DOSSIER WETENSCHAP EN GELOOF OM 000 WAAR TE NEMEN HEBBEN WE 000 NIET NODIG GOD ZIT IN DE HERSENEN Religieuze symbolen zoals kruisen, driehoeken en cirkels komen in vrijwel aRe oude culturen voor en ook vandaag nog is religie wijdverspreid en heel belangrijk. Misschien kunnen we de duizenden jaren van religie en religieus gevoel verklaren door hersenonderzoek. Is het godsbesef genetisch vastgelegd? Een neurobiotogische hypothese. Door Dirk DE RIDDER O nze hersenen zijn ontwikkeld tot wat ze zijn omdat ze ons hebben doen overleven, Vroeger werd de complexiteit van het oog gebruikt als argument om te bewijzen dat God bestaat. Enkel een schepper kon zoiets ingewikkeld ontwerpen. Darwin toonde echter aan dat natuurlijke selectie gecombineerd met seksu ele selectie evengoed deze functie van ‘design creëren uit chaos’ kon vervullen. Met andere woorden, religie kan slechts tot ontwikkeling komen in de hersenen indien we daar een dar winistische verklaring voor kunnen geven. En aangezien religie wereldwijd verspreid is en gezien de historische evolutie van het religieus gevoel, moet dit haast genetisch gecodeerd zijn om tot ontwikkeling te komen in de hersenen. Bestaat er dan zoiets als een god-gen? Recent beweerde Dean Hamer, geneticus van het National Cancer Institute en gepromoveerd in Harvard, dat het VMAT2-gen het god-gen zou zijn. Dit moeten we om een aantal rede nen relativeren. Het VMAT2-gen is betrokken bij transport van monoamine neurotransmit ters (adrenaline, noradrenaline, dopamine en serotonine) in de hersencellen zelf. Deze neurotransmitters zijn betrokken hij zowat alle emoties die we kennen, wat suggereert dat VMAT2 misschien een van de vele genen is die bij het godsbesef betrokken zijn, maar zeker niet ‘het’ god-gen. Statistische berekeningen van de onderzoekers zelf toonden trouwens aan dat het gevonden gen slechts in zeer be perkte mate zelftranscendentie (als maat voor religiositeit) verklaart (1 procent van de totale variatie). Zelftranscendentie of ‘het zichzelf overstijgen’ kenmerkt zich door het gevoel een deel te zijn van een groter geheel. Mystieke er-varingen maken er bijvoorbeeld deel van uit. Studies bij identieke tweelingen die gescheiden van elkaar zijn opgevoed, tonen aan dat 50 procent van het geloof in God — of beter ge zegd spiritualiteit — genetisch bepaald is. Voor deze genetische component van religie zijn twee darwinistjsche verklaringen mogelijk. Enerzijds kan een ‘god-gen’ zich handhaven omdat het een evolutionair voordeel biedt, anderzijds kan religie ontstaan zijn als bijproduct van iets an ders dat een evolutionair voordeel had. DE VOORDELEN VAN RELIGJE Een genetische aanleg voor religiositeit kan twee evolutionaire voordelen bieden: ten eerste kan aangeboren religïositeit de groepscohesie van een samenleving versterken en hierdoor de kans op individuele overleving vergroten. Ten tweede kan de helende kracht van religie recht streeks het individu langer laten overleven. Een hypothetisch basisschema voor het evolu tionaire voordeel van versterkte groepscohesie kan er als volgt uitzien. Oorspronkelijk leefde de homo sapiens in kleine families. Verschil lende clans bestreden elkaar voor hetzelfde voedsel en de grootste en sterkste clan overleef de. Indien door een toevallige mutatie een of andere clan een moreel gen ontwikkelde, kon deze groep groter worden, bijvoorbeeld door dat het moreel gen onderling vechten verbood. Deze grotere groep zal wel de omringende clans bevechten en overwinnen. Hierdoor kan het morele gen zich verder verspreiden. Op dezelfde manier kan in een latere fase religie ontstaan met een God als een externe rechter, zodat n6g grotere groepen mensen kunnen samenleven. Eerst ontstond her polytheïsme. Maar zoals we bij de Griekse goden zien, kon-den de verschillende goden tegen elkaar wor den opgezet. Als peacekeeper is monotheïsme functioneel sterker dan polytheïsme: iedereen is aan dezelfde God verantwoording verschul digd. Deze gedachte zit ook in bekende ge zegden zoals ‘Si Dieu n’existait pas, ilfaudrait l’inventer’ (Voltaire in 1769) of in Napoleons idee dat elke natie een religie moet hebben, een religie die in zijn visie onder controle van de staat moet staan. Ook in de marxistische stelling dat religie opium voor het volk is, zit vervat dat religie een groepscohesie op grotere schaal toelaat. Maar van geloof kan ook een rechtstreekse helende kracht uitgaan. Verschillende weten schappelijke studies tonen namelijk aan dat gelovige mensen statistisch gezien 2 tot 7 jaar langer leven dan niet-gelovigen. Ook bij ziekte kan religiositeit helend werken. Zo is de over levingskans bij kanker en andere aandoeningen — hart- en vaatziekten, maag-en darmziekten en aandoeningen van het ademhalingsstelsel — groter bij gelovigen dan niet-gelovigen. Een verklaring ligt in een gezonde levenshouding (geen sex, drugs and rock ‘n roll) en in stabielere relaties. Anderzijds zou de helende kracht van het geloof ook een groot placebo-effect kun nen zijn, zoals Dean Hamer in The God Gene suggereert. Een placebo-effect werkt echter enkel en alleen indien de patiënt gelooft dat het werkt. Zo kan ook het geloof dat God je zal genezen, heilzaam zijn, maar enkel als men het echt gelooft. Een studie toont aan dat pa tiënten die het geloof in Gods hulp verliezen tijdens een langdurende behandeling, eerder sterven dan mensen die blijven geloven. Godsdienst kan ook als een genetisch bijpro duct ontstaan zijn. In hun boek Why God Won’t Go Away beschouwen Andrew Newberg en Eugene D’Aquili religie als een bijproduct van het orgasme. Het orgasme heeft een duide lijk evolutionair voordeel: het stimuleert paargedrag en dus de verspreiding van de genen. A peacekeeper is monotheïsme functioneel sterker dan polytheisme. Iedereen is aan dezelfde God verantwoording verschuldigd Zowel het orgasme als het religieus gevoel zijn intense zelftranscenderende gevoelens, Mysticï zoals Theresa van Avilla hanteren vaak seksu eel taalgebruik en mystieke gewaarwordingen worden vaak geïnduceerd door ritmische acti viteiten, net zoals bij orgasmen. En zowel toe genomen religiositeit als hyperseksualiteit ko men voor bij disfuncties in de slaapkwab. Over de waarde van deze zeer speculatieve hypothese lopen de meningen sterk uiteen. HET GODSGEVOEL IN DE SLAAPKWAB... Waar in de hersenen wordt het godsgevoel nu opgewekt? Als eerste hypothese schuiven onderzoekers de temporale of slaapkwab naar voor. Studies over temporale kwabepilepsie, magnetische stimulaties die het godsgevoel induceren, scanneronderzoeken en andere neurologische experimenten tonen aan dat de godmodule zich mogelijk in de slaapkwab bevindt. Zo zien we bij mensen met religieuze ervaringen een clustering van typische tempo rale kwab-karaktereigenschappen, die ontbre ken bij mensen zonder godservaringen. Ook nemen we bij vele patiënten met temporale kwabepilepsie hyperreligiositeit waar. Dit ka dert in wat wetenschappers ‘temporale kwab persoonlijkheid’ noemen, een persoonlijkheid die gekenmerkt wordt door hyperreligiosi teit, hypergrafie en hyposeksualiteit. Enkele bekende personen met deze kenmerken zijn Mozes, Paulus, Mohammed en Jeanne d’Arc. Opstoten van religiositeit gebeuren vaak na aanvallen van temporale kwabepilepsie (tot 38 procent van de patiënten). Onderzoek in de jaren tachtig heeft echter aangetoond dat hy perreligiositeit zowel gezien wordt in links- als rechtszijdige epilepsie van de slaapkwab. Het godsbesef zou met andere woorden ook aan de rechterkant gelokaliseerd kunnen zijn. Een tweede argument voor het voorkomen van de godmodule in de linkertemporaaikwab komt van onderzoek uit Los Angeles, dat pa-tiënten met temporale kwabpersoonlijkheid vergeleek met een controlegroep. Beide groe pen kregen beelden te zien met erotisch getinte foto’s, foto’s met gruwelijke beelden en foto’s van religieuze symbolen. Bij de controlegroep mat de huidgeleidingstest (een soort leugende tector) de grootste emotionele effecten tijdens het tonen van de seksueel getinte en gruwelfo to’s. Bij patiënten met een temporale kwabsyn droom die lijden aan hyperreligiositeit, werd bij de seksuele en gruwelfoto’s weinig emotio nele activiteit gemeten, wél bij het tonen van religieuze symbolen. Terzelfdertijd werd in de hersenen nagegaan waar de activiteit ontstond. Een derde argument vinden we in het werk van Michael Persinger die een helm gecreëerd heeft met heel zwakke roterende magnetische velden die gecentreerd worden ter hoogte van de slaapkwabben. De helm zou bij meer dan 80 procent van de testpersonen een religieus gevoel opwekken, of beter gezegd het gevoel van een aanwezigheid. Dit lukte eigenaardig genoeg niet bij kritische geesten, zoals Richard Dawkins of John Horgan. Dit pleit er eerder voor dat de suggestibiliteit van de proefper soon een rol speelt in de waargenomen aanwe zigheid, en niet de uiterst zwakke magnetische velden (5-10 mTesla). Mogelijk zijn die niet sterk genoeg om een verandering van activiteit in de hersenen te induceren. Een vierde argument voor het voorkomen van de godspot in de linker temporale kwab be staat uit scanneronderzoek waarbij schizofrene patiënten met godsdienstwaan een SPECT scan ondergaan. Tijdens de godsdienstwanen wordt een temporale en frontale hyperactivi teit aangetoond. De activiteit is niet aanwezig in de periodes waarin de patiënt niet aan gods dienstwaneri lijdt. OF IN DE RECHTER FRONTALE KWAB Mogelijk staat ook de frontale hyperactiviteit in verband met de plaats van de godmodule. De godspot zou dus ook rechts frontaal ge lokaliseerd kunnen zijn. Een eerste argument hiervoor bestaat uit SPECT-scanonderzoek dat mediterende boeddhisten en biddende fransis caanse nonnen scande. Er werd een frontale hyperactiviteit gevonden, gecombineerd met een pariëtale hypoactiviteit. De rechter parië tale zone correspondeert volgens Newberg en d’Aquili met de zone die ons oriënteert in de ruimte, de linker met het ruimtelijke zelfbesef (ikzelf in mijn lichaam). Hierop baseerden de onderzoekers hun globaal idee over het gods besef: meditatie of bidden leidt tot deprivatie van uitwendige prikkels. Hierdoor wordt de oriëntatiemodule die de mens in de ruimte plaatst, inactief, waardoor het individu en de omliggende wereld minder gescheiden wor den. En dit creëert dan een gevoel van eenheid met de omgeving, de wereld of God. Recent PET-scanonderzoek, dat een betere resolutie heeft dan een SPECT-scan, bevestigt de frontale hyperactiviteit en lokaliseert het godsbesef in de parasaggitale mediale frontale schors en de dorsolaterale prefrontale schots. Hier zou het godsbesef tot het bewustzijn doordringen. Opvallend is dat aan de mediale zijde hiervan het zelfbewustzijn gelokaliseerd is. Met andere woorden, het zelfbewustzijn en het godsbewustzijn zouden vlak naast elkaar liggen in de rechter frontale kwab. Eigenaardig genoeg tonen deze beeldvor mingstechnieken voor de hersenen geen en kele activiteit in de limbische (= emotionele) structuren. Het godsbesef lijkt dus een louter cognitieve functie te zijn, zonder duidelijk emotionele component. Dat religiositeit een cognitieve eigenschap is en geen emotie wordt nog bevestigd door een recente studie die aan toont dat religiositeit samenhangt met het vo lume van de hippocampus (cognitieve diepe hersenstructuur) en niet van de amygdala (deel van emotiecircuit in de hersenen). Kunnen neurochirurgen het godsbesef opera-tief uit de hersenen verwijderen? Hier is nog geen onderzoek naar verricht. Na het weg- snijden van de temporale hersenkwabben bij epilepsiepati verdween de epilepsie maar bleef de hyperreligiositeit, zowel bij verwijde ring van linker- als van rechterslaapbeenkwab ben. Een eerste verklaring is dat de godmodule zich toch niet in de temporale kwab bevindt of dat de godmodule in het achterste deel van de temporaalkwab zit, die bij epilepsiechirur gie niet wordt verwijderd. De literatuur over de rechtsfrontale chirurgie is hierover minder duidelijk. Opmerkelijk is wel dat bij vermin dering van de rechter frontale functies er een duidelijke verandering optreedt in het religieus besef. Dit is onder andere aangetoond bij stu dies over frontale dementie. Als de godmodule zich rechts frontaal bevindt, dan kunnen onderzoekers dat checken door met een functionele MRI de godspot op te zoeken. Deze zone kan nadien tijdelijk onder drukt worden door een transcraniële magne tische stimulatie. Hierbij zou dan gedurende enige seconden het godsbesef kunnen worden uitgeschakeld. Bij twee proefpersonen werden deze testen uitgevoerd, iemand met een tem poraal kwabsyndroom en een praktiserende gelovige. Na een functionele MRI — met re ligieuze muziek op de achtergrond — wordt de rechter frontale kwab 10 minuten met mag netische stimulatie onderdrukt. Religieuze symbolen worden geprojecteerd v66r en na de magnetische onderdrukkende stimulatie. De autonome reflectoire lichamelijke reactie op die religieuze beelden wordt gemeten met een galvanische huidreactie, een soort leugendetec tor. Na stimulatie bemerken we een duidelijk verminderde reactie tegenover religieuze beel den, wat zou kunnen suggereren dat die zone inderdaad de godspot is. Subjectief zeiden beide proefpersonen dat er geen verandering optrad in hun religieus gevoel na de stimulatie, wat dan weer suggereert dat die rechts frontale zone misschien wel betrokken is bij een religi eus gevoel, maar niet exclusief. Dit pilooton derzoek toont wel aan dat de neurotheologie een onderzoeksdomein is dat met moderne neurotechnologie evengoed kan worden bestu deerd als elk ander neurologisch vraagstuk. EEN NEUROBIOLOGISCHE HYPOTHESE Kunnen we dan vanuit de beperkte neuro wetenschappelijke informatie toch een werk hypothese formuleren die al deze informatie bundelt, en is God essentieel om God waar te nemen? Eerst moeten we de functie van enkele hersenzones verhelderen (zie figuur). De rech ter (en linker) frontale kwab genereert waar schijnlijk ons zelfgevoel door innerlijke van externe prikkels te onderscheiden. Een vlak er naast gelegen zone is betrokken bij de perceptie van het andere of het niet-zelf. Een deel van de pariëtale kwab is betrokken bij het gevoel waar het zelf zich bevindt in de ruimte en bij de be grenzingen van het eigen lichaam. Het ernaast gelegen bovenste deel van de temporale kwab herkent biologische beweging, zowel auditief, visueel als sensorisch, wat essentieel is om zich zelf te plaatsen in de ruimte. Deze zone is ook betrokken bij het verwerken van waargenomen intentionele acties. Recent hebben wetenschappers in drie her sengebieden een aantal hersencellen gevonden die de neuroarchitectuur van imitatie vormen. Deze spiegelneuronen komen voor in het on derste deel van de frontale kwab, een deel van de pariëtale kwab en het bovenste deel van de temporale kwab. Dat is in exact dezelfde ge bieden die betrokken zijn bij respectievelijk het zelfbesef, het plaatsen van zichzelf in een lichaam en de ruimte, en het besef van zelf al dan niet de oorzaak van een handeling te zïjn Deze spiegelneuronen laten toe om emoties en intenties van andere personen te imiteren, en ze via een geïnternaliseerde simulatie als het ware zelf te beleven, waardoor ze beter begre-. pen kunnen worden. Daardoor kunnen we ge paster reageren op de emoties en intenties van anderen, kortom door inleving anderen beter begrijpen. Het zijn dezelfde hersengebieden die actief zijn in rust, in de default mode van hersenactivi teit, wanneer iemand geen enkele taak actief uitvoert, maar slechts wakker is. Dit suggereert dat wanneer de hersenen in rust zijn, ze en kel het zelfbewustzijn actief houden als een referentiesysteem om via geïnternaliseerde simulatie externe inkomende stimuli te inter preteren. Met deze kennis kan ik een hypothese formu leren over hoe het godsbesef in onze hersenen kan ontstaan zijn. Wanneer het bovenste deel van de temporale kwab hyperactief wordt, met een geassocieerde activering van zijn spiegel neuronen, nemen we de inkomende prikkels waar als veroorzaakt door een ander (God). Een onderdrukking van de pariëtale regio ge nereert het gevoel in de omgeving op te gaan (door jezelf slechter te lokaliseren in de ruim te), en de activering van de frontale kwab zorgt voor een verhoogde perceptie van gelijkenissen tussen het zelf en het ander of niet-zelf, waar door het zelfbesef vermindert. Hierdoor zal de aangrenzende zone waar het bewustzijn van het niet-zelf gegenereerd wordt predominant wor den. Al naargelang de religie wordt dit niet-zelf dan ingevuld door God, Jahweh, of het zelf transcendente van de niet-theïstische religies. Kortom, God lijkt het gevolg van het ontwik kelen van een zelfbesef, en het godgevoel ont staat als dit zeifbesef onderdrukt wordt. God is niet essentieel om God waar te nemen, een verminderde input van externe sensibcle prik kels kan volstaan. Je zou dus kunnen stellen dat het huidig neu rowetenschappelijk onderzoek suggereert dat religiositeit veeleer een cognitieve dan een emotionele eigenschap is, dat God niet essenti eel is om God waar te nemen, en dat het gods besef een bijproduct is van de ontwikkeling van een zeifbesef. ‘God is geboren op de dag dat de hersenen zichzelf in verwarring brach ten bij het herkennen van het zelf.’ Prof. dr. Dirk De Ridder is neurochirurg in het UZ Ant werpen. Dit artikel is een grondig heiwerkte versie van een artikel dat eerder verscheen in ‘Mores’. FEESTJE IN HET BREIN Hersenen bestaan uit 100 miljard neuronen (hersencellen), die via 1.000 tot 10.000 synapsen (verbindingen) verbonden zijn met andere hersencellen. Dit leidt tot een astronomisch aantal hersenverbindingen die onmogelijk genetisch gecodeerd kunnen zijn, omdat we slechts over ongeveer 30.000 coderende genen beschikken. Waarschijnlijk zijn dan ook enkel de regels die de hersenontwikkeling sturen, genetisch gecodeerd, maar zeker niet elke individuele verbinding. Verschillende hersencellen verwerken verschillende informatie. Zo zijn er cellen die enkel geactiveerd kunnen worden door een specifieke kleur, andere enkel door een verticale lijn, andere door een gezicht of een gezichtsexpressie. En er bestaan ook hersencellen die bijvoorbeeld enkel reageren op afbeeldingen van kruisen. Alle hersencellen die ongeveer dezelfde informatie verwerken, komen gegroepeerd voor in de hersenen. Dit wordt ook het party effect genoemd: mensen die een gemeenschappelijke discussie voeren gaan bij elkaar staan om vlotter te kunnen praten. In de hersenen leidt dit party effect tot het ontstaan van geografisch gescheiden hersencentra, elk met een welbepaalde functie. De hersenen zijn dus modulair opgebouwd. Er bestaat geen centraal gebied in de hersenen waar alle verwerkte informatie naartoe wordt gestuurd om in zijn geheel tot het bewustzijn door te dringen. In plaats daarvan is het bewustzijn een som van ‘microbewustzijnen’: voor elke module — bijvoorbeeld de kleur geel, de geur, de vorm van een zonnebloem — bestaat een apart microbewustzijntje. Die verschil lende microbewustzijnen creëren een globaalbeeld door gesynclironiseerd actief te zijn. Alle hersengebieden met hun individuele functies en hun individuele bewustzijntjes die op een bepaald moment synchroon actief zijn, versmelten tot één gezamenlijk bewustzijnsbeeld. Dit is te vergelijken met een koor: we verstaan alle koorleden die synchroon zingen, maar niet diegenen die het ritme van het koor niet volgen.