Examenvragen Sociale Pedagogiek (2012-2013)

advertisement
Sociale pedagogie
Examenvragen
Wat betekent sociale pedagogie voor jou?
Sociale pedagogie betekent voor mij een studie van het sociale waar er rekening wordt gehouden met de historische,
politieke, economische, culturele en ecologische achtergrond van onze samenleving.
- Gezien met betrekking tot het kind.
- Historisch: opbouw van sociologie door veranderende structuren.
- Politiek: afhankelijk van de politieke structuren: bijvoorbeeld afhankelijk van wetten die er komen.
- Economische afhankelijk van bijvoorbeeld de industrialisatie, instutionalisering…
- Cultureel: afhankelijk van integratie, homogeniteit versus heterogeniteit, interactie…
- Ecologisch: rekening houdend met de verschillende contexten van een persoon.
- Sociale pedagogie voor iedereen, sociaal werk als onderdeel die kijkt naar ‘het afwijkende’.
- Thematisering van relatie tussen het private en het publieke.
o Private sfeer: opvoeding van het kind.
o Publieke sfeer: opvoeding tot burger.
- Sociaal probleem = sociale kwestie.
Welke bijdrage levert het concept ‘risicomaatschappij’ aan de sociaal pedagogische
discussie?
-
-
Door het ontstaan van de risicomaatschappij (19e-20e eeuw) zijn er sociale conflicten die vaak over sociale uitsluiting
gaan.
Ontwikkeling ‘risicomaatschappij’: sociaal - economische, ecologische en individualiseringsrisico’s (Beck, 1986).
o Gevolg van belangrijke maatschappelijke transformaties.
o Beck: problemen die nu voorkomen zijn vaak een poging om vroegere maatschappelijke problemen op te
lossen. Bv. de economische welvaartstaat gaat gepaard met arbeidsuitstoot. Maar we wilden juist het
omgekeerde bereiken, namelijk: arbeiders beter scholen zodat de productie stijgt, maar door een betere
organisatie hierdoor daalt de tewerkstelling.
Ecologische problemen: individuele vrijheid wordt belangrijk, maar wel vrijheid kunnen hanteren.
Jeugdmoratorium: verschuift naar een toeleidingmoratorium en een cultureel moratorium.
Leg het toeleidingsmoratorium uit
-
-
-
Van psychosociaal naar sociaal – economische beweging.
Focus op kinderen en jongeren als lerend en zich oriënterende burgers.
Grotere nadruk op de verantwoordelijkheid van de ouder inzake de opvoeding.
Verschuiving van experimenteerperiode naar positionering als aanbodcategorie op de arbeidsmarkt.
o Toenemende focus op probleemgroepen.
o Toenemende spanning pedagogische praktijken.
o Toenemende economische afhankelijkheid (langer studeren).
Sociale activering als kernbegrip:
o Gebrek aan ervaring jongeren.
o Minder inkomsbehoeften vergeleken met kostwinner.
o Lagere welvaartambities, gezien startpositie.
o Gevaar zicht te nestelen in sociale zekerheid.
o Risico vervreemding van de samenleving.
o Risico delinquente carrière.
Grote verschillen in mogelijke ondersteuning naargelang de materiële mogelijkheden van thuis.
Van gelijkheid van kansen naar benutting van aanwezige kansen.
Sterkere positie onderwijs en jeugdzorg, jeugdwelzijnswerk.
Publieke dienstverlening eerder vervangen door economisch aanbod.
Betekenis van theorie van Kohlbrugge voor sociale pedagogiek
-
Beschrijving maatschappelijke toestanden voor zover deze ‘voor gewilde verbetering’ vatbaar zijn. ‘Gewilde
verbetering’ via sociale arbeid, d.i. ‘geven van leiding en lering.
-
-
Sociale arbeid is noodzakelijk geworden gezien modernisering.
o Sociale arbeid = alle werkzaamheden en maatregelen die ons hogerop kunnen voeren. Het doel is sociale
ontwikkeling van het volk.
o Sociale opvoeding dient gericht te zijn op realisatie maatschappelijk draagvlak voor sociale arbeid. Sociale
opvoeding is de taak van ouders, school en vrije jeugdvorming.
Sociale opvoeding
o Ouders: kinderen hulpvaardigheid in het gezin aanleren.
o School: moet werkschool zijn, met leerlingen als denkend en meewerkend onderdeel  participatief
onderwijs.
o Vrije jeugdvorming: jongeren leren samenwerken aan gemeenschappelijk doel, jongeren leren niet voor
zichzelf te leren tot participatieve school deze sociale opvoeding en zelfbestuur leerlingen ter harte neemt.
Leg uit: psychosociaal moratorium
-
-
Sociale pedagogiek: mede actor in constructie jeugdperiode als moratoriumperiode. Tegelijk ook drager van de
veranderende kijk op jeugdperiode: ontwikkeling gelaagd jeugdbegrip.
Kinder – en jeugdperiode: tijd nodig om volwassen te worden.
o Identiteitsontwikkeling.
o Accent op algemene vorming, buitenschoolse vorming en accent op toenemende autonomie.
Functionele benadering: de samenleving als systeem en jeugd als subsysteem.
Basis constructie Westerse jeugdproblematiek: niet meer volwassen moeten/mogen/willen/kunnen zijn.
Leg uit: cultureel moratorium
-
-
Democratisering onderwijs: eliteopvoeding wordt standaardbeeld.
Toenemende impact cultureel en vrijtijdssfeer door grotere culturele autonomie jongeren.
Verzelfstandiging en toe-eigening moratoriumidee kinder- en jeugdperiode, ook door kinderen en jongeren zelf. Ook
kinderen en jongeren ontwikkelen ‘eigen levensstijl’.
Scholing als breuklijn: laaggeschoolden tonen zichtbaar afwijkend gedrag.
Jeugd-subculturele stijlen:
o Verdieping in standaardbeeld.
o Meisjes versus jongens.
Jongeren geven actief mee vorm aan cultureel moratorium. Hulpbronnen:
o Sociale mogelijkheden: beschikbaarheid op kinderen en jongeren toegespitst aanbod.
o Economische mogelijkheden: studentenarbeid.
o Fysieke mogelijkheden, B.V. voor sport.
o Cognitieve mogelijkheden, B.V. snelheid van leren.
Leg uit: bevolkingsmoratorium
-
-
Sociology of Childhood: nadruk op kinderen en jongeren als deel van de actuele samenleving en nadruk op inzicht dat
situatie van kinderen en jongeren bepaald wordt door dezelfde maatschappelijke krachten als deze die de situatie van
volwassenen beïnvloeden.
Informatieverzameling vanuit perspectief van het kind/de jongere.
Nieuwe benadering in jeugdonderzoek.
Jeugd en volwassenen geen tegengestelden, maar elkaar oproepende begrippen.
4 invalshoeken:
o Tribal child: focus op leefwereld als eigen cultuur en etnografisch onderzoek gericht op eigen
betekenissystemen.
o Minority child: kind/jongere als onderdrukte minderheidsgroep en onderzoek gericht op actorschap.
o Socially constructed child: focus van kind-zijn krijgt vorm in interactie tussen kinderen en volwassenen en
onderzoek vanuit historisch maatschappelijk belang.
De betekenis van de individuele en sociale pedagogiek + eigen mening
-
Doorheen de geschiedenis heeft het individuele een beduidende betekenis gekregen binnen de sociale pedagogiek.
Koppelen aan de moratoriumperiodes.
Sociale pedagogiek = samenbrengen twee vragen die in onderlinge spanning staan:
o Vraag naar recht van eenieder op ontplooiing en de maatschappelijke opdracht hiertoe de nodige condities te
creëren.
o Vraag hoe de solidariteit en de stabiliteit van de samenleving bewerkstelligd kan worden via afstemming
individuele aspiraties om maatschappelijke doelstellingen.
-
-
Sinds de jaren 1990: een toenemende bekommernis om opvoeding tot democratie.
o Verschuiving wijst op ook conceptuele verschuiving naar:
 Individuele benadering: de goede burger is diegene die over de nodige competenties beschikt.
 Sociale eerder dan politieke benadering: goed burgerschap gaat om participatie, gemeenschapszin,
rechten en verantwoordelijkheden, en veel minder om politieke geletterdheid.
 Actief burgerschap: veeleer een sociale dan een politieke invulling.
 Benadering van de samenleving als berustend op gelijkgezindheid, eerder dan op verschil.
Sociale pedagogiek moet een brug vormen tussen de maatschappelijke en de individuele behoefte. We verlonen
bijvoorbeeld op basis van wat maatschappelijk noodzakelijk is.
o Maatschappelijke behoefte leren zien als ook individuele behoefte:
 Aansluiting bij gelaagdheid bestaande samenleving.
 Individuele emancipatie = verwerven sociale mobiliteit binnen de bestaande verhoudingen.
 Uitbouw educatieve aanbod volgens criteria sociale differentiatie: leeftijdsspecifiek, klasse specifiek,
gender specifiek, etnisch specifiek en cultuurspecifiek.
Het derde milieu doorheen de cursus uitleggen
-
-
-
Eind 19e en begin 20e eeuw ontstaan van bewegingen opgericht door jongeren zelf.
o Derde milieu zowel jeugdzorg als jeugdwerk.
Verschuiving betekenis derde milieu: van derde opvoedingsmilieu naar jeugdwerk en vrije tijd. Sociale pedagogiek
als ‘buitenschoolse opvoeding’ gericht op ‘gemeenschapsvorming.
Binnen sociale differentiatie benadering; maar binnen de sociale pedagogiek kijken naar de derde milieubenadering.
Wordt soms zelf gelijk gesteld aan elkaar. De buitenschoolse opvoeding gaat over derde milieubenadering.
Uitgangspunt = normatieve oriëntatie:
o Focus op bepalen kwaliteiten ideale opvoeding.
o Twee strategieën:
 Deductie ‘wezen’ van de opvoeding uit mens- en wereldbeeld. Filosofisch nadenken over wat een
goede mens is, toepassing van filosofische ideeën van mens en wereld in de opvoeding
 Synthese van empirische, klinische en theoretische inzichten uit verschillende wetenschappen. Vooral
vanuit de ontwikkelingspsychologie.
o Samengaan van deze twee strategieën zorgt voor een toenemende aandacht voor buitenschoolse opvoeding
als ‘kern’ sociale opvoeding. En een focus op gemeenschapsvormende waarde van de jeugdbeweging.
o  Inzet model burgerlijke jeugd als standaardmodel.
Derde milieu = Diversiteit van initiatieven die gericht zijn op ondersteuning van de harmonieuze samenleven. Het is
een verzuilde uitbouw verenigingen voor volwassenen en jongeren.
De jeugdbeweging komt vanuit een dubbel spoor.
o Enerzijds vanuit de studerende jeugd die zich wilden profileren t.a.v. volwassenen. Hier zie je opnieuw het
streven naar homogeniteit. Het toekomstbeeld dat volwassenen voor hen naar voren schoven, daar wilden ze
afstand van nemen en ze eisten het recht op om samen jong te zijn en om eigen toekomstperspectieven naar
voren te schuiven. Dit idee van zelforganisatie is snel door pedagogen opgenomen en werd positief
gewaardeerd. De jeugdbeweging werd dan snel gezien als een ruimte waar jongeren konden experimenteren,
waar ze toekomstige rollen konden oefenen. We zien dan ook dat in het jeugdmoratorium zich belangrijke
verschuivingen voordeden (~ eerste les). Jeugdbeweging is dan een krachtig pedagogisch arrangement dat
inzet op een esthetische dimensie van sociaal handelen. Hierbij ligt de focus op een gezonde levenshouding,
op karaktervorming en op de organisatie van de groep die eigen symbolen heeft zoals het uniform. Iemand
die het uniform niet draagt hoort niet tot de groep.
o Anderzijds is die jeugdbeweging ook de drager van de individuele emancipatie binnen bestaande
verhoudingen. We krijgen een andere benadering van jeugdwerk t.a.v. arbeidsjongeren en studerenden
jongeren. Bij de tweede groep op de voorbereiding op de toekomstige leidende rol in de samenleving
(~experimenteerruimte). Dit krijgt vorm binnen de studentenvereniging. Bij de arbeidersjongeren of
kansarme jongeren ligt de focus van het jeugdwerk vooral op preventie. Men wil de jongeren weghouden van
de straat, men wil de demoraliserende invloeden uit het thuismilieu compenseren,… Dit krijgt vorm in de
patronages. Vandaag zien we ook dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen het reguliere jeugdwerk en
het jeugdwelzijnswerk.
Historische vormgeving jeugdwerk
o Deels vanuit patronage. Synthese zondagsscholen en verenigingen gericht op morele bescherming jeugd.
o Deels vanuit studentenverenigingen. Oriëntatie op toekomstige rol als leidende volwassene, propagandistisch
verweven in mobilisering strijd tegen communisme en gedragen door idee ‘harde’ opvoeding, d.i. gebaseerd
op gehoorzaamheid, wilskracht en gezag.
Naar wat verwijst het onderscheid tussen het private, publieke en commerciële kind?
Leg de betekenis theoretisch en praktisch uit.
-
-
-
-
Private kind: opvoeding van het kind.
o Dit gebeurt binnen de huishoudelijke context en deels ook binnen het onderwijs.
o Het gaat over de vorming van het kind met als doel opvoeden.
o Het kind als baby en kleuter verzorgen.
Publieke kind: opvoeding tot burger.
o Dit gebeurt in publieke ruimtes zoals het verder gebeurd in het onderwijs, maar ook in interactie met
anderen.
o De adolescent dingen bijbrengen binnen de muren van de school zodat het zich kan voorbereiden op het
burgerschap.
o Maar ook in de publieke ruimte door interactie met anderen kan het kind de opvoeding tot burger voltooien.
Het commerciële kind wordt vooral ontdekt bij de komt van de industrialisering.
o Het kind wordt uit het arbeidsproces weg genomen, door de ontdekking van het (onschuldige) kind.
o Daarbij is het belangrijk als ouder het kind te vertroetelen en het morele perspectief van kind-zijn wordt ook
belangrijk.
o Door het wegnemen van het kind uit de industrie binnen het proces van industrialisering wordt het kind-zijn
gebruikt binnen het economisch model. Zo wordt er speelgoed ontworpen en zo verder om het kind als actor
binnen de economie mee te laten spelen.
Opvoeding verantwoordelijkheid van verschillende sectoren.
Wat is de toegankelijkheidsparadox en wat betekent dit voor de discussie voor het
jeugdwerk?
-
-
Decreet op Integrale Jeugdhulp maakt een onderscheid tussen rechtstreeks toegankelijk en niet rechtstreeks
toegankelijke jeugdhulp. Dit verwijst naar de overtuiging dat het tijdig aangaan van lichtere hulp, of lichtere ingrepen
preventieve effecten heeft: tijdig en gepast ingrijpen, vermijdt problemen of verergering van problemen, waartegen
dan met zwaardere ingrepen moet ingegaan worden (subsidiariteitsprincipe). De overgang tussen de twee wordt
gelegitimeerd in termen van zorgzwaarte.
‘Gevaarlijkheid’ en ‘verantwoordelijkheid’ (= schuldcriterium en het gevaarlijkheidscriterium bij
volwassenenstrafrecht) verschijnen nog steeds in het moderne jeugdrecht. In dit dubbelcriterium wordt zichtbaar dat
het Sociaal Verweer tot op vandaag doorwerkt in de hedendaagse strafrechtspleging.
Heeft het jeugdwerk een theorie? En vanuit welke achtergrond kan je dit schetsen?
-
-
-
-
-
-
Eind 19e, begin 20ste eeuw: ontstaan van bewegingen, gedragen door de jongeren zelf (Cf. vroegere inzet
jeugdperiode voor kinderen uit de burgerij). Samen jong zijn als mogelijkheid een eigen weg te vinden; oriëntatie op
leeftijdgenoten.  Jeugdbeweging als mogelijkheid om als jongere vorm te geven aan ‘jeugdige idealen’.
Jeugdbewegingen worden pedagogisch positief gewaardeerd. Mits goede leiding en vorming, gebaseerd op door
volwassenen aangereikt ideaal, is jeugdbeweging goede basis tot sociale integratie. De parallelle ontwikkeling van
jeugdbeweging en jeugdzorg geeft uitdrukking aan een ‘derde opvoedingsmilieu’ (naast gezin en school).
Vandaar krijgen we een heel sterke inzet op gemeenschapsvorming via het sociaal-cultureel werk. De groepen die het
meest in beweging zijn, dan gaat het vooral om jongeren, gaan het sterkst afwijken van die gewenste samenhang. Het
zijn de jongeren die minder machtig zijn, die nog spelen, die nog ingewijd moeten worden in de norm,… Al vanaf de
19de eeuw gaat men sterk inzetten op jeugdwerk, zelfs in die mate dat hieruit de derde milieubenadering groeide.
Derde milieu = middelpunt sociale opvoeding  sociale pedagogiek als ‘pedagogiek van het derde milieu. Derde milieu
= zowel jeugdzorg als jeugdwerk.
o De jeugdbeweging krijgt een specifieke betekenis als methode van jeugdwerk via invoering scouting. Nadruk
op jeugdbeweging als de eigen inzet jongeren, onderscheiden van volwassenenwereld, en tegelijk erop
voorbereidend.
o Verschuiving betekenis derde milieu: van derde opvoedingsmilieu naar jeugdwerk en vrije tijd. Sociale
pedagogiek als ‘buitenschoolse opvoeding’ gericht op ‘gemeenschapsvorming.
Achtergrond van verschillende veranderingen:
o Historisch: ontstaan van het onschuldige kind.
o Politiek: inzet om waarden en normen binnen een samenleving te realiseren/door te geven.
o Economisch: wegtrekken van het kind uit de industrie, meer tijd dus mogelijkheid tot jeugdwerk.
o Sociaal: lid worden van een gemeenschap, integratie, socialisatie, participatie.
In Vlaanderen waar een communautaristische invulling heerst van het jeugdwerk zien we dat de overheid dit
jeugdwerk erkent en subsidieert. Dit vindt je niet terug in Angelsaksische landen.
-
-
De consequentie is wel dat maatschappelijke breuklijnen in dat jeugdwerk gereproduceerd worden. We hebben een
sterke breuklijn tussen jeugdwerk een jeugdzorg. Verder zijn we ook een onderscheid tussen georganiseerde en nietgeorganiseerde jeugd. De eerst groep jongeren wordt dan bereikt door het formele jeugdwerk, jongeren die
participeren. De niet-georganiseerde jeugd participeert niet en dat wordt geproblematiseerd tot een jeugd met
opvoedingstekorten.
Die derdemilieubenadering omvat een waaier aan initiatieven. Wat ze gemeenschappelijk hebben is dat ze gericht zijn
op de ondersteuning van harmonieus samenleven.
Geef argumenten op het feit dat preventie een sleutelbegrip is binnen de sociale
pedagogie
-
-
-
-
Kern van de Bijzondere Jeugdzorg: de inzet op de preventie van, en tegemoetkoming aan sociale problemen via de
opvoeding.
Dominante visie: beschermende en preventieve finaliteit van de kinderbescherming en pleitte van daaruit voor een
ruime interpretatie van de vorderingsgronden voor de kinderrechter.
Decreet op Integrale Jeugdhulp maakt een onderscheid tussen rechtstreeks toegankelijk en niet rechtstreeks
toegankelijke jeugdhulp. Dit verwijst naar de overtuiging dat het tijdig aangaan van lichtere hulp, of lichtere ingrepen
preventieve effecten heeft: tijdig en gepast ingrijpen, vermijdt problemen of verergering van problemen, waartegen
dan met zwaardere ingrepen moet ingegaan worden (subsidiariteitsprincipe).
Preventie is een begrip dat vertrekt van uit de vraag naar de sociale integratie van het individu in de sociale orden.
Het sociaal werk wordt in deze benadering functioneel ingezet waar de sociale orde in gevaar dreigt te komen, of
wanneer de bestaande orde gezien wordt als tegenstrijdig met de wenselijke orde.
o Pedagogisch handelen, houdt daarentegen de opgave in deze andere en betere wereld niet te zien als een
abstract ideaal, doch in de verbinding met de historische, sociale, culturele en economische context waarin
we vandaag handelen, en waarin verantwoordelijkheid moet opgenomen worden deze bestaande wereld te
bevragen, en aldus te veranderen.
Jeugdbeweging = emancipatie binnen bestaande maatschappelijke verhoudingen:
o Arbeidersjeugd: focus op preventie morele gevaren en compensatie demoraliserende invloeden thuismilieu.
o Studerende jeugd: focus op voorbereiding toekomstige leidende rol in de samenleving.
Preventie van maatschappelijke schade door jongeren in weeshuis onder te brengen.
Wat betekent sociale pedagogiek volgens Mennicke en wat is het kernthema?
-
-
Door detraditionalisering wordt samenleving gevoeliger voor massapsychologische, tegenstrijdige invloeden.
Opvoeding tot gemeenschap als tegengewicht erosie standenmaatschappij.
Sociale pedagogiek = individu geschikt maken voor meeleven in gemeenschap. Via initiatieven voor kinderen en
jongeren, gezinszorg, volksontwikkeling en ‘industriële pedagogie’.
Doel sociale pedagogiek =
o Ontwikkeling gemeenschapsbesef.
o Ontwikkelen van krachten die het gemeenschapsleven moeten dragen. Via onderzoek nagaan welke
mogelijkheden hiertoe aanwezig zijn en hoe ze bevorderd kunnen worden.
Vooral gezin en arbeidsleven hebben aan pedagogische kracht ingeboet.  Het ’sociaal pedagogisch probleem’ stelt
zich vooral ten aanzien van arbeidersjeugd.
De krachtlijnen van de sociologische historische benadering van het jeugdonderzoek
-
-
Nieuwe benadering ‘jeugdonderzoek’ (>< psychologische benadering). Basiskenmerken (James & Prout, 1997):
o Jeugd is te begrijpen als een sociale constructie.
o Jeugd is een volwaardige variabele voor sociaal wetenschappelijk onderzoek en kan nooit volledig
afgescheiden worden van andere variabelen zoals klasse, gender, …
o Sociale en culturele leefwereld van kinderen en jongeren is een volwaardig onderzoeksobject op zich, los van
opvattingen en bekommernissen van volwassenen hierover.
o Kinderen en jongeren zijn co-constructors in de vormgeving en betekenisverlening aan hun situaties.
o Streven naar participatief onderzoek : ‘kinderen als medeonderzoekers’.
Leefwereld= theoretisch construct tot integratie jeugdonderzoek met oog op adequater analyseren en interpreteren
socialisatieprocessen in de jeugdperiode.
Kernthema van sociale pedagogiek + concreet voorbeeld
-
Het kernthema:
o Specifieke thematisering relatie private en publieke sfeer.
o Thematisering: vertaling sociale problemen die via praktisch handelen opgelost kunnen worden.
Theoretisch en praktisch onderscheid tussen jeugdwerk en jeugdwelzijnswerk
-
-
De jeugdbeweging komt vanuit een dubbel spoor.
o Enerzijds vanuit de studerende jeugd die zich wilden profileren t.a.v. volwassenen. Hier zie je opnieuw het
streven naar homogeniteit. Het toekomstbeeld dat volwassenen voor hen naar voren schoven, daar wilden ze
afstand van nemen en ze eisten het recht op om samen jong te zijn en om eigen toekomstperspectieven naar
voren te schuiven. Dit idee van zelforganisatie is snel door pedagogen opgenomen en werd positief
gewaardeerd. De jeugdbeweging werd dan snel gezien als een ruimte waar jongeren konden experimenteren,
waar ze toekomstige rollen konden oefenen. We zien dan ook dat in het jeugdmoratorium zich belangrijke
verschuivingen voordeden (~ eerste les). Jeugdbeweging is dan een krachtig pedagogisch arrangement dat
inzet op een esthetische dimensie van sociaal handelen. Hierbij ligt de focus op een gezonde levenshouding,
op karaktervorming en op de organisatie van de groep die eigen symbolen heeft zoals het uniform. Iemand
die het uniform niet draagt hoort niet tot de groep.
o Anderzijds is die jeugdbeweging ook de drager van de individuele emancipatie binnen bestaande
verhoudingen. We krijgen een andere benadering van jeugdwerk t.a.v. arbeidsjongeren en studerenden
jongeren. Bij de tweede groep op de voorbereiding op de toekomstige leidende rol in de samenleving
(~experimenteerruimte). Dit krijgt vorm binnen de studentenvereniging. Bij de arbeidersjongeren of
kansarme jongeren ligt de focus van het jeugdwerk vooral op preventie. Men wil de jongeren weghouden van
de straat, men wil de demoraliserende invloeden uit het thuismilieu compenseren,… Dit krijgt vorm in de
patronages. Vandaag zien we ook dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen het reguliere jeugdwerk en
het jeugdwelzijnswerk.
Toenemende focus op ‘probleemgroepen’: versterking positie onderwijs en jeugdzorg, jeugdwelzijnswerk (><
jeugdwerk). Toenemende spanning pedagogische praktijken als ‘publieke dienstverlening’ dan wel als ‘economisch
aanbod’  ‘Vermarkting van het sociale’?
Relationeel burgerschap en belang voor de gemeenschapsvorming
-
-
-
Sociale pedagogiek = specifieke thematisering van de relatie tussen publieke en private sfeer.
Censitaire logica’
o Burgerschapsopvoeding gericht op ondersteunen gehoorzaamheid aan de wet.
o Focus op dociliteit lagere sociale klassen (passief burgerschap).
o Kernthema’s: moralisering en disciplinering.
 Opvoeding jeugd = ‘grootbrengen door kleinhouden’ (L. Dasberg).
 Gebrek aan opvoeding als verklaring sociale problemen; inzet opvoeding tot tegemoetkoming aan
sociale problemen.
Utilitaire logica’ - Sociale kwestie’:
o Besef discrepantie tussen democratie als juridisch construct en feitelijke ongelijkheden.
 Sociale cohesie als politiek vraagstuk en als wetenschappelijk probleem.
 → Inzet op opvoeding, onderwijs en vorming.
o Enerzijds: vanuit bekommernis ‘classes laborieuses, classes dangereuses’.
o Anderzijds: Opvoeding, onderwijs en vorming als drager strijd voor algemeen stemrecht.
o Kernthema’s: kennisoverdracht en culturele verheffing  Verbinding tussen ongelijkheid in kennis en sociale
ongelijkheid.
‘Rationele logica’
o Opvoeding, onderwijs en vorming als pedagogische hefbomen naar ‘sociale integratie’.
o ‘Sociaalpedagogische praktijken’ als ‘verbinding’/ ‘doorgangsgebied’/ bemiddeling tussen private en publieke
sfeer.
o Conceptuele betrokkenheid van ‘aanbod’ en ‘behoefte’ aan opvoeding, onderwijs en vorming → Sociale
pedagogiek: opvoeding van de mens in functie van zijn taak in staat en maatschappij (Ten Have, 1965).
o Kernthema: participatie
 Als doel van de opvoeding: kunnen deelnemen en deelhebben aan de publieke sfeer.
 Als opvoedingsmiddel: leren maatschappelijk participeren via participatie aan sociale verbanden die
‘bemiddelen’ tussen private en publieke sfeer. Maatschappelijke opvoeding als een gedeelde
verantwoordelijkheid tussen gezin en overheid.
o ‘Maatschappelijke opvoeding’ als een gedeelde verantwoordelijkheid tussen gezin en overheid, via
sociaalpedagogische voorzieningen.
Welke invullingen kent verantwoord burgerschap en welk is het belang van de
discussie hierrond?
-
Sociale pedagogiek = maatschappelijke opvoedkunde = participatiepedagogiek.
Krijtlijnen participatiepedagogiek:
-
-
o Opvoedingsomgeving gekenmerkt door affect en verbondenheid.
o Benadering van kinderen en jongeren als co-constructors eigen leefomgeving.
o Opvoedingsdichtheid: meer mensen in school en buurt moeten zich om kinderen en jongeren bekommeren.
Opvoedingsdichtheid en betere onderlinge afstemming pedagogische voorzieningen moeten ‘gat in de opvoeding’
dichten.
Je kunt mensen wel ergens van proberen te overtuigen, je kunt ze goede, wetenschappelijk verantwoorde informatie
geven. Maar of ze er daadwerkelijk ook iets mee gaan doen, dat is afhankelijk van de vraag of die mensen het gevoel
hebben dat ze er in hun specifieke situatie ook daadwerkelijk iets mee opschieten.
Gemeenschapsvorming op basis van streven naar homogeniteit.
o Gemeenschap = te verwerven identiteit. Maar als collectief gedragen identiteit wordt ‘gemeenschap’ ook
mogelijke inzet van strijd tussen wij en zij. Wij = verbeelde gemeenschap, noodzakelijk om te komen tot een
gedeelde verantwoordelijkheid voor het wel en wee van de samenleving. Zij = diegenen die deze
gemeenschappelijkheid en verantwoordelijkheid niet delen.
o Maar homogeniteit vormt een paradox met de samenleving die heterogeen is, divers.
De risico – en kennismaatschappij uitleggen
-
Risicomaatschappij: zie hierboven.
Aan elk perspectief op de werkelijkheid ligt een ‘kennisleidend belang’ ten grondslag. Onderscheiden van
kennisbelangen leiden tot onderscheiden vormen van handelen:
o Technisch kennisbelang → instrumenteel handelen (systeem). Gericht op controle op de materiële en sociale
omgeving, gericht op realisatie persoonlijke doelen.
o Praktisch kennisbelang → strategisch handelen (leefwereld). Gericht op mensen, gericht op het realiseren
van persoonlijke doeleinden.
o Emancipatorisch kennisbelang → communicatief handelen. Overstijgt doelrationaliteit en stelt
zingevingsvragen, is dialogaal handelen.
Essentialiserende benadering
-
De focus ligt daarbij op de verschillen tussen kinderen en volwassenen.
En als voorbeeld de discussie over euthanasie bij minderjarigen, waarbij nog vaak wordt uitgegaan van een
essentialistische benadering.
Download