze niet meer naar boven drijven als afkomstig uit de migranten groep, terwijl het voor de een zo is dat ze nog echt in de cultuur van hun migrantenafkomst leven en voor andere al helemaal niet meer. Dus wat meet je dan eigenlijk?’ In het bovenstaande wordt duidelijk dat het meten van diversiteit ook een probleem vormt. Welke individuele gevallen rekenen we wel tot een bepaalde categorie en welke gevallen niet? Wie nemen we wel mee in de meting en wie niet? Het verlangen grip te krijgen op diversiteit, krijgt vorm in pogingen om diversiteit te meten. Maar meten biedt geen uitsluitsel: ‘Nee nationaliteit niet, dat zegt niets. Als je genationaliseerd bent kan je overal vandaan komen, maar dan ben je Nederlands. En dan kan het daar nog zoeken worden alleen als ik de aanmeldlijsten kijk heb ik geen idee. Nationaliteit Nederlands, Nationaliteit Nederlands, Nationaliteit Nederlands ja dan zie ik een naam en dan denk ik : dat zal wel eens Marokkaans 25 kunnen zijn, maar dat weet ik niet, dus ik kan dat niet scoren. Dat is het enige waar ik zag van hé ze zijn er toch mee bezig. Maar als je nationaliteit vraagt dan krijg je niet culturele achtergrond. Culturele achtergrond zit waar je ouders vandaan komen, of in welke cultuur je opgegroeid bent. Want ik had hier een mevrouw, die heeft absoluut geen Nederlandse naam, maar er staat wel Nederlandse.’ Als er op deze manier wordt gemeten hoe divers de eigen organisatie is, dan is de waarde van een uitspraak daarover altijd beperkt door de categorieën en wat die herbergen. De categorieën waarin diversiteit wordt opgedeeld bepalen hoe breed het begrip diversiteit wordt gedefinieerd. Maar zonder categorieën is diversiteit niet meetbaar en kan er ook geen uitspraak over worden gedaan, of verantwoording over worden afgelegd. Deze paradox doet zich voor in het doelgroepenbeleid waar diversiteit wordt gedefinieerd in categorieën. Er zijn echter ook medewerkers die diversiteit anders definiëren: R: ‘Je hebt diversiteit, we zijn dus de hele tijd bezig. Ga maar met mensen praten, je hebt het over culturen, over zwarte mensen, gele mensen. In ieder geval andere mensen, niet uit europa. Daar gaat het vaak over. Dan denk ik van begin daar nou eens niet en kijk gewoon eens naar je buurman. Want zoals jij leeft, jou buurman kan een compleet andere kijk op de hele wereld hebben. En dat is voor mij al diversiteit. Die andere buurman.’ I: En dat zou dan ook een blanke buurman kunnen zijn? R: Absoluut, dat kan, maar ook een gehandicapte buurman of een oudere buurman. We zijn allemaal mensen die anders naar de wereld kijken, andere denkbeelden hebben. En ik vind dat ik daar wederzijds respect voor moet hebben. Bij diversiteit gaat het daarom. Dat vind ik het belangrijkste.’ Deze medewerker bevestigd dat ook binnen categorieën waar diversiteit meestal in wordt opgedeeld, grote verschillen zitten. Daarbij geeft hij aan dat diversiteit praktisch elk verschil kan zijn. Diversiteit krijgt zo een onuitputtelijke definitie van een oneindig aantal verschillende categorieën. Op die manier wordt het inderdaad erg lastig om te meten en sturen op basis van groepen. Een definitie van diversiteit blijkt altijd ontoereikend en heeft geen oog voor verschillen binnen categorieën. Het definiëren van diversiteit is een beperking voor het omgaan met diversiteit, omdat de manier waarop je groepen indeelt een mogelijke indeling van verschillen is, die vaste gevolgen heeft voor de manier waarop je omgaat met die verschillen. De gebrekkige flexibiliteit die dit met zich meebrengt, is een belemmering in het omgaan met diversiteit. Het is opmerkelijk dat het denken over diversiteit gebeurt op basis van verschillen, terwijl uit het onderzoek zal blijken dat effectief omgaan met diversiteit gebeurt op basis van overeenkomsten. Categorisering en beleidstheorie De besproken manier van doelgroepdenken over diversiteit past uitstekend binnen het klassieke denkkader van beleidsmaker en managers. Vanuit de posivistische traditie zien ze een wereld die maakbaar is, doormiddel van manipuleerbare variabelen. In de bovenstaande citaten, waarin een beleidsmaker het heeft over getallen en meten, wordt deze manier van denken beschreven. Er is eerst kennis nodig over de stand van zaken of een nulmeting nodig. Waar staan we op dit moment als het gaat om diversiteit? Deze meting levert een aantal variabelen op, op basis waarvan doelstellingen kunnen worden geformuleerd. Vervolgens wordt er passend beleid geschreven om daarmee de gevonden variabelen te beïnvloeden. Wanneer deze stappen zorgvuldig worden doorlopen, wordt de nieuwe gewenste organisatiepraktijk werkelijkheid. Het probleem van diversiteit is dat het zich niet goed laat opdelen in variabelen of groepen. De effectiviteit van beleid heeft hier dan ook onder te leiden. Je kan geen beleid schrijven op of onderzoek doen naar alle aanwezige groepen, en bent dus beperkt in het aantal groepen dat je op deze manier aan kan als organisatie. Dit (en de focus op grenzen die je juist wil overschrijden) zou een theoretische verklaring kunnen zijn voor het eerder genoemde geringe effect van het diversiteitsbeleid van de organisatie tot nu toe. Een probleem dat verwant is aan dit beleidsdilemma is de centralisatie van beleid, die gepaard gaat met de centralisatie van SHN. Met de komst van een hoofdkantoor en regiokantoren, wordt ook beleid binnen SHN 26 meer centraal georganiseerd. Op lokaal niveau van de verschillende bureaus wordt dit beleid in de praktijk gebracht. Centralisatie van beleid betekend meer eenheid van beleid en een duidelijkere lijn binnen de organisatie. Voor het omgaan met diversiteit is eenheid van beleid echter belemmering, want eenheid van regels betekent weinig flexibiliteit en dus weinig ruimte voor verschillen. Op de themadag diversiteit werd duidelijk hoe teamleiders in de praktijk tegen dit probleem aanlopen. Een teamleider gaf aan dat zij graag jonge mensen wilde aannemen die beperkt beschikbaar waren, omdat ze over het algemeen een druk leven hebben. Ze kreeg lokaal een relatief groot aanbod van dit soort mensen en wist uit eigen ervaring dat deze mensen het werk snel oppakken en veel werk kunnen verzetten. Het landelijke beleid laat het aannemen van deze mensen niet toe omdat er een minimum beschikbaarheideis is waaraan de nieuwe vrijwilligers moeten voldoen. Doordat dit selecteren van vrijwilligers tegenwoordig landelijk gebeurt, krijgt de teamleider tot haar spijt niet meer de kans om deze mensen aan te nemen. Andere teamleiders gaven aan dit te herkennen. Ook zeiden ze dat soms probeerde om de gegevens van de sollicitant te achterhalen, buiten de centrale aanmelding om, zodat ze zelf de sollicitant kunnen bellen. Zo zien we hoe de discretionaire ruimte op lokaal niveau wordt gebruikt om het diversiteitbeperkende centrale beleid te omzeilen. Een alternatieve manier van duiden van diversiteit Nu we gezien hebben dat het definiëren van diversiteit en het maken van beleid voor het omgaan met diversiteit problemen oplevert, zullen we gaan kijken naar een andere benadering van diversiteit zoals die bestaat op de werkvloer in de gebieden waar veel ervaring is in het omgaan met diversiteit. We zullen kennismaken met een tegenovergestelde benadering, die in de werkpraktijk de grondhouding wordt genoemd. Van doelgroepenbeleid naar grondhouding Het zou te eenzijdig zijn om de neiging om diversiteit in categorieën te benaderen, alleen toe te schrijven aan het management en de beleidsmakers. Ook medewerkers hebben de neiging dit te doen. Een teamleider verteld hier het volgende over: ‘Even kijken hoor. Dat gebeurt dus steeds. En wat er dan ook in de teams gebeurt is dat mensen iets willen weten van de Surinaamse cultuur, iets willen weten van de Marokkaanse cultuur. Daar willen ze allemaal dingen van weten. Ik denk dan: prima dat je dat wil weten. Maar dan niet officieel als officieel als diversiteit bij slachtofferhulp dat wij dus informatie gaan geven over al die verschillende culturen. Doe dat lekker thuis als hobby ofzo, maar begin nou gewoon eens als er nou een cliënt binnen komt. Wat voor kleur of... maakt niet uit hoe die eruit ziet. Daar ga je mee aan de gang en probeer eens respect te hebben, probeer eens, hoe moet je dat zeggen? Probeer nou eens je eigen denkbeelden even van je af te gooien, laat dat even, zet dat in een hoekje en ga open met zo’n cliënt in gesprek. Wat je eigenlijk altijd moet doen vind ik. En dan maakt het niet uit wat iemand vind of wat voor gewoonte ze hebben. Want goed dat zijn zijn gewoonte, ik heb andere. Wat raar dat hij dat zo doet. Of wat interessant. Ja daar kun je van alles van vinden en ik zou het heel prettig vinden als mensen bij mij op die manier de gesprekkamer in gaan. En dan maakt het echt niet uit wat voor kleur iemand heeft, dat valt weg wat mij betreft. Ik verwacht dat ook van de andere kant.’ De rol van kennis Uit deze reactie blijkt dat er een neiging bestaat om kennis te vergaren over verschillende culturele achtergronden. Het vooruitzicht van contact met een iemand die ‘anders’ is, iemand die uiterlijk zichtbaar anders is, veroorzaakt spanning. Doordat iemand ‘anders’ is, ontstaat de verwachting dat het contact met diegene ook anders zou moeten worden vormgegeven. Het contact leggen met de cliënt wordt hierdoor lastiger. Een vrijwilliger zegt hier het volgende over: ‘Dat merk ik omdat er geen contact is, dat is het zware van het werk. Je moet met iedereen contact leggen. Je kan het niet mechanisch afdoen.’ 27 Een oplossing voor dit probleem is het invullen van een aantal onzekerheden door kennis over een bepaalde cultuur. Het gevaar dat hierin schuilt is dat je als hulpverlener gaat werken met stereotypen en daarmee de cliënt reduceert tot zijn of haar culturele achtergrond. Een teamleider geeft mooi weer hoe dit in de praktijk werkt: ‘We hebben vorig jaar in Amsterdam een themadag gehad over diversiteit voor medewerkers, ook voor vrijwilligers. Daar waren workshops. Hartstikke leuk. Was er een vrijwilligster die zei: als ik Surinaamse mensen krijg dan vraag ik: heeft u al een wasi genomen? Een wasi is een soort ritueel bad, een wassing zeg maar. Een soort kruidenbad. M’n haren die gingen recht overeind staan. Waarom? Ik ben zelf van Surinaamse afkomst. Ik neem geen wasi’s. Ja s’ochtends onder de douche en s’avonds, maar ik doe niet aan kruidenbaden. Als ik de cliënt zou zijn dan zou ik me beledigd voelen. Waarom? Ik wordt meteen in een hokje gestopt, en dat wil ik niet. Dus ik ben tegen die mevrouw in gegaan. Ik zeg: als je denkt dat je het weet, sla je de plank mis.’ Ondanks dat de intentie van de hulpverlener in dit voorbeeld waarschijnlijk goed was, wordt er door de manier waarop deze vrouw het aanpakt, het tegenovergestelde bereikt. Het contact, dat voor emotionele hulpverlening zo belangrijk is, wordt niet of nauwelijks tot stand gebracht. Een mogelijke verklaring die hiervoor wordt aangedragen is de manier waarop de hulpverlener zijn eigen rol als professional invult: ‘Die cliënt komt bij je en komt tegenover je zitten. En dan denk jij ik ben de professional. Ok mevrouw, u komt uit Suriname. Hebt u al een wasi genomen? Dat kan toch niet!!’ De onzekerheid die ontstaat bij het ontmoeten van een ‘ander’ doet teruggrijpen naar de zekerheid van de professionele rol van de hulpverlener en de voorspellende kracht van kennis. Professioneel zijn wordt gezien in termen van het hebben van kennis, in dit geval over culturen. In de praktijk blijkt dat cultuur een verklarende waarde heeft voor gedrag. Bepaald gedrag kan beter worden begrepen in de context van de cultuur van degene die het vertoont. In de training komt dit ook aan bod: ‘Kijken naar gedrag en dat ook proberen te plaatsen in een bepaalde cultuur of een bepaalde religie. Maar dat bepaald gedrag ook door heel veel andere factoren wordt bepaald. Daar hebben we het dan over met vrijwilligers’ Het is niet voor niets dat hier de kanttekening wordt gemaakt dat gedrag ook bepaald wordt door veel andere factoren. Het gevaar van cultuur als verklaring voor gedrag is dat er te weinig aandacht is voor de individuele situatie van de cliënt. De cliënt wordt op dat moment in een hokje geplaatst en wordt gereduceerd tot een culturele achtergrond. Een trainer geeft aan dat het vooral gaat om de persoon van het slachtoffer en zijn of haar individuele ontwikkelingstraject: ‘Niet alleen in religie of cultuur, maar ook in de persoon. Wat voor persoon, wat voor herkomst, land van... hoe iemand nu is. Sociaal economische status van toen en sociaal economische status van nu. Noem maar op. Belangrijk is daarbij: waar bevind iemand zich in dat hele identificatieproces in de nieuwe samenleving.’ Wanneer we ons beseffen dat iedereen een andere geschiedenis in een andere omgeving achter de rug heeft, kunnen we ons ook voorstellen dat iedereen anders reageert op een schokkende gebeurtenis. Het is de taak van de hulpverlening om te achterhalen wat er in dat specifieke geval aan de hand is, wat de hulpvraag is. Hierbij kan kennis over culturen praktisch zijn. ‘Kennis over culturen geeft een sensitiviteit voor culturen. Dan kan je sneller het probleem identificeren.’ Kennis over culturen wordt op deze manier gebruikt als middel om inzicht te krijgen in de situatie van de cliënt, maar is nooit het vertrekpunt. Een teamleider vertelde mij dat het in dit kader heel belangrijk is om in gesprek te blijven en te verifiëren of de interpretatie klopt. ‘Vraag het altijd aan de cliënt voor je de conclusie trekt, om te voorkomen dat je er naast zit. Het vertrekpunt is altijd de cliënt zelf.’ Grondhouding Nu we het effect van categorisering op het omgaan met verschillen hebben besproken en hebben gekeken naar de rol die kennis in dit proces speelt, is het tijd om verder in te gaan op de grondhouding. Aan de hand van citaten zal ik uitleggen wat dit begrip inhoudt volgens de medewerkers en hoe ze hieraan gestalte geven in hun werk. Een vrijwilliger legt op een eenvoudige manier uit wat de grondhouding inhoudt: 28 ‘Eigenlijk is het niet zo moeilijk. Ik ga niet uit van verschillen, maar van overeenkomsten. Mijn insteek is: ik wil in contact komen met die cliënt. Dat is m’n grondhouding. En dat zal bij de ene cliënt makkelijker gaan dan bij de andere. Ik probeer gewoon een dienst te verlenen. Ik probeer aan te bieden wat wij kunnen betekenen. En dan is het de vrijheid van de cliënt om daar voor te kiezen.’ Het in contact komen met de cliënt is het doel van deze vrijwilliger. Om dit doel te bereiken gaat hij op zoek naar overeenkomsten en raakvlakken met deze cliënt. Wanneer er tussen cliënt en hulpverlener een gevoel van wederzijds begrijpen ontstaat, is het contact gelegd, en is er ruimte voor emotionele hulpverlening. Ook geeft hij aan dat het moeilijk kan zijn bij sommige cliënten. Wanneer hulpverlener en cliënt veel verschillen is het moeilijker om overeenkomsten te vinden en om naar wederzijds begrip toe te werken. Vaak is al bij aanvang of zelfs voor aanvang van de dienstverlening al het idee aanwezig dat de cliënt fundamenteel anders is dan de hulpverlener. Door iets tamelijks onschuldigs als het lezen van de achternaam van de cliënt kan het idee ontstaan dat de cliënt verschilt van de hulpverlener. De focus komt op deze manier te liggen op verschillen en niet op overeenkomsten. Een teamleider geeft aan hoe bij uiterlijke verschillen gezocht moet worden naar overeenkomsten: ‘Hoe gaan we daarmee om? Ik zeg altijd mensen van buitenlandse afkomst zijn geen buitenaardse wezens. Ze komen wel van buiten af, maar het zijn ..... mensen. Benader mensen ook als mens. Ik zeg altijd als je iets niet weet: vraag het! Als je bij iemand binnenkomt en je weet niet of je je schoenen uit moet doen: vraag het. Ga d’r niet vanuit. Want het moment dat je denkt dat je iets weet van de cultuur, sla je de plank mis.’ ‘Je luistert vanuit jezelf. Iedereen doet het op zijn eigen manier. Het gaat niet om tot welke groep iemand behoort, maar om het luisteren naar zijn of haar verhaal.’ De overeenkomsten is dat elk slachtoffer een mens is en een verhaal heeft dat hij of zij kwijt wil. Het gaat erom dat de hulpverlener als medemens een luisterend oor heeft voor het individu dat tegenover hem zit. Dit vraagt om een oprechte houding, waarin de hulpverlener geen rol speelt, maar zichzelf is. Een trainer vertelt meer over deze houding: ‘Uiteindelijk gaat het puur om je beroepsattitude of je attitude van: ieder mens is gelijk en al deze mensen worden met gevolgen geconfronteerd die voor iedereen gelijk zijn. Alleen hun situatie of omstandigheden en geschiedenis zijn anders. Dat is het enige. Kijk naar de overeenkomsten. Als ik iets niet weet moet ik het vragen. Met houding heeft dat te maken. Niet vanuit veroordelen, maar vanuit openheid. Als je dat kunt bereiken bij de medewerkers, dan heb ik dat deel goed neer kunnen zetten.’ ‘Ik heb niet zoveel moeite om het thema te vertalen naar mijn trainer zijn.... nee eigenlijk naar mijn mens zijn. Daar gaat het over. Het gaat niet om de functie, maar meer hoe je je als mens tot een ander mens verhoudt.’ Professionaliteit krijgt een andere lading. Een professional is niet de klerk die getraind is om protocollen toe te passen, maar een integrale medewerker. Er wordt van de vrijwilliger bij Slachtofferhulp gevraagd of hij zijn persoonlijke kwaliteiten als mens meeneemt naar zijn werk. De training is er zelfs op gericht om deze kwaliteiten uit te bouwen. De vrijwilliger is in die zin een professionele medemens. Laten we kijken hoe deze grondhouding werkt in de interactie tussen hulpverlener en cliënt. Voordat een slachtoffer geholpen kan worden, moet er eerst contact worden gemaakt met het slachtoffer. Hiervoor is een basis van wederzijds respect en vertrouwen en een open houding van zijn professionele medemens nodig. Wanneer er vervolgens op emotioneel niveau contact tot stand komt tussen hulpverlener en cliënt, vertelt de laatste zijn verhaal en begint voor de hulpverlener de opgave om helder te krijgen wat de hulpvraag is. Afhankelijk van de specifieke situatie van het slachtoffer, zijn omgeving en geschiedenis, kan de hulpverlener op maat zijn diensten aanbieden. Het is aan het slachtoffer om hier vervolgens een keuze uit te maken. Het contact tussen hulpverlener en cliënt is gebaseerd op een proces van wederzijdse aanpassing en begint bij de overeenkomsten die ze als mens hebben. 29 Identiteit en verschillen die er toe doen Mensen hebben meerdere identiteiten of rollen waar ze op kunnen worden aangesproken. Dit wordt duidelijk aan de hand van het volgende voorbeeld van een vrouw. Deze vrouw kan worden aangesproken in haar rol als moeder, of in haar rol als Limburger. Ook kan ze worden aangesproken als onderzoeker of als docent. De grote vraag is welke rol relevant is in welke situatie. Op het moment dat we met deze vrouw in gesprek gaan over het opvoeden van kinderen, maakt het niet uit dat ze oorspronkelijk uit Limburg komt. Het Limburger zijn is een verschil dat er eerste instantie niet toe doet. Geeft de vrouw aan dat de manier waarop ze haar kinderen opvoed, typisch Limburgs is, dan maakt zij op dat moment haar rol als Limburger relevant en is dit dus wel een verschil dat er toe doet. Op een zelfde manier kan de culturele achtergrond van een slachtoffer er wel of niet toe doen. Wanneer we dit in het licht van de grondhouding bekijken is bij aanvang van de dienstverlening de rol van het ‘mens-zijn’ de enige relevante identiteit. In gesprek kan vervolgens duidelijk worden dat er ook nog andere identiteiten van het slachtoffer relevant zijn. Hetzelfde geld voor de identiteit van de hulpverlener. In eerste instantie is het belangrijk dat er tegenover het slachtoffer een medemens zit die een luisterend oor aanbiedt: ‘Ik krijg altijd te horen van mensen dat we zo goed werk doen. Ik krijg heel vaak te horen dat cliënten niet doorverwezen willen worden. Waarom? Zij komen tegenover een mens te zitten, die vrijwillig zijn werk doet, maar tevens ook professioneel deskundig is. Dus dat voelen mensen heel vaak.’ De kracht van SHN, waarover hier wordt verteld, bestaat uit de medemenselijkheid van een oprecht luisterend oor. Deze meer mensgerichte manier van hulpverlening wordt door cliënten verkozen boven een meer op de taak gerichte manier van hulpverlening. Grondhouding binnen het team De grondhouding die naar cliënten toe een rol speelt, wordt ook als belangrijk ervaren binnen de organisatie zelf. Er wordt een parallel gezien tussen de manier van omgaan met cliënten en de manier van omgaan met collega’s. In het omgaan met verschillen binnen het eigen team is dezelfde open houding nodig. Een teamleider vertelt mij dat wanneer die houding aanwezig is in het team, dit ook een bepaalde uitstraling en uitwerking heeft. Als onderzoeker, als ‘nieuwe ander’ in de organisatie, heb ik dit ook ervaren. Het eerste bezoek aan bijvoorbeeld het hoofdkantoor, was heel anders dan het eerste bezoek aan bureau Amsterdam. Bij een van de regiokantoren werd ik door de secretaresse staande gehouden en werd mij gevraagd of ik wilde wachten in de wachtruimte in de hal buiten het kantoor. Bij mijn eerste bezoek in Amsterdam werd ik gevoelsmatig met open armen onthaalt: ‘ah, jij moet Roland zijn, kom binnen.’ Meteen werd ik aan allemaal mensen voorgesteld. Binnen het team was een open op elkaar betrokken sfeer merkbaar voor mij als nieuwkomer. Hierdoor voelde ik me welkom en op mijn gemak. Mensen vroegen geïnteresseerd naar mijn onderzoek en betrokken mij bij hun activiteiten. Een team dat werkt met deze grondhouding, geeft nieuwkomers de ruimte. De teamleider vertelt het volgende over zijn team: ‘Dat zit hier allemaal bij elkaar. En dat kan ook behoorlijk botsen al die verschillende culturen, achtergronden. Maar wat doe ik om die mensen daarop voor te bereiden? Weinig, ik vertel ook meestal voordat mensen hier komen, dat we dus een heel gemêleerd gezelschap zijn in dit team, zuid en west. En dat ik mensen er heel erg vrij in laat, in alles wat ze doen, dat ik natuurlijk wel begeleid verder. Ik verwacht ook omdat het zo gemêleerd is dat men ook respect heeft voor de andere medemens. Daar begint het dus, wat mij betreft. En dat gaat ook goed.’ Hij geeft hier aan dat omgaan met diversiteit begint binnen het eigen team. Diversiteit kan volgens hem alleen bestaan binnen zijn team op een basis van respect voor elkaar. Veel voorkomende verschillen in de dienstverlening We hebben gezien hoe doelgroepenbeleid en categorisering leidt tot stereotypering. Vervolgens hebben we gekeken naar een alternatieve manier van omgaan met diversiteit in de vorm van een grondhouding. Ook hebben we het kort gehad over verschillende identiteiten. Daar zagen we dat verschillen niet per definitie relevant zijn voor de hulpverlening. We 30 stellen ons nu de vraag: welke verschillen zijn van belang voor de kwaliteit van dienstverlening? Het gaat hier om verschillen die veel voorkomen. Taalbarrière Het grootste en meest genoemde obstakel in de hulpverlening doet zich voor wanneer de cliënt geen Nederlands spreekt. De rol van taal in de hulpverlening is groot: ‘Hulpverlening is gebaat bij een voortvarend taalgebruik. Wij zijn namelijk een talige organisatie. Wij verlenen hulp doormiddel van taal. Dat is ons enige middel waarmee we tot mensen kunnen doordringen. We geven bewegingsexpressie, we doen geen sport met ze. Wij gebruiken taal. En als dat niet werkt, dan is mijn ervaring, dan sta ik wel vrij snel met lege handen.’ Het blijkt wel mogelijk om cliënten met praktische, bijvoorbeeld juridische zaken te helpen. Het probleem is de emotionele hulpverlening. Het zijn juist die kleine nuances in taal die er voor zorgen dat je echt contact met iemand kunt leggen: ‘Nou wij begrijpen elkaar door bepaalde woorden of kleine zinnetjes. Die kunnen aankomen bij jou en dan begrijp je precies wat ik bedoel. En dat heb je dus niet bij de buitenlandse mensen. Dan heb je echt een probleem.’ Om toch hulp te kunnen verlenen aan mensen die een andere moedertaal hebben, werkt SH met tolken. Het werken met tolken wordt door de meeste medewerkers als lastig ervaren. Doordat er een derde persoon bij het gesprek zit wordt het ten eerste lastig om een vertrouwensrelatie op te bouwen. Ook wordt er gezegd dat doordat er niet direct tot het slachtoffer kan worden gesproken, het contact moeizaam tot stand komt. Het afhankelijk zijn van de vertaling wordt ook als nadelig ervaren. Een letterlijke vertaling kan soms erg ongewenst zijn. Hierbij werd het voorbeeld genoemd van een situatie waarin een slachtoffer zich zelf schuldig voelt met betrekking tot hetgeen dat hem is overkomen. Het ‘was ik maar niet naar beneden gelopen toen ik wat hoorde’ gevoel. Als hulpverlener wil je het gebruik van het woord ‘waarom’ in deze context voorkomen. Een verkeerde nuance in de vertaling zorgt ervoor dat het slachtoffer verder in zijn schuldgevoel terecht komt, en de hulpverlening op een dood spoor raakt. Wanneer er vertaling nodig is geven de meeste vrijwilligers aan dat ze waar mogelijk liever werken met een vertrouwd familielid, dan met een tolk. Praatpatronen Een ander verschil dat belangrijk is voor de hulpverlening is de manier waarop de boodschap wordt gebracht. Een trainer legt mij uit hoe dat werkt: ‘Bijvoorbeeld bij een slecht nieuws gesprek. Wij kennen als Nederlander een bepaalde manier. Hoe voeren wij een slecht nieuws gesprek? Wij geven de boodschap, jij mag ventileren en ik vang op hé, ik ben d’r voor jou ik luister naar jou. Ik herhaal de boodschap nog een keer. Jij mag nog een keer ventileren en boos en verdrietig zijn of wat dan ook. En uiteindelijk gaan we kijken naar wat we samen kunnen doen. Of ik ga uitleggen of ik ga verder informeren. .... In een niet westerse samenleving is het eerst zorgen voor de goede betrekking, het contact, en van daar uit informeren, informeren en in gesprek blijven. En pas als het contact helemaal goed voelt en je hebt het gehad over de dochter over de vader over de moeder, dan ga je inkleden wat je allemaal hebt gedaan. Ik heb contact gehad met de officier van justitie en dit en dat. En uiteindelijk komt de boodschap. Het werkt dus precies andersom...’ Het proces van communicatie wordt op deze manier in verschillende culturen op een andere manier vormgegeven. Als hulpverlener kan je rekening houden met deze verschillen. Het zal alleen moeilijk in te schatten zijn wanneer je dit zelf toe kunt passen. Bovendien zal het voor de hulpverlener niet de ‘eigen’ manier van communiceren zijn, waardoor het risico bestaat dat het niet oprecht overkomt wanneer de hulpverlener dit proces imiteert. Afspraken maken De manier waarop afspraken worden gemaakt is ook van belang voor het slagen van de hulpverlening. Veel vrijwilligers gaven aan gefrustreerd te raken op het moment dat slachtoffers herhaaldelijk niet kwamen opdagen op afspraken. Een vrijwilliger zegt hierover: 31 ‘Ik geef ze twee keer de kans en als ze dan niet komen opdagen houdt het voor mij op. Ik vraag dan niet eens waarom ze niet komen, de kans hebben ze gehad.’ Vanuit het belang dat wij hechten aan onze agenda, is het lastig om te begrijpen dat er mensen zijn die heel anders omgaan met het maken van afspraken. Het resultaat in het bovenstaande geval is dat de deur wordt dichtgegooid, waar er misschien nog wel hulp nodig is. Het is belangrijk om rekening te houden met een andere attitude met betrekking tot het maken van afspraken. Sleutelfiguren In sommige gevallen blijkt het voor de hulpverlener lastig om in direct contact te komen met het slachtoffer. Binnen sommige kringen wordt de familie van het slachtoffer ook probleemeigenaar. Het incident wordt dan door de familie als geheel opgepakt. Wanneer de hulpverlener zich bewust is van dit culturele verschijnsel kan hij dit signaleren in een praktijksituatie en op die manier effectiever contact zoeken met het slachtoffer, door het contact tot stand te brengen via de familie van het slachtoffer. Wanneer hier geen gebruik van wordt gemaakt, blijkt het contact zoeken met het slachtoffer vaak tevergeefs. De hulpverlener blijft dan achter met het onbevredigende gevoel dat er wel hulp nodig is, maar krijgt het slachtoffer niet voldoende te spreken om die hulp te kunnen verlenen. Een alternatieve manier van benaderen via de familie kan in sommige gevallen een oplossing zijn. Deze aanpak is niet in alle gevallen toepasbaar: ‘Verder met huiselijk geweld, je moet soms uitkijken met... je kan ook wel eens gebruik maken van sleutelfiguren in het gezin. Je kan je voorstellen dat in een groot Hindoestaans gezin waar iets gebeurt is met een van de mensen, dat je ook bijvoorbeeld via een tante het contact met het slachtoffer kan leggen. Of dat je het slachtoffer vraagt: wie is vertrouwenspersoon in de familie en kan je niet met haar praten en dan samen met je ouders?’ Uit het citaat blijkt dat het gebruik van sleutelfiguren bij specifieke thema’s lastig kan zijn. Ook wordt nogmaals onderstreept dat de specifieke context van het slachtoffer belangrijk is bij het kiezen van communicatiekanalen. De valkuil is hier het toepassen van deze sleutelfiguuraanpak in elke willekeurige situatie, zonder oog te hebben voor het individu en verhaal van het slachtoffer. Andere attitude en weinig kennis van hulpverlening Een punt dat veel werd genoemd is de manier waarop veel niet-westerse cliënten omgaan met dienstverlening. Het meest sprekende voorbeeld is dat van een oudere Turkse man die al dertig jaar in Nederland woont. De man is slechthorend en verlaten door zijn vrouw, die hem normaal hielp met het regelen van contacten met instanties. De man zelf spreekt amper Nederlands. Wanneer de man bij slachtofferhulp komt legt hij al zijn post op tafel voor de medewerker. De laatste reageert hierop met: ‘maar daar zijn we niet voor. Dan voelt het voor mij zo van, nu heb ik een andere sukkel gevonden die dat voor me kan regelen. Ik voel me dan gewoon gebruikt.’ De reactie van de hulpverlener is in eerste instantie begrijpelijk, maar als we verder op het verhaal inzoomen lijkt deze toch misplaatst. Met de woorden ‘nu heb ik een andere sukkel gevonden die dat voor mij kan regelen’, geeft de hulpverlener aan dat ze vind dat de man zijn eigen zaakjes had moeten regelen, en dat zijn vrouw zo stom is geweest om het al die tijd voor hem te doen. De inschatting van de situatie wordt gekleurd door de interpretatie van de hulpverlener. Dit referentiekader bestaat onder andere uit de westerse waarde met betrekking tot persoonlijke autonomie: verantwoordelijkheid voor het eigen handelen en de onafhankelijkheid die daaruit volgt. Dit is echter maar één van de mogelijke interpretaties van de situatie. Het is ook goed mogelijk dat de man, doordat hij niet gewend is om contact te hebben met instanties, ook niet weet wat hij moet verwachten. De man spreekt de Nederlandse taal slecht en is bovendien slechthorend, dus er is weinig kans dat hij de hulpverlener goed heeft begrepen wanneer deze hem uitlegt wat slachtofferhulp wel en niet voor hem kan betekenen. Een ander probleem van de zelfde orde doet zich voor wanneer slachtoffers hoofdzakelijk op geld uit lijken te zijn. Dit heeft te maken met het feit dat het Schadefonds recentelijk een 32 campagne heeft gevoerd om meer naamsbekendheid te verkrijgen. Het gevolg is dat veel mensen, met lage economische status, waaronder veel minderheidsgroepen, aankloppen bij SH voor geld. ‘In deze situatie wordt snel de conclusie getrokken dat minderheidsgroepen meestal op geld uit zijn. ... en dan heb je al snel van daar heb je weer van de afrikanen die geld willen, of Marokkanen die willen allemaal geld. Weet je dat soort reacties krijg je wel.’ Het gevaar is dat er minder goed hulp wordt verleend. Er is dan te weinig oog voor de hulpvraag, omdat deze in de ogen van de hulpverlener wordt overschaduwd door de geldvraag. Hier zijn we het gevaar van categorisering of stereotypering in een tweetal veel voorkomende situaties. De frequentie dat deze situatie zich voordoet en het effect ervan op de kwaliteit van dienstverlening maakt dat ze een belangrijk verschil is. Deze situaties herkennen en bewust worden van de valkuil die er in ligt is belangrijk. Een medewerker zegt hierover: ‘Het slachtoffer staat centraal. Je gaat mee in zijn/haar verhaal. Je kan altijd nog op je strepen gaan staan als het blijkt dat de motieven onzuiver zijn. Als ze alleen maar geld eruit willen halen.’ Diversiteit binnen de organisatie Personeelsbestand, werving en selectie Het personeelsbestand wordt beschreven als homogeen. Opvallende termen die ik tegenkwam in de beschrijving van het personeelsbestand waren ‘charitas’ en ‘spruitjescultuur’. Met charitas wordt verwezen naar een periode in de Middeleeuwen waar de armen afhankelijk waren van de liefdadigheid van de rijkere vrouwen. Dit wordt op de volgende manier betrokken op SH: ‘Dat het wat oudere dames zijn die de mogelijkheid hebben om vrijwilligerswerk te doen die hier zitten. Het is helemaal niet dat slecht is ofzo, maar het is wel opvallend. Dus ik miste heel erg mensen uit diverse bevolkingsgroepen binnen Amsterdam. Dat vond ik raar. En in de organisatie zelf, medewerkers, de betaalde krachten, daar is ook weinig kleur.’ Spruitjescultuur wordt als volgt uitgelegd: ‘Het is een wat behoudende cultuur het is soms ook een beetje. Ik kan er niet echt m'n vinger op leggen, maar daar gaan jullie dus het onderzoek naar doen. Het is soms ook wat elitair. De vrijwilligers zijn, wat ik net zeg, gemiddeld profiel is vrouw blank, maar ook mannen, maar voornamelijk blank. Het zijn mensen die toch een bepaalde positie hebben gehad in de samenleving. over het algemeen niet allemaal, maar het is ... ja behoudend.’ Spruitjescultuur staat voor typisch Nederlands en heeft de connotatie ‘behoudend’. Dit zijn de beelden die de homogene cultuur in termen van imago oproept. Als we kijken naar hoe de cultuur wordt ervaren in termen van ruimte voor diversiteit, krijgen we een ander beeld. In het onderstaande stuk interview ben ik in gesprek met een trainer die ook buiten SH trainingen geeft. Wanneer ik hem vraag of er iets is dat medewerkers van SH typeert in het omgaan met diversiteit antwoord hij: ‘Nee, nee, over het algemeen zijn het hele begane respectvolle mensen, het merendeel.’ Vervolgens leg ik hem het probleem voor zoals dat door de organisatie wordt ervaren: I: In de afgelopen 11 jaar is SH bezig met diversiteit en nog steeds zeggen mensen dat er niet veel is veranderd. En dan zeggen ze hier in het hoofdkantoor over het medewerkersbestand. Vrouw 50 plus, goed opgeleid. Dat is de hoofdmodus van wat bij slachtofferhulp werkt. R: Maar wat zouden ze willen? I: Volgens mij willen ze dat er meer verschillende mensen, jong, oud, gehandicapt, verschillende culturele achtergronden, identiteiten. Dat zouden ze volgens mij willen. Hoe kijk jij daar tegen aan? R: Dat begint natuurlijk met de eigen betaalde medewerkerbeleid. Daar kun je dan mee beginnen. Dat je zegt van we willen dat uitdragen als organisatie. Dat betekent dat je dat vanuit top-down of bottum-up neer gaat zetten. Vrouwen, mannen, gehandicapten, weet ik veel wat. Dat is een ding. En ik heb zelf het idee dat daar wel redelijk wat in gebeurt, alhoewel het ook niet echt heel veel is. Je bent toch altijd naar de geschikte kandidaat, de meest geschikte kandidaat. Ik weet zeker dat het in deze organisatie geen rol speelt of je 33 vrouw, man, homo of hetero bent. Tenminste zoals ik dat heb ervaren. Dat niet speelt. Dat speelt absoluut niet. Het is een vrij open organisatie.’ Het probleem van het homogene personeelsbestand zou dus heel goed een imagoprobleem kunnen zijn, eerder dan een probleem in het omgaan met diversiteit. Een homogene organisatie bestaande uit vrouwen van hoofdzakelijk 55 plus kan een minder aantrekkelijke uitstraling hebben in de ogen van migrantengroepen, terwijl ze in de hulpverlening prima kwaliteit aflevert. Het ‘acces en legitimicy perspectief’ dat het omgaan met diversiteit door de organisatie kleurt, lijkt dus ongegrond. Het vormen van een afspiegeling van de samenleving is geen voorwaarde voor het effectief omgaan met diversiteit. Deze redenering heeft betrekking op het imago van de organisatie en niet op de kwaliteit van dienstverlening op het gebied van diversiteit. Het in huis hebben van medewerkers van verschillende culturele achtergronden is geen garantie voor een goede kwaliteit van dienstverlening. Het mooiste praktijkvoorbeeld hierover komt van een teamleider die mij vertelde dat de drie Surinaamse medewerkers die ze in het verleden in dienst had, degenen waren die het hardste discrimineerde. Ondanks dat het voor de kwaliteit van dienstverlening niet direct nodig lijkt om het personeelsbestand diverser te maken, kan het toch wenselijk zijn om een afspiegeling van de samenleving te zijn, omdat een de organisatie qua gezicht dan meer herkenbaar is. Een voorwaarde voor dienstverlening aan iedere inwoner van Nederland betekent dat je ze ook allemaal moet bereiken. Imago is een belangrijk instrument in dit proces, dat de toegankelijkheid van de organisatie kan bevorderen. Ook heeft een meer diverse samenstelling van mensen binnen de organisatie een positief effect op de bewustwording van eigen normen en waarden. Doordat heersende normen en waarde opnieuw ter discussie worden gesteld, door de nieuwkomers, worden ze ook weer naar het domein van het bewustzijn gebracht. In de praktijk blijkt het lastig om de eigen organisatie diverser te krijgen. Hieronder zal ik enkele barrières voor het diverser worden van het personeelsbestand bespreken. De aard van het werk en de eisen aan vrijwilligers en de selectie Het vrijwilligerswerk bij SHN is niet het gemiddelde vrijwilligerswerk. Een vrijwilliger vertelt hoe hij tegen zijn werk aankijkt: ‘R: En toen had ik m’n zwager, die zelf psychiater is. Die zei: weet je wat jij moet doen. Jij moet vrijwilligerswerk gaan doen bij SH. Dat is de hoogste vrijwilligers... staat in de vrijwilligersladder als allerhoogste organisatie voor vrijwilligers. I: Wat bedoel je dan met allerhoogste organisatie? R: Nou kijk je hebt vrijwilligerswerk dat je een bloemetje komt brengen bij een bejaarde. Maar bij SH wordt je getraind, kom je in cursussen terecht en je krijgt verantwoordelijkheden, die in een ander vrijwilligerswerk niet denkbaar zijn. Je krijgt mensen over de vloer en daarvoor, en dat is ook waarom ik het zo leuk vind. Ik doe daar heel erg m’n best voor. Ik lees daar heel veel literatuur over. Omdat ik me bewust ben van de verantwoordelijkheid. Die mensen die iets overkomen is, de verkrachtingen en de overvallen, mensen die in de loop van een pistool gekeken hebben. Die mensen krijgen mij als eerste, ze hebben nog geen vader, geen moeder gezien.’ Zoals de functie van vrijwilliger hier wordt geschreven, is het de functie van een professional. Er is kennis en training nodig voor het vervullen van de functie en er wordt een grote mate van verantwoordelijkheid ervaren. Er wordt van vrijwilligers verwacht dat ze meerdere trainingen volgen en ook dat ze een minimaal aantal uur per week beschikbaar zijn. Van veel vrijwilligers heb ik gehoord dat het werk zichzelf niet beperkt tot alleen die dagen dat ze kantoordienst hebben. Het werk legt een groot beslag op de tijd van de mensen die het uitvoeren. Jaap Smit, de directeur van SH verteld hoe hij een vrijwilliger van SH ziet: ‘Gedreven, met beide benen op de grond en niet bang voor een uitdaging!’ Om gedreven te zijn heb je tijd nodig, en de ruimte om je te bekommeren om andermans problemen komt vaak pas als je er zelf weinig hebt. Met beide benen op de grond staan houdt in dat je zeker in het leven staat, dat je een solide basis hebt. Dit betekent dat je geen 34 geldzorgen hebt, dat je een vaste plaats hebt waar je woont en je thuis voelt, dat je geworteld bent in de samenleving. We zien dat het profiel van de vrijwilliger grote eisen stelt aan de medewerker die je er in kunt onderbrengen. Een trainer van SH verteld hierover: ‘R: Je moet een verschil zien tussen betaalde krachten en vrijwilligers. In de vrijwilligersgroep, ik werkte wat meer in het zuiden. Ik heb geloof ik een keer, en ik train al vier jaar, ik heb geloof ik een keer een iranees gehad. De rest waren allemaal westerlingen. I: Hoe komt dat? R: Daar heb ik wel eens over nagedacht. En ik heb wel eens horen zeggen dat het doel van vrijwilligerswerk niet past. Over het algemeen, sommige mensen moeten keihard werken voor hun geld. Dus gaan die mensen vrijwilligerswerk doen? Nee. Die moeten gewoon werken. Misschien wel twee banen tegelijk. Als je dan kijkt naar zo’n situatie in Rotterdam waar je het ongetwijfeld wel over gehad zult hebben. Kun je die mensen niet werven? Het lukt gewoon niet aan vrijwilligers. En de hulpvraag, daar is die groep juist heel groot. De grap is dat ze ons daar weten te vinden. Dus dan krijg je de vraag of je je nog bekender moet maken. Nou nee. In Rotterdam hoeft dat dus niet. Maar het probleem is dat de doelgroep 90 procent allochtoon. En als ik kijk naar ons bestand is 99 procent autochtoon. Dat hoeft geen probleem te zijn. Dat hoeft helemaal geen probleem te zijn als je het hebt over de grondhouding, want daar gaat het om.’ In deze lijn van redeneren is het niet vreemd dat SH een vrij homogeen personeelsbestand heeft. Met onze huidige samenleving als bron voor nieuwe vrijwilligers en de bovenstaande eisen die gelden voor selectie uit deze groep, zal het merendeel van de vrijwilligers inderdaad autochtoon, op leeftijd, hoger opgeleid, financieel welgesteld en vrouw zijn. Bovendien is het niet onwenselijk wanneer je aan kwaliteit van dienstverlening hogere prioriteit toeschrijft dan aan imago. De eisen die gesteld worden aan vrijwilligers zijn een manier van het waarborgen van deze kwaliteit van dienstverlening. Het zou interessant zijn om te kijken welke van dit soort eisen soepeler zouden kunnen, om zo meer ruimte te creëren voor diversiteit. Een andere factor die meespeelt bij het werven van nieuwe vrijwilligers is het centraliseren van de werving en selectie. Er zijn nu een aantal standaard eisen waarmee het aanbod vrijwilligers wordt ingeperkt. Hierdoor gaat de ruimte die er lokaal is om meer verschillende mensen onder te brengen verloren in de centrale schifting. Op deze manier wordt lokale ruimte voor diversiteit verspilt. Ster van de cultuur Een ander fenomeen dat een barrière vormt voor het toetreden van minderheidsgroepen tot de organisatie is de status van een nieuweling als ‘ster van zijn cultuur’. Dit zal ik verder toelichten aan de hand van een citaat: ‘Een probleem dat ik ook wel eens heb meegemaakt in de training van iemand anders is dat een Iranees of een Irakees, dat ie zich het imago verwerft van ik weet alles over alle Irakezen en Iranezen. Er zit ook een valkuil in. Dat zo’n vertegenwoordiger van een cultuur tot een ster van die cultuur wordt gemaakt. Iedereen is geïnteresseerd in die persoon en die persoon kan alleen maar praten over zichzelf. Net zoals ik niet over de Nederlander kan praten. Als mensen daar nou eens bewust van zouden worden, dat je altijd op maat moet kijken wat is er hier aan de hand, wat kan ik hier betekenen zonder te oordelen.’ Een medewerker met een andere culturele achtergrond wordt gezien als een deur naar een andere cultuur. In die situatie krijgt de desbetreffende medewerker het zwaar. Hij wordt hoofdrolspeler gemaakt in het proces van eenheidsdenken over zijn culturele achtergrond. Hij wordt een instrument waarmee zijn eigen culturele achtergrond en dus ook hijzelf wordt gestigmatiseerd. Er is geen oog voor de persoon van de medewerker en ook geen waardering in die zin. Er is een grote kans dat deze medewerker overbelast en ondergewaardeerd de organisatie weer verlaat. De factor tijd Op de lange termijn ziet een aantal medewerkers de organisatie vanzelf diverser worden. Het idee hierachter wordt duidelijk in het volgende citaat: R: Ik denk trouwens ook dat het een generationeel probleem is. I: Hoe bedoel je dat? 35 R: Nou steeds meer tweede, derde, vierde, generatiekinderen die de taal gewoon vloeiend spreken, die makkelijk bereikbaar zijn. Die sowieso in een soort andere maatschappij leven dan 20, 30 jaar geleden. Mensen die hier voor het eerst waren. Dat die makkelijker bereikbaar zijn. Alleen al door de taalbarrière. Door het loskomen van de oude patronen. En het mooie is dat het probleem zich dan uiteindelijk oplost. Dan heb je geen probleem meer met diversiteit.’ Gezien de factoren die een barrière vormen voor het toetreden van minderheidsgroepen tot de organisatie, zal het een kwestie van tijd zijn voor deze zich wel toegang zullen verschaffen tot de organisatie. Op het moment dat deze groepen zichzelf een meer zekere positie in de samenleving hebben verworven, zullen zij gaan voldoen aan de criteria. Een kritische noot bij deze gedachten is dat dit voor SH niet betekent dat ze achterover kan gaan zitten wat betreft diversiteit, omdat het vanzelf wel goed komt. Op de aanbodzijde van de vrijwilligers kan je als organisatie weinig invloed uitoefenen. Wat wel kan is zoveel mogelijk ruimte creëren voor verschillen binnen de eigen organisatie, onder andere door kritisch te kijken naar de eisen die aan nieuwe vrijwilliger worden gesteld. Een ander punt is dat het hier gaat om het toetreden van de eerste stroom minderheidsgroepen tot de organisatie, en er moet rekening worden gehouden met het vooruitzicht dat er zich nieuwe groepen zullen aandienen, nadat de minderheidsgroepen van vandaag hun plekje binnen de organisatie hebben gevonden. Een effectieve manier van hiermee omgaan is dus niet het focussen op de groepen van vandaag, maar het leggen van de focus op de houding van de organisatie. Het resultaat is dat de organisatie klaar staat voor elk individu dat zich aandient, ongeacht tot welke groep deze mogelijk behoort. 36 Bevindingen en synthese In een periode van drie maanden heb ik diepgaand onderzoek gedaan naar de betekenisgeving rondom het thema diversiteit binnen Slachtofferhulp Nederland. Hieronder zal ik mijn bevindingen uit deze periode samenvatten door ze terug te brengen naar het centrale spanningsveld tussen categorisering en grondhouding. Op deze manier zal ik antwoord geven op de vraag hoe op welke wijze geven medewerkers betekenis aan (toenemende) diversiteit. Het gaat hier om twee manieren van het duiden van diversiteit in reactie op een proces waarin het omgaan met ‘nieuwe anderen’ centraal staat. De introductie van mensen die qua (uiterlijke) kenmerken overduidelijk anders zijn, roept spanning en onzekerheid op in een bestaand sociaal evenwicht24 en vraagt om een reactie. Dit is een uitdaging die zich niet alleen afspeelt binnen de grenzen van Slachtofferhulp Nederland. Het is een proces waar ieder mens mee wordt geconfronteerd, in het omgaan met verschillen. Voor Slachtofferhulp zal het inzicht in hoe dit proces zich binnen de organisatie voltrekt, een nieuw uitgangspunt bieden om met de uitdaging van diversiteit om te gaan. Alle kennis om effectief om te gaan met deze uitdaging is al in de organisatie aanwezig, maar moet nog op een effectieve manier worden gestroomlijnd. Ik hoop dat dit onderzoek daartoe handvatten geeft. Het management van de organisatie is verantwoordelijk voor de positionering van de organisatie in de samenleving en hierbij ook voor de relatie met de overheid. Dit laatste wordt extra belangrijk omdat de overheid de grootste geldschieter van SHN is. In deze sfeer van management en beleid overheerst de discours van categorisering en doelgroepenbeleid. Het werken met categorieën is inherent aan besturen en beleid. Een complex systeem zoals een land of een organisatie wordt pas voorspelbaar en stuurbaar op het moment dat de complexe werkelijkheid met al zijn minutieuze details wordt gereduceerd tot een versimpeld model van de werkelijkheid bestaande uit verschillende categorieën. In het geval van Slachtofferhulp dwingt de overheid dit denken in modellen op aan de organisatie, door een verantwoording op basis van getallen te koppelen aan de subsidie. Binnen dit differentiatieperspectief op de werkelijkheid is er geen ruimte voor verschillen binnen groepen. Deze manier van denken kristalliseert zich uit in werkpraktijken die zich richten op bepaalde groepen. De reorganisatie van SH naar een meer centraal geleide organisatie versterkt dit proces, door de eenheid van beleid die hiermee gepaard gaat. Het op deze manier betekenis geven aan diversiteit in categorieën is gebaseerd op wat Siebers e.a. rationele reflexiviteit noemen25. Deze manier van betekenisgeving wordt door deze auteurs getypeerd als de klassiek bureaucratische klerk. Deze diender hanteert een eenduidig opgestelde set van regels die hij toepast in elke willekeurige context, ongeacht de verschillen. Er is weinig ruimte voor diversiteit, de regels scheppen de kaders voor de werkelijkheid waarop wordt geanticipeerd. Alles wat daarbuiten valt wordt teniet gedaan. Het idee van grondhouding ontstaat in een de context van de interactie tussen hulpverlener en cliënt. In de ogen van de hulpverlener is de relatie en het contact met de cliënt van belang om zijn doelstelling te halen. Pas wanneer er op emotioneel niveau contact wordt gelegd, kan er succesvol hulp worden verleend. Het duiden van diversiteit krijgt hier veel meer een praktijkkarakter en wordt gevormd door ervaring. Opvallend is dat dit idee veel duidelijker naar voren kwam in regio’s met meer verschillende bevolkingsgroepen. De grondhouding die in de praktijk van het helpen van slachtoffers in het onderzoek naar voren komt als ‘best practice’ is gebaseerd op wat Siebers e.a.26 associatieve reflexiviteit noemen. Deze manier van betekenisgeving biedt ruimte aan zelfexpressie en emotie van het slachtoffer. Er wordt in eerste instantie gekeken naar het slachtoffer als individu. Kennis over culturen heeft binnen het hulpverleningsproces enkel een signalerende rol. Het idee van categorisering gekenmerkt door het doelgroepenbeleid, beweegt zich van boven in de organisatie naar beneden. Het ontstaat in de strategische sfeer van het management dat 24 Siebers e.a., 2002: 125 Siebers e.a., 2002 26 Siebers e.a., 2002 25 37 zich verhoudt tot de overheid. Dit is hoe diversiteit top-down wordt geïntroduceerd in de organisatie. De beweging in de tegenovergestelde richting is die van de grondhouding. Dit is hoe diversiteit ‘hands-on’ wordt benaderd en bottum-up de organisatie binnenkomt vanuit de interactie tussen hulpverlener en cliënt. Omdat deze twee manieren van duiden van diversiteit elkaars tegenpolen zijn, roepen ze spanning op in de organisatie waar ze elkaar ontmoeten. Medewerkers die overtuigd zijn van de werking van de grondhouding in praktijk van het omgaan met diversiteit, zullen zich verzetten tegen een benadering van diversiteit in categorieën. Anderzijds zal een open houding vaak te weinig concreet en meetbaar zijn voor een manager om op te bouwen bij het werken aan één van de grootste uitdagingen voor de organisatie op dit moment. Nu duidelijk is hoe deze manieren van duiden van diversiteit van elkaar verschillen, en hoe ze vanuit een nexusbenadering ontstaan, zullen we Janssens en Zanoni27 gebruiken om de twee discoursen af te zetten tegen de variabele ‘nabijheid van de klant’, zoals die is beschreven in het literatuurhoofdstuk. We hebben gezien dat in het management en bestuursdomein het doelrationele denken in categorieën overheerst, terwijl op de werkvloer in de interactie tussen hulpverlener en cliënt een grondhouding ontstaat die focust op het individu en zijn specifieke context. Dit kan in termen van Janssens en Zanoni worden verklaard in termen van ‘nabijheid van de klant’. Op het niveau van het management is er geen sprake van nabijheid van de klant en is er dus een meer op diversiteit gerichte manier van denken dominant. De focus ligt op de verschillen. Op de werkvloer is de klant nabij en ontstaat er onder invloed van de praktijk van het omgaan met diversiteit een manier van omgaan met diversiteit gebaseerd op een gestandaardiseerde professionele vaardigheid, genaamd de grondhouding. Dit wil niet zeggen dat deze manieren van duiden van diversiteit exclusief zijn voorbehouden aan bovengenoemde domeinen. Op management en beleidsniveau zijn weldegelijk onderzoek en beleidsstukken aanwezig die het belang onderstrepen van de grondhouding, alleen is dit door de afwezigheid van de klant en de aard van het werk niet het dominante discours. Op de zelfde manier is er bij afwezigheid van diversiteit in de cliëntgroep op de werkvloer ook het denken in categorieën te vinden. Bij gebrek aan ervaring met diversiteit wordt houvast gezocht in kennis over categorieën. Dit proces dat wordt gekenmerkt door onzekerheid, vinden we zowel in de empirie als in de theorie terug. Het doen van dit onderzoek heeft mij doen kennismaken met een manier van omgaan met verschillen die sierlijk is in zijn openheid en eenvoud. Aan de andere kant heb ik de valkuil gezien van het denken in categorieën, die inherent is aan de manier waarop we als mens betekenis geven aan de wereld om ons heen. Er is veel moed voor nodig om op een moment van onzekerheid niet terug te grijpen naar structuur, maar juist een open houding vol te houden. Binnen slachtofferhulp heb ik gezien hoe deze twee manieren van omgaan met diversiteit zijn vertegenwoordigd en hoe ze in de praktijk uitwerken. In het duiden en omgaan met diversiteit komt de grondhouding naar voren als de meest effectieve manier van omgaan met diversiteit. Ik sluit me hiermee bij Gastelaars en Van de Haar aan in het besef dat het omgaan met diversiteit een aanpak vereist die tegenovergesteld is aan wat zij een culturalistische aanpak noemen. Het gaat hier om een aanpak die het individu van het slachtoffer centraal stelt, in plaats van zijn culturele achtergrond. Aan Slachtofferhulp de uitdaging om deze aanpak in de praktijk te brengen. 27 Janssens & Zanoni, 2005 38 Literatuur -Asperen, E. van (2005). Intercultural Communication & Ideology. Pharos: Utrecht -Gastelaars, Marja & Marleen Van der Haar (2007) Facing Culture: The (De)Legitimation of Social Work, International Journal of Sociology and Social Policy. -Ghorashi, Halleh (2006) Paradoxen van culturele erkenning. Management van diversiteit in Nieuw Nederland. Inaugural Lecture, Amsterdam, Vrije Universiteit. -Glastra, Folke (Ed), Organisaties en diversiteit. Naar een contextuele benadering van intercultureel management, Utrecht: Lemma -Hollis, M. (2008, 2nd edition) The Philosophy of Social Science, An Introduction, Cambridge University Press: Cambridge -Knie-Paz, Cigal (2009) The Central Role of the Therapeutic Bond in a Social Agency Setting: Clients’ and Social Workers’ Perceptions. Sage Publications: Los Angeles,London, NewDelhi, Singapore and Washington DC -Siebers, H., Verweel, P., de Ruijter, A. (2002) Management van diversiteit in arbeidsorganisaties. Lemma: Den Haag 39