Naam: ……………………………………………………………………………………….…….. Nr.: ………… Proef getallenkennis - 1 Klas 6C, 14/10/03 1. Cijfer zoveel als mogelijk op de ommezijde m.a.w. niet alles uit het hoofd willen rekenen. 2. De punten op 40 worden achteraf omgezet naar 20. Succes! 1. Kleur alle negatieve getallen oranje. Kleur alle positieve getallen groen. - 75 2. - 0,002 11/23 105 27 + 18 4 7 + 12,4 8/4 (2p.) - 0,01 Buiten 1 en 1737 heeft 1737 nog minstens twee delers. Welke? Noteer ze hieronder. {del 1737} = {1,………...... , ... , .…………,1737}. (2p.) 3. Als ik 73 van de 80 vragen juist beantwoord, dan heb ik ……………… procent. Reken op de ommezijde uit tot op één tiende procent nauwkeurig en te klein. (1p.) 4. Kleur geel: alle getallen die exact twee delers hebben. M.a.w. omkring de getallen met enkel zichzelf en één als deler. Schrap vervolgens alle getallen die meer dan 2 delers hebben. 91 5. 444 4 13 237 156 195 63 g.g.d. = ............. Vul telkens de ontbrekende factor aan. 266 = 14 x ……... 7. 47 Zet de volgende breuk in zijn eenvoudigste vorm door zowel van de teller (T) als van de noemer (N) de grootste gemene deler te zoeken. Maak de tabel op de ommezijde! (2p.) T 126 = = ............ N 198 6. 177 (2p.) (2p.) 777 = 111 x ……... Zeg waarom het getal 27 456 deelbaar is door drie: (1p.) ……………………………………………………………………………………… 8. Noteer het getal dat aan de volgende beschrijving voldoet. Het getal bestaat uit zes cijfers en ligt tussen 100 en 110. In het getal komen drie nullen voor die naast elkaar staan. De som van de cijfers is 9. Het laatste cijfer is 4. (1p.) Gevonden getal = ………………. 9. Kleur één derde van de zeshoek lichtblauw. (1p.) Zoek eerst het middelpunt. Naam: ……………………………………………………………………………………….…….. Nr.: ………… Proef getallenkennis - 2 Klas 6C, 14/10/03 10. Het gestreept deel moet één zesde zijn van de totale oppervlakte. Welke tekening is juist? Omkring de letter. (1p.) 11. Het hoeveelste deel van het totaal aantal stippen zijn binnen de kromme ? (1p.) A. 3/4 B. 2/3 C. 1/2 D. 5/6 E. 6/4 12. Welke breuk van het geheel vormen de zwarte bolletjes ? Omkring de letter. A. 5/8 B. 3/5 C. 3/8 D. 1/6 E. 5/2 (1p.) 13. Omcirkel de breuken die gelijk zijn aan 0,84. Cijfer op de ommezijde! 84/10 588/700 21/75 42/50 84/100 (3p.) 0,848 Naam: ……………………………………………………………………………………….…….. Nr.: ………… Proef getallenkennis - 3 Klas 6C, 14/10/03 14. Zet volgende breuken om in een kommagetal. Vereenvoudig eerst waar het kan of zet om naar 10-delige breuk. Cijferend delen waar nodig! Rangschik! (6p.) A = 5/4 B = 11/80 C = 36/120 D = 19/125 E = 21/3 …………….. …………….. …………….. …………….. …………….. van klein naar groot …………… < …………… < …………… < …………… < …………… (noteer enkel de letters in kapitalen) 15. Verschuif in het getal 45,9 de komma één rang naar rechts. Wat is het verschil tussen het oorspronkelijke en het nieuw gevormde getal? Reken hieronder uit. (1p.) 16. Welk van de volgende getallen zijn geen deler van 72 ? Omcirkel ze. hulp 4 17. {del (3p.) 72} = {……………………………………………………………………..} 12 24 6 168 0 144 Schrijf in een kommagetal: driehonderdenzesenzestig duizendsten. 72 (1p.) ………………………………………………………………………………………………… 18. Welke breuk duidt het verschil aan tussen 7/3 en 9/8. Reken hieronder uit. (1p.) ………………………………………………………………………………………………… 19. Hieronder staan 4 staafjes van 5 cm lengte getekend. Van welk staafje is 40 % van de lengte niet gearceerd ? Omkring de letter. (1p. ) 20. Omkring ALLE getallen die deelbaar zijn door 125 (rest = 0). Cijfer indien nodig! 25 1125 325 875 675 450 525 512 2375 (3p.) 1025 Naam: ……………………………………………………………………………………….…….. Nr.: ………… Proef getallenkennis - 4 Klas 6C, 14/10/03 21. Rangschik van groot naar klein. Noteer enkel de letters. Schrijf boven iedere breuk eventueel eerst het bijhorende kommagetal zodat je beter kan vergelijken. (1p.) ……………….. ……………….. ……………….. ……………….. ……………….. A = 35/50 B = 25/40 C = 100/125 D = 450/500 E = 21/25 ……………*……………*……………*……………*…………… 22. Als we 15 % korting krijgen op b.v. 1400 euro, dan moet ik die 1400 euro (1p.) vermenigvuldigen met ………………. (kommagetal !) om de echte prijs te kennen. 23. Hieronder staat een lijnstuk van 15 cm (1/1 = 100%). Verdeel eerst in 15 gelijke delen. Noteer dan de volgende waarden op de juiste plaats. Gebruik verticale streepjes. (1p.) 2/5 24. 2/10 2/3 Als we nog 21 % BTW betalen op een wagen met een basisprijs van 9900 euro, dan moet ik ……………………………. euro betalen. Reken hieronder uit. (1p.)