NEDERLANDS K. SOENENS, A. PROVOOST, e.a. FOCUS 2 Bronnenboek Leerwerkboek Werkboek De verschillende kleuren van het bronnenboek FOCUS 2 vallen onmiddellijk op en maken het de leerlingen en leraar gemakkelijk om het deel waarmee ze werken snel te vinden. Op de eerste bladzijden staat een duidelijk overzicht van hoe je met Focus werkt. De vier delen bestaan elk uit de vaardigheden (kijken, lezen, luisteren, schrijven en spreken) en nadenken over taal (het concept: taalbeschouwing). De volgende bladzijden bieden een inhoudsopgave van de vier delen met de titels en nummering van alle lessen. Bij elk deel vallen de BZLlessen op. Er wordt gewerkt met authentiek taalmateriaal dat zeker de leerlingen zal motiveren, zowel de jongens als de meisjes. Je merkt dat in het bronnenboek veel aandacht wordt besteed aan het vergroten van de woordenschat. Na de jeugdboekfragmenten bieden de auteurs een lijst van woorden uit de tekst aan. De woorden worden verduidelijkt door ze in zinnen te gebruiken. Naast de zin, lees je de verklaring of een synoniem. Tussen het aangeboden taalmateriaal geeft het icoon met een koffer aan dat kennis volgt, onmisbaar om de vaardigheden in dit boek onder de knie te krijgen. De kenniskoffers staan ook in het werkboek, waarin de belangrijkste woorden nog moeten aangevuld worden. In het bronnenboek staan die woorden er al, maar om ze in te oefenen of te studeren kan de leerling ze onleesbaar maken met de rode mica die bij het boek zit. Toch moet je als leraar hier opletten dat dit niet louter tot geheugenwerk leidt. Vaardigheden moet je vooral leren door ze aan te wenden. Af en toe belemmert de wat te drukke bladspiegel het geconcentreerd lezen. Bij het nadenken over taal zie je dat de verschillende leerplandoelen voor taalbeschouwing aan bod komen: de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie, taalregisters, reflecteren op klanken, woorden, zinnen, teksten, spellingvormen en betekenissen. Er is ook aandacht voor de ondersteunende attitudes, inzichten, strategieën, vaardigheden en kennis. Bij het lezen van de verschillende kenniskoffers zie je dat er toch heel wat begrippen en termen worden aangebracht die niet meer behoren tot het leerplan van de eerste graad: o.a. soortnamen, zwakke en sterke werkwoorden, het betrekkelijk voornaamwoord, onpersoonlijk voornaamwoord, voegwoord en zelfstandig werkwoord. Voor het reflecteren op zinnen en zinsdelen behoort het begrip passieve en actieve zin niet meer tot het leerplan. Het lijdend voorwerp wordt niet meer beschouwd als noodzakelijke aanvulling bij het onderwerp en het gezegde. Ook het begrip gezegde is verwarrend voorgesteld. Het gaat in het leerplan uitsluitend over het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde. In het basisonderwijs leren de leerlingen het onderwerp zoeken met de sleutelvraag die je ook terugvindt in het leerplan van de eerste graad. Leerlingen moeten de tweeledigheid van de zin herkennen: d.w.z. het onderwerp en de andere zinsdelen (rest van de zin). Vaak wordt er in de lessen taal nog uitgegaan van trucjes en ezelsbruggetjes. De lessen vertrekken niet altijd vanuit de aangeleerde sleutelvragen van het basisonderwijs. Het nadenken over de zin wordt nog vaak aangebracht zoals vroeger en niet vanuit een ‘brede’ visie op taalbeschouwing. Het leerwerkboek FOCUS 2 is in kleuren en bevat vier delen. Elk deel bestaat uit de vaardigheden (kijken, lezen, luisteren, schrijven en spreken) en het nadenken over taal (het 1 concept: taalbeschouwing). Op de eerste bladzijden wordt duidelijk uitgelegd hoe je met Focus 2 werkt. Daarna volgt een overzichtelijke inhoudsopgave. Bij elk deel vallen de BZLlessen op. Er wordt gewerkt met authentiek taalmateriaal dat zeker de leerlingen zal motiveren, zowel de jongens als de meisjes. Bij het begin van elke les vind je de doelen opnieuw verwoord. Voor de verschillende opdrachten voor lezen, schrijven, luisteren en spreken helpt het OVUR-schema de leerling op weg. Ze merken duidelijk wat er voor, tijdens en na het lezen (schrijven, luisteren, spreken) moet gebeuren. Er is vaak geen verschil wat de inhoud van de lessen en de opdrachten of instructies betreft in vergelijking met het bronnenboek en het werkboek van Focus 2. Voor sommige leerlingen is het handiger dat alles te samen wordt aangeboden in één boek. Af en toe worden opdrachten wat ingekort. De kleuren helpen de leerling om makkelijker zijn weg te vinden in de verschillende onderdelen van de les: het blauwe kader voor het kenniskoffer, het groene voor de doelen bij het begin van de les en het gele voor de OVUR-schema’s. Af en toe belemmert de wat te drukke bladspiegel het geconcentreerd lezen. Je merkt dat in het leerwerkboek veel aandacht wordt besteed aan het vergroten van de woordenschat. Na de jeugdboekfragmenten bieden de auteurs een lijst van woorden uit de tekst aan. De woorden worden verduidelijkt door ze in zinnen te gebruiken. Naast de zin, lees je de verklaring of een synoniem. Daarna volgen in het deel taal opdrachten om met deze woorden aan de slag te gaan. Het is de bedoeling dat de leerling de nieuwe woorden in een zin en context kan gebruiken. In de opdrachten zoeken leerlingen woorden die bij een afbeelding passen of vullen ze de juiste woorden in een opgegeven zin in, ze gebruiken telkens het opgegeven woord of zoeken een synoniem, een antoniem en bouwen zinnen, zodat de betekenis duidelijk wordt. Ook korte schrijfoefeningen worden aangeboden. Bv.: schrijf bij elke cartoon een passende tekst. Tussen het aangeboden taalmateriaal en de opbouw van de les geeft het icoon met een koffer aan dat kennis volgt, onmisbaar om de vaardigheden onder de knie te krijgen. In het leerwerkboek staan de belangrijkste woorden in het rood, maar om ze in te oefenen of te studeren kan de leerling ze onleesbaar maken met de rode mica die bij het boek zit. Toch moet je als leraar hier opletten dat dit niet louter tot geheugenwerk leidt. Vaardigheden moet je vooral leren door ze aan te wenden. Af en toe belemmert de wat te drukke bladspiegel het geconcentreerd lezen. Bij het nadenken over taal zie je dat de verschillende leerplandoelen voor taalbeschouwing aan bod komen: de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie, taalregisters, reflecteren op klanken, woorden, zinnen, teksten, spellingvormen en betekenissen. Er is ook aandacht voor de ondersteunende attitudes, inzichten, strategieën, vaardigheden en kennis. Bij het lezen van de verschillende kenniskoffers zie je dat er toch heel wat begrippen en termen worden aangebracht die niet meer behoren tot het leerplan van de eerste graad: o.a. soortnamen, zwakke en sterke werkwoorden, het betrekkelijk voornaamwoord, onpersoonlijk voornaamwoord, voegwoord en zelfstandig werkwoord. Voor het reflecteren op zinnen en zinsdelen behoort het begrip passieve en actieve zin niet meer tot het leerplan. Het lijdend voorwerp wordt niet meer beschouwd als noodzakelijke aanvulling bij het onderwerp en het gezegde. Ook het begrip gezegde is verwarrend voorgesteld. Het gaat in het leerplan uitsluitend over het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde. In het basisonderwijs leren de leerlingen het onderwerp zoeken met de sleutelvraag die je ook terugvindt in het leerplan van de eerste graad. Leerlingen moeten de tweeledigheid van de zin herkennen: d.w.z. het onderwerp en de andere zinsdelen (rest van de zin). 2 Vaak wordt er in de lessen taal nog uitgegaan van trucjes en ezelsbruggetjes. De lessen vertrekken niet altijd vanuit de aangeleerde sleutelvragen van het basisonderwijs. Het nadenken over de zin wordt nog vaak aangebracht zoals vroeger en niet vanuit een ‘brede’ visie op taalbeschouwing. Voor de verschillende opdrachten voor lezen, schrijven, luisteren en spreken helpt het OVUR-schema de leerling op weg. Ze merken duidelijk wat er voor, tijdens en na het lezen (schrijven, luisteren, spreken) moet gebeuren. Bij het zoekend lezen gaat het niet over het zoeken van antwoorden op vragen na het lezen van de volledige tekst, maar wel over het lezen van tussentitels, vetgedrukte woorden. Je gaat al naargelang de vraag op zoek naar woorden met een hoofdletter, getallen of plaatsnamen … De term zoekend lezen wordt niet altijd correct gebruikt, vaak gaat het eerder over intensief lezen. Het zou ook goed zijn om het kritisch lezen/luisteren mee op te nemen bij de lees- en luisteropdrachten. Wanneer je een schema moet maken voor een tekst, pas je de strategie van het studerend lezen toe. Jammer, maar dit begrip vind je niet terug. Positief en uitnodigend zijn de aangeboden schrijfkaders bij de lessen schrijven en de korte schrijfopdrachten bij taalbeschouwing. De leerlingen worden daardoor aangezet om duidelijke zinnen te vormen. Zo schrijven ze ook spontaan samengestelde zinnen met bijvoorbeeld, want en omdat. Het valt wel op dat limerick en grafschriften verzinnen eerder behoren tot de leerinhoud van een tweede graad. Ook de verschillende soorten beeldspraak: o.a. metafoor, alliteratie e.d. behoren niet tot de leerinhoud. Er zijn veel mogelijkheden om te werken met metaforisch taalgebruik via authentiek taalmateriaal zonder al die begrippen aan te brengen. Er is o.a. een toffe les uitgewerkt i.v.m. taalgebruik in de krant. Bij de kijk- en luisteropdrachten is de OVUR eerder summier uitgewerkt bij de leuke en creatieve opdrachten. In een BZl wordt Latijn en de invloed daarvan in het Nederlands op een fijne manier aangebracht. Misschien kon ook hier de woordbouwprincipes bij samenstellingen en afleidingen beschreven worden. Het reflecteren op zinnen en daarin de tweeledigheid herkennen ontbreekt. Het werkboek focust op de betekenisrelaties vanuit de fictionele teksten. In het bronnenboek volgt na een jeugdboekfragment een overzicht met woorden uit de tekst. Deze woorden worden in nieuwe zinnen gebruikt en daarna volgt de verklaring en/of een synoniem. In elk deel vind je in het werkboek de bijbehorende opdrachten om deze woorden in te oefenen. De opdrachten variëren en beogen vooral het kunnen gebruiken van de nieuwe woorden in eigen gebouwde zinnen. Er wordt onder andere gewerkt met een woordrooster, afbeeldingen en het meedelen van een boodschap. Indien enkele van de opdrachten zouden gekoppeld worden aan het taalgebruik en de verschillende factoren van de communicatiesituatie dan zouden de leerlingen ook het eerste leerplandoel voor taalbeschouwing kunnen realiseren. In de les Vlot communiceren worden meer begrippen en termen aangereikt dan in het leerplan voorzien. De leerling kent de verschillende aspecten van de communicatiesituatie vanuit de basisschool. Hij leerde er werken met de negen vragen van het model. Deze vragen helpen om efficiënt te communiceren. Ze zetten de leerlingen op weg bij het uitwerken van schrijf- en spreekopdrachten. Er is wel duidelijk aandacht voor het effect van de boodschap. Het verschil tussen de boodschap (Wat?) en wat de relatie van de boodschap is tot de werkelijkheid (Waarover..?) wordt niet aangebracht. 3 Het werkboek is in zwart-wit gedrukt, het geeft een rustige indruk. In elk deel vind je de nodige evaluatieformulieren. Sommige criteria zijn heel ruim omschreven: bv. inhoud, structuur. De leraar zal best zelf een aantal duidelijke criteria voor de inhoud en de structuur van de schrijftaak bijvoegen. Alhoewel de criteria wel te vinden zijn in het OVUR-schema bij het uitvoeren. Bij de opdrachten voor taalbeschouwing wordt er wel vertrokken vanuit teksten, bijvoorbeeld een krantenartikel. Toch zou het aangewezen zijn om de zeer ingewikkelde samengestelde zinnen te herschrijven of te schrappen. Ook de spelling wordt op een traditionele manier aangebracht. Het zou vooral het schrijfproces moeten ondersteunen. De les over het splitsen in lettergrepen heeft in dat opzicht weinig zin. Nog te veel valt de klemtoon op de opsomming van spelregels en uitzonderingen. In de lessen literair lezen zit vooral het genieten en staat het lezen en spreken over lezen voorop. Het leerplandoel wordt prima uitgewerkt met allerlei goede schrijf- en spreekopdrachten.. Ook de aandacht voor de (inter)culturele gerichtheid is duidelijk. Elk thema in het werkboek FOCUS 2 start met een overzicht van de doelstellingen die in de lessen aan bod komen voor de vaardigheden en het nadenken over taal. Aan de rechterkant vind je een inhoudsopgave en een duidelijke indeling van de lessen in dezelfde kleuren zoals in het bronnenboek. Wat het zoeken vergemakkelijkt. In elk deel valt de BZL onmiddellijk op. Bij het begin van elke les vind je de doelen opnieuw verwoord. Voor de verschillende opdrachten voor lezen, schrijven, luisteren en spreken helpt het OVUR-schema de leerling op weg. Ze merken duidelijk wat er voor, tijdens en na het lezen (schrijven, luisteren, spreken) moet gebeuren. Bij het zoekend lezen gaat het niet over het zoeken van antwoorden op vragen na het lezen van de volledige tekst, maar wel over het lezen van tussentitels, vetgedrukte woorden. Je gaat al naargelang de vraag op zoek naar woorden met een hoofdletter, getallen of plaatsnamen … De term zoekend lezen wordt niet altijd correct gebruikt, vaak gaat het eerder over intensief lezen. Het zou ook goed zijn om het kritisch lezen/luisteren mee op te nemen bij de lees- en luisteropdrachten. Wanneer je een schema moet maken voor een tekst, pas je de strategie van het studerend lezen toe. Jammer, maar dit begrip vind je niet terug. Positief en uitnodigend zijn de aangeboden schrijfkaders bij de lessen schrijven en de korte schrijfopdrachten bij taalbeschouwing. De leerlingen worden daardoor aangezet om duidelijke zinnen te vormen. Zo schrijven ze ook spontaan samengestelde zinnen met bijvoorbeeld, want en omdat. Het valt wel op dat limerick en grafschriften verzinnen eerder behoren tot de leerinhoud van een tweede graad. Ook de verschillende soorten beeldspraak: o.a. metafoor, alliteratie e.d. behoren niet tot de leerinhoud. Er zijn veel mogelijkheden om te werken met metaforisch taalgebruik via authentiek taalmateriaal zonder al die begrippen aan te brengen. Er is o.a. een toffe les uitgewerkt i.v.m. taalgebruik in de krant. Bij de kijk- en luisteropdrachten is de OVUR eerder summier uitgewerkt bij de leuke en creatieve opdrachten. In een BZl wordt Latijn en de invloed daarvan in het Nederlands op een fijne manier aangebracht. Misschien kon ook hier de woordbouwprincipes bij samenstellingen en afleidingen beschreven worden. 4 Het reflecteren op zinnen en daarin de tweeledigheid herkennen ontbreekt. Het werkboek focust op de betekenisrelaties vanuit de fictionele teksten. In het bronnenboek volgt na een jeugdboekfragment een overzicht met woorden uit de tekst. Deze woorden worden in nieuwe zinnen gebruikt en daarna volgt de verklaring en/of een synoniem. In elk deel vind je in het werkboek de bijbehorende opdrachten om deze woorden in te oefenen. De opdrachten variëren en beogen vooral het kunnen gebruiken van de nieuwe woorden in eigen gebouwde zinnen. Er wordt onder andere gewerkt met een woordrooster, afbeeldingen en het meedelen van een boodschap. Indien enkele van de opdrachten zouden gekoppeld worden aan het taalgebruik en de verschillende factoren van de communicatiesituatie dan zouden de leerlingen ook het eerste leerplandoel voor taalbeschouwing kunnen realiseren. In de les ‘Vlot communiceren’ worden meer begrippen en termen aangereikt dan in het leerplan voorzien. De leerling kent de verschillende aspecten van de communicatiesituatie vanuit de basisschool. Hij leerde er werken met de negen vragen van het model. Deze vragen helpen om efficiënt te communiceren. Ze zetten de leerlingen op weg bij het uitwerken van schrijf- en spreekopdrachten. Er is duidelijk aandacht voor het effect van de boodschap. Maar het verschil tussen de boodschap (Wat?) en wat de relatie van de boodschap is tot de werkelijkheid (Waarover..?) wordt niet aangebracht. Het werkboek is in zwart-wit gedrukt, het geeft een rustige indruk. In elk deel vind je de nodige evaluatieformulieren. Sommige criteria zijn heel ruim omschreven: bv. inhoud, structuur. De leraar zal best zelf een aantal duidelijke criteria voor de inhoud en de structuur van de schrijftaak bijvoegen. Alhoewel de criteria wel te vinden zijn in het OVUR-schema bij het uitvoeren. Bij de opdrachten voor taalbeschouwing wordt er wel vertrokken vanuit teksten, bijvoorbeeld een krantenartikel. Toch zou het aangewezen zijn om de zeer ingewikkelde samengestelde zinnen te herschrijven of te schrappen. Ook de spelling wordt op een traditionele manier aangebracht. Het zou vooral het schrijfproces moeten ondersteunen. De les over het splitsen in lettergrepen heeft in dat opzicht weinig zin. Nog te veel valt de klemtoon op de opsomming van spelregels en uitzonderingen. In de lessen literair lezen zit vooral het genieten en staat het lezen en spreken over lezen voorop. Het leerplandoel wordt prima uitgewerkt met allerlei goede schrijf- en spreekopdrachten. Ook de aandacht voor de (inter)culturele gerichtheid is duidelijk. Berchem (De Boeck), 2011, Bronnenboek: 26 x 19 cm, 319 blz., 21,00 EUR; Leerwerkboek: 29,7 x 21 cm, 605 blz., 25,00 EUR; Werkboek: 29,7 x 21 cm, 480 blz., 16,00 EUR. 5