Kinderneurologie Tekst Reanne van Kleef | Beeld Levien Willemse ‘Eerdere diagnose en betere behandeling’ Oorzaken aanlegstoornissen hersenen gevonden Een beter behandelplan en een antwoord op de vraag ‘Waarom is mijn kind ziek?’. Dat zijn de resultaten van het promotieonderzoek dat kinderneuroloog Marie-Claire de Wit (37) verrichtte naar aanlegstoornissen in de hersenen. Dat klinkt als een veelbelovend resultaat. Wat heb je precies onderzocht? “Ik heb onderzoek gedaan naar aanlegstoornissen in de hersenen, zogenaamde migratiestoornissen. Al voor de geboorte worden de zenuwcellen in de hersenen op één plek aangemaakt en migreren ze van daaruit naar hun eindbestemming in het brein. Bij een migratiestoornis komen deze zenuwcellen niet op de goede plek aan, waardoor ze niet goed werken. De problemen kunnen vervolgens heel verschillend zijn. Sommige patiënten hebben ernstige epilepsie en ontwikkelingsproblemen, zodat ze niet kunnen lopen of praten, terwijl andere bijvoorbeeld alleen epilepsie hebben. Ik heb onderzocht wat de oorzaken en ziekteverschijnselen van deze migratiestoornissen zijn.” Kun je iets meer vertellen over hoe het onderzoek is gedaan? “Ik heb 200 patiënten onderzocht. Dat waren vooral kinderen, maar het gaat ook om een aantal volwassenen die er op latere leeftijd achter zijn gekomen dat ze een milde vorm hebben. Eerst heb ik MRI scans bekeken om afwijkingen in de hersenen te ontdekken. Op een MRI van de hersenen kun je goed zien hoe de anatomie is van de grote hersenen (grootste deel van de menselijke hersenen, red.). Bij een migratiestoornis is de hersenschors (buitenste laag grote hersenen, red.) niet normaal gevormd. Je kunt dan bijvoorbeeld zien dat de hersenschors veel dikker is dan normaal. Of je neemt waar of iemand te weinig of juist te veel windingen (golven in het hersenopMonitor • september 2010 pervlak, red.) heeft of dat delen van de grijze stof (deel van het centraal zenuwstelsel dat informatie verwerkt, red.) niet op de normale plaats zitten. Ook zijn de klachten van de patiënten onderzocht en heb ik gekeken welke genen erbij betrokken zijn. Door de klachten en oorzaken bij elkaar te zoeken, kunnen we een syndroomanalyse stellen: een patroon van klachten door dezelfde oorzaak.” Wat zijn de uitkomsten? “We hebben tot nu toe bij ongeveer tachtig patiënten de oorzaak vastgesteld. Bij het merendeel gaat het om een genetisch defect, maar soms is een gebeurtenis tijdens de zwangerschap de oorzaak. Bijvoorbeeld een verstoorde bloedcirculatie of een infectie. We kunnen nu veel eerder herkennen, of iemand aan een migratiestoornis lijdt. Door naar de hersenpatronen en uiterlijke kenmerken van de patiënt te kijken, kunnen we ook nog eens zien waardoor de stoornis is veroorzaakt.” Hoe gaan deze resultaten patiënten verder helpen? “Het belangrijkste is dat we de aandoening nu eerder herkennen en de patiënten de behandeling kunnen geven die ze nodig hebben. Een patiënt met epilepsie krijgt dan bijvoorbeeld niet meer een algemene behandeling tegen epilepsie, maar specifiek tegen het soort epilepsie dat bij migratiestoornissen voorkomt. In het Erasmus MC hebben we nu ook een neurogenetica polikliniek waar de kinderneuroloog en de klinisch geneticus samenwerken en de patiënten onderzoeken en behandelen. Daarnaast kunnen we de ouders nu vertellen waarom hun kind ziek is en wat de ziekte precies betekent voor hun kind. Ze hoeven niet onmiddellijk van het ergste uit te gaan. We zijn er ook achter gekomen dat veel migratiestoornissen erfelijk zijn en dat er dus een herhalingsrisico is bij een volgend kind. Daar brengen we de ouders van op de hoogte.” Gaat het onderzoek nu nog verder of weten we alles al? “Voor mijn onderzoek heb ik in april de Jacobus Willemse prijs gekregen. Dat is een aanmoedigingsprijs van de Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie. Die draagt nu bij aan de bekendheid van mijn onderzoek. Patiënten uit het hele land worden doorgestuurd naar het Erasmus MC om onderzocht te worden. Het is nog niet goed bekend hoeveel patiënten er precies in Nederland zijn, maar het zijn er zeker enkele duizenden. Daarom gaan we nog steeds door met het beschrijven van de ziekteverschijnselen en naar het zoeken van de bijbehorende genen. Niet om de ziekte weg te halen, maar om de symptomen en klachten nog beter te kunnen bestrijden.” 13