WAAROM FILOSOFIE? Antoon Van den Braembussche De vraag naar het waarom van de filosofie is al een vorm van wijsbegeerte, en dus ligt een belangrijk deel van het antwoord al besloten in de vraag zelf! Dit komt omdat het antwoord - of beter: de richting van ons onderzoek – namelijk heel schatplichtig is aan wat we verstaan onder het woord waarom. Bedoelen we hier met waarom ‘wat is het nut van de filosofie?’. Of bedoelen we eerder ‘wat is de waarde van de filosofie?’. Andere mogelijke varianten zijn: ‘wat is de reden dat we überhaupt filosofie bedrijven?’ , ‘Wat voegt de wijsbegeerte toe aan andere menselijke activiteiten?, ‘Wat is de zin van de filosofie?’, ‘Waarom hebben wij nood aan filosofie?’, ‘Wat is de eigen aard van de filosofie?’. Zelfbevraging Het is merkwaardig dat een nadere bezinning op het woord waarom onmiddellijk ook de vraag impliceert naar het wat van de filosofie. Het is alsof een antwoord op het waarom van de filosofie tevens niets anders kan doen dan ook de eigen aard van filosofie te verhelderen. Meer nog, het is de voorafgaande opvatting over wat filosofie is (of zou moeten zijn) die tevens het waarom bepaalt en die dus de richting van ons onderzoek verder zal bepalen! Deze vreemde kringredenering ligt ook al besloten in het feit dat het nadenken over de vraag ‘waarom filosofie?’ hoe dan ook al een wijsgerige activiteit is, een activiteit die dus minstens al de filosofie vooronderstelt. Hier stuiten we al meteen op het geheel eigen karakter van de filosofie: de zelfbevraging. De zelfbevraging is het hart van de filosofie. In geen enkele discipline is daarom de vraag naar het waarom van de eigen discipline nog steeds zo actueel, cruciaal en fundamenteel. Het ‘nut’ van de filosofie: een paradox Scheikundigen zullen zich niet zo snel afvragen ‘waarom scheikunde?’ tenzij in termen van nut en rendement. Niet zelden vallen filosofen overigens in dezelfde valkuil en pogen zij dan het nut van de filosofie te bewijzen door erop te hameren dat zij de intellectuele en vooral kritische vermogens aanscherpt, waardoor filosofen zich zelfs op de arbeidsmarkt niet 1 onbetuigd laten. Op sommige websites van filosofie-opleidingen wordt de filosofie als het middel bij uitstek geprezen om jonge mensen erop voor te bereiden om op een verantwoordelijke wijze te participeren aan het openbare leven. Dit mag al een troost zijn voor verontruste ouders, het geeft nauwelijks iets prijs van het ‘nut’ van de filosofie. In zijn beroemde Der Streit der Fakultäten brak Kant een lans voor de noodzaak aan een filosofische faculteit. Naast de drie hogere faculteiten - de theologische, juridische en medische faculteit – was er in de toenmalige Pruisische context een lagere faculteit voorzien, namelijk de filosofische. De filosofische faculteit is, zo betoog Kant, de enige faculteit waarin de waarheidsaanspraken van de hogere faculteiten op hun redelijke geloofsbrieven worden bevraagd. Niet de filosofie heeft een legitimering nodig, maar de hogere faculteiten: ‘Auf einer Universität muss aber auch eins solches Department gestiftet, d.i. muss ein philosophische Fakultät sein. In Ansehung der drei obern dient sie dazu, sie zu kontrollieren und ihnen eben dadurch nützlich zu werden, weil auf Wahrheit (der wesentlichen und ersten Bedingung der Gelehrsamkeit überhaupt) alles ankommt; die Nützlichkeit aber, welche die oberen Fakultäten zum Behuf der Regierung versprechen, nur ein Moment vom zweiten Range ist’ (Kant, Werke in Sechs Bänden, Darmstadt, VI, 290). Merk op hoezeer Kant op paradoxale wijze het ‘nut’ van de filosofie omschrijft: enerzijds wordt zij juist dankzij haar waarheidscontrole ‘nuttig’ (nützlich) voor de hogere faculteiten en anderzijds vooronderstelt juist deze waarheidscontrole dat de ‘nuttigheid’, die de hogere faculteiten ten behoeve van de regering beloven, enkel (!) een ogenblik terzijde wordt geschoven. In feite hebben we hier te maken met een levensgrote paradox: filosofie is onnuttig en juist daarom is ze nuttig. Het is juist in haar onmiddellijke onbruikbaarheid dat de relevantie van de filosofie schuilgaat, dat zij hoe dan ook mogelijk is.. Metakarakter In feite is een dergelijk nut van de filosofie geen antwoord op de vraag naar het waarom van de filosofie Het zegt hooguit iets over haar maatschappelijke bruikbaarheid. Het maken van dit onderscheid is ook een mooie illustratie van het waarom van de filosofie. Filosofie is niet enkel zelfbevraging, maar überhaupt altijd een bevraging van reeds bestaand 2 denken, reeds bestaand taalgebruik, een reeds bestaand vertoog. Filosofie is dus niet enkel of zomaar een analytische verheldering, maar heeft altijd een onverholen metakarakter: zij stelt vragen over het denken. Zij belichaamt een denken over het denken. Een vertoog over het vertoog: een metavertoog Dankzij het metakarakter kan filosofie over alles en nog wat vragen stellen. Zij kan vragen stellen over de voorwaarden van correct redeneren, over de vooronderstellingen van de wetenschappen - van fysica via geschiedenis tot en met de theologie - over de natuur van het bewustzijn, de aard van de herinnering of de esthetische ervaring. Dit metakarakter maakt dat het aantal vragen die de filosofie kan stellen in beginsel oneindig zijn. De filosofie is daarom niet materieel maar enkel formeel begrensd! Merk op: ook dit is opnieuw een meta-uitspraak en alleen al daarom een onvervalste wijsgerige uitspraak. Je zou zelfs kunnen spreken van een meta-uitspraak over een meta-activiteit, of, met andere woorden, een filosofische uitspraak over de filosofie. Hoe zit het nu met de formele begrenzing van de filosofie? In negatieve zin kan je zeggen dat wijsgerige uitspraken niet vatbaar zijn voor empirische controle. Dus de eigen aard van de filosofie is dat zij vragen stelt of stellingen verdedigt die niet op empirische gronden beslist kunnen worden. Soms zouden we moeten zeggen, die nog niet empirisch beslist kunnen worden, want wijsgerige bespiegelingen kunnen ook anticiperen op later empirisch onderzoek. Nu is het wel zo dat met de verwetenschappelijking van ons wereldbeeld heel wat wijsgerige vraagstukken in het verlengde van het wetenschappelijk onderzoek liggen, zelfs een vrij grondige kennis van dit onderzoek veronderstellen, maar soms loopt de filosofie ook vooruit op de wetenschap. Dus het beroemde beeld van filosofie als de uil van Minerva klopt niet helemaal, zo denk ik. Vaak draagt de filosofie, om een beeld van Kant te gebruiken, als dienstmaagd de sleep van de vrouw des huizes achterna, soms echter draagt ze de fakkel voor. Wezens- en zinvragen Het metakarakter van de filosofie verdraagt zich zeer goed met de huidige academische filosofie, vooral als onderzoek naar de vooronderstellingen van wetenschappelijke kennis. Toch is dit slechts een deel van de filosofie. We kunnen het metakarakter heel breed interpreteren, wat we hierboven enigermate hebben gedaan toen we vragen naar de natuur van het bewustzijn en de aard van de herinnering als voorbeelden gaven van meta-vragen. In dit 3 geval wordt het meta-karakter niet zozeer opgevat in de zin van een metatheorie, een kennistheorie, een onderzoek in de tweede graad, maar als een onderzoek in de eerste graad, maar met die kantekening dat het hier om vragen gaat over de totaliteit, de natuur, de aard, het wezen, de zin, het bestaan. Het gaat ditmaal niet zozeer om vragen over maar om vragen aan gene zijde van elke waarneembare kennis. Je kan ook zeggen: vragen die de mogelijkheden, of de beperkingen, van empirisch onderzoek overstijgen. De filosofie stuit hier ook op de limieten van het denkbare of het zegbare en moet zelfs bereid zijn om, zoals de beroemde Japanse Zen-filosoof Dōgen het uitdrukte, ‘het niet-denken te denken’. De passie van het denken Vanuit dit oogpunt wordt filosofie in alle opzichten een uitdrukking van een menselijk meta-bewustzijn, het zelfbewustzijn, wellicht het voornaamste verschil tussen mens en dier. Dit uit zich in typische vragen die met dit zelfbewustzijn samenhangen, zoals ‘Wat is de zin van het leven?’, ‘Wat is de aard van geluk?’ , ‘Hoe moet ik handelen?’, ‘Wat is het wezen van de kunst?’, ‘Wat is de essentie van religie?’. Het zou hierbij zeer verkeerd zijn de filosofie als een zuiver rationele activiteit op te vatten, zoals zo vaak wordt gedaan. Filosofie is een denken, inderdaad, maar indien het niet langer gevoed wordt door het gevoel, de intuïtie, de passie, de liefde voor de wijsheid (philosophia!) of soms gewoonweg het plezier van het denken, dan verliest de filosofie iets heel wezenlijks. Maar ook dit is een vorm van zelfbevraging, een vorm van meta-reflectie, een wezensuitspraak en dus een vorm van filosofie… 4