Proefkatern Spelling in beeld

advertisement
Proefkatern Spelling in beeld
In dit katern vindt u onderdelen uit de materialen van Spelling in beeld, groep 5:
1 Handleiding b1: algemene gedeelte en lesbeschrijvingen bij blok 4
2 Werkboek b1: introductiepagina’s en blok 4
3 Uitlegkaarten b: uitlegkaarten bij blok 4
4 Kopieerboek b: kopieerbladen bij blok 4, dictee- en registratiebladen
Met dit katern krijgt u zicht op hoe Spelling in beeld werkt. De materialen stellen u in staat
lessen van blok 4 uit te proberen in uw groep. Blok 4 bestaat uit 6 lessen die aan het einde
van het eerste halfjaar van groep 4 worden aangeboden. Zwijsen geeft u toestemming om
voor het uitproberen kopieën te maken uit dit katern.
Herhalingstaak 1 (Spellingspoor) en 2 (Computerprogramma Spelling in beeld) zijn niet bijgevoegd. Spellingspoor is een leerspel dat als herhalingstaak elk blok terugkomt. Met het
Computerprogramma Spelling in beeld kunnen leerlingen spellingcategorieën oefenen die
aan de orde zijn in de blokken. Meer informatie over Spellingspoor en het Computerprogramma Spelling in beeld vindt u op: www.taalinbeeld.nl.
Heeft u nog vragen, neem dan contact op met Zwijsen Klantenservice: 013-583 88 88
of [email protected]. Wij wensen u en uw leerlingen veel (leer)plezier met
Spelling in beeld!
Handleiding b1
1
AH HE
Paul Stapel
H@
E
J
JC
1L
Zwijsen
>AA
handleiding b1
hl
inhoud
algemene handleiding
Aan de slag met Spelling in beeld
Uitgangspunten
Kenmerken
Opbouw methode
Activiteiten
Organisatie
Differentiatie en zorgverbreding
Toetsing en evaluatie
Materialen
Leerstof
Leerstofoverzicht
Handleiding online
3
3
4
4
5
6
7
8
9
10
12
12
blok 1 omgeving
Overzicht spellingcategorieën blok 1
Basislessen 1-5
Signaaldictee
Herhalingsles (les 6)
Controledictee
Herhalingstaken en plustaken
14
16
21
22
23
24
blok 2 natuur
Overzicht spellingcategorieën blok 2
Basislessen 1-5
Signaaldictee
Herhalingsles (les 6)
Controledictee
Herhalingstaken en plustaken
26
28
33
34
35
36
blok 3 reizen
Overzicht spellingcategorieën blok 3
Basislessen 1-5
Signaaldictee
Herhalingsles (les 6)
Controledictee
Herhalingstaken en plustaken
38
40
45
46
47
48
Overzicht spellingcategorieën blok 4
Basislessen 1-5
Signaaldictee
Herhalingsles (les 6)
Controledictee
Herhalingstaken en plustaken
50
52
57
58
59
60
Colofon
62
pell
2
in
-S
blok 4 gevoel
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
algemene handleiding
Aan de slag met Spelling in beeld
Een overzicht van alles wat u moet weten
U gaat werken met Spelling in beeld. Deze handleiding helpt u om
snel met de methode aan de slag te gaan. Daartoe wordt in een
beperkt aantal pagina’s de belangrijkste informatie gegeven die u
nodig heeft. Alle overige gegevens over de methode, waaronder meer
uitgebreide onderdelen die bij deze handleiding horen, vindt u op
de website www.spellinginbeeld.nl. Hebt u vragen, opmerkingen
of suggesties, dan kunt u hiermee ook terecht op de website. Hoe
meer informatie wij van u krijgen, hoe beter wij in staat zijn om de
methode mee te laten groeien met uw wensen en verwachtingen.
Overzicht
Spelling in beeld bestaat uit vijf delen. Het onderstaande schema
geeft aan welk deel bestemd is voor welke jaargroep van het reguliere basisonderwijs. Op andere typen (basis)scholen kunt u ervoor
kiezen de leerstof op een andere manier te verdelen.
Deel
a (a1 en a2)
b (b1 en b2)
c (c1 en c2)
d (d1 en d2)
e (e1 en e2)
Jaargroep
4
5
6
7
8
De uitgangspunten van Spelling in beeld
Bij de samenstelling van Spelling in beeld zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
• Spelling is een vaardigheid die ten dienste staat van de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.
• Spelling is een belangrijke voorwaarde voor de schrijfvaardigheid.
Hoe minder aandacht de verzorging van spelling en interpunctie
kost, hoe meer tijd en aandacht mensen kunnen besteden aan
de inhoud en het formuleren van teksten. Daarbij kan voldoende
spelvaardigheid mensen het zelfvertrouwen verschaffen dat ze
nodig hebben wanneer ze zich schriftelijk uitdrukken.
Goede spellers zien meestal het verschil tussen taal en spelling
en kunnen daarmee het belang van een goede spelvaardigheid
in het juiste, relatieve perspectief plaatsen. Zwakke spellers
hebben echter vaak de neiging om spelling als het belangrijkste
onderdeel van taal te zien. Zij verwarren spelling zelfs vaak met
taal. Een slechte spelvaardigheid kan leiden tot gevoelens van
tekortschieten. Ook in dat opzicht is het van belang dat alle
leerlingen op de basisschool de gelegenheid krijgen een goede
spelvaardigheid te ontwikkelen.
• Het Nederlandse spellingsysteem is voor leerlingen niet eenvoudig te doorgronden. Toch heeft het een beperkte omvang.
Daarom kan het spellingonderwijs gestalte krijgen in een relatief
beperkte lestijd. Bij de samenstelling van Spelling in beeld zijn
daarom per week twee lessen van ongeveer 30 minuten ingepland. Daarbij komt eens per vier weken de afnametijd voor het
controledictee en eventueel de tijd voor facultatieve onderdelen
als Activiteiten voor tussendoor en eens per vier weken een signaaldictee.
• Het Nederlandse spellingsysteem is in beginsel een overzichtelijk
systeem. Daardoor is het mogelijk het onderwijs in dat spellingsysteem te baseren op de organisatievorm zelfstandig leren.
De meeste leerlingen kunnen zich zo een goede spelvaardigheid
eigen maken. Maar niet voor alle leerlingen is zelfstandig leren
de meest geschikte manier om te leren spellen. Voor leerlingen
voor wie zelfstandig leren minder geschikt is, staan daarom in
de lesbeschrijvingen voldoende aanwijzingen om begeleid leren
mogelijk te maken.
• Voor de meeste leerlingen is de organisatievorm zelfstandig leren
geschikt. Leerlingen nemen zelfstandig de instructie door en
verwerken die ook zelfstandig. Ze kijken in week 3 van ieder blok
het eigen signaaldictee na, zodat zij zich ervan bewust worden
met welke spellingcategorieën zij nog moeite hebben. Hoewel de
leerlingen hierdoor een gevoel van verantwoordelijkheid voor hun
eigen leerproces ontwikkelen, blijft u de vinger aan de pols houden. Aan de hand van het controledictee aan het eind van ieder
blok, kunt u makkelijk constateren welke leerlingen onvoldoende
profiteren van zelfstandig leren en op basis daarvan maatregelen
nemen.
• In de spellinglessen van Spelling in beeld kunnen verschillende
organisatievormen gehanteerd worden. Het is mogelijk dat leerlingen (individueel of in tweetallen) zelfstandig leren. Maar
Spelling in beeld is ook geschikt voor begeleid leren. Doordat de
organisatievorm zelfstandig leren met Spelling in beeld mogelijk
is, is de methode zeer geschikt voor het gebruik in combinatiegroepen. Spelling in beeld spreekt geen voorkeur uit voor een
organisatievorm van de spellinglessen. Het streven is verschillende organisatievormen mogelijk te maken. Zo hebben leerkrachten
de vrijheid de organisatie van de lessen af te stemmen op hun
eigen situatie. Leerkrachten die de voorkeur geven aan begeleid
leren kunnen met de methode goed uit de voeten. Maar ook zij
profiteren van de mogelijkheden voor zelfstandig leren, bijvoor-
pell
3
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
• Bij het samenstellen van de spellingcategorieën is ernaar
gestreefd zo veel mogelijk frequente woorden te kiezen, die de
leerlingen gebruiken in eigen taaluitingen en schriftelijk schoolwerk. Zo wordt spelling een functionele activiteit.
-S
hl
g-
in
hl
algemene handleiding
beeld in situaties waarin door onvoorziene omstandigheden een
begeleide les geen doorgang kan vinden.
• Spelling in beeld is cursorisch opgezet. De opklimmende moeilijkheidsgraad van de aangeboden woorden is het uitgangspunt
geweest voor de samenstelling van de lessen. In de lessen zit
een thematisch aspect, dat vooral in de introductieopdracht van
elke les zichtbaar wordt. Het gaat hierbij om tien overkoepelende
thema’s die elk jaar op hetzelfde moment terugkeren.
• Spelling in beeld richt zich zowel op het spellingproduct als op
het spellingproces. Het is belangrijk dat de leerlingen zo veel
mogelijk woorden correct kunnen spellen. Maar het is evenzeer
belangrijk dat zij een goede aanpak (strategie) leren om tot de
juiste spelling van woorden te komen. Zo werkt de methode aan
het spellingbewustzijn van de leerlingen.
Daarnaast is het ook essentieel om aan het zogenaamde spellinggeweten te werken. Daarbij gaat het niet alleen om de spelvaardigheid
zelf, maar ook om de wil die spelvaardigheid in teksten en ander
schriftelijk werk toe te passen. Een bekende manier om het spellinggeweten van leerlingen te bevorderen, is hen regelmatig teksten te laten schrijven die door anderen gelezen zullen worden.
• Spelling in beeld speelt in op verschillen tussen leerlingen. Voor
goede spellers zijn er mogelijkheden aan de slag te gaan met
differentiatiemateriaal.
• Naast Spelling in beeld verschijnt Taal in beeld. Ook met deze
taalmethode is de organisatievorm zelfstandig leren mogelijk. De
thema’s van Spelling in beeld komen overeen met de thema’s van
Taal in beeld. Spelling in beeld is uitstekend los van de methode
Taal in beeld te gebruiken.
Leerlingen die aan het eind van een blok in het controledictee
voldoende scoren, gaan aan de slag met differentiatiemateriaal
uit Taalmaker. Taalmaker past zowel bij Spelling in beeld als bij
Taal in beeld. U kunt Taalmaker ook inzetten wanneer u met een
andere taalmethode werkt.
De kenmerken van Spelling in beeld
Spelling in beeld heeft drie belangrijke kenmerken. Het pakket is
compleet, compact en flexibel.
Compact
Spelling in beeld is een compacte methode. Zowel het aantal lessen als het aantal schoolweken dat nodig is om het programma
uit te voeren, is beperkt gehouden. Hierdoor hoeft u als leerkracht
geen tijdsdruk te ervaren. Voor de leerlingen is er voldoende tijd
beschikbaar om de leerstof goed op te nemen en toe te passen.
Verder is ook in de hoeveelheid materialen terug te zien dat de
methode compact is. Er is een duidelijke keuze gemaakt voor een
overzichtelijk pakket.
Flexibele organisatievorm
Spelling in beeld is een flexibele methode. Leerlingen verschillen,
leerkrachten verschillen, scholen verschillen en omstandigheden
verschillen. Spelling in beeld houdt rekening met deze verschillen
door diverse organisatievormen mogelijk te maken. Zo kunt u interactief met de hele groep aan de slag gaan, maar u kunt ook alle
onderdelen van het programma door de leerlingen zelfstandig laten
uitvoeren. U kunt de leerlingen daarbij individueel laten werken of
laten samenwerken met andere leerlingen. Doordat de spellingactiviteiten geschikt zijn voor diverse organisatievormen, hoeft u niet
te kiezen tussen interactief onderwijs of zelfstandig leren. U kunt
met Spelling in beeld de kracht van beide vormen combineren. U
bepaalt in welke mate u de leerlingen direct begeleidt of meer
zelfstandig aan de slag laat gaan. Maar uiteindelijk werken de leerlingen wel aan dezelfde lessen. De organisatie van de lessen blijft
daardoor overzichtelijk en uitvoerbaar.
De opbouw van Spelling in beeld
Jaarprogramma
Spelling in beeld biedt een jaarprogramma voor 34 schoolweken,
opgebouwd uit acht blokken van vier weken. Na de blokken 4 en
8 is er een zogenaamde breekweek. Deze weken kunnen gebruikt
worden als uitloopweken en als weken om op een andere manier
met spelling bezig te zijn.
Algemene opbouw van een eenheid
Een blok bestaat uit vier weken. Per week zijn er twee lessen. De
eerste drie weken van ieder blok bestaan uit de basislessen. Deze
zes lessen zijn opgenomen in het werkboek. In de eerste vijf lessen
wordt telkens één spellingcategorie aangeboden en ingeoefend. Les
6 van ieder blok is een herhalingsles. Daarin wordt de leerstof van
het blok herhaald. Ook wordt aandacht besteed aan spellingcategorieën uit voorgaande blokken. Aan het einde van de derde week
of in het begin van de vierde week neemt u een controledictee af.
pell
4
in
-S
Compleet
Spelling in beeld is een complete methode, omdat het programma
alle leerstof aanbiedt die u als school op basis van de kerndoelen geacht wordt aan te bieden. Bij de ontwikkeling van Spelling
in beeld is uitdrukkelijk rekening gehouden met de kerndoelen
Nederlandse taal, zoals die door de overheid zijn vastgesteld. Een
school die werkt met Spelling in beeld is er dus van verzekerd dat
het onderwijsaanbod van de methode correspondeert met de spellingleerstof die genoemd wordt in de kerndoelen Nederlandse Taal.
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
algemene handleiding
Aan de hand daarvan kunt u vaststellen welke leerlingen de doelen
van het blok bereikt hebben en welke nog niet. De leerlingen die
de doelen wel bereikt hebben, gaan in week 4 aan de slag met
plustaken (verdiepingsstof), waarin ze leerkrachtonafhankelijk hun
geleerde kennis, vaardigheden en strategieën op het gebied van
taal en spelling toepassen en uitbouwen. De leerlingen die de doelen van het blok nog niet bereikt hebben, krijgen in de vierde week
herhalingstaken waarin ze de leerstof die ze nog niet beheersen,
nogmaals aangeboden krijgen. Extra instructie en begeleide verwerking zijn hierbij het uitgangspunt.
De opbouw van deel b1 en b2
Het schema onder aan deze pagina geeft de opbouw van het programma van de delen b1 en b2 weer. In dit voorbeeld geeft u uw
spellinglessen op dinsdag en vrijdag.
Deel b1 bestaat uit blok 1 tot en met 4 van het jaarprogramma.
Ieder blok bestaat uit acht lessen. Per week zijn er twee spellinglessen. Dat is exclusief het facultatieve signaaldictee na les 5 en het
controledictee na les 6. Tijdens de twee spellinglessen in week 4
week deel blok weekprogramma
dag 1 dag 2 dag 3
dag 4
1
b1
blok 1
sp
2
blok 1
sp
3
blok 1
sp
signaaldictee
(facultatief)
4
blok 1 controle- h / p
dictee
5
blok 2
sp
6
blok 2
sp
7
blok 2
sp
signaaldictee
(facultatief)
8
blok 2 controle- h / p
dictee
9
blok 3
sp
10
blok 3
sp
11
blok 3
sp
signaaldictee
(facultatief)
12
blok 3 controle- h / p
dictee
13
blok 4
sp
14
blok 4
sp
15
blok 4
sp
signaaldictee
(facultatief)
16
blok 4 controle- h / p
dictee
17
breekweek
dag 5
sp
sp
sp
h/p
sp
sp
sp
h/p
sp
sp
sp
h/p
sp
sp
sp
h/p
gaan de leerlingen die onvoldoende scoren op het controledictee,
aan de slag met de herhalingstaken. De overige leerlingen gaan aan
de slag met plustaken.
Deel b2 bevat de blokken 5 tot en met 8 van het jaarprogramma.
Dit deel heeft dezelfde opbouw als deel b1.
De activiteiten in Spelling in beeld
Woorden van de week en Extra woorden
Boven iedere les staat de doelstelling geformuleerd.
In iedere les krijgen de leerlingen zes woorden aangeboden. In les
2 en les 4 van ieder blok gaat het daarbij om zes weetwoorden die
de leerlingen door inprenting moeten onthouden.
In les 1, 3 en 5 van ieder blok worden ook zes woorden (klankwoorden of regelwoorden) aangeboden. Maar de les is er niet
op gericht dat de leerlingen deze zes woorden uit hun hoofd
leren. De woorden zijn voorbeeldwoorden voor een bepaalde
spellingcategorie.
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
b2
blok 5
blok 5
blok 5
sp
sp
sp
blok 5 controle- h / p
dictee
blok 6
sp
blok 6
sp
blok 6
sp
blok 6 controle- h / p
dictee
blok 7
sp
blok 7
sp
blok 7
sp
blok 7 controle- h / p
dictee
blok 8
sp
blok 8
sp
blok 8
sp
sp
sp
sp
signaaldictee
(facultatief)
h/p
sp
sp
sp
signaaldictee
(facultatief)
h/p
sp
sp
sp
signaaldictee
(facultatief)
h/p
sp
sp
sp
signaaldictee
(facultatief)
33
blok 8 controle- h / p
dictee
34
breekweek
sp = instructie en verwerking spellingcategorieën
h/p = herhalingstaken/ plustaken
h/p
pell
5
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
-S
jaarplanning deel b1 en b2
g-
in
hl
algemene handleiding
De instructie is erop gericht dat de leerlingen het spellingprobleem
van die categorie herkennen zodat ze deze zes woorden, maar ook
andere woorden van die categorie correct kunnen schrijven.
Het oefenen van deze toepassingsvaardigheid gebeurt onder
andere tijdens de Activiteiten voor tussendoor. Dat zijn korte klassikale oefenmomenten buiten de spellinglessen. Daarin vervangen
de leerlingen de woorden van de week op het bord door woorden
van dezelfde categorie. Deze Activiteiten voor tussendoor nemen niet
meer dan enkele minuten in beslag.
Didactische fasering
De lessen in Spelling in beeld hebben een vaste opbouw.
De lesfasen zijn: introductie, instructie, verwerking en evaluatie/
reflectie. Deze onderdelen zijn voor de leerlingen vertaald in de volgende begrippen: Op verkenning, Uitleg, Aan de slag en Terugkijken.
Deze begrippen geven de leerlingen greep op hun eigen leerproces.
Aan de hand daarvan kunnen zij op een effectieve en efficiënte
manier de leerstof zelfstandig doorwerken. De verschillende lesfasen worden hieronder toegelicht.
Op verkenning
Hierin wordt het spellingprobleem dat in de les aan de orde is,
geplaatst in een herkenbare, alledaagse context. Het is een verkennende en introducerende opdracht.
Uitleg
De fase Uitleg is het instructiemoment in de les. Hierbij maken
de leerlingen gebruik van een uitlegkaart, waarop de instructie
is weergegeven. Ze kunnen zelfstandig de uitleg op de kaart doornemen. Het is uiteraard ook mogelijk dat ze de uitlegkaart onder
uw begeleiding doornemen.
Bij de uitleg wordt vanaf het begin de klanknotatie /aa/ gebruikt.
Activiteiten voor tussendoor
In de handleiding wordt de suggestie gegeven op dagen waarop u
geen spellinglessen geeft, regelmatig enkele minuten met de woorden van de week te oefenen. Schrijf de woorden van de week op
het bord. Laat de leerlingen die woorden in een kort mondeling lesmoment vervangen door andere woorden van dezelfde spellingcategorie. Laat enkele leerlingen daarbij hun keuze toelichten. Zo werkt
u aan transfer: het toepassen van de leerstof op andere woorden.
De organisatie van Spelling in beeld
Zelfstandig leren, samenwerkend leren en begeleid leren
Spelling in beeld maakt verschillende organisatievormen gelijktijdig
mogelijk. De methode is namelijk zo opgezet dat u als leerkracht
kunt bepalen welke leerlingen zelfstandig (individueel of op basis
van samenwerkend leren) aan de slag gaan en welke leerlingen
onder begeleiding (klassikaal of in een groepje onder uw leiding)
aan de opdrachten gaan werken. U kunt alle leerlingen zelfstandig
laten werken, alle leerlingen begeleid laten werken of een tussenvorm kiezen.
Alle lessen zijn zo opgezet dat ze geschikt zijn voor zelfstandig
leren. Leerlingen kunnen daardoor zelfstandig alle introductie-,
instructie-, verwerkings- en reflectieopdrachten maken. Maar niets
verplicht u om de leerlingen de les zelfstandig te laten doorlopen.
U kunt er op basis van dezelfde leeractiviteiten ook voor kiezen om
de les gezamenlijk op een interactieve manier door te werken.
Alle leerlingen doorlopen dezelfde opdrachten en gebruiken dezelfde
materialen, ongeacht de organisatievorm. Dit betekent dat de lessen
voor u als leerkracht makkelijk te organiseren zijn. U bepaalt zelf in
welke mate er sprake is van mondelinge interactie tijdens de les en
u kunt er per les voor kiezen om die te beperken.
Omdat alle leerlingen aan dezelfde opdrachten werken, kunt u bij de
introductie van de les en de reflectie op de les de hele groep aanspreken, ook als de meeste leerlingen bezig zijn met zelfstandig leren.
Omdat alle antwoorden in de antwoordenboekjes staan, heeft u de
mogelijkheid om de leerlingen hun eigen werk na te laten kijken.
pell
6
in
-S
Aan de slag
In de fase Aan de slag verwerken de leerlingen de instructie.
De leerlingen maken opdrachten op:
• fonologisch niveau: opdrachten met de klanken van woorden,
waaronder rijmopdrachten;
• morfologisch niveau: opdrachten over samenstellingen, voor- en
achtervoegsels van afleidingen, werkwoorduitgangen;
• syntactisch niveau: opdrachten binnen het zinsverband, bijvoorbeeld met woorden die op twee manieren geschreven kunnen
worden;
• orthografisch niveau: opdrachten gericht op het inprenten van de
schrijfwijze van woorden, waaronder invuloefeningen en rubriceeroefeningen.
Daarnaast zijn in de fase Aan de slag meestal speelse werkvormen opgenomen, zoals rebussen, puzzels en opdrachten met geheimschrift.
Terugkijken
De vierde fase is Terugkijken. Hierbij reflecteren de leerlingen op de
les. De centrale vraag hierbij is: ‘Wat heb ik geleerd?’ De opdracht
houdt altijd verband met het lesdoel dat boven de les staat vermeld. De opdracht is steeds een geschikt aanknopingspunt voor een
mondelinge evaluatie van de les, ook als de leerlingen zelfstandig
hebben gewerkt. In deze fase wordt de leerlingen regelmatig
gevraagd verkeerd gespelde woorden door te strepen. Wanneer verkeerd gespelde woorden zijn afgedrukt, zijn ook steeds de correct
gespelde woorden opgenomen.
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
algemene handleiding
Spelling in beeld in combinatiegroepen
Alle lessen in Spelling in beeld zijn in beginsel geschikt voor zelfstandig leren. Hierdoor is de methode zeer geschikt voor het gebruik
in combinatiegroepen of stamgroepen. De leerlingen kunnen leerkrachtonafhankelijk aan de opdrachten werken. Daardoor kunt u
bepalen welke leerlingen u op welk moment intensiever begeleidt.
U kunt zich richten op die leerlingen die uw hulp het hardst nodig
hebben, onafhankelijk van de jaargroep waarin ze zitten.
Differentiatie en zorgverbreding in
Spelling in beeld
Met Spelling in beeld heeft u veel mogelijkheden om te differentiëren.
Met de differentiatiematerialen Taalmaker, Spellingspoor en het computerprogramma Spelling in beeld heeft u volop mogelijkheden om te
differentiëren en iedere leerling adaptief onderwijs te bieden.
Hieronder staan de belangrijkste mogelijkheden.
Differentiatie naar begeleidingsbehoeften
Bij alle lessen kunt u differentiëren in de intensiteit van de begeleiding die u geeft. Veel leerlingen kunt u met een gerust hart
zelfstandig laten werken, terwijl u andere leerlingen juist veel
instructie en begeleiding wilt bieden.
In de handleiding worden onder het kopje Begeleid leren steeds
suggesties gegeven voor interactieve begeleiding. De leerlingen die
hier minder behoefte aan hebben, laat u zelfstandig werken. Dit
kan in de vorm van individueel of samenwerkend leren.
Voorinstructie (preteaching)
Onder differentiatie naar begeleidingsbehoeften valt ook voorinstructie
(preteaching). Die is voornamelijk geschikt voor twee groepen leerlingen: leerlingen met een beperkte woordenschat en leerlingen die door
een diepere oorzaak structureel moeite hebben met spelling.
Leerlingen met een beperkte woordenschat profiteren ervan als zij
voorafgaand aan de les instructie krijgen over de betekenis van de
woorden van de week en de extra woorden.
Sommige leerlingen hebben door een diepere oorzaak moeite met
spelling. De oorzaak kan dyslexie of dysorthografie zijn. Door deze
leerlingen voorinstructie te geven, bereikt u dat zij de uitleg tijdens
de lessen herkennen en de stof daardoor gemakkelijker opnemen
en verwerken. Hierbij kunt u de kopieerbladen extra oefening in
Kopieerboek b gebruiken.
Niveaudifferentiatie in week 4: herhalingstaken en plustaken
In het begin van de vierde week van ieder blok maken de leerlingen
een controledictee. Aan de hand daarvan stelt u vast welke leerlingen de doelen van de eenheid bereikt hebben. Leerlingen die de
doelen nog niet bereikt hebben, krijgen in de vierde week herhalingstaken. De andere leerlingen gaan aan de slag met plustaken.
Herhalingstaken
Herhalingstaken bieden instructie en verwerking, gericht op één spellingcategorie. Leerlingen die tijdens de controletoets een spellingcategorie nog niet blijken te beheersen, komen hiervoor in aanmerking.
U kunt deze leerlingen zelfstandig of interactief met de spellingcategorie laten oefenen.
Met het Computerprogramma Spelling in beeld b kunnen de leerlingen zelfstandig aan de slag. Het heeft dezelfde leerstofopbouw als
de rest van de methode. De leerlingen krijgen uitleg in geschreven
en gesproken vorm, ze oefenen met aantrekkelijke spellen, ze worden getoetst door middel van dictees en krijgen op basis van de
resultaten verlengde instructie en extra oefening.
Met het leerspel Spellingspoor kunt u een groepje leerlingen over
een spellingcategorie interactieve herinstructie geven en begeleide
verwerking bieden. De leerlingen voeren op een spelbord een aantal instructieactiviteiten uit, die ze vervolgens verwerken. De herhalingstaak Spellingspoor is in beginsel een begeleide activiteit.
U kunt leerlingen met het Computerprogramma Spelling in beeld b
zelfstandig aan herhalingstaken laten werken of met Spellingspoor
interactief herinstructie en begeleiding geven. U kunt ook voor een
combinatie van beide vormen kiezen. U laat dan bijvoorbeeld de
leerlingen eerst zelfstandig op de computer aan de herhalingstaak
werken en u geeft alleen interactieve herinstructie aan de leerlingen die dat daarna nog nodig hebben.
In de handleiding vindt u in ieder blok een verwijzing naar de
herhalingstaken bij de verschillende spellingcategorieën.
pell
7
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
Tempodifferentiatie: extra stof
Tijdens de lessen zullen sommige leerlingen eerder klaar zijn
dan andere. In eerste instantie kunnen deze leerlingen een extra
opdracht gaan maken. In het werkboek wordt hiernaar aan het
einde van iedere les verwezen. De extra opdrachten staan achterin
het werkboek. De leerlingen verwerken ze in een schrift. Mocht er
daarna nog behoefte zijn aan meer stof, dan kunt u de leerlingen
verder laten gaan met plustaken. Zij kunnen dan verder werken
met het Computerprogramma Spelling in beeld b, of aan taken uit
Taalmaker b.
Taalmaker is de naam van de set extra opdrachten bij Taal in beeld
en Spelling in beeld. Die set extra taaltaken bestaat uit kaarten, werkbladen (kopieerbladen) en elektronische werkbladen
(software). Spelling komt hierbij in toepassende vorm aan
de orde.
-S
Tijdsindicaties
Een les in Spelling in beeld zal ongeveer 30 minuten duren. De
tijdsduur zal afhankelijk zijn van de organisatievorm waarin de les
wordt aangeboden. Voor leerlingen die eerder klaar zijn met de
opdrachten, bevat iedere les een verwijzing naar extra keuzeopdrachten.
g-
in
hl
algemene handleiding
Plustaken (verdiepingsstof)
Plustaken zijn taalactiviteiten vanuit een andere invalshoek, meestal
gericht op toepassing van geleerde kennis en vaardigheden. Alle
plustaken vindt u in het onderdeel Taalmaker b. Taalmaker bestaat
uit een kaartenset, werkbladen (kopieerbladen) en elektronische
werkbladen (software). Periodiek zullen de plustaken in Taalmaker
aangevuld en vernieuwd worden, waardoor de uitdaging voor de
leerlingen groot blijft.
Zorgverbreding
Spelling in beeld is er in beginsel op gericht dat alle leerlingen de
leerstof in dezelfde tijd doorlopen. Wij raden u aan deze doelstelling ook voor zwakke spellers zo veel mogelijk aan te houden. Dit
kunt u realiseren door zwakke spellers tijdens de lessen begeleide
instructie en verwerking te bieden. Daarnaast kunt u voor deze
leerlingen eventueel extra instructie- en inoefentijd inroosteren.
Deze benadering waarbij u zwakke leerlingen ondersteunt, blijkt
effectiever te zijn dan de aanpak waarbij u de doelstellingen voor
groepjes leerlingen aanpast (en dus verlaagt). Een bijkomend voordeel van deze benadering is dat u bij de introductie van de les en
de reflectie op de les de hele groep kunt aanspreken, ook als de
meeste leerlingen bezig zijn met zelfstandig leren.
Uiteraard kan het daarnaast noodzakelijk zijn voor individuele leerlingen de doelstellingen wel aan te passen. Daarbij gaat het om leerlingen die door een diepere oorzaak structureel moeite met spellen
hebben en het tempo van de groep daardoor niet kunnen volgen.
Toetsing en evaluatie in Spelling in beeld
Spelling in beeld kent verschillende manieren om de resultaten van
de leerlingen te evalueren. Het gaat hierbij om evaluatie op korte,
middellange en lange termijn.
Reflectie per les
De opdracht Terugkijken aan het eind van iedere les is een geschikt
handvat om met de leerlingen te bespreken wat zij in deze les hebben geleerd. Dat kunt u doen als afronding van een interactieve les,
maar de opdracht Terugkijken is ook een geschikt aanknopingspunt
om te reflecteren op een les die door de leerlingen zelfstandig is
verwerkt. De reflectie kunt u zowel richten op de leerstof als op
het leerproces.
Het controledictee neemt u af na les 6, dus aan het eind van week
3 of aan het begin van week 4. Aan de hand van de resultaten
kunt u vaststellen welke leerlingen de doelen van het blok bereikt
hebben. De resultaten van het controledictee noteert u op het
registratieblad controledictees b1. Dat registratieblad vindt u in
het kopieerboek.
Op basis van de score per spellingcategorie krijgt u een advies
over de gewenste vervolgactiviteiten. Enkele leerlingen zullen herhalingstaken moeten gaan uitvoeren. De meeste leerlingen zullen
worden verwezen naar de plustaken in het onderdeel Taalmaker.
U kunt er ook voor kiezen om het controledictee af te nemen met
het Computerprogramma Spelling in beeld. De dictees zijn identiek
aan de dictees in de handleiding. De leerlingen maken het dictee
dan op de computer en vervolgens analyseert en registreert de computer de resultaten. Op basis van deze analyse geeft de computer
aan welke spellingcategorieën de leerling nog niet goed beheerst
en selecteert hij de instructiemomenten en de oefeningen die de
leerling extra hulp kunnen bieden. Op deze manier is er direct een
herhalingsprogramma op maat beschikbaar.
Methodeonafhankelijke toetsen
De controletoetsen zijn methodeafhankelijk. Ze toetsen de beheersing van de leerstof die in Spelling in beeld is aangeboden. Op basis
van de resultaten van de controletoetsen kunt u dus geen uitspraak
doen over het algemene spellingniveau van een leerling in vergelijking tot leeftijdgenoten.
Om een compleet beeld van de spellingvorderingen van de leerlingen te krijgen, raden wij u aan om naast de controletoetsen ook
methodeonafhankelijke toetsen af te nemen. Die zijn speciaal voor
dit doel ontwikkeld. Een bekend voorbeeld is de Cito-SVS toets.
pell
8
in
-S
Evaluatie per blok
Voor de evaluatie van de vorderingen zijn in ieder blok twee dictees
opgenomen:
• een signaaldictee na les 5 van ieder blok;
• een controledictee na les 6 van ieder blok.
Het signaaldictee is facultatief. U neemt het af om de leerlingen te
betrekken bij hun eigen leerproces. Dat doet u nadat alle spellingcategorieën van het blok aan de orde zijn gekomen, maar voordat
de beheersing daarvan wordt getoetst met het controledictee.
De leerlingen schrijven de woorden van het signaaldictee op. Ze
kiezen bij ieder woord de bijpassende strategie. Ze geven aan of ze
denken het woord goed te hebben geschreven.
De leerlingen kijken hun eigen signaaldictee na en verbeteren hun
fouten. U adviseert leerlingen die fouten hebben gemaakt de betreffende uitlegkaarten nog eens door te nemen.
De resultaten van de signaaldictees worden niet geregistreerd.
U kunt het signaaldictee ook gebruiken om te kijken in welke spellingcategorie veel leerlingen nog fouten maken. Aan die categorieën kunt u vervolgens klassikaal aandacht besteden.
Als blijkt dat veel leerlingen in verschillende categorieën nog fouten maken, raden we u aan in herhalingsles 6 van het blok te kiezen
voor begeleid leren.
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
algemene handleiding
Het materialenoverzicht
Het b1-gedeelte van Spelling in beeld bestaat uit de volgende
materialen:
Basismaterialen:
• Werkboek b1
• Antwoordenboek b1
• Handleiding b1
• Kopieerboek b
• Uitlegkaarten b
Differentiatiematerialen:
• Spellingspoor b
• Computerprogramma Spelling in beeld b
• Taalmaker b
Basismaterialen
In Werkboek b1 zijn de lessen 1 tot en met 6 van ieder blok opgenomen. Daarnaast maken de leerlingen in iedere les één opdracht
in een cahier (spellingschrift). Hierdoor ervaren de leerlingen dat
spelling als bewuste activiteit niet beperkt blijft tot het maken van
spellingopdrachten in een werkboek. Het ligt voor de hand dat de
leerlingen eventuele extra opdrachten aan het einde van de les ook
in dit spellingschrift verwerken.
In Antwoordenboek b1 zijn de antwoorden bij de opdrachten terug
te vinden. Bij open vragen staat een suggestie voor een goed antwoord. U gebruikt het antwoordenboek om het werk na te kijken,
of u laat de leerlingen dat zelf doen.
De leerlingen gebruiken de Uitlegkaarten b om de instructie over een
spellingcategorie door te nemen. De uitlegkaarten fungeren tevens
als naslagwerk dat leerlingen bij twijfel kunnen raadplegen.
In Handleiding b1 is het volledige lesprogramma voor de leerkracht
beschreven. Bij iedere les zijn suggesties voor begeleid leren opgenomen. U vindt hier ook de activiteitenbeschrijvingen bij de toetstaken, de herhalingstaken en de verwijzingen naar de plustaken.
Differentiatiematerialen
Met Spellingspoor kunt u met een groepje leerlingen op een interactieve manier een herhalingstaak uitvoeren. U geeft aan de hand
van opdrachten op een spelbord (her)instructie over een spellingcategorie waarmee een aantal leerlingen volgens het controledictee
nog moeite heeft. Bij de instructie gebruiken de leerlingen de
betreffende uitlegkaart. Zij verwerken de instructie schriftelijk op
het Spellingspoorwerkblad bij de betreffende categorie.
Bij deel b van Spelling in beeld hoort het Computerprogramma
Spelling in beeld b. U kunt dit programma zowel voor als na het
controledictee inzetten. Voorafgaand aan het controledictee dient
het als extra oefenstof die aansluit op de leerstof uit het werkboek
en de uitlegkaarten. Aansluitend op het controledictee biedt het
Taalmaker b is de set waarin alle overige plustaken zijn verzameld.
Taalmaker hoort bij de methodes Taal in beeld en Spelling in beeld.
Taalmaker b bestaat uit een doos met kaarten, kopieerbladen
en elektronische werkbladen die op de computer gemaakt kunnen worden. U kunt de plustaken op twee momenten inzetten.
U kunt plustaken gebruiken in de basislessen. Als leerlingen eerder
klaar zijn met de opdrachten en een extra opdracht, kunt u ze laten
werken aan plustaken. In week 4 spelen de plustaken een grotere rol.
Na het controledictee zijn de meeste leerlingen hiermee aan de slag.
Wat wordt wanneer gebruikt?
Een blok in Spelling in beeld bestaat uit vier lesweken. Tijdens de
eerste drie weken wordt de basisleerstof aangeboden. In de eerste
les van de week gaat het daarbij steeds om klankwoorden of regelwoorden, in de tweede les van week 1 en 2 om weetwoorden.
Les 6 heeft een algemeen herhalingskarakter. Daarin wordt de leerstof van het blok herhaald en wordt teruggegrepen op eerder aangeleerde spellingcategorieën. Deze lessen staan in het werkboek. In
de handleiding worden de lessen toegelicht.
Na het controledictee werkt een deel van de leerlingen in week 4 aan
herhalingstaken. Zij doen dat interactief aan de hand van Spellingspoor
of zelfstandig met het Computerprogramma Spelling in beeld b.
De overige leerlingen gaan zelfstandig aan de slag met plustaken van
Taalmaker b en het Computerprogramma Spelling in beeld b.
Hieronder zijn de activiteiten en de te gebruiken materialen in een
schema geplaatst.
Week 1, 2 en 3
Week 4
• Lessen (werkboek en • Controledictee
uitlegkaarten)
(handleiding en
• Signaaldictee
kopieerboek)
(handleiding en
kopieerboek)
Herhalingstaken • Geen
• Spellingspoor
• Computerprogramma
Spelling in beeld
Plustaken
• Taalmaker
• Taalmaker
• Computerprogramma • Computerprogramma
Spelling in beeld
Spelling in beeld
Basisstof
pell
9
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
programma een scala aan mogelijkheden voor verlengde instructie
en extra oefening.
U kunt het programma ook inzetten als plustaak. U kunt de leerlingen zelfstandig aan de slag laten gaan met spellingcategorieën die
pas in latere blokken in de klas aan de orde komen. Als u kiest voor
dit type differentiatie, kan het computerprogramma Spelling in beeld
voor u een belangrijk hulpmiddel zijn.
-S
De materialen van Spelling in beeld
g-
in
hl
algemene handleiding
De leerstof in Spelling in beeld
Het Nederlandse Spellingsysteem
De Nederlandse taal kent een alfabetisch schriftsysteem. Dat betekent dat afzonderlijke klanken van een woord (fonemen) door een
beperkt aantal tekens (grafemen) worden weergegeven. Door dit
fonologisch beginsel zou het Nederlandse spellingsysteem ook voor
kinderen doorzichtig moeten zijn. Maar de spelling van woorden
in het Nederlands wordt niet alleen bepaald door het fonologisch
beginsel, maar ook nog door andere beginselen, die met dat fonologisch beginsel in strijd zijn.
Het morfologisch beginsel heeft betrekking op de vorm van de
woorden. Van dat beginsel zijn de volgende twee regels afgeleid:
de regel van de gelijkvormigheid en de regel van de overeenkomst.
De regel van de gelijkvormigheid houdt in dat een woord steeds
op dezelfde manier geschreven wordt. Omdat honden geschreven
wordt met een d, wordt ook hond met een d geschreven. De regel
van de overeenkomst houdt in dat de opbouw van een woord in de
schrijfwijze zichtbaar wordt. Om die reden wordt breedte gevormd
als lengte, dorpsstraat als dorpsweg.
Het derde beginsel is het etymologisch beginsel. Dat houdt in dat
de oorspronkelijke schrijfwijze bepalend is voor de schrijfwijze. Dit
beginsel geldt bijvoorbeeld voor woorden die in het verleden verschillend werden uitgesproken, zoals rauw en rouw.
Het beginsel van de taal van herkomst bepaalt de schrijfwijze van de vele
woorden in de Nederlandse taal die uit andere talen afkomstig zijn.
Daarnaast zijn de regels voor de verdubbeling en verenkeling van
kracht. Al naar gelang klankgroepen (de stukjes waarin woorden worden uitgesproken) op een lange klinker of een korte klinker eindigen,
geldt de regel van de verenkeling of de regel van de verdubbeling.
Al deze beginselen en regels, die ook weer uitzonderingen kennen,
zijn van invloed op de spelling. Daardoor is het voor kinderen niet
eenvoudig greep te krijgen op het Nederlandse spellingsysteem.
Doelstelling spellingonderwijs
De doelstelling van het spellingonderwijs is: De leerlingen zijn in
staat spelling als functionele taalactiviteit te hanteren. In gewone
schriftelijke uitingen kunnen ze zonder fouten spellen.
Spellingstrategieën
Spelling in beeld richt zich zowel op het spellingproduct (het juist
spellen van zo veel mogelijk woorden), als op het spellingproces
(het kunnen bepalen van de juiste denkwijze om te komen tot de
juiste spelling van een woord). Daarom krijgen spellingstrategieën
veel nadruk. Een spellingstrategie is een aanpak. Hoe gaat iemand
die woorden spelt te werk?
Indirecte spellingstrategieën
Zolang leerlingen niet de vaardigheid hebben om woorden volgens
de directe strategie te schrijven, leren zij gebruik te maken van
indirecte strategieën. Die zijn gericht op het herkennen van de
spellingmoeilijkheid van de aan te leren woorden. Leerlingen leren
deze strategieën bewust toe te passen.
De aan te leren woorden zijn ingedeeld in spellingcategorieën.
Voorbeelden daarvan zijn: woorden met sch~, woorden met ei en
woorden op ~ee.
Spelling in beeld onderscheidt bij de onveranderlijke woorden
(de niet-werkwoorden) ongeveer 90 categorieën.
Omdat gebleken is dat veel leerlingen moeite hebben om meerdere
strategieën efficiënt toe te passen, is er voor gekozen om het
aantal hoofdstrategieën te beperken. Het is mogelijk de instructie
over de verschillende spellingcategorieën te baseren op slechts drie
strategieën:
- klankstrategie
- regelstrategie
- weetstrategie
Daarnaast wordt als hulpstrategie de opzoekstrategie aangeleerd.
Klankstrategie
Bij de klankstrategie (fonologische strategie) wordt benadrukt dat er
een vaste relatie bestaat tussen een klank en de schrijfwijze daarvan.
Dat kan gaan om losse klanken: de klank /oe/ schrijf je als oe. Maar
pell
10
in
-S
Directe spellingstrategie
Geoefende spellers passen bij het schrijven van de meeste woorden
de directe strategie toe. Daarbij speelt het geheugen een belang-
rijke rol. Van elk woord is bepaalde informatie vastgelegd in het
zogenaamde mentale lexicon. Daarbij gaat het om informatie over
de klank, de uitspraak, de vorm, de betekenis en over de mogelijkheid het woord met andere woorden te combineren (syntactische
informatie). Van verreweg de meeste woorden is zulke informatie al
in het mentale lexicon aanwezig, voordat een kind deze woorden
leert spellen. Bij het spellen leert het kind zulke informatie te koppelen aan de zogenaamde orthografische informatie, de informatie
over hoe een woord gespeld wordt. Volgens recente theorieën zou
daarbij sprake zijn van versmelting: wanneer een kind een bepaald
woord hoort, wordt de overige informatie over dat woord geactiveerd. Zo kunnen leerlingen woorden ‘ophalen’ uit hun geheugen.
Wanneer ervaren spellers het woord bomen schrijven, passen zij de
directe strategie toe, dat wil zeggen: zij hoeven er niet meer over
na te denken hoe zij dat woord schrijven, zij kunnen dat woord
ophalen uit hun geheugen. Het spellingonderwijs is erop gericht
dat de leerlingen zo veel mogelijk woorden kunnen schrijven door
toepassing van deze directe strategie, dus door de woorden uit het
mentale lexicon op te halen.
Maar de orthografische informatie over woorden wordt niet zomaar
toegevoegd aan het mentale lexicon. Dat vergt instructie en oefening. Pas na een aantal jaren spellingonderwijs kan een kind een
behoorlijk aantal frequente woorden foutloos volgens de directe
strategie schrijven.
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
algemene handleiding
Regelstrategie
Met de regelstrategie leren de leerlingen regels toe te passen om
woorden goed te schrijven. Een voorbeeld van een regel is: Hoor je
aan het eind van een klankgroep een /aa/, dan schrijf je a. Je kunt
het woord water niet goed schrijven door het woord in klanken te
hakken en vervolgens de letters bij de klanken in de goede volgorde
op te schrijven (waater).
Weetstrategie (woordbeeldstrategie)
Bij veel woorden bestaat er geen eenduidige koppeling van klanken
en schrijfwijze. De ei klinkt hetzelfde als de ij. De leerlingen leren
dat ze deze woorden moeten onthouden door inprenting. Bij andere
woorden bestaat officieel wel een klankverschil, maar dat klankverschil is niet altijd duidelijk hoorbaar, onder meer door regionale
verschillen. Daarom zijn woorden die beginnen met f~, v~, s~ en z~
ook bij de weetwoorden ondergebracht. Voor weer andere woorden
gelden wel regels, maar die zijn omslachtig uit te leggen. Zo eindigen
in het Nederlands niet veel woorden op ~b. Je kunt op die woorden
wel een regelstrategie toepassen (langer maken), maar je kunt de
belangrijkste woorden op ~b net zo goed leren door inprenting.
Hulpstrategie (opzoekstrategie)
De leerlingen leren ook woorden op te zoeken in een woordenlijst
of woordenboek. Het spellingonderwijs is erop gericht dat de leerlingen over de kennis en de vaardigheid beschikken om de meeste
frequente woorden foutloos te schrijven. Daarnaast zullen er altijd
woorden zijn waarvan de juiste spelling voor twijfels zorgt. Het
oefenen met de opzoekstrategie is erop gericht dat leerlingen ook
deze spellingstrategie gaan beheersen.
Strategie bepalen
De leerlingen wordt regelmatig gevraagd om aan te geven welke
strategie bij een woord past. In groep 4 en 5 gebeurt dat door
_ _
één van de drie rondjes K w R te kleuren. Elke strategie is
gekoppeld aan een kleur, die terugkomt in de uitlegkaarten. De
klankwoorden zijn groen, de regelwoorden zijn oranje en de weetwoorden blauw.
Klankspoor, regelspoor, weetspoor
Woorden worden aangeboden als klankwoord, regelwoord of weetwoord. In veel langere woorden moeten echter verschillende strategieën na elkaar worden toegepast. Spelling in beeld spreekt daarbij
van een klankspoor, een regelspoor en een weetspoor.
Analogiestrategie
Bij de onveranderlijke woorden wordt de analogiestrategie niet
gebruikt om woorden aan te leren. Het analogiebeginsel gaat ervan
uit dat leerlingen zelf de overeenkomst ontdekken in een rijtje ‘net
als-woorden’. Veel zwakke spellers hebben er moeite mee om die
impliciete overeenkomst voor zichzelf te benoemen en te gebruiken. Daarom worden zo veel mogelijk woorden aangeleerd volgens
de expliciete klankstrategie.
Iedere week leren de leerlingen zes klank- of regelwoorden van de
week. De leerkrachten wordt aangeraden om die woorden op het
bord te schrijven en dagelijks door de leerlingen te laten omwisselen voor woorden uit dezelfde spellingcategorie (zie Activiteiten
voor tussendoor). Zo wordt het analogiebeginsel dus niet toegepast
om woorden te leren, maar wel om kennis over aangeleerde woorden uit te breiden naar andere woorden.
Werkwoordspelling
De leerlingen krijgen instructie in werkwoordspelling vanaf groep 6.
Instructie en oefening is gericht op de volgende stappen:
1 werkwoord herkennen;
2 de drie mogelijke persoonvormen in de o.t.t., naar analogie van
lopen: ik loop, hij loopt, wij lopen;
3 persoonsvorm herkennen, t.t. en v.t. herkennen;
4 de vijf mogelijke persoonsvormen in o.t.t. en o.v.t. schrijven;
5 benadrukken dat voor werkwoordsvormen die geen persoonsvorm zijn (zoals het voltooid deelwoord), de gewone spellingregels gelden.
Bij het aanleren van de o.t.t. wordt de analogiestrategie dus wel
toegepast.
Zinnen schrijven
Het is voor het ontwikkelen van een goede spelvaardigheid zeer
zinvol als leerlingen regelmatig oefenen met het schrijven van
zinnen. In Spelling in beeld zijn zulke opdrachten maar in beperkte
mate opgenomen. Daarvoor is gekozen omdat het de voorkeur verdient dat leerlingen in de eerste plaats oefenen met teksten die ze
zelf hebben geschreven, bijvoorbeeld als stelopdracht. Laat leerlingen daarom regelmatig (delen van) eigen teksten herschrijven,
om deze optimaal verzorgd aan derden te kunnen presenteren. Laat
hen daarbij aandacht besteden aan spelfouten, met name aan spelfouten die in de spellinglessen aan de orde zijn gekomen.
pell
11
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
Leerlingen leren te denken in klankgroepen. Ze nemen per klankgroep een beslissing over welk spoor ze toepassen. Zo moeten ze bij
het woord koudwaterkraan vaststellen dat het om een samenstelling gaat. Daarna volgen ze achtereenvolgens het weetspoor (ou of
au), het regelspoor (d of t), het regelspoor (a of aa), het klankspoor
(er of ur) en het klankspoor (kraan) volgen. In de hogere leerjaren krijgen de langere woorden met gemengde sporen meer
aandacht.
-S
ook bij clusters van klanken is er een vaste relatie tussen klank en
schrijfwijze. Zo wordt de klank /ooj/ altijd als ooi geschreven.
De klankstrategie bouwt voort op het spellen in groep 3. Daarin
schrijven de leerlingen woorden op door ze eerst in klanken te
hakken (auditieve discriminatie) en de letters bij die klanken in de
goede volgorde op te schrijven.
g-
in
hl
algemene handleiding
Leerstofoverzicht
groep 5: Spelling in beeld deel b1
blok 1
K7: woorden op ~en, ~er, ~el, ~e
R5: klankgroep op ~a, ~e, ~o, ~u
R8: woorden met twee klankgroepen
W1a: woorden met ei
W2a: woorden met ij
herhaling
blok 2
K16: woorden met ng en nk
R9: woorden met een dubbele medeklinker
R9: woorden met een dubbele medeklinker (herh.)
W3a: woorden met ou
W4a: woorden met au
herhaling
blok 3
K17: woorden met eeuw, ieuw, uw
R10: woorden met tweetekenklanken
R11: woorden met meer klankgroepen
W5a: woorden met f
W6a: woorden met v~
herhaling
Blok 4
R2: samenstellingen
R12: klankgroepen met een stomme e
R13: woorden op ~ven en ~zen
W7a: woorden met s~
W8: woorden met z~
herhaling
groep 5: Spelling in beeld deel b2
blok 5
R1: verkleinwoorden
R11: woorden met meer klankgroepen
R14: hoofdletters
W10a: woorden met /ie/ = i
W10b: woorden met /ie/ = i (herh.)
herhaling
blok 6
K18: woorden op ~ig(e)
K19: woorden op ~lijk(e)
R11: woorden met meer klankgroepen
W11a: woorden met /s/ = c
W12a: woorden met /k/ = c
herhaling
blok 7
K20: woorden op ~eeuwen, ~ieuwen, ~uwen
R11: woorden met meer klankgroepen
R15: woorden op ~eren, ~euren, ~oren
W1b: woorden met ei
W2b: woorden met ij
herhaling
blok 8
K21: woorden met kleefletters
R11: woorden met meer klankgroepen
R16: woorden met ie
W5b: woorden met f~
W7b: woorden met s~
herhaling
K= klankwoorden
R= regelwoorden
W= weetwoorden
Een compleet leerstofoverzicht van de hele methode Spelling in
beeld vindt u op de website www.spellinginbeeld.nl in het onderdeel handleiding online
Handleiding online
pell
12
in
-S
Deze handleiding is bedoeld om u zo effectief en prettig mogelijk
met Spelling in beeld te laten werken. Om deze reden is er ook voor
gekozen om dit algemene gedeelte van de handleiding zo compact
mogelijk te houden. Mocht u behoefte hebben aan meer of meer
gedetailleerde informatie over Spelling in beeld, dan kunt u hiervoor
terecht op de website www.spellinginbeeld.nl. Hier vindt u het
onlinegedeelte van de handleiding met alle aanvullende informatie
die u zoekt.
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
informatie voorafgaand aan blok 4
hl
week 1
week 2
week 3
spellingcategorie
spellingstrategie
woorden van de week
les 1
R12: klankgroepen met
een stomme e
regelwoorden
les 2
W7: woorden met s~
weetwoorden
les 3
R2: samenstellingen
regelwoorden
les 4
W8: woorden met z~
weetwoorden
les 5
R13: woorden op
~ven en ~zen
regelwoorden
genoeg
betalen
de kinderen
wandelen
rekenen
gisteren
surfen
de soort
het sop
de sik
super
simpel
de fietstas
de boottocht
de hoofdpijn
de handschoen
lichtgroen
vuurrood
de zomer
de zoon
de zaag
zoet
zuur
zout
de dozen
de huizen
leven
schuiven
de vissen
straffen
eventueel: signaaldictee
les 6:
• herhaling spellingcategorieën blok 4
• herhaling eerder aangeboden
spellingcategorie
geen nieuwe spellingcategorieën
woorden met aai, oei, ooi
week 4
controledictee
pell
50
in
-S
vervolgactiviteiten:
• plustaken
• herhalingstaak
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
blok 4
gevoel
materiaal
•
•
•
•
•
•
•
•
w b1: pagina 40 en 41
u R12
spellingschrift
hl b1: pagina 52
w b1: pagina 42 en 43
u W7
spellingschrift
hl b1: pagina 53
Preteaching voor leerlingen met een
beperkte woordenschat
Bespreek met deze leerlingen de betekenis
van de woorden die de komende lessen aan
de orde komen.
Zo voorkomt u dat deze leerlingen tijdens
de lessen te veel aandacht moeten besteden
aan de betekenis van de woorden.
Preteaching voor leerlingen die moeite
hebben met spelling
•
•
•
•
•
•
•
•
w b1: pagina 44 en 45
u R2
spellingschrift
hl b1: pagina 54
w b1: pagina 46 en 47
u W8
spellingschrift
hl b1: pagina 55
w b1: pagina 48 en 49
u R13
spellingschrift
hl b1: pagina 56
•
•
•
•
hl b1: pagina 57
k leerlingblad signaaldictee b
w b1: pagina 50 en 51
•
•
•
•
•
•
u K6
k leerlingblad controledictee b
hl b1: pagina 59
hl b1: pagina 58
plustaken
Spellingspoor
u K6, R12, R13, W7, W8
Geef leerlingen die structureel moeite hebben met spelling voorinstructie. Zo bevordert
u dat deze leerlingen de uitleg tijdens de
lessen makkelijker opnemen en verwerken.
Bespreek, voorafgaand aan de lessen, met
deze leerlingen de uitleg op de uitlegkaart.
Laat hen de uitleg verwerken op een kopieerblad extra oefening. Voor iedere spellingcategorie is een kopieerblad extra oefening
opgenomen in het kopieerboek. Bespreek
eventueel ook alvast een aantal opdrachten
in het werkboek.
Spelfouten in ander werk
Besteed aandacht aan spelfouten in ander
werk. Beperk u daarbij tot spellingcategorieën die in de methode aan de orde zijn
geweest. Let deze weken met name op de
categorieën van dit blok.
Schrijf bij fouten eventueel het nummer van
de spellingcategorie. Laat een leerling die
regelmatig fouten in een bepaalde categorie maakt, daarmee extra oefenen. Gebruik
daarbij de uitlegkaarten en de kopieerbladen
extra oefening. Voor iedere spellingcategorie
is een kopieerblad extra oefening opgenomen
in het kopieerboek.
LAHH
51
EJ
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
1
•
•
•
•
C
E J
hl
blok 4 gevoel les 1
Z Organisatie en differentiatie
Individueel leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les individueel doornemen en verwerken.
Z Lesactiviteiten
Op verkenning
De leerlingen kruisen aan welke
woorden bij een afbeelding van pestende kinderen passen. Ze kleuren
de woorden met een stomme e aan
het eind van een klankgroep.
Uitleg
De leerlingen krijgen op uitlegkaart
R12 uitleg over woorden met een
stomme e aan het eind van een
klankgroep. Ze kleuren het rondje
van de regelwoorden.
Samenwerkend leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les in tweetallen doornemen, bespreken en verwerken.
Begeleid leren
Extra bij Op verkenning
• Bespreek met de leerlingen wat op de afbeelding te zien is.
Herkennen de leerlingen de situatie? Besteed eventueel aandacht aan actueel pestgedrag, wanneer dat ter sprake komt.
• Besteed kort aandacht aan de term klankgroepen: de stukjes
waarin je een woord uitspreekt.
• Besteed kort aandacht aan de term stomme e: een e die als
/u/ klinkt.
• Bespreek de opdracht. Maak duidelijk dat in de woorden ook
veel stomme e’s staan die niet aan het eind van een klankgroep staan, zoals de e’s in de stukjes ver~ en ~en.
Aan de slag
Bij opdracht 3 schrijven de leerlingen tien woorden in twee rubrieken
(woorden met ~elen en met ~eren)
in hun spellingschrift.
Vervolgens kleuren ze woorden met
een stomme e aan het eind van een
klankgroep, schrijven ze woorden bij
plaatjes en maken ze woordkruisen af
met vier woordstukjes (opdracht 4
t/m 6 ).
Bij opdracht 7 maken de leerlingen
woorden in zinnen af en schrijven
die woorden nogmaals op.
Bij opdracht 8 verbinden ze rijmwoorden met elkaar.
Extra bij Uitleg
• Laat de leerlingen de woorden van de week lezen.
• Bespreek de woorden. Laat de leerlingen de klankgroepen
noemen die op een stomme e eindigen.
• De leerlingen kunnen woorWijs de leerlingen erop dat in één woord zowel de lange
den met een stomme e aan
klinker e als de stomme e kan voorkomen: rekenen. In één
het eind van een klankwoord kan ook zowel de korte klinker e als de stomme e
groep correct schrijven.
voorkomen: bestellen.
• Bespreek de punten op de uitlegkaart.
Materialen / lesstof
• Laat de extra woorden lezen.
• Wijs op de verkleinwoorden bij de extra woorden. Die worden
basisstof
dus niet gevormd door achter het woord ~je of ~tje te plaat• w b1, pagina 40 en 41
sen. Kennen de leerlingen nog andere verkleinwoorden die zo
• u R12
gevormd worden? (zonnetje, sterretje, pannetje)
• Spellingschrift
• Bespreek het woord eieren. Na de eerste klankgroep ei volgt
de klankgroep e. Daarbij zeg je automatisch de klank /j/. Die
extra stof
schrijf je echter niet.
• w b1, pagina 52 t/m 55
Terugkijken
• Taalmaker plustaken
Als evaluatieopdracht bepalen de • Wijs erop dat na een stomme e geen dubbele medeklinker
komt. Maar een dubbele medeklinker kan heel goed vóór een
• Computerprogramma
leerlingen welke zinnen over woorstomme e staan: timmeren, knikkeren, knabbelen.
Spelling in beeld
den met een stomme e juist zijn.
• Bespreek eventueel de term klemtoon: de stukjes van het
woord die je met je stem nadruk geeft. Bespreek een aantal
Activiteiten voor tussendoor
• Schrijf de woorden van de week op het bord. Neem deze woorden woorden van de uitlegkaart. Maak duidelijk dat de klemtoon
de volgende dag kort door. Laat de leerlingen de bordwoorden nooit op een stomme e valt.
vervangen door andere woorden met een stomme e aan het eind
van een klankgroep. Maak kolommen met woorden op ~elen, Extra bij Terugkijken
Bespreek met de leerlingen wat zij in deze les geleerd hebben.
~eren en ~enen. Wissel zo de bordwoorden dagelijks om.
Z Doel
pell
52
in
-S
Tips
Z
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
hl
blok 4 gevoel les 2
Z Lesactiviteiten
Op verkenning
De leerlingen schrijven drie woorden
met s~ in een tekstje over surfen.
Uitleg
De leerlingen krijgen op uitlegkaart
W7 uitleg over weetwoorden met s~.
Wijs hen erop dat het in deze les
alleen om de woorden van de week
A gaat. De woorden van de week B
hoeven ze nog niet te onthouden.
Z Doelen
• De leerlingen kunnen zes
weetwoorden met s~ correct schrijven.
• De leerlingen oefenen met
woorden met een stomme
e aan het eind van een
klankgroep.
Z Materialen / lesstof
Aan de slag
Bij opdracht 3 schrijven de leerlingen weetwoorden bij twee afbeeldingen. Ze vullen in vier zinnen een
weetwoord in. Bij opdracht 4
schrijven ze tien woorden in twee
rubrieken (woorden met s~ en met
z~) in hun spellingschrift. Het gaat
daarbij om woorden die in samenstellingen gebruikt zijn.
Bij opdracht 5 schrijven de leerlingen woorden bij plaatjes.
Daarna maken ze woorden van drie
woordstukjes (opdracht 6 ).
Bij opdracht 7 maken de leerlingen
woorden in zinnen af en schrijven
die woorden nogmaals op.
Bij opdracht 8 schrijven ze de
woorden van de week op die passen
bij een aantal woordrijtjes.
Z Organisatie en differentiatie
Individueel leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les individueel doornemen en verwerken.
Samenwerkend leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les in tweetallen doornemen, bespreken en verwerken.
Begeleid leren
Extra bij Op verkenning
• Bespreek wat op de afbeelding te zien is. Wie kan iets vertellen over surfen? Wat is het verschil tussen surfen en windsurfen? (Bij windsurfen wordt een zeil gebruikt.)
• Laat de leerlingen woorden noemen met de klank /s/ of /z/.
Schrijf de woorden in twee rijen (s~ en z~) op het bord.
Betrek daarbij de woorden die de leerlingen in groep 4 geleerd
hebben: sap, sok, som, soms, soep, saai, salto, sjaal, sjouwen,
samen, sandaal, suiker, zus, zwaar, zes, zee, zon, ziek, zeep,
zak, zelf, zoen, zoeken, zo.
• Benadruk dat de s en de z weliswaar verschillend klinken,
maar dat het verschil in uitspraak vaak onduidelijk is.
Zo klinkt de z van ik zie door de voorafgaande /k/ meer als
/s/ dan de z van jij ziet.
Voor het aanleren van de spelling van woorden met s~ en z~
is het goed de leerlingen te leren niet alleen te vertrouwen
op de uitspraak van de klanken. Daarom zijn woorden met
s~ en z~ opgenomen bij de weetwoorden.
Extra bij Uitleg
• Laat de leerlingen de woorden van de week A op uitlegkaart
W7 lezen.
• Bespreek de betekenis van enkele woorden, zoals sop en sik.
• Bespreek de punten op de uitlegkaart.
• Laat de leerlingen de woorden van de week langer maken,
zodat ze samenstellingen en afleidingen vormen, zoals: windTerugkijken
surfen, diersoort, sikje, zeepsop, supermarkt, doodsimpel. Maak
extra stof
Als evaluatieopdracht geven de leerduidelijk dat al deze woorden ook met s~ geschreven worden.
lingen aan in welke horizontale rij
• w b1, pagina 52 t/m 55
• Taalmaker plustaken
alle woorden juist gespeld zijn. Ze • De leerlingen onthouden de woorden van de week het beste
• Computerprogramma
strepen drie fout gespelde woorden
in de context van een verhaaltje. Laat de leerlingen daarvoor
door.
Spelling in beeld
suggesties geven. Werk toe naar één verhaaltje, bijvoorbeeld:
Er lag veel schuim op de golven. Het leek wel sop. Een man
met een grijze sik stapte met een surfplank het strand op.
Activiteiten voor tussendoor
• Schrijf de woorden van de week op het bord. Laat de leerlingen “Dat lijkt me super,” zei Simon. “Is surfen moeilijk?” vroeg
andere woorden met de beginklank /s/ noemen. Laat hen met hij. De man met de sik lachte. “Nee hoor,” zei hij. “Surfen is
name woorden noemen waarbij de s gevolgd wordt door een heel simpel. Je hoeft alleen maar te blijven staan. “
klinker of een tweetekenklank. Laat hen daarbij zowel eerder
geleerde woorden als nieuwe woorden noemen. Schrijf woorden Extra bij Terugkijken
met s~ op het bord. Laat de leerlingen de woorden van de week Bespreek met de leerlingen wat zij in deze les hebben
geleerd.
zo dagelijks vervangen door andere woorden met s~.
pell
53
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
-S
Tips
basisstof
• w b1, pagina 42 en 43
• u W7 (woorden van de
week A)
• Spellingschrift
g-
in
hl
blok 4 gevoel les 3
Z Lesactiviteiten
Op verkenning
De leerlingen schrijven vier samenstellingen bij afbeeldingen van
lichamelijke kwalen en ongemakken.
Uitleg
De leerlingen krijgen op uitlegkaart R2 uitleg over samenstellingen, waaronder een aantal moeilijk hoorbare samenstellingen.
Vervolgens kleuren ze in het
werkboek het rondje van de regelwoorden.
Aan de slag
Bij opdracht 3 schrijven de leerlingen tien woorden in twee rubrieken (samenstelling en geen samenstelling) in hun spellingschrift.
Daarna kleuren ze van twaalf
samenstellingen het eerste deel
(opdracht 4 ). Ze schrijven woorden bij plaatjes en combineren
woorden tot samenstellingen van
drie delen (opdracht 5 en 6 ).
Bij opdracht 7 maken de leerlingen woorden in zinnen af en schrijven die woorden nogmaals op.
Bij opdracht 8 maken ze samenstellingen af met hoofd~, hand~
of tand~.
Z Organisatie en differentiatie
Individueel leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les individueel
doornemen en verwerken.
Samenwerkend leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les in tweetallen doornemen, bespreken en verwerken.
Begeleid leren
Extra bij Op verkenning
• Bespreek de afbeeldingen. Laat enkele leerlingen vertellen
over eigen ervaringen met de afgebeelde kwalen.
• Besteed aandacht aan de term samenstelling. Die is in groep 4
aangeleerd en al meerdere keren aan de orde gekomen.
Samenstellingen zijn woorden die gevormd worden door twee
(of meer) woorden met elkaar te verbinden.
• Laat de leerlingen nog meer samenstellingen noemen, die te
maken hebben met ziektes en lichamelijk ongemak, zoals keelontsteking, buikgriep, hooikoorts.
Extra bij Uitleg
• Bespreek de woorden van de week op de uitlegkaart. Laat de
leerlingen noemen van welke woorden deze samenstellingen
gemaakt zijn.
• De leerlingen kunnen samen• Bespreek de regel: als je een samenstelling schrijft, schrijf je
stellingen correct schrijven.
de woorden achter elkaar. Licht dat toe aan de hand van een
aantal woorden op de kaart.
Materialen / lesstof
• Bespreek de punten op de uitlegkaart.
• Besteed aandacht aan een aantal lastige woorden, zoals bootbasisstof
tocht en vuurrood. Benadruk dat de leerlingen bij het schrijven
• w b1, pagina 44 en 45
• u R2
van samenstellingen moeten denken aan de losse woorden. Dan
• Spellingschrift
is de spelling ervan logisch: boot-tocht, vuur-rood.
• Besteed aandacht aan samenstellingen waarvan het eerste deel
op de klank /t/ eindigt. Door te denken aan de losse woorden is
extra stof
Terugkijken
de spelling van de samenstelling logisch: hoofd-pijn, voet-bal.
• w b1, pagina 52 t/m 55
Als evaluatieopdracht bepalen de
• Taalmaker plustaken
leerlingen in welke verticale rij • Laat de leerlingen de extra woorden lezen.
• Computerprogramma Spelling
alle woorden juist gespeld zijn. Ze • Besteed aandacht aan het woord postduif. De t van postduif
wordt niet of nauwelijks uitgesproken. Ook hier helpt het om
in beeld
strepen twee fout gespelde wooraan de losse woorden te denken: post-duif.
den door.
• Laat de leerlingen in tweetallen samenstellingen bedenken
waarvan het eerste deel op de klank /t/ eindigt. Schrijf die op.
Activiteiten voor tussendoor
• Schrijf de woorden van de week op het bord. Neem deze woor- • Vertel de leerlingen dat er steeds nieuwe samenstellingen
den de volgende dag kort door. Laat de leerlingen de bordwoor- bijkomen, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen en rages. Noem daarvan enkele voorbeelden.
den vervangen door andere samenstellingen.
Laat hen met name samenstellingen bedenken waarbij het
eerste deel op moeilijk hoorbare klanken als ~d of ~st eindigt
Extra bij Terugkijken
(handschoen, kastdeur).
Wijs de leerlingen er eventueel op dat zij steun hebben aan
Noem het eerste deel van een samenstelling, zoals werk~
het eerste rijtje, als zij niet weten hoe ze de woorden schrijen school~. Wijs op de laatste letter. Laat de leerlingen een
ven. Het woord hoofpijn is doorgestreept, de andere woorden
tweede deel bedenken dat met dezelfde letter begint. Schrijf
zijn goed gespeld.
die woorden op. Wissel zo de bordwoorden dagelijks om.
Bespreek met de leerlingen wat zij in deze les geleerd hebben.
Z Doel
pell
54
in
-S
Tips
Z
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
hl
blok 4 gevoel les 4
Z Organisatie en differentiatie
Z Lesactiviteiten
Op verkenning
De leerlingen schrijven bij vijf
afbeeldingen drie woorden die smaken aangeven.
Uitleg
De leerlingen krijgen op uitlegkaart
W8 uitleg over weetwoorden met z~.
Wijs hen erop dat het in deze les
alleen om de woorden van de week
A gaat. De woorden van de week B
hoeven ze nog niet te onthouden.
Z Doelen
• De leerlingen kunnen zes
weetwoorden met z~ correct schrijven.
• De leerlingen oefenen met
samenstellingen.
Z Materialen / lesstof
Aan de slag
Bij opdracht 3 schrijven de leerlingen weetwoorden bij twee afbeeldingen. Ze vullen in vier zinnen een
weetwoord in. Bij opdracht 4
schrijven ze in hun spellingschrift
woorden uit een aantal zinnen in
twee rubrieken (woorden met s~ en
met z~).
Bij opdracht 5 schrijven de leerlingen woorden bij plaatjes.
Ze ontcijferen een zin in geheimschrift (opdracht 6 ).
Bij opdracht 7 maken de leerlingen
woorden in zinnen af en schrijven
die woorden nogmaals op.
Bij opdracht 8 maken ze woorden
af met zomer, zaag of ziek.
Individueel leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les individueel doornemen en verwerken.
Samenwerkend leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les in tweetallen doornemen, bespreken en verwerken.
Begeleid leren
Extra bij Op verkenning
• Bespreek de afbeeldingen. Bespreek waar de smaken zoet,
zout en zuur bij passen. Laat de leerlingen producten noemen
met een uitgesproken zoete, zoute of zure smaak.
• Laat de leerlingen woorden noemen met de klank /z/ of /s/.
Schrijf de woorden in twee rijen (z~ en s~) op het bord.
Betrek daarbij de woorden die de leerlingen in groep 4 en 5
geleerd hebben: sap, sok, som, soms, soep, saai, salto, sjaal,
sjouwen, samen, sandaal, suiker, zus, zwaar, zes, zee, zon,
ziek, zeep, zak, zelf, zoen, zoeken, zo, surfen, soort, sop, sik,
super, simpel.
• Benadruk dat de s en de z weliswaar verschillend klinken,
maar dat het verschil in uitspraak vaak onduidelijk is.
Zo klinkt de z van ik zie door de voorafgaande /k/ meer als
/s/ dan de z van jij ziet.
Voor het aanleren van de spelling van woorden met s~ en z~
is het goed de leerlingen te leren niet alleen te vertrouwen
op de uitspraak van de klanken. Daarom zijn woorden met s~
en z~ opgenomen bij de weetwoorden.
pell
55
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
-S
Tips
Extra bij Uitleg
• Laat de leerlingen de woorden van de week A lezen.
• Bespreek de punten op de uitlegkaart.
basisstof
• Laat de leerlingen de woorden van de week langer maken,
• w b1, pagina 46 en 47
• u W8 (woorden van de
zodat ze samenstellingen en afleidingen vormen, zoals: mierzoet, zoutvaatje, zuurstof, zoontje, zomertijd, zaagsel.
week A)
Maak duidelijk dat deze woorden ook met z~ geschreven
• Spellingschrift
worden.
• De leerlingen onthouden de woorden van de week het beste
extra stof
Terugkijken
in de context van een verhaaltje. Laat de leerlingen daarvoor
• w b1, pagina 52 t/m 55
Als evaluatieopdracht bepalen de
suggesties geven. Werk toe naar één verhaaltje, bijvoor• Taalmaker plustaken
leerlingen in welke rij alle woorden
beeld:
• Computerprogramma
juist gespeld zijn. Ze strepen drie
Iedere zomer zit de zoon van de buurman in een huisje vlakbij
Spelling in beeld
fout gespelde woorden door.
zee. De buurman gaat op bezoek om hem te helpen. Hij heeft
zijn zaag bij zich. Die zoon heeft een rare smaak. Hij houdt
Activiteiten voor tussendoor
• Schrijf de woorden van de week op het bord. Laat de leerlingen alleen van zoute dingen. Als je hem iets geeft dat zoet is, trekt
andere woorden met de beginklank /z/ noemen. Laat hen daarbij hij een zuur gezicht.
zowel eerder geleerde woorden als nieuwe woorden noemen.
Schrijf de woorden op het bord. Laat de leerlingen de woor- Extra bij Terugkijken
den van de week zo dagelijks vervangen door andere woorden Bespreek met de leerlingen wat zij in deze les hebben
geleerd.
met z~.
g-
in
hl
blok 4 gevoel les 5
Z Organisatie en differentiatie
Individueel leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les individueel doornemen en verwerken.
Z Lesactiviteiten
Op verkenning
De leerlingen verbinden de paarse
woorden die bij elkaar passen. Ze
kleuren vijf van die woorden die in
een striptekening staan afgedrukt.
Uitleg
De leerlingen krijgen op uitlegkaart
R13 uitleg over woorden op ~ven
en ~zen.
Ze kleuren het rondje van de regelwoorden.
Z Doel
• De leerlingen kunnen regelwoorden op ~ven en ~zen
correct schrijven.
Z Materialen / lesstof
basisstof
• w b1, pagina 48 en 49
• u R13
• Spellingschrift
Terugkijken
Als evaluatieopdracht bepalen de
leerlingen welke zinnen over woorden met ~s en ~f juist zijn.
Activiteiten voor tussendoor
• Schrijf op het bord de woorden van week in vier kolommen:
woorden op ~zen, ~ven, ~ssen en ~ffen.
Neem deze woorden de volgende dag kort door. Laat de leerlingen de woorden vervangen door andere woorden die in de
kolommen passen en de kolommen langer maken.
Wissel zo de bordwoorden dagelijks om.
Begeleid leren
Extra bij Op verkenning
• Bespreek de situatie die in de striptekening is afgebeeld. Eén
kind kan slecht tegen zijn verlies. Herkennen de leerlingen die
situatie uit eigen ervaring?
• Bespreek wat de woorden in de linkerkolom te maken hebben met de woorden in de rechterkolom. In de rechterkolom
zijn de woorden van de linkerkolom langer gemaakt. Wat valt
daarbij op? (s wordt z en f wordt v.)
• Bespreek de termen lange klinker, korte klinker en tweetekenklank (oe, ui, eu, ie, ij, ei, ou en au)
Extra bij Uitleg
• Laat de leerlingen de woorden van de week op de uitlegkaart
lezen.
• Bespreek met de leerlingen dat het hier gaat om woorden op
~f en ~s die langer gemaakt zijn. De f en de s zijn niet bij
alle woorden in een v en een z veranderd.
• Bespreek de punten op de uitlegkaart.
• Maak op het bord vier kolommen: ~s/ ~zen, ~f / ~ven, ~s/
~ssen en ~f/ ~ffen. Schrijf daarin als voorbeeldwoorden
doos - dozen, leef - leven, jas - jassen, suf - suffe.
Laat de leerlingen in tweetallen woorden bedenken om in de
kolommen te schrijven. Laat de leerlingen toelichten waarom
de woorden in een bepaalde kolom moeten worden geschreven. Waarom verandert de s in een z of juist niet?
• Laat de leerlingen de extra woorden op de uitlegkaart lezen.
• Wijs de leerlingen er eventueel op dat bij de woorden met de
‘kleefletters’ ~lf en ~rf de f in een v verandert als de woorden
verlengd worden: wolf - wolven, scherf - scherven.
Extra bij Terugkijken
Bespreek met de leerlingen wat zij in deze les geleerd hebben.
Gedifferentieerd leren
Laat de leerlingen die zelfstandig kunnen werken, individueel of samenwerkend aan de slag gaan.
Begeleid leerlingen die moeite hebben met spelling intensief. Bespreek met hen ook de extra woorden. Neem met hen
de opdrachten stap voor stap door.
pell
56
in
-S
Tips
extra stof
• w b1, pagina 52 t/m 55
• Taalmaker plustaken
• Computerprogramma
Spelling in beeld
Aan de slag
Bij opdracht 3 maken de leerlingen
van tien woorden woordparen. Deze
schrijven ze in twee kolommen in
hun spellingschrift.
Vervolgens kleuren ze de woorden op
~s waarvan de s bij verlenging in
een z verandert, ze schrijven woorden bij plaatjes en lossen een rebus
op (opdracht 4 t/m 6 ).
Bij opdracht 7 maken de leerlingen
woorden in zinnen af en schrijven
die woorden nogmaals op.
Bij opdracht 8 maken ze woorden
op ~f en ~s langer.
Samenwerkend leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les in tweetallen doornemen, bespreken en verwerken.
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
hl
blok 4 signaaldictee
Z Doel
De leerlingen worden zich ervan bewust of zij
de volgende spellingcategorieën beheersen:
• regelwoorden:
R2: samenstellingen
R12: klankgroepen met stomme e
R13: woorden op ~ven en ~zen
• weetwoorden:
W7: woorden met s~
W8: woorden met z~
Z Materiaal
Z Signaaldictee afnemen
Neem na les 5 eventueel een signaaldictee af
over de woorden die in dit blok zijn behandeld.
Zorg ervoor dat er tussen de afname van
het signaaldictee en het controledictee voldoende tijd zit om aandacht te besteden aan
categorieën die niet worden beheerst.
Dit signaaldictee bestaat uit twintig woorden. Alle spellingcategorieën van blok 4
worden vier keer bevraagd.
Lees de zinnen van het signaaldictee voor.
Laat de leerlingen de vetgedrukte woorden
op leerlingblad signaaldictee b in de goede
kolom opschrijven.
Laat de leerlingen vervolgens het juiste
rondje kleuren. Welke strategie hoort bij het
dicteewoord? Laat hen ook aankruisen welke
woorden ze naar hun idee goed geschreven
hebben. Wijs hen erop dat zij in dit opzicht
niet onnodig bescheiden moeten zijn.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Dat is niet ingewikkeld, maar simpel. W
Morgen wordt een feestdag. R
Daar bouwen ze nieuwe huizen. R
Deze taart smaakt erg zoet. W
We rekenen iedere dag. R
Dat vond ik geweldig leuk, super! W
In de zomer hebben we een keer een
boottocht gemaakt. R
8. Welke klassen spelen ‘s middags buiten? R
9. Van wie is deze handschoen? R
10. Je hebt er te veel zout op gestrooid. W
11. Je moet het balletje in het gaatje rollen. R
12. Er liggen veel schepen in de haven. R
13. De geit heeft een sik. W
14. Ik heb geld genoeg. R
15. Heb je een droge handdoek? R
16. Je moet hem niet straffen. R
17. Onze buren hebben een zoon gekregen. W
18. We gaan zondag wandelen. R
19. In de zomer zijn de dagen langer. W
20. Zou jij wel eens willen surfen? W
Z Nakijken en verbeteren
• Schrijf de dicteewoorden op het
bord. Laat de leerlingen aan de
hand daarvan hun eigen signaaldictee nakijken.
• Laat de leerlingen hun fouten
verbeteren.
• Raad leerlingen die fouten hebben gemaakt aan de betreffende
uitlegkaarten nog eens door te
nemen. Laat hen die eventueel
gebruiken bij het verbeteren van
hun fouten.
• Loop rond om te kijken of in een
bepaalde categorie veel fouten
zijn gemaakt. Besteed daar klassikaal aandacht aan.
• Kies in herhalingsles 6 voor begeleid leren, als uit de fouten blijkt
dat veel leerlingen een bepaalde
categorie nog niet beheersen.
pell
57
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
Z Woorddictee
-S
• k leerlingblad signaaldictee b
g-
in
hl
blok 4 gevoel les 6
Z Lesactiviteiten
Z Doelen
• De leerlingen oefenen met
regelwoorden (woorden
met een stomme e aan het
eind van een klankgroep en
woorden op ~zen) en weetwoorden (woorden met s~
en z~).
• De leerlingen oefenen met
klankwoorden met aai, oei
en ooi (herhaling eerder
aangeboden leerstof).
Z Materialen / lesstof
basisstof
• w b1, pagina 50 en 51
• u K6
In opdracht 1 t/m 3 maken de leerlingen
regelwoorden en weetwoorden af die in zinnen onvolledig zijn afgedrukt. Ze schrijven
die woorden nogmaals op.
Herhaling
Bij opdracht 4 kleuren de leerlingen de
woorden met aai, oei en ooi in vier zinnen.
Ze nemen eventueel de uitlegkaart van deze
categorie nog eens door (K6).
De leerlingen schrijven woorden bij plaatjes
(opdracht 5 ) en schrijven woorden met
aai, oei en ooi in de goede rubriek.
Ze bedenken bij iedere rubriek nog twee
woorden (opdracht 6 ).
Bij opdracht 7 maken de leerlingen acht
woorden af met aai, oei of ooi. Ze schrijven
die woorden nogmaals op.
Leerlingen die moeite hebben met spelling
• Geef een korte herhalingsinstructie over de spellingcategorieën die in
blok 4 aan de orde zijn gekomen.
• Laat de leerlingen eventueel nogmaals een aantal uitlegkaarten doornemen van spellingcategorieën die in deze les aan de orde komen:
K6: woorden met aai, oei en ooi;
R2: samenstellingen;
R12: woorden met een stomme e aan het eind van een klankgroep;
R13: woorden op ~ven en ~zen;
W7: woorden met s~;
W8: woorden met z~.
Z Organisatie en differentiatie
Individueel leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les
individueel doornemen en verwerken.
Samenwerkend leren
De leerlingen kunnen alle opdrachten van deze les
in tweetallen doornemen, bespreken en verwerken.
In deze les wordt de leerstof van blok 4 en een eerder
aangeboden spellingcategorie herhaald. Overweeg
de leerlingen individueel te laten werken.
Begeleid leren
In deze les wordt de leerstof van blok 4 en
een eerder aangeboden spellingcategorie herhaald.
Overweeg daarom alleen een korte werkinstructie
over de bedoeling van de opdrachten te geven.
Geef wel aanvullende instructie over één of meer
spellingcategorieën als uit het (facultatieve) signaaldictee na les 5 blijkt dat leerlingen daar nog
moeite mee hebben.
Gedifferentieerd leren
Geef de leerlingen die zelfstandig kunnen werken,
alleen een korte werkinstructie.
Begeleid alleen de leerlingen die moeite hebben
met spelling en zonder uw hulp niet vooruit kunnen.
Neem met hen de opdrachten stap voor stap door.
pell
58
in
-S
Tips
extra stof
• w b1, pagina 52 t/m 55
• Taalmaker plustaken
• Computerprogramma
Spelling in beeld
Aan de slag
Alle oefeningen in deze les zijn herhalingsopdrachten. Wijs de leerlingen erop dat er
geen nieuwe woorden aan de orde komen.
Eventueel kunnen zij de uitlegkaarten raadplegen.
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
hl
blok 4 controledictee
Z Doel
De leerlingen tonen hun beheersing van de
volgende spellingcategorieën:
• regelwoorden:
R2: samenstellingen
R12: klankgroepen met stomme e
R13: woorden op ~ven en ~zen
• weetwoorden:
W7: woorden met s~
W8: woorden met z~
Z Nakijken en registreren
• k leerlingblad controledictee b
• k leerkrachtblad controledictee b1 blok 4
• k registratieblad controledictees b1
• Kijk het controledictee na.
Gebruik hierbij het leerkrachtblad
controledictee b1 blok 4 uit het
kopieerboek. Dit maakt het voor u
makkelijk om na te gaan in welke
spellingcategorie de leerlingen
fouten maken. Op het leerlingblad
controledictee zet u achter ieder
fout gespeld woord het nummer
van de spellingcategorie (bijvoorbeeld R2 of W7).
• Registreer de resultaten. Noteer
onderaan het leerlingblad het
aantal fouten per categorie en
het totale aantal fouten.
• Neem deze gegevens over op het
registratieblad controledictees b1.
Zo krijgt u, over de blokken heen,
een goed beeld van de spellingcategorieën waarmee individuele
leerlingen moeite hebben. Verder
kunt u zo in een oogopslag zien
welke categorieën op groepsniveau voor veel problemen zorgen.
• Gebruik de resultaten van het
controledictee om het vervolgprogramma voor de vierde week
van het blok vast te stellen.
Meer informatie hierover vindt
u op de volgende pagina’s bij
het onderdeel herhalingstaken en
plustaken.
Z Controledictee afnemen
• Wij raden u aan om het controledictee aan het
begin van week 4 af te nemen. Zo zit er enige
tijd tussen de laatste instructieles van week 3
en het controledictee.
• Vertel de leerlingen waarom het controledictee
wordt afgenomen: zo wordt duidelijk of zij de
spellingcategorieën van dit blok beheersen.
• Maak met de leerlingen afspraken zodat zij individueel, rustig en ongestoord kunnen werken.
• Het dictee bestaat uit 21 woorden.
• Iedere categorie regelwoorden wordt vijf keer
bevraagd. Een leerling scoort een categorie
voldoende als hij van die categorie vier woorden
goed schrijft (beheersingscriterium: 80 %).
• Van de weetwoorden wordt iedere categorie
drie keer bevraagd. Een leerling scoort een
categorie alleen voldoende als hij daarin geen
fouten maakt.
• De leerlingen maken het controledictee op het
leerlingblad controledictee. U vindt dit blad in
het kopieerboek.
• Lees de zinnen voor. Laat de leerlingen alleen
de vetgedrukte woorden opschrijven.
• Laat de leerlingen na de afname van het dictee hun werk goed nalezen om fouten die hen
direct opvallen te verbeteren.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
Doe die spullen in je fietstas.
Dat is een nieuw soort telefoon.
Waarom blaffen die honden?
Hun zoon heet Marc.
Hij houdt van tekenen.
Ik heb last van hoofdpijn.
De kinderen beginnen te juichen.
Zijn hoofd werd vuurrood.
Ik heb de grote zaag nodig.
Ik doe de afwas met sop.
Het was een kwestie van leven of dood.
Ik heb een tros druiven gekocht.
Die kastdeur staat nog open.
Zullen we een spelletje doen?
Pas op, dat broodmes is scherp.
Hebben de vissen al voer gehad?
Vind jij knikkeren leuk?
Dit smaakt zo zuur als een citroen.
De opdracht is heel simpel.
Zal ik deze dozen opbergen?
We moeten nog 2 euro betalen.
pell
59
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
Z Woorddictee
-S
Z Materialen
g-
in
hl
blok 4 gevoel herhalings- en plustaken
Activiteiten
Herhalingstaak 1: Spellingspoor
Op basis van de resultaten bij het controledictee gaan de leerlingen
de komende lesmomenten aan de slag met herhalingstaken en/of
plustaken. De leerlingen die in één of meer spellingcategorieën van
het controledictee onvoldoende scoorden maken herhalingstaken.
De andere leerlingen gaan zelfstandig aan de slag met de plustaken.
De onderstaande voortgangsplanner helpt u de vervolgactiviteiten
te bepalen.
Spelling in beeld biedt voor iedere spellingcategorie een herhalingstaak. Dit betekent niet dat het verstandig is om een leerling die in vijf spellingcategorieën onvoldoende scoort ook vijf
herhalingstaken te laten maken. Wij adviseren u om het aantal
herhalingstaken per kind beperkt te houden. U kunt in dit opzicht
beter kiezen voor de kwaliteit dan voor de kwantiteit.
Doelen
Spellingspoor
Spellingspoor
stomme e.
Spellingspoor
~zen.
Spellingspoor
Spellingspoor
Herhalingstaken
Organisatie
Op basis van de resultaten op het controledictee (zie het registratieblad controledictees b1) formeert u een groepje met leerlingen die
onvoldoende scoorden op de spellingcategorie die u gaat behandelen. U groepeert de leerlingen rond het spelbord.
Wanneer de groep leerlingen te groot is om rond het spelbord te
plaatsen, kunt u er incidenteel voor kiezen het bord niet te gebruiken
en het voorbeeldwoord bij de spellingcategorie op het bord te schrijven. Maak in dat geval wel gebruik van het Spellingspoorwerkblad en
de uitlegkaart bij de spellingcategorie.
U kunt de herhalingstaken remediërend inzetten. Ze bieden de
leerlingen verlengde instructie en extra mogelijkheden voor het
verwerken van de leerstof. De leerlingen kunnen de herhalingstaken
zelfstandig uitvoeren, maar het verdient de voorkeur om hen hierbij
te begeleiden. Gerichte mondelinge interactie komt de kwaliteit van
de instructie en de (in)oefening ten goede. Dat vergroot de kans
dat de leerlingen de betreffende spellingcategorieën alsnog gaan
beheersen.
R2: De leerlingen beheersen samenstellingen.
R12: De leerlingen beheersen klankgroepen met een
R13: De leerlingen beheersen woorden op ~ven en
W7: De leerlingen beheersen weetwoorden met s~.
W8: De leerlingen beheersen weetwoorden met z~.
Materialen
• Spelbord en categoriekaartje Spellingspoor: R2, R12, R13, W7, W8.
• Werkbladen Spellingspoor: R2, R12, R13, W7, W8.
• Uitlegkaarten: R2, R12, R13, W7, W8.
Voorbereiding
Leg het spelbord Spellingspoor klaar. Leg de uitlegkaart bij de
spellingcategorie klaar. Laat leerlingen eventueel hun eigen set
uitlegkaarten gebruiken.
Leg het categoriekaartje dat hoort bij de betreffende spellingcategorie klaar. Leg per leerling een Spellingspoorwerkblad klaar.
R12: klankgroepen met een
stomme e
R13: woorden op ~ven en
~zen
W7: woorden met s~
->
W8: woorden met z~
->
Alle spellingcategorieën
->
->
->
Resultaat
2 fouten of meer:
onvoldoende
2 fouten of meer:
onvoldoende
2 fouten of meer:
onvoldoende
1 fout of meer:
onvoldoende
1 fout of meer:
onvoldoende
Geen
onvoldoendes
Vervolgactiviteit
-> Herhalingstaak 1 (Spellingspoor R2) en/of Herhalingstaak 2 (computerprogramma Spelling in beeld)
-> Herhalingstaak 1 (Spellingspoor R12) en/of Herhalingstaak 2 (computerprogramma Spelling in beeld)
-> Herhalingstaak 1 (Spellingspoor R13) en/of Herhalingstaak 2 (computerprogramma Spelling in beeld)
-> Herhalingstaak 1 (Spellingspoor W7) en/of Herhalingstaak 2 (computerprogramma Spelling in beeld)
-> Herhalingstaak 1 (Spellingspoor W8) en/of Herhalingstaak 2 (computerprogramma Spelling in beeld)
-> Plustaak 1 (Taalmaker) en/of
Plustaak 2 (computerprogramma Spelling in beeld, herhaling eerdere
eenheden of verkenning volgende eenheden)
pell
60
in
-S
Voortgangsplanner week 4 blok 4
Spellingcategorieën
controledictee
->
R2: samenstellingen
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
g-
in
Werkwijze
• Neem het categoriekaartje (met de afbeelding van een trein) met
daarop het voorbeeldwoord bij de spellingcategorie.
• Plaats dit kaartje in de plastic houder(s) zodat het rechtop kan
staan.
• Plaats het woordkaartje in het startvak op het spelbord. De trein
is nu klaar om te vertrekken. Op weg naar het eindstation zal hij
stoppen bij alle tussenliggende stations.
• Laat de leerlingen bij ieder station een activiteit uitvoeren.
De activiteiten staan beschreven op het spelbord en het
Spellingspoorwerkblad. In principe gaat het om begeleide activiteiten. U bespreekt met de leerlingen de knelpunten van de
spellingcategorie en licht de opdrachten toe. Het uitvoeren van
de activiteiten leidt ertoe dat de kinderen meer zicht krijgen
op het spellingprobleem en de spellingstrategie die ze kunnen
toepassen om de woorden correct te schrijven.
Maak bij de uitlegactiviteit gebruik van de uitlegkaart. Laat de
schriftelijke activiteiten uitvoeren op het Spellingspoorwerkblad.
• Verplaats de trein naar het volgende station wanneer een activiteit is uitgevoerd. Daar wacht een nieuwe activiteit.
De herhalingstaak over één spellingcategorie is afgerond op het
moment dat de trein het eindstation heeft bereikt en de leerlingen
alle activiteiten hebben uitgevoerd. Op dezelfde manier kunt u,
bijvoorbeeld op een ander moment, herhalingstaken over andere
categorieën uitvoeren.
Meer informatie over Spellingspoor kunt u vinden in de toelichting
bij het leerspel Spellingspoor. Deze vindt u in de speldoos.
Herhalingstaak 2:
Computerprogramma Spelling in beeld
Doel
De leerlingen oefenen met de spellingproblemen uit blok 4.
Materialen
Computerprogramma Spelling in beeld
Werkwijze
Met het computerprogramma Spelling in beeld herhalen de leerlingen de spellingproblemen uit het blok. Ze krijgen uitleg in geschreven en gesproken vorm, ze oefenen met aantrekkelijke spellen,
ze worden opnieuw getoetst door middel van dictees en krijgen
op basis van de resultaten, ook in tweede instantie, nog gerichte
verlengde instructie.
Meer informatie over het computerprogramma Spelling in beeld
vindt u in de handleiding bij de cd-rom.
Doel
De leerlingen passen de geleerde vaardigheden op het gebied van
taal en spelling toe in alledaagse contexten.
Materialen
Taalmaker
Werkwijze
De leerlingen die de doelen van het blok beheersen, kunnen verder
gaan met activiteiten waarbij ze de geleerde vaardigheden op het
gebied van taal en spelling toepassen. Er is bewust niet gekozen
voor een directe koppeling aan de lesdoelen van het basisprogramma. Het gaat dus om de algemene toepassing van de taal- en
spellingvaardigheden die de leerlingen beheersen. De leerlingen
doen dit in alledaagse, voor kinderen herkenbare contexten. Hierbij
zijn diverse uitingsvormen op het gebied van taal het uitgangspunt. Dit kunnen allerlei verschillende tekstsoorten zijn, zowel in
de vorm van geschreven taal als in de vorm van gesproken taal. Bij
deze opdrachten maken de leerlingen na een introductie en uitleg
zelf ‘taalproducten’.
Meer informatie vindt u bij de materialen van Taalmaker.
Plustaak 2:
Computerprogramma Spelling in beeld
Doel
De leerlingen herhalen de spellingproblemen uit eerdere blokken en
ze verkennen de spellingproblemen van de nog volgende blokken.
Materialen
Computerprogramma Spelling in beeld
Werkwijze
Met het computerprogramma Spelling in beeld kunnen de leerlingen
de leerstof verder oefenen. Bij herhalingstaak 2 gaat het om de
leerstof uit het blok dat aan de orde is. Als plustaak kunnen de
leerlingen ook breder herhalen. Ze kunnen de leerstof uit eerdere
blokken nog eens doornemen met behulp van de computer. Ook is
het mogelijk dat de leerlingen die geen directe herhaling nodig
hebben, verder gaan met de leerstof van de volgende blokken. Als
u kiest voor dit type differentiatie, biedt het computerprogramma
bij de nieuwe categorieën uitleg in geschreven en gesproken vorm,
oefeningen met aantrekkelijke spellen en toetsing door middel van
dictees. De resultaten worden vastgelegd, geanalyseerd en er wordt
een vervolgadvies gegeven.
Meer informatie over het computerprogramma Spelling in beeld
vindt u in de toelichting bij de cd-rom.
pell
61
in
Spelling in beeld - jaargroep 5 - handleiding b1
Plustaak 1: Taalmaker
-S
hl
blok 4 gevoel herhalings- en plustaken
g-
in
Werkboek b1
2
Zwijsen
werkboek b1
w
Dit ga je doen in de les.
Je ziet over welk probleem het gaat.
blok 1 omgeving les 1
Wat ga je doen?
Je oefent klankwoorden met ~en, ~er, ~el en ~e.
Op verkenning
1
Wat kun je in een huis vinden?
Kruis nog negen woorden aan.
zolder
meubels
lokaal
gang
muren
tuinpad
badkamer
Spelling kom je overal tegen.
Je maakt de eerste opdracht bij het probleem.
ramen
keuken
kamers
kerk
trap
grasveld
lampen
Bij een stomme e hoor je /u/, maar schrijf je e.
In welke woorden staat een stomme e? Kleur nog zeven woorden.
Uitleg
Je krijgt uitleg over het probleem.
2
u
Klankwoorden: je hoort /un/, /ur/, /ul/ of /u/, je schrijft en, er, el of e.
Lees verder op kaart K7.
Kleur het goede rondje.
K
R
W
Je gebruikt ook de uitlegkaarten.
Aan de slag
3
s
Vergeet je niet het goede rondje te kleuren?
Klankwoorden kleur je groen.
Regelwoorden kleur je oranje.
Weetwoorden kleur je blauw.
4
Maak in je schrift twee rijen.
Schrijf erboven ~el en ~er.
Schrijf deze woorden in de goede rij:
vleugel – kelder – groter – winter – knutsel – schilder – snavel – vogel – meubel – zomer
In tien woorden staat een stomme e.
Kleur in die woorden de stomme e.
vers
vlieger
water
warme
vlecht
borstel
sneltrein
kruimel
spijker
monster
spek
minder
stemband
Nu ga je zelf opdrachten maken.
Denk goed aan de uitleg op de kaart.
scherp
4
kuiken
kleine
5
Schrijf woorden bij de plaatjes.
vl
b
h
w
6
In deze puzzel staan acht woorden en .
Kleur ze.
De laatste letter van elk woord is een stomme e.
Van elk woord is al één letter gekleurd.
7
Vul in: en, er of el.
Schrijf dan de woorden helemaal op.
Ik sta op een heuv
.
Zij is twee jaar oud
f
h
o
o
s
b
y
z
i
e
k
t
e
t
g
t
k
m
i
s
z
y
r
j
m
p
t
r
u
u
e
h
r
e
a
De poes is naar buit
We koken in de keuk
8
a
b
k
m
h
q
p
sn
.
De sleut
.
e
m
d
k
b
z
v
k
l
e
u
k
e
g
l
e
j
s
w
t
f
p
b
r
j
t
n
g
b
o
v
e
y
s
r
c
o
z
v
m
j
o
o
t
o
e
t
j
e
e
j
h
p
t
t
n
.
zit in het slot.
Het wordt nog warm
.
nog
één
sterker
paard
klein
koek
zoet
stoel
twee
Wat heb je gedaan deze les?
Heb je het gesnapt?
Terugkijken
Bij een stomme e hoor je /u/, maar schrijf je e.
In één rij hebben alle woorden een stomme e. Kruis aan.
<
blauwe
fles
schilder
»
l
x
b
c
j
r
e
Vul in. Kijk naar de voorbeelden.
sterk
9
c
e
j
z
s
k
t
<
<
<
<
vogel
doosje
speld
dropje
berg
onder
proeven
borstel
groter
heuvel
leuker
schep
5
Klaar? Kies een extra opdracht op pagina 52 t/m 55.
Kom je tekens tegen?
K
R
u
Doe dan dit.
»
s
W
Ben je klaar?
Kies een extra opdracht.
Kleur het goede rondje.
Pak en lees je uitlegkaart.
Kruis het goede antwoord aan.
Schrijf je antwoord op.
Kleur het goede antwoord.
Omcirkel het goede antwoord.
Verbind met lijnen.
Schrijf de antwoorden in twee rijtjes op.
Maak een extra opdracht.
Maak de opdracht in je spellingschrift.
w
blok 4 gevoel les 1
Wat ga je doen?
Je leert regelwoorden met een stomme e aan het eind van een klankgroep.
Op verkenning
1
Welke woorden passen bij de tekening?
Kruis nog zeven woorden aan.
hin
de
ren be leefd
spe
len
ver ve
lend
fluis
ren
te
on vrien de lijk
ge meen
tra
nen
hui len
kie
te
ge woon
kin
de ren
ver drie tig
e
len
ten
Een stomme e klinkt als /u/.
In welke woorden staat een stomme e aan het eind van een klankgroep?
Kleur nog zeven woorden.
Uitleg
2
u
Regelwoorden: eindigt een klankgroep op een stomme e?
Daarna schrijf je geen dubbele medeklinker.
Lees verder op kaart R12.
Kleur het goede rondje.
K
R
W
Aan de slag
3
s
4
40
Maak in je schrift twee rijen. Schrijf erboven ~elen en ~eren.
Schrijf de woorden in de goede rij.
wandelen – slingeren – kinderen – snuffelen – eieren – trommelen – wisselen – bladeren –
knuffelen – knikkeren
In welke woorden staat een stomme e aan het eind van een klankgroep?
Kleur nog zeven woorden.
geheugen
snuffelen
verdienen
rolletje
gebruiken
mannetje
spelletje
verlegen
doorbreken
geluiden
kastelen
eieren
5
Wat doen deze kinderen? Schrijf op.
Alle woorden eindigen op en.
Let op: in drie woorden staat een dubbele medeklinker.
kn
6
t
tr
Welk stukje past in het midden?
Kies uit: de, te, tel en let.
op
ver
kin
wan
len
som
7
druk
op
ling
kie
gis
ten
ren
ter
ren
len
Vul in: l of ll.
Schrijf dan de woorden helemaal op.
Heb jij dubbe
8
t
e foto's?
Niet zo snuffe
en!
Ik moet wat verte
en.
Beste
en we pizza?
Kun je tegen kiete
en?
Ik hou van knutse
en.
Welke woorden rijmen?
Trek strepen.
regelen •
bestellen •
babbelen •
tekenen •
• vertellen
• kegelen
• rekenen
• knabbelen
kinderen •
bladeren •
luisteren •
knuffelen •
• fluisteren
• hinderen
• snuffelen
• naderen
Terugkijken
9
Welke twee zinnen kloppen? Kruis aan.
< De eerste e van rekenen is een stomme e.
< De tweede e van rekenen is een stomme e.
< Na een stomme e schrijf je geen dubbele medeklinker.
»
Klaar? Kies een extra opdracht op pagina 52 t/m 55.
41
w
blok 4 gevoel les 2
Wat ga je doen?
Je leert zes weetwoorden met s~.
2
Het is geweldig,
Op verkenning
1
Schrijf in de zinnen de volgende woorden:
super, simpel en surfen.
echt
leuk!
1
Is het leuk om te
?
4
3
Maar is het niet moeilijk?
Nee hoor, heel
!
Gewoon blijven staan!
Uitleg
2
u
Weetwoorden: je schrijft s aan het begin van een woord.
Lees verder op kaart W7.
Lees de woorden van de week A.
Aan de slag
3
Schrijf weetwoorden met s~ op.
Het is niet ingewikkeld, maar
Dat is heel geweldig:
Dit is een nieuw
Als je afwast, heb je
4
s
42
.
!
speelgoed.
nodig.
Maak in je schrift twee rijen. Schrijf erboven s~ en z~.
In deze samenstellingen staan stukjes met s~ en met z~.
Schrijf die stukjes in de goede rij. Het eerste stukje is som.
rekensom – zeehond – zakmes – windsurfen – nachtzoen – loodzwaar – supermarkt –
diersoort – appelsap – doodziek
5
Schrijf woorden bij de plaatjes.
Wat doen deze kinderen?
In alle woorden zit een stomme e.
st
6
fe
tje
sch
spel
oe
ta
len
val
len
be
aan
tje
len
se
ne
man
wis
Vul in: s of z.
Schrijf dan de woorden helemaal op.
Kun jij goed
8
vl
Maak woorden met de stukjes in de paarse vakken.
Maak ook woorden met de stukjes in de witte vakken.
le
nen
7
t
urfen?
Doe dat
elf maar!
Mijn zusje is al
es jaar.
Er zit
op in de emmer.
De opdracht is
impel.
Dat is een
oort vla.
Welke woorden van de week passen erbij? Schrijf op.
afwassen
schoonmaak
schuim
eenvoudig
makkelijk
gewoon
geit
baardje
kin
wind
golven
plank
geweldig
fijn
bijzonder
Terugkijken
9
In één rij zijn alle woorden goed. Kruis aan.
Drie woorden zijn fout.
Streep ze door.
< super - sik - sort - surfen - sop - simpel
< soort - zop - simpel - surven - super - sik
< simpel - surfen - super - soort - sik – sop
»
Klaar? Kies een extra opdracht op pagina 52 t/m 55.
43
w
blok 4 gevoel les 3
Wat ga je doen?
Je leert regelwoorden: samenstellingen.
Op verkenning
1
Welke woorden passen bij deze tekeningen?
Schrijf op: hoofdpijn, bloedneus, oorpijn of kiespijn.
Uitleg
2
u
Regelwoorden: een samenstelling schrijven?
Schrijf de stukjes (woorden) van de samenstelling achter elkaar.
Lees verder op kaart R2.
Kleur het goede rondje.
K
R
W
Aan de slag
3
s
4
Maak in je schrift twee rijen.
Schrijf erboven: samenstelling en geen samenstelling.
Schrijf deze woorden in de goede rij:
schilder – voordeur – huiswerk – straten – schouder – speurhond – kletsen – geldkist –
handdoek – keizer
Hier staan samenstellingen van twee stukjes.
Kleur van iedere samenstelling het eerste stukje.
tijdschrift
stoomtrein
vliegveld
schoonmaken
44
postduif
achteruit
hoofddoek
stadhuis
handbal
boottocht
brooddeeg
vuurrood
5
Schrijf samenstellingen op.
Let op: van welke woorden zijn de samenstellingen gemaakt?
v
6
h
f
Maak goede samenstellingen van drie stukjes.
bal
ping
schoen
boks
Vul in: t of tt.
Let op: van welke woorden zijn de samenstellingen gemaakt?
Schrijf dan de woorden helemaal op.
Het is een fees
Hij is ach
dag.
een groot hou
ien jaar.
Die man is scha
8
hand
pong
bal
voet
schoen
7
kl
een rode vrach
rijk.
kleren ui
blok
auto
rekken
Maak deze samenstellingen af met hoofd~, hand~ of tand~.
arts
schoen
pijn
stuk
vlees
vat
doek
doek
pasta
Terugkijken
9
In één rij zijn alle woorden goed. Kruis aan.
Er zijn drie woorden fout. Streep ze door.
<
hoofpijn
taalles
handdoek
zakdoek
»
<
zakdoek
taales
hoofdpijn
handdoek
<
<
handdoek
hoofdpijn
zakdoek
taalles
zakdoek
taalles
hoofdpijn
handoek
Klaar? Kies een extra opdracht op pagina 52 t/m 55.
45
w
blok 4 gevoel les 4
Wat ga je doen?
Je leert zes weetwoorden met z~.
Op verkenning
1
Waar denk je aan bij deze tekeningen?
Schrijf bij de plaatjes zoet, zout of zuur.
Uitleg
2
u
Weetwoorden: je schrijft z aan het begin van een woord.
Lees verder op kaart W8.
Lees de woorden van de week A.
Aan de slag
3
Schrijf weetwoorden met z~ op.
Alles met suiker smaakt
.
Die sinaasappels zijn heel
In de
Ik ben de
4
s
Maak in je schrift twee rijen. Schrijf erboven s~ en z~.
Lees de zinnen hieronder.
Schrijf dan de woorden met s~ en z~ in de goede rij.
Mijn grote zus gaat vaak naar de zee, want zij houdt van surfen.
Wij maken op zaterdag altijd samen het huis schoon.
We willen sop met schuim, dus doen we veel zeep in de emmer.
46
.
is het vaak warm.
van mijn ouders.
5
Schrijf samenstellingen op.
Let op: van welke woorden zijn de samenstellingen gemaakt?
r
6
h
Geheimschrift.
a
1
n
14
d
4
c
3
b
2
o
15
st
p
16
Wat staat hier? Schrijf op.
7 1 1 20
8 5 20
f
6
e
5
q
17
r
18
h
8
g
7
s
19
z
t
20
j
10
i
9
u
21
22 1 14 4 1 1 7
v
22
w
23
m
13
l
12
k
11
x
24
ij
25
z
26
19 14 5 5 21 23 5 14
G
7
Vul in: s of z. Schrijf dan de woorden helemaal op.
De
oep is nog heet.
Lust jij
De
omer is voorbij.
De geit heeft een
Waar is de grote
8
aag?
Haar
oute drop?
ik.
oon heet Tom.
Maak deze woorden af met de stukjes zomer, zaag of ziek.
ziek
te
dag
dag
ijzer
sel
dood
figuur
zee
huis
Terugkijken
9
In één rij zijn alle woorden goed. Kruis aan.
Drie woorden zijn fout. Streep ze door.
<zoon - zoet - zuur - saag
<zoon - zout - zeot - zuur
<zout - zaag - zoomer - zoon
<zomer - zuur - zout - zaag
»
Klaar? Kies een extra opdracht op pagina 52 t/m 55.
47
w
blok 4 gevoel les 5
Wat ga je doen?
Je leert regelwoorden op ~ven en ~zen.
Op verkenning
1
Welke paarse woorden horen bij elkaar? Trek strepen.
verlies •
• geven
boos •
• verliezen
geef •
• proeven
proef •
• bazen
baas •
• boze
Welke vijf paarse woorden staan ook bij de tekening? Kleur die woorden.
Uitleg
2
u
Regelwoorden. Maak je woorden op ~f en ~s langer?
Dan schrijf je vaak ~ven en ~zen.
Lees verder op kaart R13.
Kleur het goede rondje.
K
R
W
Aan de slag
3
s
4
Maak in je schrift twee rijen.
Schrijf de woorden die bij elkaar passen naast elkaar.
Kies uit: lief – boos – druif – bus – straf – druiven – straffen – lieve – boze – bussen
Maak deze woorden langer.
In welke woorden wordt de s dan een z?
Kleur die woorden.
fles
doos
48
huis
lees
reus
jas
poes
fris
vies
mus
mes
kies
vos
kaas
baas
5
Schrijf woorden bij de plaatjes. Alle woorden eindigen op en.
p
6
v
eu = aa
- el
-d
zen = p
l=d
- pel
ss = f
n=l
Vul in: z of ss.
Schrijf dan de woorden helemaal op.
ha
en en konijnen
mui
tu
8
d
Welke zin staat hier?
- ze
7
h
en in een kooi
en de middag
tanden en kie
ja
en
en aan de kapstok
tien ro
en in een vaas
Vul in. Kijk naar het voorbeeld.
één
twee
één
vaas
vazen
doos
schroef
druif
mus
prijs
twee
Terugkijken
9
Welke zinnen zijn waar? Kruis aan.
<Maak een woord op ~s langer. Dan schrijf je vaak een z.
<Maak een woord op ~f langer. Dan schrijf je vaak vv.
<Aan het eind van een woord schrijf je geen z.
»
Klaar? Kies een extra opdracht op pagina 52 t/m 55.
49
w
blok 4 gevoel les 6
Wat ga je doen?
Je oefent nog een keer met de woorden van blok 4.
Je herhaalt klankwoorden met aai, oei en ooi.
Aan de slag
1
Maak de woorden af met l of ll.
Schrijf dan de woorden helemaal op.
een mop verte
en
en
een ijsje beste
haren borste
en
een rood ba
etje
even knuffe
en
een leuk spe
en
etje
hinke
Mijn neef gaat
De
oet.
urfen.
omer is echt voorbij.
De geit heeft een
Er zit nog geen
ik.
out op.
K
R
W
en
en op straat
Een
Zit er
oon of een dochter?
op in de teil?
Dit smaakt veel te
Dat lijkt mij erg
Waar ligt de
uur.
impel.
aag?
Maak de woorden af met ss of z.
Schrijf dan de woorden helemaal op.
Waar zijn de ja
De poe
en?
en willen eten.
Zijn die fle
en leeg?
Ik zag twee mui
Zie je die mu
50
W
Maak de woorden af met s of z.
Schrijf dan de woorden helemaal op.
Deze koekjes zijn erg
3
R
en
tanden wisse
samen wande
2
namen stempe
K
en.
en?
Ze maken lange rei
Je moet de jas pa
Die do
en.
en.
en zijn van mij.
Ik zal je straks mi
Ik kan niet goed kie
en!
en.
Herhaling
4
Kleur in de tekst vijf woorden met aai, oei en ooi.
Ik heb een mooi boek gelezen.
Twee koeien vonden het saai in het weiland.
Ze stonden de hele dag te loeien.
Maar ze mochten nooit het weiland uit.
u
Je hoort /aaj/, /oej/ en /ooj/.
Je schrijft aai, oei en ooi.
Weet je het nog? Je kunt kaart K6 nog eens lezen.
5
Schrijf woorden bij de plaatjes.
ik r
6
ik a
oei
ooi
Vul in: aai, oei of ooi.
Schrijf dan de woorden helemaal op.
Ik
mijn hamster.
Ik dr
het boek om.
Ik st
met mijn vader.
Dat is een m
Ik zw
naar de buren.
Dat zal ik n
Zet je hem in zijn k
»
ik dr
Schrijf de paarse woorden in de goede rij. Bedenk in iedere rij nog twee woorden.
groeien - kooi - stoeien - kraai - mooier - geknoei - zwaaien - lawaai - strooi
aai
7
ik g
?
boek.
t doen!
Zwemt daar een h
Klaar? Kies een extra opdracht op pagina 52 t/m 55.
?
51
Uitlegkaarten b
3
regelwoorden
R
Samenstellingen zijn lange woorden.
Ze zijn gemaakt van twee (of meer)
andere woorden.
duikbril (duik en bril )
2
K
R
W
Regelwoorden
1. Zeg het woord in je hoofd.
2. Bedenk welke regel bij dat woord past.
3. Pas de regel toe. Schrijf het woord op.
4. Controleer het woord.
ord
wo e
Vuurrood is zo rood als vuur.
Dus schrijf je twee r’s.
Hoofdpijn is pijn in je hoofd.
Kastdeur is de deur van een kast.
De d van hoofd en de t van kast
blijven gewoon staan.
Ook al hoor je die niet altijd.
woor
ra
de n
Schrijf je een samenstelling?
Schrijf dan die woorden achter elkaar.
fietstas (fiets en tas)
Van welke woorden is een
samenstelling gemaakt?
Let daarop bij het schrijven.
ext
samenstellingen
e week
u
an
nv d
de fietstas
de boottocht
de hoofdpijn
de handschoen
lichtgroen
vuurrood
de sporttas
de huiskamer
het kleurpotlood
het vogelnest
de waterstraal
de handdoek
de feesttent
het nachtdier
de postduif
regelwoorden
R
Staat aan het eind van de klankgroep een
stomme e?
Daarna schrijf je geen dubbele
medeklinker.
12
Heeft een woord drie (of meer)
klankgroepen?
Aan het eind van één klankgroep
staat dan vaak een stomme e.
K
R
W
kin de ren
woor
ra
de n
be ta len
Regelwoorden
1. Zeg het woord in je hoofd.
2. Bedenk welke regel bij dat woord past.
3. Pas de regel toe. Schrijf het woord op.
4. Controleer het woord.
ord
wo e
Een stomme e klinkt als /u/.
Stom betekent zonder stem.
ext
klankgroepen met een stomme e
e week
u
an
nv d
ge noeg
be ta len
de kin de ren
wan de len
re ke nen
gis te ren
timmeren
vliegeren
knikkeren
stempelen
de eieren
het spelletje
het rolletje
begrijpen
gevaren
regelwoorden
R
Maak je woorden op ~f en ~s langer?
Dan schrijf je vaak ven en zen.
13
K
R
W
Regelwoorden
1. Zeg het woord in je hoofd.
2. Bedenk welke regel bij dat woord past.
3. Pas de regel toe. Schrijf het woord op.
4. Controleer het woord.
Aan het eind van een woord staat
nooit een v of een z.
v wordt dan f en z wordt dan s.
twee huizen - één huis
twee poezen - één poes
ord
wo e
woor
ra
de n
Staat vóór de s of de f een lange klinker
of een tweetekenklank?
Dan wordt de s een z, de f een v.
doos - dozen, poes - poezen
lief - liever, schuif - schuiven
Staat vóór de s een korte klinker?
Dan wordt de s verdubbeld.
vis- vissen
Staat vóór de f een korte klinker?
Dan wordt de f verdubbeld.
straf- straffen
ext
woorden op ~ven en ~zen
e week
u
an
nv d
de dozen
de huizen
leven
schuiven
de vissen
straffen
de rozen
lezen
grijze
zweven
proeven
lieve
de jassen
de lessen
boffen
weetwoorden
W
Begint een woord met een s of een z?
Dat kun je vaak moeilijk horen.
Onthoud die woorden.
7
K
R
W
Bedenk zinnen met de zes woorden
van de week.
Dan onthoud je ze het beste.
Is de tweede letter een medeklinker?
Er zijn veel woorden met sch~, sj~, sl~,
sm~, sn~, sp~ en st~.
Woorden met zch~, zj~, zl~, zm~, zn~,
zp~ en zt~ bestaan niet.
ord
wo e
A
surfen
de soort
het sop
de sik
super
simpel
an
nv d
B
e week
Weetwoorden
Onthoud het woord.
Is de tweede letter een klinker?
Meer woorden beginnen met een z dan
met een s.
ord
wo e
woorden met s~
e week
u
an
nv d
de soldaat
het servet
de serie
sappig
soepel
sommige
weetwoorden
W
Begint een woord met een s of een z?
Dat kun je vaak moeilijk horen.
Onthoud die woorden.
8
K
R
W
Bedenk zinnen met de zes woorden
van de week.
Dan onthoud je ze het beste.
Is de tweede letter een medeklinker?
Er zijn veel woorden met sch~, sj~, sl~,
sm~, sn~, sp~, en st~.
Woorden met zch~, zj~, zl~, zm~, zn~,
zp~ en zt~ bestaan niet.
Er zijn wel veel woorden met zw~.
zwaan, zwart
Er zijn geen woorden met sw~.
ord
wo e
A
de zomer
de zoon
de zaag
zoet
zuur
zout
an
nv d
B
e week
Weetwoorden
Onthoud het woord.
Is de tweede letter een klinker?
Meer woorden beginnen met een z dan
met een s.
ord
wo e
woorden met z~
e week
u
an
nv d
het zand
zeker
zeer
zacht
zuinig
zeuren
Kopieerboek b
4
k
blok:
naam:
signaaldictee b
datum:
Woord
Kleur het
Ik denk dat
Is het
Fout? Verbeter dan
goede rondje. het goed is. goed of fout? het woord.
G
F
1
K
R
W
2
K
R
W
3
K
R
W
4
K
R
W
5
K
R
W
6
K
R
W
7
K
R
W
8
K
R
W
9
K
R
W
10
K
R
W
11
K
R
W
12
K
R
W
13
K
R
W
14
K
R
W
15
K
R
W
16
K
R
W
17
K
R
W
18
K
R
W
19
K
R
W
20
K
R
W
leerlingblad signaaldictee b
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
k
blok:
naam:
controledictee b
datum:
Dicteewoorden
Spellingcategorie*
* alleen invullen bij fouten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Resultaat
13
Spellingcategorie
14
Aantal
fouten
15
16
17
18
19
20
Totaal
21
leerlingblad controledictee b
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
k
controledictee b1 blok 4
Spellingcategorie
R2: samenstellingen
Norm herhaling
4 (van 5) goed
1
fietstas
R12: klankgroep
op stomme e
4 (van 5) goed
R13: ~ven, ~zen
W7a: s~
W8a: z~
4 (van 5) goed
3 (van 3) goed
3 (van 3) goed
2
soort
3
blaffen
4
zoon
5
6
tekenen
hoofdpijn
7
8
kinderen
vuurrood
9
zaag
10
sop
11
leven
12
druiven
13
kastdeur
14
15
spelletje
broodmes
16
17
vissen
knikkeren
18
zuur
19
simpel
20
21
dozen
betalen
leerkrachtblad controledictee b1 blok 4
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
totaal fouten
W8a: z~
W7a: s~
R13: ~ven, ~zen
R12: klankgroep stomme e
R2: samenstellingen
totaal fouten
W6a: v~
W5a: f~
R11: meer klankgroepen
R10: tweetekenklanken
K17: eeuw, ieuw, uw
totaal fouten
W4a: au
W3a: ou
R9: dubbele medeklinker (herh.)
R5: klankgroep op ~a, ~e, ~o, ~u
K16: ng en nk
totaal fouten
W2a: ij
W1a: ei
R8: twee klankgroepen
R5: klankgroep op ~a, ~e, ~o, ~u
K7: ~en, ~er, ~el, ~e
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
registratieblad controledictees b1
blok 4
blok 3
blok 2
blok 1
Naam
registratieblad controledictees b1
k
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
k
1
naam:
samenstellingen
Zet een kring om de zes samenstellingen.
Op het gasfornuis staat een vuile koekenpan.
Naast het fornuis staan vieze wijnglazen en soepkommen.
In de kommen liggen theelepels en een broodmes.
Wie wast dat straks allemaal af?
2
u
Regelwoorden: wil je een samenstelling schrijven?
Schrijf de stukjes (woorden) van de samenstelling achter elkaar.
Lees kaart R2 goed.
3
Bij deze plaatjes passen samenstellingen.
Eindigt het eerste stukje op een t? Schrijf een t onder het plaatje.
Eindigt het eerste stukje op een d? Schrijf een d onder het plaatje.
4
Maak de samenstellingen af met t of d. Schrijf de samenstellingen nog eens op.
Ik werd wakker met hoof
pijn.
Zij heeft last van een bloe
neus.
Zaterdag zie ik je in de fees
Het dopje van de tan
tent.
pasta is weg.
Wie doet mee met een potje voe
5
Schrijf drie samenstellingen op. Het eerste stukje eindigt op d of t.
1
6
bal?
2
3
4
Bedenk twee zinnen. In iedere zin staat een woord van de week.
1
2
kopieerblad extra oefening R2
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
k
1
naam:
klankgroepen met een stomme e
In welke woorden hoor je een stomme e aan het eind van een klankgroep?
Zet een kring om zeven woorden.
Kom vrijdag op school kunst van kinderen bekijken!
Ieder kind heeft een schilderij gemaakt.
Bezoekers betalen € 1, 00.
Het geld wordt gebruikt voor een goed doel.
2
u
Regelwoorden: klankgroepen die eindigen op een stomme e.
Eindigt een klankgroep op een stomme e? Daarna schrijf je geen dubbele medeklinker.
Lees kaart R12 goed.
3
Wat doen deze kinderen?
Ieder woord heeft drie klankgroepen. In welke klankgroep hoor je een stomme e?
Schrijf onder elk plaatje 1, 2 of 3.
4
Maak de woorden af met l of ll. Schrijf ze daarna helemaal op.
Jullie gaan iets leuks be
even!
De jongens willen weer voetba
De lammetjes huppe
5
en in de wei.
Dat moet je me echt be
oven!
Zal ik jou eens wat verte
en?
Schrijf vier woorden op. Eén klankgroep van ieder woord eindigt op een stomme e.
1
6
en.
2
3
4
Bedenk twee zinnen. In iedere zin staat een woord van de week.
1
2
kopieerblad extra oefening R12
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
k
1
naam:
woorden op ~ven en ~zen
Zet een kring om de vijf woorden met ~ven en ~zen.
Zullen we vanmiddag thuisblijven?
Dan kunnen we met de poezen spelen.
Misschien kunnen we nog iets knutselen van die oude dozen.
Of wil jij liever de hele tijd lezen?
2
u
Regelwoorden: maak je woorden op ~f en ~s langer?
Dan schrijf je vaak ven en zen.
Lees kaart R13 goed.
3
Schrijf onder de plaatjes ven of zen.
4
Maak de woorden af met v of ff. Schrijf ze daarna helemaal op.
Mag ik ook een stukje proe
Waarom bla
De die
Waar le
en die honden zo hard?
en hebben alles meegenomen.
en olifanten in het wild?
Ik blijf vanmiddag lie
er thuis.
Heb jij wel eens ko
5
ie gedronken?
Schrijf vier woorden op. De woorden eindigen op ven en zen.
1
6
en?
2
3
4
Bedenk twee zinnen. In iedere zin staat een woord van de week.
1
2
kopieerblad extra oefening R13
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
k
1
naam:
woorden met s~
Zet een kring om de negen woorden met s~.
Er lag veel schuim op de golven. Het leek wel een soort sop.
Een man met een grijze sik kwam met een surfplank uit zee.
"Surfen lijkt me super!" zei Peter. "Is het moeilijk?" vroeg hij.
"Heel simpel," zei de man. "Je moet gewoon blijven staan.
2
u
Weetwoorden: je schrijft een s aan het begin van het woord.
Lees kaart W7 (woorden van de week A) goed.
3
Deze weetwoorden met s~ heb je eerder geleerd:
het sap, de sok, de som, soms, de soep, saai, de salto, de sjaal, sjouwen, samen,
de sandaal, de suiker.
4
Schrijf weetwoorden op die beginnen met s.
5
Maak de woorden af met s of z. Schrijf ze daarna helemaal op.
Ze is nu al twee weken
Die film is geweldig, echt
Dit is een ander
Met het
uper!
oort bouwsteentjes.
op maakt hij de vloer schoon.
Daarna kregen we nog een
Dat probleem kunnen we
6
iek thuis.
ak friet.
impel oplossen.
Bedenk drie zinnen. In iedere zin staat een woord van de week.
1
2
3
kopieerblad extra oefening W7A
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
k
1
naam:
woorden met z~
Zet een kring om de zeven woorden met z~.
De zoon van de buurman heeft een grote zaag.
Daarmee zaagt hij in de zomer de takken van bomen af.
Hij lust alleen maar zoute dingen.
Als je hem iets geeft dat zoet is, trekt hij een zuur gezicht.
2
u
Weetwoorden: je schrijft een z aan het begin van het woord.
Lees kaart W8 (woorden van de week A) goed.
3
Deze weetwoorden met z~ heb je eerder geleerd:
de zus, zwaar, zes, de zee, de zon, ziek, de zeep, de zak, zelf, de zoen, zoeken, zo.
4
Schrijf weetwoorden die beginnen met z.
5
Maak de woorden af met s of z. Schrijf ze daarna helemaal op.
De
omer duurt altijd drie maanden.
Lijkt het jou leuk om op een plank te
Ik vind
oete en zoute drop allebei lekker.
We hadden een
oort kasteel gebouwd.
Deze limonade smaakt een beetje
Die jongen is de
6
urfen?
uur.
oon van de timmerman.
Bedenk drie zinnen. In iedere zin staat een woord van de week.
1
2
3
kopieerblad extra oefening W8A
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
Download