Tentamen Natuurkunde I Opgave 1. Projectiel 09-01-2008 Vanaf de top van een 200 meter hoge berg wordt een projectiel de valei ingeschoten. De startsnelheid is 60 m/s en maakt een hoek van 600 omhoog met de horizontaal. We verwaarlozen de luchtwrijving en kiezen g = 10 m/s2 . a) Bereken de horizontaal afgelegde weg op het moment dat het projectiel de grond raakt. b) Bereken de hoek met de horizontaal waaronder het projectiel de grond raakt. c) Bereken de snelheid waarmee het projectiel de grond raakt. d) Bereken de maximale hoogte die het projectiel bereikt. Opgave 2. Explosie Een projectiel is in drie stukken geëxplodeerd. De tekening geeft de situatie weer vlak na de explosie. v2 =2v1 m m v3 2m v1 De snelheid vlak voor de explosie was: a) v3 b) v3 / 3 c) v3 / 4 d ) 4v3 e) (v1 + v2 + v3 ) / 4 Kies en beargumenteer het juiste antwoord. 1 Opgave 3. WvBvE Twee gewichten A en B hangen via massieve katrollen K1 en K2 aan een blok C dat op tafel ligt. Zie tekening. De massa’s zijn: mA = 13,0 kg ; mB = 4,0 kg ; mC = 5,0 kg. Beide katrollen zijn identiek en hebben een massa van 3,0 kg en een diameter van 16,0 cm. De dynamische wrijvingscoëfficiënt tussen de tafel en blok C is gelijk aan 0,20 . De wrijving van de katrollen kan verwaarloosd worden. We verwaarlozen ook de massa’s van de touwen. Blok A hangt 0,10 m boven de grond. We laten het systeem los. a) Druk de rotatie-energie van de katrol K2 uit in zijn massa en zijn rotatiesnelheid b) Bereken de snelheid, waarmee blok A de grond zal raken c) Bereken de versnelling van het systeem van blokken tijdens de beweging d) Leg uit, waarom tijdens de beweging de spankracht in het touw tussen de katrol K1 en blok A niet gelijk zal zijn aan de spankracht in het touw tussen de katrol K1 en blok C. K2 K1 C A B h = 0,10 m 2 Opgave 4. Moment en Potentiële Energie Een molecuul heeft een dipoolmoment van 30.e pm dat een hoek van 200 met een homogeen elektrisch veld maakt. (1 picometer = 1 .10 -12 m ) Het elektrisch veld heeft een sterkte van 3,0.103 N/C. E p L 200 a) Bereken het moment op de dipool b) Bereken de potentiële energie van de dipool c) Is in de tekening de rechter lading of de linker lading positief ? 3 Opgave 5. Elektrische flux door een gesloten oppervlak. Een elektrisch veld wordt gegeven door: E = +(200 N/C) 1y in het gebied voor y > 0 en E = ─(200 N/C) 1y in het gebied voor y < 0 We maken een denkbeeldig Gaussisch cilindertje met zijn as horizontaal langs de y – as door de oorsprong zodanig, dat de oorsprong midden in de cilinder zit. Zie tekening. De aslengte van de cilinder is 20 cm en zijn straal is 5,0 cm. z y a) Bereken de totale flux door de cilinder b) Bereken de totale lading binnen de cilinder 4 Opgave 6. Isotopen-separator In een massaspectrometer worden de ionen van waterstof 11H en deuterium 12 H over 1800 afgebogen naar een detector. De massa’s van de isotopen zijn: m waterstof = 1,007825 u m deuterium = 2,014102 u Bron Detector r a) Beschrijf de richting van de magnetische inductie 1 2m∆V b) Toon aan, dat voor de straal geldt: r = B e c) Druk de separatie van de twee isotopen uit in de versnelspanning en de magnetische inductie 5 Opgave 7. Het uitproduct Bij het deeltjesmodel van een waterstofatoom laten we een elektron om een proton draaien. In de tekening staat de hoeksnelheid van het elektron gegeven. De straal van de baan is ongeveer 1,0.10-10 m. a) Bereken de grootte van de hoeksnelheid van het elektron. b) Geef in onderstaande tekening aan, hoe de snelheid van het elektron gericht is. → → → → c) Gebruik de vector ω = ω 1z en de vector r = r 1y om wiskundig te bewijzen, dat de richting van de centripetale versnelling gegeven wordt door: a cent = ω × (ω × r ) ω r 6 Uitwerking tentamen Natuurkunde I 090108 Norm: Alle deelvragen 5 pnt 1) Projectiel a) v0y v0 = 60 m/s Kies éérst een oorsprong en positieve richtingen: We kiezen de oorsprong in het startpunt en v0x >0 X t = X 0 + v 0 cosα ⋅ t = 0 + 60 ⋅ cos60 0 ⋅ t v tx = v 0 cosα = 60 ⋅ cos60 0 v ty = v 0 sin60 0 + (−10) ⋅ t 1 a y t 2 = 0 + 60 ⋅ sin60 0 ⋅ t − 5t 2 = −200 ⇒ 2 2 5t − 52,0t − 200 = 0 ⇒ t = 0,1(52 ± 81,9) = 13,4 s ⇒ Yt = Y0 + v 0 sinα ⋅ t + X t = 0 + 30 ⋅ 13,4 = 402 m = 0,40 km b) tan β = v ty v tx = 60 ⋅ sin 60 0 − 10 ⋅ 13,4 − 82,0 = = −2,73 ⇒ β = arctan(−2,73) = −70 0 0 30,0 60 ⋅ cos 60 c) | v |= v 2tx + v 2ty = 30,0 2 + 82,0 2 = 87 m/s of met de WvBvE: 1 1 m | v 0 | 2 + mgh = m | v t | 2 ⇒ 2 2 v t = | v 0 | 2 +2gh = 60 2 + 2 ⋅ 10 ⋅ 200 = 87 m/s d) Eis: vty = 0 v ty = v 0 sin60 0 + (−10) ⋅ t = 0 ⇒ t = 5,2 s ⇒ h max = 200 + Yt = 200 + 52,0 ⋅ 5,2 − 5 ⋅ 5,2 2 = 335 m = 0,34 km 2) Explosie WvBvI: Opsplitsen in x- en y-richting! In de y-richting is de totale impuls kennelijk nul: m ⋅ 2v1 + 2m ⋅ (−v1 ) + m ⋅ 0 = 0 Dus vòòr de botsing ook. In de x-richting is de totale impuls na de explosie 0 + 0 + m ⋅ v 3 Dus vòòr de explosie ook: 4m ⋅ v x = m ⋅ 0 + 2m ⋅ 0 + m ⋅ v 3 m ⋅ v3 1 De snelheid vòòr de explosie is dus v = v x = = v3 4m 4 1 3) WvBvE 1 2 1 1 1 Iω = ⋅ m k r 2 ω 2 = m k v 2 2 2 2 4 b) Energiebalans: a) E rot = 1 1 (m A + m B + m C )v 2 + 2 ⋅ m k v 2 ⇒ 2 4 1 1 m A gh − m B gh − f ⋅ m C g ⋅ s = (m A + m B + m C )v 2 + 2 ⋅ m k v 2 ⇒ 2 4 1 1 13,0 ⋅ 10 ⋅ 0,10 − 4,0 ⋅ 10 ⋅ 0,10 − 0,2 ⋅ 5,0 ⋅ 10 ⋅ 0,1 = (13,0 + 4,0 + 5,0)v 2 + 2 ⋅ 3,0 ⋅ v 2 ⇒ 2 4 25 2 8⋅ 2 v = 8 ⇒v = = 0,80 m/s 2 25 m A gh − m B gh − Fw max ⋅ s = c) 1 2 at ; vt = a ⋅ t ⇒ 2 1 1 1 0,1 0,1 = at ⋅ t = v t ⋅ t = ⋅ 0,8 t ⇒ t = = 0,25 s ⇒ 2 2 2 0,4 v 0,8 a= t = = 0,8 ⋅ 4 = 3,2 m/s 2 t 0,25 Opmerking: t = s/v met a = v/t is fout :0 pnt. a berekend via Fres is fout :3 pnt d) De katrol krijgt een hoekversnelling volgens τ = M = Iα . Er moet dus een moment overblijven op de katrol. Dit moment wordt geleverd door het verschil tussen de twee spankrachten maal de straal van de katrol . De spankrachten zijn dus niet gelijk als de katrol een hoekversnelling heeft. h= 4) Moment en Potentiële Energie a) 1 L × F |=| L × qE |=| q L × E |=| p × E |=| p | ⋅ | E | sin α = 2 30 ⋅ e ⋅ 1,0.10 −12 ⋅ 3,0.10 3 ⋅ sin 20 0 = 30 ⋅ 1,6.10 −19 ⋅ 1,0.10 −12 ⋅ 3,0.10 3 ⋅ sin 20 0 M dipool =| M dipool |= 2⋅ | = 4,9.10 − 27 Nm b) U p = − p ⋅ E = −30 ⋅ e ⋅ 1.10 −12 ⋅ 3,0.10 3 cos 20 0 = −14.10 −27 J c) Het dipoolmoment wijst van – naar + . De rechterlading is dus positief. 2 5) Elektrische flux door een gesloten oppervlak a) Het elektrisch veld staat aan beide kanten loodrecht naar buiten alleen door de zijkanten van de cilinder. (Het inproduct van het veld en de normaal is dus aan beide zijkanten positief en de flux door de mantel is dus nul.) De totale flux door de wanden van de cilinder naar buiten is dus per definitie: Φ E = ∫∫ ( E ⋅ n)dS = + E.A cirkel rechts + E.A cirkel links = 2E.A = 2 ⋅ 200 ⋅ π ⋅ r 2 = S 400 ⋅ π ⋅ (5.10 − 2 ) 2 = π = 3,1 Vm of 3,1 Nm 2 / C b) De totale lading binnen de cilinder wordt gegeven door: Φ E = ∫∫ ( E ⋅ n)dS = Q / ε 0 S 3,1. ⇒ Q / ε 0 = 3,1 ⇒ Q = 3,1.ε 0 = 3,1. 1 = 4π ⋅f 1 = 27.10 −12 C 9 4π .9,0.10 6) Isotopen-separator a) De ionen zijn positief. De richting waarin de ionen bewegen is dan ook de richting van de ohmse stroom. De Lorentzkracht is naar het middelpunt van de cirkel gericht. rhr: vingers veld duim stroom palm kracht Dus het veld staat loodrecht het papier in. óf F = q.v × B ⇒ De lading q is positief. Draai v naar B, dan krijg je de richting van F volgens de schroefrichting. B moet daarvoor loodrecht het papier in staan. b) FL = Fcent ⇒ Bqv = m q∆ V = 1 mv 2 2 v2 r ⇒ v= m v m q∆ V 1 2m∆ V 1 2m∆ V Bq ⇒r= = = Bq m B q B e 2q∆ V m ⇒ r= 3 c) De separatie is: 2 ⋅ ∆r = 2 ⋅ (rD − rH ) = 2 ⋅ ( 1 2m D ∆ V 1 2m H ∆ V 1 8∆ V − )= ( mD − mH ) = B e B e B e mD − mH 1 ( 2,014102 − 1,007825 ) ⋅ 1,66054.10 −27 1 8∆ V = 8∆ V B B e .1,6021765.10 −19 = 119,581.10 −6 1 ∆V B Eigenlijk horen de gegeven atoommassa’s nog gecorrigeerd te worden voor het ontbrekende elektron. De constante wordt dan (zoals je in kunt zien!) een fractie groter. Hiervoor geen aftrek. 7) Het uitproduct Fcent = FCoulomb a) e2 ⇒ meω r = f 2 r 2 ⇒ f ⋅ e2 9.10 9 ⋅ (1.6.10 −19 ) 2 15 ω= = = 3 −10 3 mer m e ⋅ (1.10 ) me (Opmerking: De uitkomst van dit klassieke deeltjesmodel zal niet exact kloppen, maar als we de rustmassa van het elektron zouden invullen krijgen we: 15 ω= = 16.1015 rad/s ) − 31 9,1.10 b) Aan de rechterkant van de cirkel is de snelheid recht van je af het papier in volgens: v = ω × r ; Draai ω naar r , dan staat de snelheidsvector in de schroefrichting. x c) We noteren de vectoren volgens: y ⇒ z a cent 0 0 0 0 − 1 0 0 2 = ω × (ω × r) = ω 0 × ω 0 × r 1 = ω 0 × ω r 0 = ω r − 1 = − ω 2 r ⇒ 1 0 0 0 1 1 0 In de tekening wijst de versnelling kennelijk in de negatieve y-richting en dus naar het middelpunt toe. q.e.d. 4