Wat is filosofie? Tegenwoordig wordt filosofie gedoceerd aan bijna iedereen, in tegenstelling tot wat Cornelis Verhoeven heeft in 1978 gezegd: filosofie is niet te doceren en zij kent dus ook geen didactiek. Het is alleen voor veel mensen wel bijzonder dat je kunt slagen en zakken voor het vak filosofie. Het is niet zo eenvoudig om te zeggen wat filosofie nu eigenlijk is. Andere vakken strekken zich over een gedeelte van de werkelijkheid, maar filosofie (letterlijk: het begeren van wijsheid) strekt zich uit over de hele werkelijkheid. De vraag wat is natuur is een filosofische vraag, die een bioloog niet zou kunnen uitleggen. In de filosofie is er een duidelijke structuur aan te brengen, met de onderwerpen als bijv. wijsgierige antropologie (wat is de mens?), sociale filosofie (hoe kunnen mensen samenleven?), ethiek (hoe moet ik handelen?), kennistheorie (wat kan ik weten?), wetenschapsfilosofie (hoe werkt wetenschap?), esthetica (wat is kunst?). De opkomst van de filosofie (±600 v. Chr.) - De filosofie begint bij het punt dat Griekse natuurfilosofen op zoek gaan naar het onstaan en bestaan van de wereld. Thales zegt water, anderen zeggen vuur of lucht. Daardoor ontstaat filosofie: natuurverschijnselen verklaren door een opgestelde theorie. Heraclitus zei dat alles voortdurend beweegt, terwijl volgens Parmenides alles stil staat. Klassieke Griekse filosofie (±500 – 300 v.C.) - Bij Socrates, die beschreven wordt als de vragende onderzoeker, begint de klassieke periode van de Griekse filosofie. Goedheid, Schoonheid en Waarheid, wat betekenen die begrippen? Zijn leerling was Plato, die een filosofisch systeem uitwerkt en een school, Academie, sticht. De leerling van Plato is Aristoteles, die wordt gezien als de grondleggen van de westerse wetenschap omdat hij een indrukwekkend, met name op gebied van logica, filosofisch systeem uitwerkt Middeleeuwen (±500 – 1500) - De belangrijkste thema’s waren kennis en geloof, omdat de middeleeuwse filosofie werd bepaald door het christendom. Kerkvaders maken godsbewijzen en verzoenen de filosofie met de Bijbel. Augustinus voor Plato’s filosofie, Thomas van Aquino voor Aristoteles’ filosofie. Er komen weer teksten uit de Griekse oudheid binnen in Europa. De universaliëntijd brandt los over de vraag waar begrippen naar verwijzen. De eerste universiteiten worden gesticht, met vier vakken: filosofie, theologie, rechtswetenschap en medicijnen. Renaissance (15e – 17e eeuw) - … (wedergeboorte van de verworvenheden uit de Griekse oudheid) is een periode van bloei in de wetenschap en cultuur. Door de snelle ontwikkeling en de ontdekkingsreizen maakt Europa zich op voor de nieuwe tijd. Copernicus zet het wereldbeeld op zijn kop doordat dat de aarde om de zon draait en niet andersom. Vanuit Italië komt het humanisme op met dat de mens niet van nature beschaafd is, maar zich door onderwijs moet ontwikkelen tot een zelfstandig. Het denken over natuurrecht en staatsgezag neemt een grote vlucht. Verlichting (17e & 18e eeuw) - In de 18e eeuw wordt de rede los gesteld van (bij)geloof. Voltaire was een belangrijke voorganger van de Franse Revolutie, die de omkeer in het Europese denken zou veroorzaken. Voltaire dreef de spot met de kerk en het koningshuis. Er ontstond een vooruitgangsgeloof door al de successen bij wetenschap en techniek in de 17e eeuw. De definitie van Kant voor de verlichting was: ‘Verlichting is de bevrijding van de mens uit zijn aan zichzelf verschuldigde onmondigheid.’ Het rationalisme in Frankrijk en Duitsland en het empirisme in Groot-Brittannië zijn 2 stromingen in de Verlichting 19e eeuw - Door de industriële revolutie trekken veel mensen van het platteland naar de stad. In de filosofie speelt het Duitse idealisme een belangrijke rol, met name de filosofie van Kant en Hegel, waarop Marx en Engels het hun wetenschappelijk socialisme voortbouwen. Darwin komt in 1859 met zijn evolutietheorie, die tot een grote schok in het mensbeeld leidt. Ook Freuds Droomduiding uit 1900 geeft een andere, minder redelijke kant van de mens weer. Nietzsche, ‘de filosoof met de hamer’ loopt vooruit op de 20e eeuw met zijn doodverklaring voor God en de oproep om ‘meester en vormgever te zijn van jezelf.’ 20e eeuw - Wetenschap en techniek zijn zo belangrijk geworden, dat de wetenschapsfilosofie ontstaat. Doordat de leefwereld van de mens verandert, wordt ook de vraag naar wat het betekent mens te zijn een apart object van onderzoek met de opkomst van de wijsgerige antropologie in Duitsland. In Frankrijk komt het existentialisme (individuele vrijheid) op, met Sartre als vertegenwoordiger. De continentale filosofie wordt steeds duidelijker onderscheiden van de Angelsaksische filosofie, waarin de taal een belangrijke rol speelt. Na WOII is er een crisis van het modernistische vooruitgangsgeloof. Het postmodernisme komt op, met als uitgangspunt ‘het einde van alle grote verhalen.’