Naam: ………………………………………………………………………………………………Nr.: …………… Proef taalbeschouwing - 1 Klas 6C, 20/03/02 1. Bij meerkeuzevragen moet je enkel de letter omkringen. 2. Bij open vragen wordt per fout één punt afgetrokken per niet volledig correct antwoord. 3. Totaal op 50 punten. Succes. ----------------------------------------------------------------------------------------Schrijf de zinnen opnieuw maar nu met de nodige leestekens. 1. Liselotte zei “Jan als je naar het voetbal luistert geeft dit toch niet hetzelfde effect als naar tv kijken” (1p.) ........................................................................................................................………... ........................................................................................................................………... 2. “Dat de zoon van de burgemeester niet thuis is vind ik heel vreemd” zei hij (1p.) ........................................................................................................................………… ........................................................................................................................………… Door welk leesteken zal je de cijfers tussen haakjes vervangen ? (10p.) De foorganger (3) zei dat de Korenbloemstraat rechtsaf was (4) Of toch niet (5) Dit was een vriendelijke vraag maar toen die beantwoord werd (6) zette hij zijn zoektocht gewoon verder. (7) Wel (8) waar ben je zo lang gebleven (9) (10) (11) vroeg moeder (12). Kies uit: dubbele punt (:), punt (.), uitroepteken (!), vraagteken (?), geen leesteken ( ), komma (,), beletselteken (...), aanhalingsteken (“), gedachtenstreep (-) (3) ................................................. (8) ................................................. (4) ................................................. (9) ................................................. (5) ................................................. (10) ............................................... (6) ................................................. (11) ............................................... (7) ................................................. (12)................................................. Schrijf de zin opnieuw en laat het foutief gebruikte woord weg èn vervang het. 13. “De kinderen zijn tegenwoordig sportiever dan mij”, zuchtte de meester. .......................................................................................................................... (1p.) 14. Judith liet het stuk taart liggen, omdat ze dat graag eet. (1p.) .......................................................................................................................... Naam: ……………………………………………………………………………………………… Nr.: ………….. Proef taalbeschouwing - 2 Klas 6C, 20/03/02 Gebruik het juiste verbindingswoord. (vul in èn omkring) (4p.) 15. Lore is vandaag jarig,……..................…... dat zij in de bloemetjes gezet wordt. A. zodat B. indien C. daar D. vandaar E. omdat F. wegens 16. Lisa moest het zadel van haar fiets verlagen .………........…………….. ze nu beter bij de trappers kan. A. waartoe B. waardoor C. omdat D. alhoewel E. tenzij 17. De motor startte heel slecht .…………......…….. de benzinetank bijna leeg was. A. want B. doch C. omdat D. daar E. vermits F. indien 18. Sommige kinderen steken de straat over, …………………………… het verkeerslicht op rood staat. A. niettegenstaande B. daar C. tenzij Kies het juiste woord. (vul in èn omkring) D. vermits E. omdat F. nadat (2p.) 19. Uit een ……………………….hemel viel dagenlang een druilerige regen die alles doorweekte. A. heldere B. klare C. meedogenloze D. levendige E. doorweekte F. helderblauwe G. doorweekte H. drijvende I. wolkenloze J. J. zwoele K. schitterende L. gutsende M. bewolkte 20. Op een heerlijke herfstdag kuieren we ………………… naar de vijver en genieten rustig van dit brokje ongerepte natuur. A. koortsachtig B. woelig C. spectaculair D. wild E. luid F. onrustig G. roerig H. turbulent I. sensationeel J. beweeglijk K. rustig L. opzienbarend M. buitengewoon O. schokkend Naam: …………………………………………………………………………………………… Nr.: …………… Proef taalbeschouwing - 3 Klas 6C, 20/03/02 21. Welke woordsoort kan aan deze krantentitel aangevuld worden? "Koning Albert herinnerd aan milieuzorg." (1p.) A lidwoord C werkwoord B bijvoeglijk naamwoord D zelfstandig naamwoord E geen enkel 22. Welke 3 woorden horen niet in de rij thuis èn waarom? Denk aan mv., vervoeging, enk., verkleinwoord, afleidingen, … Omkring. (2p.) autobus, meisje, vogel, paardebloem, sprookje, geschiedenis, wereldbol, nieuws, ongeluk, vliegtuig, kanarie, mus ………………………………………………………………………………………………….. 23. Omkring in volgende zin de noemvorm. (1p.) Ik kijk graag naar het nieuws, terwijl mijn ouders liever naar tekenfilms kijken. 24. Welk werkwoord duidt geen geluid aan? A klateren B ritselen C glimmen (1p.) D ruisen E bonken 25. Omkring alle werkwoorden. (1p.) betalen, meisje, vogel, paardebloem, vergroten, geschiedenis, begrijpen, nieuws, ongeluk, vliegtuig, vergelen, mus 26. Waar lees je zo’n tekst? (1p.) Ineens brak de zon door. Ze knipperde met haar ogen tegen het felle zonlicht dat door het raam van de schoolbibliotheek naar binnen viel. Het was muisstil. A op het einde van het verhaal B op de achterzijde van een boek E in het begin van het verhaal C op de voorzijde van een boek D in de inhoudstafel 27. Met welke woordsoort dien je deze zin aan te vullen ? (1p.) De Belgen doen het goed op het …………………………………….. voetbal in Japan. A stam B noemvorm C infinitief D zn. E bn. 28. Waarmee moet je deze zin aanvullen ? (1p.) Je moet gewoon …………………………………….voor je spreekbeurt bedenken. A onderwerp B voorwerp C persoonsvorm D bepaling E met niets Naam: ……………………………………………………………………………………………… Nr.: ………… Proef taalbeschouwing - 4 Klas 6C, 20/03/02 29. Welk woord is een samenstelling ? A voetbalveld B gevoetbald (1p.) C inkijken D nazien E watertanden 30. Zoek de uitleg op in je woordenboek. Schrijf de korte uitleg over. (7p.) Soms zijn er meerdere synoniemen! Schrijf ze ook op! (Je krijgt precies 5 minuten tijd) illusie : ………………………………………………………………………………………..(2) pij : ………………………………………………………………………………………….…(1) herbivoor : ……………………………………………………………………………………(2) reiger : ………………………………………………………………………………………..(1) vitaal : ………………………………………………………………………………………...(3) desolaat : ……………………………………………………………………………………..(2) visioen : ……………………………………………………………………………………….(3) 31. Vul de correcte naam van het zinsdeel in: (2p.) Het verkleurde hemd was bovendien versleten. bovendien: ……………………………………………….. versleten: ……………………………………… 32. Vul de juiste naam van het zinsdeel in: Ik vind reclame oneerlijk als ze niet precies zegt wat een product is. (4p.) vind: ………………………………………………………………. reclame: …………………………………………………………….. oneerlijk: ……………………………………………………………………………………… als ze niet precies zegt wat een product is: ……………………………………………… Naam: ……………………………………………………………………………………………… Nr.: ………… Proef taalbeschouwing - 5 Klas 6C, 20/03/02 33. Maak met onderstaande woorden eerst een mededelende zin (a) en daarna (met dezelfde woorden) een vraagzin (b). (2p.) zelfvertrouwen flinke de nederlaag kreeg knauw het van de Door renner een. a ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………….. b …………………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………….. 34. Benoem de gevraagde woordsoort. (5p.) opsomming – verwijswoord – weglatingsteken – v. deelwoord – bn. – zn. – aanhalingsteken – pv. samenstelling – afleiding – vrije klinker – gedekte klinker – doffe e – signaalwoord – infinitief a. De vergeelde foto’s hebben tien jaar in de woonkamer gehangen. ……………………… b. De vergeelde foto’s hebben tien jaar in die bestofte woonkamer gehangen. ……………………… c. De vergeelde foto’s hebben achttien jaar in de woonkamer gehangen. ……………………… d. Moeten die vergeelde foto’s nu nog in de woonkamer blijven hangen? ……………………… e. Moeten die vergeelde krantenknipsels nog altijd in de woonkamer blijven hangen? ………………………………