NEDERLANDS K. BASELMANS, J. DE BRAUWER, e.a. LINK! 2 Leerboek Leerwerkboek Werkboek Het leerboek LINK! 2 start met een overzicht van hoe de leerling met het boek werkt. In het overzicht wordt opgesomd wat de leerling in het leerboek aantreft: nl. authentiek bronnenmateriaal, beeldmateriaal en verschillende teksttypen. De herkenbare lay-out van de jeugdboekfragmenten per hoofdstuk wordt verduidelijkt: cover van het boek, inleiding, auteursfiche en als extra ondersteuning worden de regels aangeduid. Op het einde van elk hoofdstuk verschijnt ‘Woord voor woord voor jullie gelezen’. Hierin lezen de leerlingen tips voor leuke boeken over eenzelfde thema. Achteraan in het leerboek zit Link-extra: bundeling van taalbeschouwing, enkele leertips en een overzicht van schooltaalwoorden. Het valt op dat de jeugdboekfragmenten vrij kort zijn. Dit kan zeker stimulerend zijn voor leerlingen die niet zo graag lezen. Jeugdboekfragmenten en zakelijke teksten wisselen elkaar af en zijn zeer goed op elkaar afgestemd. Je kunt er in ieder geval ook een aantal vakoverschrijdende eindtermen mee realiseren, de (inter)culturele gerichtheid binnen het vak Nederlands en de verschillende vaardigheden. De keuze van de teksten is aangepast aan de leeftijd en de interesse van de leerling. Bij het bekijken van de bundeling van de taalbeschouwing merk je snel op dat er niet echt wordt uitgegaan van de ‘brede’ visie op taalbeschouwing. Voor het herkennen en benoemen van het onderwerp, het wwg, nwg, de voorwerpen en de bepalingen werkt het boek met de sleutelvragen vanuit het basisonderwijs. Maar het begrip en de term gezegde komt verwarrend over. Het predicaat is niet gelijk aan het gezegde, maar benoem je best met de term ‘andere zinsdelen’, zoals in de basisschool. Er wordt niet echt gewerkt vanuit de combinatiemogelijkheden en de verplaatsingsmogelijkheden van woorden en woordgroepen in de zin, maar eerder vanuit trucjes. De leerling wordt er niet toe aangezet om zelf de zin te onderzoeken: te observeren, te begrijpen en interpreteren en te verwerken d.m.v. oefeningen. Het is wel positief dat de auteurs de leerlingen voorbeeldzinnen met dezelfde zinsdelen aanreiken in andere talen: Engels, Frans en Latijn. De terugkerende kleuren maken de indeling van de zinsdelen visueel. In het deel over de opbouw van woorden wordt gezegd dat voor-en achtervoegsels geen betekenis hebben op zichzelf. Toch voegen ze duidelijk een betekenis bij het grondwoord. Je vindt ook begrippen en termen terug in het overzicht die niet in het leerplan van de eerste graad aan bod komen: o.a. zelfstandig werkwoord, soortnamen, vrije en gedekte klinkers. Het begrip en de term deelteken komt wel voor in het leerplan, maar wordt aangeduid met de term trema zoals in de Advieslijst. ‘Erop’ wordt als voorzetsel vermeld, maar is een voornaamwoordelijk bijwoord. 1 Het onderdeel ‘Leren leren’ biedt de leerling goede tips. Het instuderen van schooltaalwoorden is volledig toegespitst op de spelling en helemaal niet op het juiste gebruik en de betekenis van het woord. Het algoritme ‘Leren leren’ i.v.m. een grote toets, lees je in een stap om je te laten ‘ondervragen’. Overhoren is hier op zijn plaats, want het betekent: een toets afnemen over het geleerde, het geleerde laten opzeggen. Het leerwerkboek LINK! 2 start met hoe je als leerling met het boek werkt. Titels, nummering en icoontjes helpen de leerling op weg. Het bestaat uit tien hoofdstukken. Elk hoofdstuk bevat authentiek bronnenmateriaal, beeldmateriaal en verschillende tekstvormen. Zakelijke teksten en jeugdboekfragmenten hebben telkens een herkenbare lay-out. Als extra ondersteuning worden de regels aangeduid. Bij elk fragment hoort een auteursfiche met een foto en wat extra informatie over de auteur. Hoofdstukken 4, 7 en 10 zijn totaaltaken. Hierin worden de voorafgaande vaardigheden en leerstof gebundeld. Jeugdboekfragmenten en zakelijke teksten wisselen elkaar af en zijn zeer goed op elkaar afgestemd. Je kunt er in ieder geval ook een aantal vakoverschrijdende eindtermen mee realiseren en de (inter)culturele gerichtheid binnen het vak Nederlands en de verschillende vaardigheden. De keuze van de teksten is aangepast aan de leeftijd en de interesse van de leerling. Achteraan in het leerwerkboek zit Link! Extra: een bundeling van taalbeschouwing en leertips. Je vindt er ook een studiewijzer en stappenplannen. De studiewijzer geeft aan wat de leerling voor elk hoofdstuk moet kennen en kunnen. Ze kunnen hun werkpuntjes zelf aanduiden. Om die kennis en vaardigheden nog bij te schaven kunnen ze de tips volgen. Doorheen de lessen worden school- en instructietaalwoorden gebruikt. Op het einde van elk hoofdstuk worden deze woorden samengebracht in ‘ Dat was lastig!’. In dit deel zit o.a.: een kruiswoordraadsel, een combinatieoefening en af en toe zelf zinnen bouwen. Op Knooppunt vinden de leerlingen nog extra oefeningen. In het leerwerkboek wordt duidelijk aan alle leerplandoelen gewerkt. Toch verwacht je bij sommige wat meer verdieping. Voor de vaardigheden worden de stappenplannen achterin het leerwerkboek ingeschakeld. Zo moet de OVUR-structuur voor de leerlingen zichtbaar worden. Bij de schrijf-, spreek-, en luisteropdrachten van de hoofdstukken vind je een verwijzing naar het stappenplan. Dat maakt soms de criteria minder concreet. Ook de uitvoerende fase van de stappenplannen is wat overladen, wat kan zorgen voor minder efficiënt gebruik. In het stappenplan voor schrijven en spreken wordt het begrip en de term tekstvorm gebruikt, alhoewel het leerplan en het werkboek teksttype hanteren. De dubbele benaming schept verwarring bij de leerling. Bij het stappenplan ‘spreken’ pas je best de titel aan bij de fase: uitvoeren ‘ik spreek’ i.p.v. ‘ik schrijf’. Bij de luisteropdrachten komt het kritisch luisteren maar sporadisch aan bod. Bij sommige luistertaken zal de reflectie pas gebeuren als de leerling er het stappenplan bij gebruikt. Bij het concept ‘aanzet tot literaire competentie via leesplezier’ wordt er gefocust op het kunnen spreken en lezen over wat de leerling voelt en ervaart bij het lezen van fictionele teksten. Hierin zitten duidelijk ICT-opdrachten vervat. De leerlingen worden aangespoord om jeugdboeken te lezen via spreekopdrachten. Bijvoorbeeld: ‘Wat wil je weten?’ een opdracht waarin reclame gemaakt wordt voor een jeugdboek. Het zou wel fijn zijn om een ruimer aanbod van vragen aan te bieden waaruit de leerling/de groep leerlingen zelf een keuze kan maken. Zo’n werkwijze zorgt ook voor meer variatie in de lessen. 2 Bij het lezen van zakelijke tekstfragmenten biedt het leerwerkboek de leesstrategieën aan. De verschillende leesstrategieën worden niet meer te samen ingeoefend. Jammer, want dat helpt de leerling om de juiste leesstrategie in te zetten bij het lezen en begrijpen van teksten. In hoofdstuk 5 wordt zoekend lezen aangebracht en ingeoefend. In hoofdstuk 6 wordt heel even globaal en intensief lezen in de instructie vernoemd. Op andere plaatsen wordt met ‘het bekijken van de buitenkant van de tekst’ gewerkt. In de les ‘Reclamemonsters’ duikt het kritisch lezen op. Toch wordt de leesstrategie hier niet apart geduid. Moet je als leraar niet vaak het kritisch lezen stimuleren? Er worden wel duidelijke tekststructuren aangeboden in een overzichtelijk schema, nadat eerst inductief gewerkt wordt met een aantal tekstvoorbeelden en vragen. Bij de vaardigheid spreken vind je korte en overzichtelijke beoordelingsfiches met voldoende en duidelijke criteria. Bij de spelling zit een rubriek ‘Even achterom kijken’ Hier wordt gevraagd met welke woorden de leerlingen moeite hadden. Ze schrijven de woorden waaraan ze twijfelden nog eens op. Wat het concept taalbeschouwing betreft valt het onmiddellijk op dat de methode nog heel sterk gericht is op de traditionele wijze om taalbeschouwing aan te brengen. Er wordt niet echt uitgegaan van de ‘brede’ visie op taalbeschouwing. Leerlingen worden nog eerder geconfronteerd met losse kennisoverdracht. Er wordt te weinig uitgegaan van een observerende fase. Te snel komt het expliciteren van de regels in het taalsysteem aan bod. Alhoewel in sommige lessen al duidelijk vertrokken wordt vanuit authentiek taalmateriaal, waarbij de leerlingen gaan nadenken over woorden en het woordgebruik. Om de doelen te realiseren zal er ook meer moeten gewerkt worden vanuit het communicatiemodel en de negen vragen. In de les over de verkleinwoorden bijvoorbeeld is het van belang dat je de leerling zelf laat besluiten wanneer je die woorden kunt gebruiken. Dit lukt niet als je in de begeleidende vragen van de les overal een verkleinwoord gebruikt. Bied de leerlingen functionele kennis en enig inzicht in het taalsysteem en taalgebruik. Er wordt nog te snel overgeschakeld naar ‘speciale gevalletjes’. Vragen zoals ‘Ontleed de volgende zinnen’ en ‘Verdeel de onderstaande zinnen in zinsdelen’ zijn uit den boze. Het zou goed zijn om de leerlingen eerst de tweeledigheid in de zinnen te laten herkennen: het onderwerp en de andere zinsdelen. Daarin ga je best op zoek naar het werkwoordelijk of het naamwoordelijk gezegde met de vragen die de leerling in het bao leerde. Het valt ook op dat nog een aantal begrippen en termen die niet in het leerplan staan aangeleerd worden, zoals o.a.: aforisme, alliteratie, onderschikking en nevenschikking, directe en indirecte rede, initiaalwoord, tussenwerpsel, bepaald en onbepaald telwoord, code en ruis. Als je begrippen en termen aanleert, moet je dezelfde gebruiken als in het leerplan: o.a. imperatief i.p.v. bevelvorm, teksttype i.p.v. tekstvorm en kanaal i.p.v. middel. Het werkboek LINK! 2 is gedrukt in twee kleuren met een rustige en overzichtelijke lay-out. Hoe je met het werkboek werkt, wordt duidelijk uitgelegd met voorbeelden en opvallende icoontjes voor o.a. leertips, ezelbruggetjes, leuke en interessante weetjes. Door de lessen LiNke boel op het einde van elk hoofdstuk verdienen schooltaalwoorden en instructietaal voldoende aandacht. Toch moet de leerling het woord ook nog leren gebruiken in verschillende contexten. De oefeningen helpen de leerling vooral om de woorden te begrijpen en te onthouden, ook een memoryspel heeft hetzelfde doel. Achteraan in het werkboek vindt de leerling handige stappenplannen voor de vaardigheden en ICT. Bij de schrijf-, spreek-, en luisteropdrachten van de hoofdstukken vind je een verwijzing naar het stappenplan. Dat maakt soms de criteria minder concreet. 3 Ook de uitvoerende fase van de stappenplannen is wat overladen, wat kan zorgen voor minder efficiënt gebruik. In het stappenplan voor schrijven en spreken wordt het begrip en de term tekstvorm gebruikt, alhoewel het leerplan en het werkboek teksttype hanteren. De dubbele benaming schept verwarring bij de leerling. Bij het stappenplan ‘spreken’ pas je best de titel aan bij de fase: uitvoeren ‘ik spreek’ i.p.v. ‘ik schrijf’. De leerplandoelen voor de componenten: vaardigheden en aanzet tot literaire competentie via leesplezier komen zeker aan bod. De schrijfkaders bij de schrijftaken zijn een goede ondersteuning en dan vooral voor de minder sterke leerling. Bij de kijk- en luisteropdrachten worden interessante vragen gesteld. Toch blijft het nog vaak bij het onthouden van de inhoud. Leerlingen moeten stilaan leren om kritisch te luisteren, om de hoofdzaken en details aan te geven, om zelf een samenvatting of schema te maken. Het OVUR-schema ondersteunt de opdrachten. Handige evaluatieformulieren sluiten de les af. Interessant zijn de totaaltaken: hoofdstukken 4, 7 en 10. De leerling kan hierdoor nagaan of hij de verschillende vaardigheden al goed onder de knie heeft. Het werkboek bevat creatieve opdrachten voor de vaardigheden. Bv. Absurdistan. Voor de component taalbeschouwing vertrekt de methode vanuit authentiek taalmateriaal. Bv. Heb jij last van ‘Wii-itis’? De les start met de leesvaardigheid. Toch wordt er niet uitgegaan van een ‘brede’ visie op taalbeschouwing. Nog te vaak worden de lessen opgebouwd rond hulpmiddeltjes. De lessen moeten vooral vertrekken vanuit waarnemen, observeren. Als leerlingen nadenken over de taalsystematiek dan vertrek je vanuit het taalgebruik en probeer je daarin de regels te ontdekken. Om die systematiek te kunnen verwoorden, moet je ook namen geven aan de zaken die je bestudeert. De juiste begrippen en termen zijn dus nodig om te reflecteren op klanken, woorden, zinnen, teksten en betekenissen. Voor het herkennen en benoemen van het onderwerp, het wwg, nwg, de voorwerpen en de bepalingen wordt hier en daar in het werkboek met de sleutelvragen vanuit het basisonderwijs gewerkt. Maar het begrip en de term gezegde komt verwarrend over. Het predicaat is niet gelijk aan het gezegde. Het begrip gezegde verwijst naar werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde. Er wordt niet echt gewerkt vanuit de combinatie-, vervangings-, en verplaatsingsmogelijkheden van woorden en woordgroepen in de zin, maar eerder vanuit trucjes. De leerling wordt er niet toe aangezet om zelf de zin te onderzoeken: te observeren, te begrijpen en interpreteren en verwerken d.m.v. oefeningen. De communicatiesituatie bevat andere factoren dan die in het leerplan. Het ‘waarover …’ komt niet aan bod. Een aantal van de negen vragen vind je wel veralgemeend terug in de stappenplannen. Hier gaat het over de bedoeling, het effect, zender, ontvanger en boodschap. Mechelen (Plantyn), 2011, Leerboek: 26,4 x 19,4 cm, 254 blz., 20,95 EUR; Leerwerkboek: 29,7 x 21 cm, 445 blz., 22,00 EUR; Werkboek: 29,7 x 21 cm, 363 blz., 18,00 EUR. 4