Oplossingen taalbeschouwing 1 Verbind de woorden die (ongeveer) hetzelfde betekenen. truc F uitgeput F nat F Fkunstje Flijkbleek woede F Fdoodmoe krijtwit razernij Ftransport Verbind de tegengestelde woorden. ordelijk F Fgezond moeilijk F Fouderwets hoog F modern F horizontaal F ziek Ff 3 Fbezorgd vervoer F ongerust F 2 Fvochtig Fverticaal Fslordig Fgemakkelijk laag Verbind de woorden met hun twee betekenissen. Feinde van een boek Fmannelijke poes pad F vorst F gerecht F kater D slot f Fhet gevolg van te veel alcohol Fmaaltijd Fleider van een land groen dier waar men voor een rechter komt zit op een deur wandelweg temperatuur onder nul Taalbeschouwing 12 4 Vul de woordtrappen aan. dier drinken water vogel mus 5 Splits in lettergrepen. Maak gebruik van een /. boe/ken/rek 6 bronwater tuin/stoe/len/set Maak een keerwoord met de gegeven letters. e g n n e = negen 7 8 p e e l l = lepel a a r d r = radar Maak met de gegeven letters een woord en zijn spiegelwoord. tspo stop post nkip pink knip oodmr droom moord Maak een samenstelling. Bouw telkens verder op het vorige woord. boeken 9 knip/per/licht/be/vei/li/ging hand boeken tas boeken tas rek hand bal hand bal plein Voeg een voor- of achtervoegsel toe. herdrukken of bedrukken Taalbeschouwing zenuwachtig onkruid gevaarlijk 13 10 Maak verkleinwoordjes. fles flesje pudding puddinkje schaal schaaltje vat vaatje boom boompje oma omaatje kom kommetje ski skietje 11 Noteer het meervoud. ton tonnen twee tweeën aap apen slee sleeën poes poezen pinda pinda’s vacatures menu menu’s vacature canapé paté dominee canapés patés dominees ski paraplu knie dictee dictees industrie portie porties kolonie advertentie advertenties provincie ski’s paraplu’s knieën industrieën koloniën of kolonies provinciën of provincies d Taalbeschouwing 14 12 Noteer de niet onderlijnde woorden uit de zinnen in de juiste kolom. Ik slaap in een houten hemelbed. An is directeur. De groene konijnen zijn supertoffe dieren. Tom las een spannend verhaal op de computer. Ik studeer in Parijs. Ze lachen en pesten hem op de marmeren trap. Hoor je ook die overheerlijke muziek? Zelfstandige naamwoorden Bijvoeglijke naamwoorden hemelbed directeur konijnen dieren verhaal computer trap muziek groene supertoffe spannend overheerlijke Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden houten marmeren Eigennamen Werkwoorden An Tom Parijs slaap is zijn las studeer lachen pesten hoor f 13 Noteer de woorden in de juiste kolom. dirigent – mappen – tafel – gras – auteur – kast – telescoop – klimaat – meisje - realiteit Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig dirigent tafel auteur telescoop mappen kast realiteit gras klimaat meisje f Taalbeschouwing 15 14 Vul het schema van de persoonsvormen aan. Tegenwoordige tijd Enkelvoud Meervoud ik jij … … jij hij, zij, het, een ander wij, jullie, zij, anderen klimmen klim klimt klim klimt klimmen gieten giet giet giet giet gieten rusten rust rust rust rust rusten verbranden verbrand verbrandt verbrand verbrandt verbranden Verleden tijd Met klankverandering klimmen gieten Zonder klankverandering ik klom / wij klommen ik goot / Wij goten rusten / verbranden / ik rustte wij rustten ik verbrandde wij verbrandden F Taalbeschouwing 16 15 Vul aan met de juiste vorm van het werkwoord. Tegenwoordige tijd lachen schrijven kleden gaan Verleden tijd Ik lach Ik lachte Lach jij? Zij lachte Wij lachen De meisjes lachten De jongen schrijft De jongen schreef De juf schrijft De juf schreef Ik schrijf Ik schreef Kleed jij? Kleedde jij? Mama kleedt Mama kleedde De mensen kleden De mensen kleedden Ik ga Ik ging Hij gaat Hij ging Jullie gaan Wij gingen f 16 Naar wie of wat verwijzen de woorden? Ik vertel het verhaal van Yannick… Yannick ligt in bed. Hij probeert te slapen, maar dat lukt hem niet zo goed. De jongen hoort een geluid. Het wordt steeds luider en luider en luider. Yannick spitst zijn oren. Is het zijn zus Kato die naar boen komt? Zij maakt af en toe best veel lawaai. Plotseling gaat de deur van zijn kamer open. Dat valt op, want die piept enorm. Een donkere gedaante komt binnen. Die wandelt naar het best van Yannick toe. ‘Nee!’ roept Yannick terwijl hij onder de dekens kruipt. Maar de schim kruipt bij hem in bed. Yannick rolt opzij, boem! Hij valt uit zin bed. Verdwaasd kijkt de jongen om zich heen. Oef, denkt hij. Het was maar een droom. Taalbeschouwing ik = de verteller hem = Yannick het = geluid zijn = Yannick zij = zijn zus Kato die = de deur hij = Yannick 17 17 Vul de woorden in op de juiste plaats. Met – voor – naar – onder – op – van – als – in - aan Ik ben benieuwd naar de cijfers. Ik moest hem herinneren aan de afspraak. Hij wilde niet ingaan op mijn voorstel. Ik ging helemaal op in het taalspelletje. Hij zit helemaal in de knoop met zichzelf. Hij was erg onder de indruk van de goede sfeer. 18 Kruis de juiste betekenis aan. mededeling Jan speelt buiten met de bal. vraag bevel ook een uitroep x x x x x Geef die pen! Wil je met ons meespelen? x Vooruit! f 19 Kleur het onderwerp groen en het gezegde blauw. Onderstreep de persoonsvorm dubbel. Verdeel de zin in zinsdelen. Doorstreep de niet-noodzakelijke zinsdelen. Mijn moeder / bakt / graag / taart / voor de kinderen / uit de buurt. Met een muziekinstrument / kun / je / tonen / laten horen. Het skelet / geeft / andere lichaamsdelen / steun en houvast. Vader / gaf / een speech / voor zijn collega’s. In de dierentuin van Antwerpen / zijn / er / dit jaar / twee giraffen / geboren. Deze diersoort / komt / vooral in de bosrijke gebieden van Europa / voor. Om vier uur / komt / oma / mij / halen / aan de schoolpoort. Ik / heb / alle boeken van Jip en Janneke / met veel plezier / gelezen. Blijf maar liggen! Taalbeschouwing 18 20 Omkring de noodzakelijke zinsdelen. Het onderwerp en de persoonsvorm hoef je niet aan te duiden. Maandag / koopt / Wim / een rode fiets. Iedere dag / stapt / Frank / met zijn boekentas / naar de bushalte. De lat / is / 20 cm groot. Met tranen in de ogen / geeft / Mieke / het potlood / af / aan Jan. 21 Schrijf WW als een werkwoord iets zegt over het onderwerp. Schrijf NW als een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord iets zegt over het onderwerp. Dirk is een judoka. NW Vorige week won hij goud op het kampioenschap. WW Zijn trainer werd bijna gek. NW Ze hebben hard gewerkt voor dit resultaat. WW Judoka’s trainen elke dag urenlang. WW 22 Vervang het onderwerp door een woordgroep. Herschrijf de zin. Mieke duikt van de springplank. Mieke en Jan duiken van de springplank. Mama gaat snel naar de bakker. Mama en ik gaan snel naar de bakker. De poes zit op het dak. De dieren zitten op het dak. 23 Vervang de persoonsvorm door een werkwoordgroep. Herschrijf de zin. Jan klimt over de hoge muur in de tuin. Jan zal over de hoge muur in de tuin klimmen. Bart bakt een heerlijke taart. Bart zou een heerlijke taart willen bakken. Morgen loopt Joke een marathon. Morgen zou Joke een marathon willen lopen. Taalbeschouwing 19 24 Maak met het werkwoord een zin. Onderlijn het onderwerp 1 keer en de persoonsvorm 2 keer. Baken de zinsdelen af. lopen Ik / loop / morgen / 2 kilometer / in het bos. wachten Wij / wachten / al lang / op de bus. houden Houdt / Tom / het geheimpje / voor zichzelf. d Taalbeschouwing 20