HFDST 1: o o o o o o ecologie: wet studie vd relatie tss het org en z omgev, wet studie vd interacties die de distributie en abundantie v organismen bepalen proximale verkl: oorz id nabije omg, ultieme verkl: oorz id evolutionaire context populatie: groep v conspecifieke indiv die samen voorkomen gemeenschap: verz v popula die samen voorkomen ecosysteem: verz v gemeenschappen & hun abiotische omg die samen een geheel vormen ecologische modellen: vereenvoudigde weergave ve complex systeem HFDST 2: o o o o o o Common-garden exp: (doel: is er een genetische basis vr geobserveerde lokale adaptaties?) (verschillen tss populaties: 1) fenotypische respons op verschil lokaal milieu, 2) lokale adaptatie met genetische basis) (werkwijze: orga uit versch milieus samenbrengn in 1 milieu, blijven verschillen bestaan?) Reciprocal transplat exp: in hoeverre z organismen gespecialiseerd om te leven in lokale omgeving? (werkwijze: vergelijk prestaties “thuis” en “op verplaatsing”) factoren die een rol spelen bij h ontstaan v nieuwe soorten: 1) variatie in erfelijke eigsch 2)ruimtelijke isolatie 3)selectie Convergente evolutie: onafh verwervn v gelijkende kenmerken in nt-verwante soorten onderhevig aan gelijkende selectiedruk (analoge structuren) Divergente evolutie: ontstaan v verschillen tss nauwe verwanten tgv verschillende selectiedruk in versch omgeving (homologe structn) Parallele evolutie: gelijkaardige evolutionaire of ecologische radiatie HFDST 3: o o o o o o Conditie: abiotische omgevingsfactor die varieert in tijd en ruimte (temp, pH) Bron: elke stof of energie die dr organismen geconsumeerd w (voedsel, licht) Responscurve: grafische voorstelling vd manier waarop de activiteiten ve organisme beinvloed w dr een conditie acclimatisatie: fysiologische adaptatie die zich ontw bij eerste contact met veranderende condities Monofagie: eten maar van één bepaald org, specialist ( tegengesteld v Polyfagie en generalist) Ecologische niche: de ecol nic ve soort is een n-dimensionaal hypervolume waarbinnen de soort een leefbare populatie k onderhouden. HFDST 4: o o o o o o o o o o Unitair organisme: bepaald, voorspelbaar, basisbouw blijft gelijk over de tijd Modulair organisme: onbepaald, onvoorspelbaar, samenstellende delen veranderen doorheen de tijd Genet: start met zygote en eindigt met alle modules sterven Module: start met uitgroei v andere module en eindigt met sterven speciale uitgroei Mark and recapture-techniek: methode om populatie te tellen iteropare soorten: nakomelingen w geproduc in jaarlijkse of seizoenale groepen Semelpare soorten: alle nakomelingen w tegelijk in 1 keer geprod, meestal sterfte tot gevolg Dormante stadia: 1 seizoen slapen, andere niet Ephemerale plantengroei: slechts korte periode nt slapen Levensgeschkenmerken: r-soorten: vaak opportunistisch (kolonist, pionier), typisch habitat (verstoord biotoop, tijdelijk gunstige omstandighdn), groeien in nt-limiterende omstandighdn (exponentiele groei), semelpaar K-soorten: leven vaak in situatie met intense copetitie en gelimiteerde bronnen, stabiel biotoop, populatiegrootte nabij draHFDST 6: o Interactietypes: 1) concurrentie = competitie = -- interactie 2) contramensalisme = predatie, begrazing, ziekte = +- interactie o Distributiepatronen v 2 concur soortn: 1) grotere schaal: coexistentie 2) kleinere schaal: exclusie o competitieve exclusie: waar soorten samen voorkomn (als er geen differentie is, of als dit onmogelijk is dr de aard vd omgeving) o niche differentiatie: elke soort h z eigen, specifieke milieubehoeften (resultaat: als 2 concurr soorten samen voorkomen in stabiele omgeving) o fluctuaties in bronnen en condities + veranderingen in competitieve balans = coëxistentie mogelijk o niche complementariteit: groepen zijn verschillend maar kunnen elkaar overlappen, zonder problemen (bv soorten hommels) HFDST 8: o contramensalisme: negatief effect op overleven, groei en fecunditeit v prooi individu, grootte v populatie o “Subtiliteiten” v predatie: gevaar over oversimplificatie (1) interactie met andere factoren (begrazing en competitie) (2) compensatie (snoeien v bloemen, meer bloemen dan) en verdediging (toxine vormen na begrazing) v indiv prooi (3) effect op prooipopulate HFDST 9: o voedselpiramide: aantallen, biomassa, energie-inhoud o Keystone species: sterke interactor in voedselweb, sterke controle op structuur v gemeensch, nt noodz abundant, wel belangrijke ecologische rol o Top down en predatie o Bottom up en competitie HFDSTK 11: o o o o o o o o o primaire productie: synthese v biomassa dr autotrofe organismen Secundaire productie: productie dr consumenten en reducenten Netto productie: netto verandering in biomassa Bruto productie: netto productie + ademhaling + andere verliezen Consumptierendement: opgenomen voedsel / beschikbare voedsel Assimilatierendement: geassimileerd voedsel / opgenomen voedsel Netto productierendement: productie / geassimileerd voedsel Bruto productierendement: productie / opgenomen voedsel Ecologisch rendement (= trofische transfer efficiëntie): productie / beschikbare voedsel