Hfst 9 VWO NG/NT 2 Uitwerkingen van de vragen en opdrachten van hoofdstuk 10 Paragraaf 10.2 Vragen en opdrachten A2 a/b Formule HF BeF2 A3 Opgebouwd uit ionen Bindingstype of moleculen moleculen Vanderwaalsbinding polaire atoombinding waterstofbrug ionen ionbinding OF2 moleculen BF3 moleculen F2 moleculen KF ionen vanderwaalsbinding Polaire atoombinding Vanderwaalsbinding polaire atoombinding Vanderwaalsbinding atoombinding ionbinding c In HF komen waterstofbruggen voor, in BF3 niet. Het verbreken van deze (extra) bindingen kost energie, waardoor het kookpunt van HF hoger ligt dan dat van BF3. a ΔENCl-F = 4,1 - 2,8 = 1,3 Op grond van dit grote verschil in elektronegativiteit kun je stellen dat de Cl-F atoombinding een polaire atoombinding is. F heeft de sterkste elektronegativiteit dus F heeft de lading δ- en dus Cl heeft δ+. b A4 PCl3 heeft kennelijk een ruimtelijke bouw vergelijkbaar met die van NH3 (zie figuur 9.7). In BCl3 is de resultante van de drie partiële dipoolmomenten gelijk aan nul. Kennelijk is BCl3 een vlak molecuul met bindingshoeken van 120º. B heeft drie elektronen beschikbaar voor bindingen dus heeft deze omringingsgetal 3 dus liggen de drie bindingen in een vlak A5 a b A6 a+b CO2: COCl2: BF3: PCl3: B7 Alleen CCl4 heeft geen dipoolmoment. Beide CCl3-groepen hebben een dipoolmoment, maar tegengesteld gericht. De stof CCl3-CCl3 heeft dus geen netto dipoolmoment. lineair (twee-omringing) vlak (drie-omringing) vlak (drie-omringing) tetraëdrisch (vier-omringing) ΔENC-H = 2,5 - 2,1 = 0,4. Dit verschil in elektronegativiteit is zo klein, dat aan weerszijden van een C-H-binding nauwelijks ladingsscheiding optreedt. Hierdoor zijn de partiële C-H-dipoolmomenten en dus ook het netto dipoolmoment in CnH2n+2-moleculen verwaarloosbaar klein. 1 Hfst 9 VWO NG/NT 2 B8 a b ONO moet als lineair molecuul worden uitgesloten, omdat vectoroptelling van de partiële NO-dipoolmomenten hier een resultante = 0 oplevert. Ja, het molecuul bezit een NO-dipoolmoment, die niet vectorieel gecompenseerd wordt door andere dipoolmomenten. B9 In alle drie de moleculen is sprake van vier-omringing. B10 a In C2H4 treedt rond elk van beide C-atomen drie-omringing op; in C2H2 is dat twee-omringing. Rondom alle vier de C-atomen is sprake van 3-omringing. b C11 a In H2O is sprake van vier-omringing: tetraëdrische bouw, dat wil zeggen de theoretische bindingshoek bedraagt 109,5º. In SO2 treedt drie-omringing op: de theoretische bindingshoek heeft hier een b c waarde van 120º. Gaande van CH4 naar H2O neemt het aantal niet-bindende elektronenparen toe van 0 naar 2. Kennelijk nemen de elektronenwolken van niet bindende elektronenparen wat meer ruimte in dan die van bindende elektronenparen. De bindende elektronenparen worden als het ware naar elkaar toegedrukt, wat leidt tot een afname van de bindingshoek. Een andere benadering is: de afstoting die bindende elektronenparen van elkaar ondergaan, is kleiner dan de afstoting die wordt ondergaan van een niet-bindend elektronenpaar. Om de totale interelektronische afstoting te minimaliseren dient de bindingshoek in het molecuul kleiner te worden. Rond elk zwavelatoom treedt vier-omringing op. Een molecuul S8 bestaat dus uit acht gekoppelde tetraëders, waarvan de bindingshoeken vrijwel gelijk zijn aan die in een molecuul H2O (zie onderdeel b). Paragraaf 10.3 Experiment 1 Zie voor de uitwerking van dit experiment de lestekst en figuur 9.16. Vragen en opdrachten A12 a Twee, namelijk: Cl H Cl C H b A13 Cl H C Cl H Het molecuul heeft een tetraëdrische bouw. Alleen paar 3 is geen stereoisomeer de rest wel (1) spiegelbeeldisomeren; (2) cis-trans-isomeren; (3) conformatie isomeren (4) cyclo-isomeren. Dus ook cis trans 2 Hfst 9 VWO NG/NT 2 B14 a geen Cl` H C C Cl b geen H H3C H C C Cl H2C CH3 c H2C Cl C H3C H2C H CH3 C C H Cl cis 3-chloor-3-hexaan trans 3- chloor-3-hexaan d CH2 C CH2 H3C CH3 geen cyclohexene e H H H C H H C H C C H C C H CH3 C CH3 C H trans 1,3 pentadieen H cis 1,3 pentadieen F CH3 Cl C C H H C H C CH3 H C C C Cl H trans 1-chloor-2-methyl-1,3-butadieen H H C H cis 1-chloor-2-methyl-1,3-butadieen B15 1, 3 en 4 3 Hfst 9 VWO NG/NT 2 B16 a d H C C2H5 H C C2H5 OH CH3 CH3 H b e O C C2H5 C H C2H5 OH H C2H5 C C H CH2 CH3 CH3 c C3H7 H f C OH C2H5 CH2 C CH3 OH B17 a H3C Cl C e H2 C H3C OH H2C CH3 H2 C C H2 C CH3 H H CH3 d Cl C H C18 a b C10H14O De verbinding heeft een asymmetrisch centrum: CH2 H3C * CH3 * 1 asymmetrisch centrumdus 2 spiegelbeeldisomeren c De ruimtelijke vorm van beide spiegelbeeldisomeren is verschillend, waardoor ze zullen binden a Paragraaf 10.4 Vragen en opdrachten A19 De rechterstructuur heeft geen asymmetrisch centrum en kan dus geen optische activiteit vertonen. (in linkerstructuur is het middelste C atoom asymmetrisch) 4 Hfst 9 VWO NG/NT 2 B20 a Cl Cl OH HO H H H C C C H Cl Cl C C H C C H C C H H H H H H spiegelvlak cis 2 chloor 1- cyclopropanol cis 1,2 dichloorcyclopropaan Nee, bij cis 1,2 dichloorcyclopropaan geen spiegelbeeldisomeren want is een inwendig spiegelvlak aanwezig. Cl b H H Cl H H C C C C H Cl C C Cl H H H trans 1,2 chloor 1- cyclopropaan Spiegelbeeldisomeren: er is geen inwendig spiegelvlak aanwezig. c H2 C HO HO Cl C C C H C H2 H H2 C HO C H C H H C Cl H Cl C OH C H H H H2 C H2 C H C C H cis 3-chloor-1-cyclobutanol geen spiegelbeeldisomerie want vlak van tekening is spiegelvlak d Cl H cis 2-chloor-1-cyclobutanol geen inwendig spiegelvlak dus spiegelbeeld isomerie H H2 C H C C H H H C OH C H Cl trans 2-chloor-1-cyclobutanol geen inwendig spiegelvlak dus spiegelbeeld isomerie 5 Hfst 9 VWO NG/NT 2 B21 a 2 (1,2 dimethylcyclopropaan) en 4( 1,2 dimehtyl cyclobutaan): geen inwendig spiegelvlak aanwezig. b H Br C C Br C H2 C H H 1,1 dibroomcyclopropaan H C H2 Br C Br H H C C H2 C cis 1,2 dibroomcyclopropaan H Br C Br Br Br C C H2 H trans 1,2 dibroomcyclopropaan 2 spiegelbeelden c B22 B23 a b c In de trans-1,2-dibroomcyclopropaan-moleculen is geen inwendig spiegelvlak aanwezig: deze isomeren zullen dus optische activiteit vertonen.( a2 b2 c1 d3 e3 3e C atoom asymmetrisch 4e C atoom asymmetrisch geen asymmetrisch C atoom dus geen stereoisomerie Cis vorm heeft inwendig spiegelvlak, de transvorm niet dus 3 2e en 5e C atoom asymmetrisch. Een van de configuraties heeft inwendig spiegelvlak dus geen 4 maar 3 isomeren f8 2e , 3e en 4e C atoom asymmetrisch dus 2 · 2· 2 = 8 isomeren In één der stereoisomeren is een inwendig spiegelvlak aanwezig. Door substitutie van een H-atoom door een Cl-atoom aan C-atoom nr. 2 worden zowel C(2) als C(3) asymmetrische koolstofatomen die niet gelijkwaardig zijn. Zo ontstaan er van de stof 2-chloor-3-methylpentaan dus vier stereoisomeren. + 5º en - 10º 6 Hfst 9 VWO NG/NT 2 H C24 a H C H C C * CH2 H3C H2C CH3 C H2 b CH * C H2 4 stereoisomeren H I H2 C H3C II H C C * * CH2 C H2 H III H2 C H IV * c H H C C * CH2 * CH2 H H2C C H2 H3C CH3 * H2C C H2 H CH2 * * C H2 CH3 I en II hebben hetzelfde smeltpunt (spiegelbeeldisomeren), III en IV idem, I en III hebben verschillende smeltpunten. d H I H2 C H3C CH3 C * * CH2 C H2 H inwendigspiegelvlak H H2 C II H CH3 H3C H3C C C H2 H C * CH2 * III CH2 * H H2C C H2 * CH3 Het spiegelbeeld van I is identiek aan I (inwendig spiegelvlak). II en III hebben hetzelfde smeltpunt. 7 Hfst 9 VWO NG/NT 2 8