Goniometrie VWO4 Wiskunde B ” WP Wadman Juli 2011 I. De berekening van de sinus en de cosinus in een rechthoekige driehoek In het volgende maken we gebruik van de definities van de sinus en de cosinus van een hoek rechthoekige driehoek: sin α = overstaande rechthoekzijde schuine zijde cos α = in een en aanliggende rechthoekzijde schuine zijde waarbij 0 < α < 90° . a) In driehoek ABC hiernaast geldt dat alle zijden van de driehoek lengte 1 hebben. De driehoek is dus gelijkzijdig, zodat ∠A 60º is. CM is hoogtelijn en gaat door het midden van AB, zodat AM lengte 0,5 heeft. 3 1 h = (12 − 0,5 2 ) = = 3 4 2 α ∠A = 60 ° (St. van Pythagoras) In driehoek AMC geldt: h 1 = 3 1 2 0,5 cos ∠A = cos 60 ° = = 0,5 1 sin ∠A = sin 60 ° = Ga tevens na dat geldt: sin 30 ° = 0,5 en 1 cos 30 ° = 3 2 b) Hiernaast is een rechthoekige driehoek ABC getekend met een hoek van 45º. De schuine zijde heeft lengte 1. Deze rechthoekige driehoek is gelijkbenig, zodat AC en AB allebei lengte h hebben. Er geldt: 12 = h 2 + h 2 (St. v. Pythagoras) 1 h2 = 2 1 1 1 2 1 h= = = × = 2 2 2 2 2 2 h 1 sin ∠B = cos ∠B = sin 45 ° = cos 45 ° = = 2 1 2 Samenvattend (a, b) kunnen we nu de volgende tabel samenstellen: x 30º 45º 60º sin x 1 2 cos x 1 3 2 1 2 2 1 2 2 1 3 2 1 2 ∠B = 45 ° II II. I Berekeningen in de eenheidscirkel a) Kwadranten en draaihoek Hiernaast is de eenheidscirkel getekend. Dit is een cirkel met middelpunt (0,0) en straal 1 in een assenstelsel. De horizontale as geeft de uitwijking weer; de verticale as de hoogte. De aanduidingen I, II, III en IV staan voor de kwadranten 1 t/m 4. De cirkel stelt een draaibeweging voor vanuit het punt (1,0 ) ; als je met de nummers van de kwadranten meedraait wordt de draaihoek positief genoemd. Een negatieve draaihoek hoort bij een beweging vanuit het punt (1,0 ) via kwadrant IV naar III etc. b) Omtrek, graden en radialen De omtrek van de eenheidscirkel wordt gelijk aan III 2π r = 2π Fig. 1 IV De eenheidscirkel r = 1) . Er geldt dus voor deze cirkel dat bij een draaihoek van 360º een booglengte van 2π hoort. (immers de straal Een hoek wordt niet alleen in graden uitgedrukt maar ook vaak in radialen, afgekort met rad. Een draaihoek van 360º komt overeen met de booglengte van de eenheidscirkel van 2π rad. We noemen deze draaihoek dan 2π rad De omtrek van de halve eenheidscirkel wordt gelijk aan 180º komt overeen met 2πr = π . Hier hoort een draaihoek bij van 180º. Dus 2 π rad. Ga na dat een draaihoek van een kwart cirkel, 90º, overeenkomt met π rad. 2 In de volgende tabel worden een aantal hoeken uitgedrukt in graden en vervolgens omgerekend naar radialen: graden 360 180 radialen 2π π 90 60 45 30 π π π π 2 3 4 6 Stel je wilt uitrekenen hoeveel rad 33º is; je maakt dan de volgende verhoudingstabel en vindt het juiste hoek = antwoord, nl: graden rad π ⋅ 33 180 ≈ 0,58 rad. 180 π 33 ? Een hoek van –70º wordt zo (afgerond op 2 decimalen): – 1,22 rad. Een hoek van 1,5 rad wordt: hoek = 1,5 × 180 π = 85,9° graden rad 180 π ? 1,5 c) Sinus en cosinus in de eenheidscirkel In de figuur hiernaast is de eenheidscirkel getekend met daarin aangegeven een draaihoek ter grootte van x . De lengte van OA = 1 want A ligt op de eenheidscirkel. In driehoek OAP geldt: AP = hoogte 1 OP cos x = = uitwijking 1 sin x = Met behulp van de definities van de sinus en de cosinus in een rechthoekige driehoek geldt dat de draaihoek tussen 0 en 90º moet liggen; er is afgesproken dat voor alle draaihoeken geldt: de sinus van de draaihoek is de hoogte in de eenheidscirkel (de waarde kun je aflezen op de h -as) en de cosinus van de draaihoek is de uitwijking in de eenheidscirkel (en af te lezen op de u -as). Vraag: In welk kwadrant zijn zowel de cosinus als de sinus van de draaihoek negatief? d) symmetrie in de eenheidscirkel In de figuur hiernaast zijn twee draaihoeken getekend; Allebei resulteren ze in een hoogte van 0,5. De sinus van de draaihoek is dus 0,5. De draaihoek in kwadrant I is dus 30º. De andere draaihoek, die in kwadrant II, kun je met behulp van symmetrie in deze figuur uitrekenen. Ga na dat de draaihoek uitkomend in kwadrant II 150º is. In radialen uitgedrukt zijn de hoeken achtereenvolgens: π 6 en 5π . 6 Als je beide draaihoeken optelt kom je uit in het punt (− 1,0) ; dit punt hoort bij een draaihoek van 180º, of π rad. Opdracht: Voor welke draaihoeken (tussen 0 en 360º geldt): sin x = 1 1 3 ; en sin x = − . 2 2 In de figuur hiernaast wordt een soortgelijke berekening toegelicht voor de cosinus. De uitwijking van beide draaihoeken = 0,5, dus: cos x = 0,5 . Voor x geldt dan: x = 60° voor de draaihoek in het eerste kwadrant en x = 360° − 60° = 300° voor de draaihoek in het vierde kwadrant. Als beide draaihoeken worden opgeteld kom je uit in het punt (1,0 ) horende bij een draaihoek van 0º (of 360º). Opdracht: Voor welke draaihoeken (tussen 0º en 360º) geldt: cos x = −0,5 III Grafieken en vergelijkingen De grafiek: y y = cos x Hiernaast staat de grafiek y = cos x . De x -as is daarbij in radialen uitgedrukt. Dit wordt algemeen gedaan. Als de x in graden wordt uitgedrukt staat het erbij. Als er niets bij staat zijn het radialen. x Ga na dat de periode van de functie 2π is. Bij draaiing in de eenheidscirkel kom je na 360º (of 2 π rad) weer in hetzelfde punt terecht als waar je begon. De amplitude = 1. De evenwichtsstand=0. y De grafiek y = sin x Hiernaast staat de grafiek van deze functie. x In de volgende tabel worden de waarden van tabel bevat standaardwaarden van de x 0 sin x 0 cos x 1 sin x en cos x uitgebreid met de x -waarden 0 en sin en cos functies en moet je uit het hoofd leren. π π π π 6 1 2 4 3 1 3 2 1 2 2 1 3 2 1 2 2 1 2 2 1 0 π 2 ; deze De vergelijking sin x = a waarbij a een parameter voorstelt. Voorbeeld: sin x = 0,5 heeft als oplossingen: x= π 6 + k ⋅ 2π of x= 5π + k ⋅ 2π 6 met k : {.... − 2, − 1, 0, 1, 2,...} k is dus een geheel getal). Je schrijft je antwoord dus als breuk van tegenkomt. π als je een van de standaardgevallen sin x = 0,6 wordt als volgt met algebra opgelost: x ≈ 0,6435 + k .2π of x ≈ π − 0,6435 + k ⋅ 2π ≈ 2,4981 + k ⋅ 2π De waarde 0,6435 wordt gevonden door op de GR in te toetsen: sin-1(0,6). Deze handeling hoef je niet op te schrijven (net als in de derde klas). De oplossing met algebra van : cos 2 x = 0,4 met domein [0,2π ] . cos 2 x = 0,4 2 x ≈ 1,1593 + k ⋅ 2π of 2 x ≈ −1,1593 + k ⋅ 2π x ≈ 0,5796 + k ⋅ π of x ≈ −0,5796 + k ⋅ π . De oplossingen zijn dan: x = 0,5796 of x = 2,5620 , of x = 3,7212 , of x = 5,7035 . Je vindt deze oplossingen voor x door voor k de waarden 0 en 1 in de eerste oplossingshelft en 1 en 2 in de tweede oplossingshelft in te vullen. Benaderingen van de oplossing kunnen ook worden gevonden met de GR door Intersect toe te passen. Je schrijft dan op: cos 2 x = 0,4 GRM Y1= cos 2x Y2= 0,4 IntersectØ x = 0,5796; of x = 2,5620; of x = 3,7212; of x = 5,7035. Voorbeeld: Los exact op het interval [ π ; 2π ] op: sin(2x + 14 π ) = − 12 Maak de volgende schets van de eenheidscirkel en besef dat het om de hoogte gaat (sinus); dus je tekent de lijn h = − 12 erin. Ga na dat de draaihoek voor het snijpunt in kwadrant IV − 16 π is (of eventueel 1 56 π ) . De draaihoek in π + 16 π = 1 16 π − 56 π ). We krijgen dan: kwadrant III is dan (of eventueel 2x + 14 π = − 16 π + k ⋅ 2π of 2x + 14 π = 1 16 π + k ⋅ 2π 2x = − 125 π + k ⋅ 2π of 2x = x = − 245 π + k ⋅ π of x = of x = 1 11 24 π Op [ π ; 2π ]: x = 1 19 24 π 11 12 11 24 π + k ⋅ 2π π +k ⋅π Extra oefening Los op het domein 1. sin 2x = @ 2. cos2x = B C π, 3π de volgende vergelijkingen exact op: 1f f f f 2 w w w w w w w 1f f f f p2 2 (antw. (antw. w w w w w w ` a 1f f f fw cos x @ 1 = @ p3 2 w w w w w w ` a 1f 1f f f f f f fw 4. sin x @ π = p2 2 2 3. x =1 7f f f f f f f f π , of x =2 7f f f f f f f f π , of x =1 11 f f f f f f f f π 12 , of x =2 11 f f f f f f f f π) 12 12 12 1f 1f 7f 7f f f f f f f f f f f f f x = 1 π , of x = 2 π , of x = 1 π , of x = 2 π ) 8 8 8 8 1f 5f f f f f f f (antw. x = 1 + 1 π , of x = 1 + π ) 6 6 1f 1f f f f f f f (antw. x = 1 π , of x = 2 π ) 2 2