LATIJN

advertisement
LATIJN
Geert Kentane
voor alle leraren
Basisonderwijs – Secundair Onderwijs
Taal zonder drempels
Waarom anders denken over taal en taalbeschouwing?
Doelstelling en situering van taalbeschouwing
In het basisonderwijs sluit het deelleerplan over taalbeschouwing de cyclus van leerplannen over
moedertaalopvoeding af. De deelleerplannen over luisteren, spreken, lezen en schrijven
beschrijven hoe kinderen groeien in taalgebruik door hun taalvaardigheden te ontwikkelen en hoe
de basisschool die groeiprocessen kan stimuleren en tot ontwikkeling brengen.
Taalbeschouwing heeft te maken met
- nadenken over taalgebruik: de taal die leerlingen gebruiken als ze luisteren, spreken, lezen
en schrijven;
- nadenken over taalsysteem: over klanken, woorden, zinnen en teksten.
Het gaat dus om een brede invulling van taalbeschouwing, die niet beperkt is tot spraakkunst.
Taalbeschouwing is geen doel op zich, maar staat ten dienste van een grotere en correctere
taalbeheersing.
Het leerplan Nederlands van het secundair onderwijs hanteert dezelfde visie. Ook hier is
taalvaardigheid de eerste en belangrijkste component. De Nederlandse lessen zijn er in de eerste
plaats om de leerlingen tot betere receptieve én productieve beheersing van hun taal te brengen.
Als tweede vakcomponent is taalbeschouwing op te vatten als reflectie die talig handelen
begeleidt, en zeker niet als losse kennisoverdracht. Die reflectie moet immers de taalvaardigheid
van de leerlingen ten goede komen.
Literatuur is de derde component die in de eerste graad als ‘aanloop tot literair lezen’ aanwezig is.
Beide leerplannen benaderen de taalbeschouwing dus in een verbreed perspectief. Daarom
vinden we in beide leerplannen veel begrippen en termen uit de taalgebruikssfeer: zender,
ontvanger, boodschap, dialect, tekstsoort…
Taalverwerving vanuit het taalvermogen
Hoe komt het dat mensen taal kunnen verwerven en leren gebruiken? De leerplannen Nederlands
van basis en secundair onderwijs en moderne vreemde talen nemen de vernieuwde inzichten in
verband met het leren van taal als uitgangspunt.
•
•
•
Elk kind wordt geboren met een aanleg om taal te leren. Een soort gave, die taalvermogen
wordt genoemd.
Dat taalvermogen komt tot ontwikkeling in en door interactie met een talig milieu.
Taal leren gebeurt niet alleen op school.
DM
oktober 2002
rubriek Latijn
http://kogent.smic.be/somededelingen.htm
pagina 1
•
•
Kinderen leren geen taal door alleen maar voor- en nazeggen.
Spraakkunst heeft een ondersteunende functie bij het leren van taal.
Een nieuwe spraakkunst?
Veel leraren en ouders maken zich, wat het nieuwe leerplan Nederlands betreft, het meest zorgen
over de ‘nieuwe’ spraakkunst. In tegenstelling tot wat velen denken, hebben de leerplanmakers
geen nieuwe spraakkunst uitgevonden. Ze hebben zich gebaseerd op hedendaagse
spraakkunsten zoals de ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) en Taalboek Nederlands van
Willy Smedts en William Van Belle.
Eigenlijk zijn spraakkunsten pogingen om taal en het functioneren van de taal te beschrijven.
Naarmate we anders naar taal kijken, zullen we taal ook anders beschrijven. We zetten enkele
verschillen op een rijtje.
Traditionele spraakkunst
Leerplan taalbeschouwing 1996
-
Taal is een systeem van conventionele tekens
De structuur van zinnen staat voorop
-
-
-
-
Werken met zorgvuldig gekozen
voorbeeldzinnen
We ontleden zinnen
-
De zinskern is belangrijk
-
-
Doel: kennis van woordsoorten en zinsdelen
-
-
Taal is een middel om te communiceren
Zinnen hebben betekenis en bestaan maar
echt in een situatie
Werken met zinnen van leerlingen, zinnen uit
teksten, uit de krant, uit advertenties…
We onderzoeken zinnen en gebruiken het
taalmodel: wie heeft dat gezegd, aan wie, met
welke bedoeling, hoe, langs welke weg, in
welke omstandigheden, waarover gaat de zin
eigenlijk, wat is de reactie daarop?
Een zin bestaat uit onderwerp en gezegde.
De valentie van het werkwoord is belangrijk.
Doel: taalvaardigheid vergroten
Daarnaast zijn er nog andere redenen waarom traditioneel spraakkunstonderricht onder vuur
kwam te liggen.
-
Kinderen van de lagere school hebben geen schoolspraakkunst nodig om goed te leren
spreken of hun taal te leren. Ze gebruiken onderwerpen, voorwerpen en bepalingen bijna altijd
goed zonder te weten dat ze onderwerpen enz. gebruiken. Beter gezegd: ze denken niet aan
de namen, de etiketten, maar wel aan de dingen zelf. Ze kiezen hun onderwerpen, plaatsen die
waar ze moeten staan, ze zorgen ervoor dat de onderwerpen overeenkomen met de
werkwoorden, ze gebruiken geen voorzetsels waar bijwoorden horen enz. Hun beheersing van
het taalsysteem is veel groter dan de eenvoudige spraakkunst van de lagere school. Kinderen
spraakkunst leren om hun taal te leren, zou hetzelfde zijn als voetballers de namen van de
voetbalbewegingen leren in de hoop dat ze daardoor beter kunnen dribbelen, passen, lobben,
schieten. Zo werkt dat dus niet.
-
Onderzoek heeft aangetoond dat de oorzaken van de fouten die kinderen maken dikwijls
ingewikkelder zijn dan de spraakkunst ze kan beschrijven en verklaren. Spraakkunst is niet de
beste en meest efficiënte manier om kinderen tot een betere taalbeheersing te brengen.
Een voorbeeld.
Dat we ‘jouw boek’ en ‘met jou’ schrijven kunnen we met grammaticale termen uitleggen. Het
bezittelijk voornaamwoord schrijven we met een w, het persoonlijk voornaamwoord zonder.
We kunnen het ook veel concreter en zonder spraakkundige termen uitleggen. We schrijven
“jouw boek”, “jouw zus”, “in jouw hand” maar ik zag “jou”, “met jou”, “naast jou”. Is de tweede
manier van uitleggen voor kinderen en voor de meeste volwassenen niet duidelijker en
eenvoudiger?
DM
oktober 2002
rubriek Latijn
http://kogent.smic.be/somededelingen.htm
pagina 2
-
Het is evident dat grammatica een dienende en ondersteunende rol kan vervullen in het
leerproces van vreemde talen zoals Frans en later eventueel Latijn, Grieks, Engels en Duits.
Daarom is het belangrijk dat er overleg bestaat tussen collega’s van het basisonderwijs en het
secundair onderwijs om de continuïteit van leerinhouden en didactiek te garanderen.
Maar “leerlingen zijn slechts aan grammaticale structuren en de bijbehorende gebruiksregels
toe:
- nadat zij (overvloedig) geconfronteerd werden met levensecht en adequaat gebruik van
deze structuren in herkenbare communicatieve contexten,
- wanneer hun talige mogelijkheden en hun abstractieniveau tot de vereiste ontwikkeling
gekomen zijn.” (Visie op het onderricht in de moderne vreemde talen in de leerplannen van
het VVKSO, Brussel, VVKSO – Kl. 50.03, p. 18)
Daarenboven kennen vreemde talen (in casu het Frans) dikwijls wetmatigheden waarvoor het
Nederlands geen equivalenten heeft en zou men dus soms (sterk) contrastief moeten werken,
wat het nodige abstractievermogen vereist .
Derhalve wordt er in het basisonderwijs, bij het aanleren van het Frans, slechts aan
grammatica gedaan in de mate dat zij de leerlingen helpt in het Frans beter te functioneren in
communicatieve gebruiksituaties.
-
Vaak wordt gesteld dat spraakkunst een middel is om correct te leren spellen. Om de spelling
van de werkwoorden te begrijpen moeten kinderen wel een beetje spraakkunst kennen. Maar
dat is heel beperkt. Het deelleerplan schrijven herleidt de werkwoordspelling tot de spelling van
de persoonsvormen. De totaliteit van het werkwoordelijk systeem hoeft niet integraal geleerd te
worden om werkwoorden foutloos te schrijven. Bovendien zijn er ook algoritmen ontworpen om
werkwoordsvormen te leren spellen die helemaal geen gebruik maken van grammaticale
terminologie. We gaan daar in een ander artikel nog uitgebreid op in.
-
Ten slotte staan we even stil bij de vraag of allochtone kinderen dan geen behoefte hebben
aan spraakkunst. Er wordt alsmaar meer van uitgegaan dat kinderen een tweede taal
verwerven zoals ze hun eerste taal onder de knie krijgen. Dat betekent dat een taalleerder
allereerst taal observeert, hoort, ziet. Dé Vlaamse specialist ter zake, Koen Jaspaert, is
formeel. Hij kiest voor een onderwijs dat niet vertrekt vanuit een systeem (spraakkunst) maar
vanuit taalgedrag. Net zoals de andere leerlingen van de basisschool leren allochtone kinderen
beter al doende, door opdrachten die ze zinvol vinden en waarbij ze begeleid en ondersteund
worden door andere leerlingen en door de leraar. Belangrijker dan taalregels zijn misschien wel
allerlei communicatieve conventies. Via taalbeschouwing kunnen we kinderen helpen hun
communicatieve vaardigheden te ontwikkelen. Dat kan ze een hoop communicatiestoornissen
besparen.
Hierboven werd beschreven waarom het traditionele spraakkunstonderwijs in vraag werd gesteld.
In de nieuwe taalbeschouwing denken we niet meer aan ‘ontleden’. Toch denken we in de lagere
school na over zinnen en hoe die in elkaar zitten. We doen dat wel op een andere manier. We
illustreren de didactische aanpak kort aan de hand van een zin.
‘Onze meester vertelde gisteren een mooi verhaal.’
DM
oktober 2002
rubriek Latijn
http://kogent.smic.be/somededelingen.htm
pagina 3
Traditionele spraakkunst
-
-
-
-
-
Leerplan taalbeschouwing 1996
We zoeken de pv. door van de zin een ja/nee
vraag te maken.
Vertelde onze meester gisteren een mooi
verhaal?
We verdelen de zin in zinsdelen. Daarvoor
kijken we welke delen voor de persoonsvorm
kunnen komen.
Onze meester/ vertelde/gisteren/een mooi
verhaal.
-
Over wie of waarover wordt in deze zin iets
gezegd?
Onze meester = onderwerp
-
Om het onderwerp te vinden, kijken we welk
zinsdeel samen met de pv. van getal kan
wisselen.
Als we van vertelde vertelden maken, moet
onze meester ook vervangen worden door de
meesters bijvoorbeeld.
ond. = onze meester
onze meester vertelde = de zinskern
We kijken of er bij de zinskern nog een
aanvulling bijhoort: het iets- of iemanddeeltje.
Onze meester vertelde iets, wat?
Een mooi verhaal = lijdend voorwerp
Er blijft nog een zinsdeel over: gisteren.
Dit wanneer-deel noemen we een
bijwoordelijke bepaling van tijd.
-
Wat wordt er over de meester gezegd?
Dat hij gisteren een mooi verhaal vertelde.
Wat over het onderwerp gezegd wordt =
gezegde
Onze meester/vertelde gisteren een mooi
verhaal.
Vernemen we in deze zin wat/hoe het
onderwerp is, of wat het doet/wat ermee
gebeurt?
Onze meester vertelde.
Het is dus een zin met een werkwoordelijk
gezegde.
ww.gez. = vertelde
-
-
Je vertelt altijd iets aan iemand. Als dat niet
expliciet geformuleerd is, denkt de
luisteraar/de spreker dat er toch altijd bij.
een mooi verhaal = voorwerp
Er wordt nog bijkomende informatie gegeven.
We vernemen wanneer de meester vertelde.
Gisteren = bepaling
Het leerplan taalbeschouwing van de lagere school beperkt de terminologie bij het nadenken over
zinnen. Het is in de lagere school niet de bedoeling dat leerlingen zinnen perfect kunnen ontleden,
dat ze op alle zinsdelen etiketjes kunnen kleven. Wel moeten ze er al een notie van hebben hoe
zinnen in elkaar zitten en moeten ze weten wat onderwerpen, werkwoordelijke en naamwoordelijke
gezegden, voorwerpen en bepalingen zijn. Deze beperking van de terminologie wordt echter
ruimschoots gecompenseerd door andere inhouden die binnen taalbeschouwingsonderwijs aan
bod komen. Daarover hebben we het in een volgende bijdrage.
Monique Van Kerchove, nascholer basisonderwijs PEDIC
Uw vragen, reacties en bedenkingen rond taalbeschouwing zijn steeds welkom.
Ze kunnen aanleiding zijn tot een rubriek ‘Vragen en antwoorden’.
U kan ze kwijt via brief of mail. Formuleer je vragen in de mail en gebruik a.u.b. geen
attachements, want die zorgen nogal eens voor virussen.
•
•
•
•
•
•
•
Ann Cleeren, begeleider gelijke onderwijskansen SO
[email protected]
Riet De Vos, begeleider Nederlands SO
[email protected]
Filip Dhaenens, begeleider basisonderwijs
[email protected]
Lieve Fivez, begeleider SO
[email protected]
Raymond Gevaert, begeleider Frans SO
[email protected]
Geert Kentane, begeleider Latijn SO
[email protected]
Johan Kets, begeleider basisonderwijs
[email protected]
DM
oktober 2002
rubriek Latijn
http://kogent.smic.be/somededelingen.htm
pagina 4
•
•
•
•
•
•
•
Martine Leenknecht, begeleider Engels SO
[email protected]
Marleen Lietaer, hoofdbegeleider SO
[email protected]
Fredy Mels, begeleider basisonderwijs
[email protected]
Wies Merckx, begeleider basisonderwijs
[email protected]
Monique Van Kerchove, nascholer basisonderwijs PEDIC
[email protected]
Eric Van Laere, hoofdbegeleider basisonderwijs
[email protected]
Willem Verbeeck, begeleider Duits SO
[email protected]
Bronnen:
- CRKLO, Moedertaalopvoeding in de basisschool. Taalbeschouwing. Leerplan
- CRKLO, Moedertaalopvoeding in de basisschool. Taalbeschouwing. Basistekst
- VVKSO, Nederlands eerste graad. Leerplan
- CALLEBAUT, I., STEVENS, M., DE JONCKHEERE,S., Taalbeschouwing op de basisschool.
Basisboek, Garant, Tiensesteenweg 73, 3010 Leuven – Kessel-Lo
- VVKBaO – TAAL, Taalbeschouwing in de leerplannen basisschool en eerste graad secundair
onderwijs op eenzelfde spoor
- VVKSO, Visie op het onderricht in de moderne vreemde talen in de leerplannen van het
VVKSO
DM
oktober 2002
rubriek Latijn
http://kogent.smic.be/somededelingen.htm
pagina 5
Download