De anatomie van het menselijk handelen J. van Loon Via onze zintuigen bereikt informatie uit de omgeving ons brein. Afhankelijk van het soort informatie zijn bepaalde zintuigen meer actief dan andere, maar meestal krijgen de hersenen vanuit de verschillende zintuigen tegelijk informatie die dan geïntegreerd en verwerkt wordt. De verwerkte informatie wordt gebruikt om in ons geheugen op zoek te gaan naar gelijkaardige ervaringen in het verleden. Al deze aspecten van de informatie worden vervolgens gebruikt om ons motorisch systeem te activeren, dat er voor zorgt dat we via beweging van onze spieren kunnen reageren op deze informatie, en kunnen interageren met onze omgeving. Een beeld van onze omgeving wordt via de ooglens geprojecteerd op het netvlies dat zich achteraan tegen de binnenwand van de oogbol bevindt. De fysische wetten van de optica zorgen ervoor dat dit beeld van onze omgeving omgekeerd (onder-boven, links-rechts) wordt geprojecteerd. Vanuit de oogbol vertrekt de oogzenuw die achteraan in de oogkas verdwijnt in een kanaal en zo in de schedel binnentreedt. Via enkele tussenstations komt de visuele informatie uiteindelijk terecht in de occipitale kwab, in de visuele hersenschors, waar we de informatie analyseren en interpreteren. Hier “zien” we echt het beeld van onze omgeving. Om zinvol te zijn, moet het beeld dat omgekeerd op het netvlies is geprojecteerd, gekruist worden doorgestuurd naar de occipitale kwab. Dat betekent dat in de rechter occipitale kwab informatie komt uit de linkerhelft van ons gezichtsveld, en omgekeerd. Informatie onder vorm van geluiden uit onze omgeving wordt opgevangen door onze beide oren. Via een ingenieus mechanisme worden de drukgolven waaruit het geluid bestaat omgezet in elektrische signalen die naar de hersenen worden doorgestuurd. Op verschillende plaatsen in de hersenen wordt de informatie van het linker en het rechter oor met elkaar vergeleken, en door kleine verschillen in intensiteit en een timing, kunnen we bepalen waar het geluid vandaan komt. De interpretatie van wat we horen gebeurt opnieuw in de hersenschors, ditmaal in de temporale kwab. Informatie over geur en smaak wordt vaak samen verwerkt, maar komt via totaal verschillende banen in onze hersenen terecht. De geur speelt vooral bij dieren een belangrijke rol in het dagelijks leven: zowel bij het zoeken en herkennen van voedsel, bij het identificeren van gevaar, als bij het zoeken van een partner voor de voortplanting, is de geurgewaarwording bij dieren essentieel. Die informatie wordt rechtstreeks doorgestuurd naar een deel van de hersenen dat ook verantwoordelijk is voor het eetgedrag en voor de voortplanting. Slechts een beperkt deel van deze informatie komt uiteindelijk in de hersenschors terecht waar het gebruikt wordt voor het bewust herkennen van geuren. Hetzelfde geldt voor onze pure smaakgewaarwording: die is in de evolutie vooral belangrijk geweest als verdedigingsmechanisme tegen vergiftiging. Nog een ander zintuig is het gevoel. Dat kan worden onderverdeeld in verschillende aspecten van “voelen”: aanraking, fijne gevoeligheid voor het herkennen van structuren, gevoeligheid voor temperatuur, gevoeligheid voor trilling, gevoel voor positie in de ruimte,… Die verschillende vormen worden door verschillende soorten van orgaantjes in onze huid en spieren omgezet in elektrische signalen in onze zenuwen, en via het ruggenmerg naar de hersenen doorgestuurd. Een deel van die tactiele (gevoels-)informatie gebruiken we om ons via reflexen te beschermen tegen letsels (waardoor we bijvoorbeeld zonder nadenken onze hand terugtrekken als we een te warm voorwerp aanraken), een deel wordt gebruikt om bewust te voelen wat we aanraken. Dat gebeurt opnieuw in de hersenschors, in de parietale kwab. Als we een voorwerp in onze hand nemen, gebruiken we tegelijkertijd visuele informatie en gevoelsinformatie om te bepalen om welk voorwerp het gaat. Aangezien de visuele informatie gekruist naar de hersenen wordt gestuurd (om zinvol geïnterpreteerd te kunnen worden, cf tweede alinea), is het in de evolutie een voordeel geweest om de gevoelsinformatie ook gekruist te versturen naar de hemisfeer (hersenhelft) van de tegenliggende zijde. Op die manier kan de visuele en de tactiele informatie optimaal worden geïntegreerd binnen één hemisfeer. Die integratie gebeurt in het achterste deel van de parietale kwab. Van daar zijn er verbindingen naar de structuren in de hersenen die verantwoordelijk zijn voor ons geheugen. Op basis van alle informatie die beschikbaar is, wordt een plan opgesteld om te reageren. Die reactie wordt beïnvloed door de omgeving zelf (ik zie een appel en neem hem vast, ik krijg informatie over het gewicht van de appel waardoor ik bepaal hoeveel kracht ik moet gebruiken), maar ook door andere factoren (ik vind een appel lekkerder dan een peer dus de peer laat ik liggen, ik heb honger dus bijt ik in de appel, ik herinner me het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen en ik vind dat de appel misschien toch een wat rare smaak heeft,…). Omdat de informatie van de andere kant van het lichaam afkomstig is, is het evolutionair opnieuw een voordeel geweest om de reactie vanuit dezelfde hersenhelft te laten vertrekken en ook de motorische baan de middellijn te laten kruisen. Vanuit de motorische cortex in de frontale kwab vertrekt een signaal naar het ruggenmerg, en van daar vertrekt een zenuw die de spieren van de andere kant van het lichaam gaat activeren. Er wordt constant feedback geleverd waardoor we onze spieractiviteit kunnen aanpassen aan de nieuwe informatie die onze hersenen bereikt. De kleine hersenen (het cerebellum) zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van onze bewegingen. Als we een beweging vloeiend willen uitvoeren, moeten er altijd bepaalde spieren actief zijn terwijl andere spieren zich juist ontspannen. Ook de kleine hersenen krijgen daarvoor constant feedback vanuit onze ledematen en vanuit de andere zintuigsystemen. Tot slot zijn er bewegingen die automatisch lijken te verlopen, zoals wandelen en fietsen, voedsel kauwen, een instrument bespelen,… Hiervoor doen we beroep op delen van de hersenen die een automatisch motorisch “plan” in gang zetten, zodat we niet telkens moeten nadenken welke spieren we achtereenvolgens moeten laten werken. Wanneer hier iets misgaat ontstaat geen verlamming, maar zijn er wel problemen bij die automatische bewegingen. Een typisch voorbeeld hiervan is de ziekte van Parkinson.