Samenvatting hoofdstuk 18 18.1 Op je tong zitten smaakknopjes met smaakreceptoren. Deze receptoren sturen informatie naar je hersenen via complexe zenuwnetwerken. Speciale transporteiwitten transporteren ionen van de ene naar de andere kant van het celmembraan, bijvoorbeeld de natrium-kaliumpomp die Na+ en K+ door eht membraan pompt. In rust (rustpotentiaal) is de binnenzijde negatief t.o.v. de positieve buitenzijde. Er zit veel Na aan de buitenkant, en K aan de binnenkant van het membraan. Dit zorgt vor diffusiegradiënten: De ionen (vooral K) lekken weer terug. Ook worden Ca2+ ionen naar buiten gepompt. Doordat er zoveel positieve ionen buite de cel zijn, gaan Cl- ionen ook de cel uit. Op deze manier word de lading ongelijk verdeeld, het celmembraan is gepolariseerd. Het eten van iets zouts zorgt voor een toestroom van Na ionen naar de cel, waardoor het membraan (wanneer het de drempelwaarde bereikt heeft) gedepolariseerd word: Na-poorten gaan open en laten Na-ionen de cel binnen waardoor de binnenzijde positief is t.o.v. de buitenzijde. Hierna gaan er door kaliumpoorten K-ionen weer naar buiten, om het potentiaalverschil te herstellen, dat heet repolarisatie. Depolarisatie en repolarisatie samen zijn het actiepotentiaal. Doordat de repolarisatie iets te lang aanhoudt, treed even hyperpolarisatie op. (Binas 88 D-F) In de zenuwcellen werkt het ongeveer hetzelfde als in zintuigcellen. Door activiteit van de transmitterstof gaan plaatselijk natriumpoorten in de zenuwcellen open. Wanneer de natriumpoorten dichtgaan kan de zenuwcel niet op een nieuwe prikkel reageren (absoluut refractaire periode). Een sterkere prikkel leidt tot meer actiepotentialen per seconde. 18.2 Een zich langs het celmembraan bewegende golf actiepotentialen heet een impuls. Een impuls ontstaat doordat als gevolg van een prikkel Na-ionen plaatselijk de zenuwcel instormen, het celmembraan word gedepolariseerd: een actiepotentiaal. Het spanningsverschil met de omgeving (in rustpotentiaal) zorgt ervoor dat ook daar Na-poorten opgengaan. Zo verspreid de actiepotentiaal zich over het membraan. Om de zenuwcellen bevindt zich een isolerende laag, de myelineschede , die bestaat uit cellen van Schwann. Tussen de Schwancellen zitten klene ruimtes: insnoeringen van Ranvier. Hier vinden de depolariesaties plaats, die overspringen naar de volgende insnoering. Zo word er telkens een stukje overgeslagen waardoor de impulsgeleiding sneller gaat. Zintuigcellen staan in contact met de uitlopers van zenuwcellen (dendrieten), als een actiepotentiaal gaat lopen voert de axon de impulsen af naar de dendrieten van de volgende zenuwcel. Het uiteinde van het axon heet de synaps. Als een impuls daar arriveert gaan de calciumpoorten in het presynaptisch membraan open en Ca-ionen stromen de zenuwcel in. De neurotransmitterstof stroomt de synapsspleet in, en bindt aan receptoren in het postsynaptisch membraan, zodat ook hier een impuls gaat lopen. (Binas 88 G) 18.3 Soms veroorzaken impulsen tegenstrijdige reacites. Het zenuwstelsel activeert of remt je organen via twee synapsen. De exciterende synaps veroorzaakt, door neurotransmitters (acetylcholine en noradrenaline), depolarisatie van het postsynaptisch membraan. De inhiberende synaps veroorzaakt, door een neurotransmitter (GABA), hyperpolarisatie van het postsynaptisch memraan. In je hersenen en ruggenmerg zijn zenuwcellen geschakelt met veel synapsen (die exhiberend of inhiberend werken). Of er in de postsynaptische zenuwcel een actiepotentiaal ontstaat, hangt af van het aantal, en de plaats van de synapsen. Bij een reflexboog gaan er impulsen vanaf je zintuigen naar het ruggenmerg, en vandaar direct weer terug naar de spieren, die samentrekken. Sensorische zenuwcellen vervoern impullens vanaf de zintuigen. Motorische zenuwcellen prikkelen de spieren, daartussen liggen schakelcellen. Een bundel zenuwceluitlopers omgeven door bindweefsel is een zenuw. Na sommige reflexen bereiken impulsen uit de ruggenmerg de hersenen, en start de bewustwording. Impulsen activeren je spieren, het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) is actief. De aan en afvoerende delen van het CZS behoren tot het perifere zenwstelsel. 18.4 Het gedeelte van je zenuwstelsel dat je orgaanfuncties regelt, is het autonoom zenuwstelsel. Het orthosympatisch deel coordineert de orgaanactiviteiten tijdens actie, het parasympathisch deel regelt dat tijdens rust. Het gedeelte van je zenuwstelsel dat je bewuste acties regelt en waarmee je je skeletspieren aanstuurt, is het animaal zenuwstelsel. De kleine hersenen zijn in staat om de spieren heel precies bij te sturen. Hierbij is voortdurend terugkoppeling naar de hersenen. Zenuwcellen uit de kleine hersenen en ruggenmerg sturen bepaalde spieren aan zonder dat je je daar bewust van bent, dit zijn motorprogramma’s die je als kind hebt ontwikkeld. De hypothalamus staat in verbinding met de hypofyse en beïnvleodt het hormoonstelsel. In de hersenstam zich groepen neuronen die de hartslag, ademhaling en bloeddruk regelen. Een neuroendocriene reflex is een gevolg van een gecombineerde actie van het zenuwstelsel en het hormoonstelsel. De hypofyse maakt een bepaald hormoon doordat de neuronen van de hypothalamus hun neurotransmitters in de bloedvaten lozen, en naar de hypofyse vervoeren. 18.5 De hersenstam regelt het hartritme en activeert de ademhalingsspieren. In de grote hersenen bevinden zich het geheugen, bewustzijn en wil. De kleine hersenen coordineren de bewegingen. Sensorische centra in de grote hersenen ontvangen impulsen vanuit de zintuigcellen. Motorische centra in de grote hersenen activeren de spieren.Centra in de hersenstam regelen de werking van bepaalde bewegingen (zoals ademhalen), maar met de motorische schors kan je ze wel bewust beïnvloeden(adem inhouden.) De MRI-scan en de PET-scan meten de activiteit van de hersencellen. Zo is te zien wanneer de hersenen actief zijn, en zijn dus verschillende hersencentra te ontdekken.