gedrag in sam samenvatting

advertisement
Samenvatting gedrag in organisatie ( handboek+slides+lesaantekeningen)
Hoofdstuk I: Introductie in de organisatiegedragswetenschap
1.1 Wat is de organisatiegedragswetenschap?
Studie van het gedrag in organisaties. Het is een multidisciplinaire studie met de bedoeling
om het individueel gedrag en dat van groepen in organisaties beter te begrijpen.
Gaat over gedrag in organisaties:
-Individueel gedrag
- perceptie in de organisatie
- motivatie van medewerkers
- besluitvorming
- individuele verschillen in mogelijkheden
- leerprocessen in organisaties
Wat is een organisatie?
“Is een bewust gecoördineerde sociale eenheid van twee of meer personen die op een
betrekkelijke continue basis functioneert om een gemeenschappelijk doel of serie van
doelen te realiseren. Zij wordt gekenmerkt door formele rollen die het gedrag van haar
leden definiëren en vormgeven.” (Robbins, 2005)
1.
2.
3.
4.
twee of meer mensen werken samen
gericht op realiseren van doelstellingen (mission statement)
specifieke taakverdeling; coördinatie/gezagsrelaties zijn nodig.
gericht op continuïteit (toekomst)
Mission statement: dit is een verklaring waarin aangeduid wordt welke zaken de
organisatie nastreeft.
Vaak verwijzing naar integrale kwaliteitszorg
Laatste element vaak streven naar continuïteit van de onderneming (groeien, …)
De stakeholders zijn de groepen die belang hebben bij de activiteit van de organisatie
maar kunnen tezelfdertijd ook invloed hierop uitoefenen.
Het is de tak van de wetenschap die op een systematische wijze het gedrag in organisaties
bestudeert.
Stelselmatig bevragen van de werkelijkheid:
- trachten verbanden te leggen tussen variabelen (bv. determinanten van motivatie)
- op wetenschappelijke wijze, d.i. in controleerbare situaties, op basis van
betrouwbare/valide metingen en op de juiste manier geïnterpreteerd.
Corporate values: de waarden die de organisatie nastreeft.
De OG is als wetenschap:
- geen intuïtieve kennis
- experimenteel onderzoek & survey onderzoek
Bij een survey-onderzoel legt de onderzoeker een vragenlijst voor aan de respondenten,
zonder dat hierbij variabelen gemanipuleerd worden. Bij een experimenteel onderzoek
worden er variabelen gemanipuleerd.
Een multidisciplinaire aanpak?
De OG is een multidisciplinaire wetenschap met ondersteuning van:
algemene psychologie, sociale psychologie, antropologie, sociologie . Doelstellingen van de
OG:
 verklaring van de vaststellingen
bv. Medewerkerstevredenheid
 voorspellingen doen
bv. In geval van reorganisatie
 gedrag sturen
taak van management
De doelstelling van deze studie is enerzijds een verklaring te bieden voor het gedrag in
organisaties zoals we dit vaststellen en anderzijds dit gedrag trachten te voorspellen. Het
is niet voldoende na te gaan waarover medewerkers tevreden zijn of niet, maar het is og
belangrijker na te gaan hoe een beleving van deelaspecten de algemene tevredenheid
beïnvloedt.
1.2 Economische omgeving
Organisatie functioneert in een economische context.
Onderneming werkt niet geïsoleerd t.o.v. de omgeving, maar vormt een onderdeel van het
geheel. Vandaar economische verkenning
Drie manieren om de economie te organiseren:
 Centraal geleide economie
 Gemengde economie
 Vrije markt economie
1.2.1 Centraal geleide economie
De overheid stelt de productie van goederen en diensten vast, hoe deze geproduceerd
zullen worden en voor wie. En bepaald de prijs, niet streven naar winst.
het werkt niet, geen welvaart.
1.2.2 Vrije markt economie
vrijheid van productie en consumptie. onzichtbare hand stuurt vraag en aanbod
In deze vorm van samenleving bestaat de fundamentele vrijheid van produceren en
vrijheid van consumeren. wanneer iedereen in een samenleving zijn persoonlijk belang
nastreeft zal dit leiden tot een optimale allocatie van resources. welvaart word optimaal.
1.2.3 Gemende markteconomie
vrijheid van productie en consumptie, maar bijgestuurd door de overheid
Overheid stelt minimum en maximum prijzen vast. Haalt de scherpe kanten er van af.
Bv. minimumloon voor arbeid, maximumprijs voor brood
1.3 Historiek van de OG
1.3.1 Voorgeschiedenis
Adam Smith, The Wealth of Nations (1776)
Het verhaal van de ‘onzichtbare hand’ komt van hem. Nastreven van individuele welvaart
zou resulteren in max welvaart.
principe van de vrije markt door samenwerking 1+1=3?
Comparatieve voordelen = voordelen door specialisatie. Medewerkers voeren activiteiten
uit in functie van de laagste opportuniteitskost.(de prijs van het niet gekozen alternatief)
Hierdoor ontstaan c. voordelen.
Evaluatie A. Smith (1776)
- aandacht voor intra-individuele verschillen (cf. capaciteitenprofiel)
- toepassing: doe alleen het geen waar je goed in bent, de rest niet. Op deze wijze wordt
de welvaart maximaal.
- toepassing in internationale handel door D. Ricardo.
Comparatieve voordelen ontstaan door de samenwerking van mensen met een verschillend
competentieprofiel. In economische termen zeggen we dat de productie toegewezen wordt
via het principe van de laagste opportuniteitskost.
1.3.2 Het scientific management
Taylor F., The principles of scientitic management (1911)
Grondlegger van het scientific management.
Hij was van oordeel dat organisaties op een wetenschappelijke wijze dienden geleid te
worden. Hij omschreef voor elke taak de meest efficiënte bewegingen en gaf telkens aan
binnen welk tijdbestek deze bewegingen dienden te gebeuren.
Arbeid kan alleen efficiënt geordend worden als wetenschappelijk methoden gebruikt
worden:
- scheiding van planning en uitvoering (verticale taakverdeling =).
medewerker ofwel tot het management behoort ofwel tot de uitvoerende groep.
- opsplitsen van arbeid in eenvoudige deelbewerkingen (horizontale taakverdeling=)
verdelen van complexe taken in subtaken (uitgevoerd worden door verschillende
medewerkers)
- prestatieloon
- tijds- bewegingsstudies: efficiënte methode?
- juiste persoon voor de juiste taak selecteren
- goede samenwerking tussen arbeiders en ondernemer is mogelijk.
Taylor zei mensen zijn lui, enkel stimuli door financiele stimuli—daardoor voerde hij
prestatieloon in,
-werknemer: homo economicus, mens reageert als individu, is van nature lui, en wil graag
geleid worden. (zo weinig mogelijk doen en zo veel mogelijk geld)
-onderneming: optimalisering van de productie, rationele benadering van de organisatie.
Taylor had oog voor de interindividuele verschillen tussen mensen. Selectie van
medewerkers was nodig.De toenmalige ‘industriële psychologie’ hield zich bezig met
rekrutering, selectie en plaatsing van medewerkers. Maar werd werd ook aandacht besteed
aan de aanpassing van de mens aan de organisatie.
Systeem= een verzameling van onderling verbanden onderdelen die samen een geheel
vormen.
open systeem= de organisatie in aan dynamische relatie met de omgeving.
Fordisme –lopende band
1.3.3 Human relations beweging:
Grondlegger E. Mayo.
Hawtorne experimenten:
- geen samenhang tussen werkcondities en productie;
- medewerkers gaan informele relaties opbouwen;
- deze relaties spelen een belangrijke rol in productie en arbeidstevredenheid
Geringe arbeidstevredenheid tast de productie aan.
Aandacht voor: communicatietrainingen, leiderschapscursussen, groepstrainingen, enz.
Het scientific management gaf aanleiding tot gevoelens van vervreemding bij de
werkmensen en in het verlengde hiervan stakingen.
Hawtorne-effect: de verbetering van de prestatie wordt niet veroorzaakt door de
experimentele manipulaties, maar door de extra aandacht die aan de medewerkers
besteed wordt.
Krijtlijnen:
- Arbeid is vooral een sociaal gegeven. Mensen werken niet alleen voor een loon,
maar ook voor immateriële beloningen (respect, aanvaarding, …)
- Medewerkers gaan informele relaties opbouwen. In deze informele groepen
ontwikkelen zich normen en waarden ten aanzien van het werk.
- Deze informele waarden en normen spelen een belangrijke rol in wat geproduceerd
wordt dan de controles van het management of de prestatiebeloningen.
‘homo sociologicus’ stelt dat mensen niet alleen reageren op financiële prikkels, maar ook
op grond van sociale normen en regels die eigen zijn aan de groep.
1.3.4 Revisionisme
Argyris, Herzberg, McGregor
Mensen hebben fundamentele drang om zich te ontplooien (Maslow) Vandaar aandacht
voor taakinhouden en organisatievormen.
Taken: jobdesign
Het begrip revisionisme zullen we reserveren voor een reeks van auteurs die zich afzetten
tegen het scientific management en de human relations beweging.
medewerkers kunnen verschil maken.
1.4 Hedendaagse organisaties
1.4.1 Het virtueel bedrijf
Hedendaagse onderneming heeft enkel aandacht oor de kernactiviteit en via samenwerking
met andere bedrijven, via uitbesteding en Lean organization naar de virtuele onderneming
Kerncompetenties: deze vaardigheden en technologieën waardoor de organisatie een
unieke positie inneemt.
Outsourcing: uitbesteding
Co-design: het samen ontwikkelen van een product
Co-makership: gezamenlijk maken van een product.
1.4.2 Mensgerichte organisatie
D.w.z. groeind besef dat mensen het verschil kunnen maken met de concurrent.
Vloeberghs (2009): 3 concrete maatregelen
- verbetering van de arbeidsinhoud (taakverbreding, taakverruiming, …)
- Introductie van groepswerk
Hierdoor worden taken toevertrouwd aan groepen van medewerkers. Dit creëert
een hogere mate van betrokkenheid bij de medewerkers.
- Decentralisatie van verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar de werkvloer.
Door een decentralisatie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden kunnen
medewerkers meer betrokkenheid ontwikkelen met het werk.
Empowerment wil zeggen dat medewerkers zelf de ‘macht’ over hun werk
verwerven.
Van werknemer participatie naar autonomie inzake beslissingen op de werkvloer.
Verantwoordelijkheden EN bevoegdheden naar de werkvloer; Afname van ‘command-andcontrol’;Manager wordt coach, begeleider; Vaak samenhang tussen autonomie en
tevredenheid.
1.4.3 Kennisonderneming
P. Drucker: medewerkers zijn “kenniswerkers”
Volgens Drucker dient de organisatie verouderde kennis af te stoten en constant nieuwe
kennis te ontwikkelen.
Hoe ontwikkelt zich kennis in de onderneming? Hoe kan deze kennis gemanaged worden?
Deze theorie verwijst naar een organisatoe waarin mensen voortduren bezig zijn hun
mogelijkheden te ontwikkelen.
Klassieke leerprocessen (Pavlov, Skinner, Bandura)
Visie van Takeuchi over leren in de organisatie?
Deze auteurs bespreken het fundamentele onderscheid tussen de tacit en de explicit
knowledge en hoe door een onderlinge wisselwerking tussen beiden nieuwe kennis
gecreëerd kan worden.
‘tacit knowledge’ is de niet uitgesproken kennis die
‘explicit knowledge’ kennis is die gezegd en opgeschreven kan worden.
Visie van Kolb over het leren in organisaties- constant nieuwe mogelijkheden ontwikkelen.
1.4.4 Geautomatiseerde organisatie
ERP, bv. SAP  Door deze automatisering verdwijnen tal van jobs in de organisatie; een
beperkt aantal nieuwe jobs ontstaan.
menselijke factor in de organisatie te beperken.
Naast deze ‘harde’ automatisering implementeren grote organisaties enterprise resource
planning (ERP) software waardoor alle bedrijfsprocessen geïntegreerd kunnen worden. Een
ERP-pakket heeft tot doel een ondersteuning te bieden aan alle bedrijfsprocessen en de
materiaal-, middelen- en geldstromen te beheersen. Het is dus een overkoepelend pakket
waarin alle bedrijfsprocessen opgevolgd kunnen worden.
1.4.5 Klantgerichte organisatie
Integrale kwaliteitszorg
(wensen van klanten komen centraal te staan)
Grondlegger: E. Deming (1951)
5 principes :
-Sterke klantgerichtheid, Interne en externe klanten
-Aandacht voor continue verbetering. Kaizen = stap voor stap verbeteren
-Verbetering van de kwaliteit van ALLES wat de onderneming doet
-Meten is weten
-Empowerment van medewerkers.
Beperking van middenkader. Participatief leiderschap. Verantwoordelijkheden en
bevoegdheden naar de werkvloer. ‘Speelruimte’ voor de medewerkers. .
Just in tim (JIT) wil zeggen dat alle processen juist op tijd gedaan worden. Het JITprincipe wil eveneens zeggen dat er geen voorraden in de organisatie zijn,
5 kernelementen:
- Sterke klantgerichtheid zorgt ervoor dat alles vanuit het standpunt van de klanten
bekeken zal worden.
- Continue verbetering: medewerkers blijven ernaar streven om te verbeteren.dienst
- Meten is weten. Het kwaliteitsdenken wordt beheerst door zorgvuldige metingen;
benchmarks: standaards die aangereikt worden door de sector.
- Kwaliteitszorg zal trachten alle medewerkers te betrekken bij dit
verbeteringsproces..
1.4.6 Globalisering
Producten diensten gaan over de landsgrenzen heen, maar ook investeringen en zoeken
van leveranciers.
Buitenlandse opdrachten geven aanleiding tot contacten met mensen uit andere culturen.
Omgaan met andere waarden/gebruiken.
Verplaatsing van werk vaan de lagelonenlanden, niet alleen van routinematige
werkzaamheden. Vooral arbeidsintensieve ondernemingen verplaatsen hun activiteiten.
Integratie van kennis/vaardigheden/technologieën uit andere landen.
1.4.7 Pluriform personeelsbestand
Diversity management blijkt een belangrijke opgave te zijn voor de leidinggevenden. Het
gaat om de verschillen tussen medewerkers van één onderneming. Naarmate mensen ouder
worden, zijn ze meer trouw aan de werkgever en zijn ze minder dagen afwezig ten gevolg
van ziekte. Voor zover leden van etnische minderheden aan het werk zijn, vinden we ze
terug in minder betaalde jobs. Bovendien rapporteren allochtone werknemers vaak
discriminatie op de werkvloer.
Glazen plafond  vrouwen kunnen hogere functies enkel zien, maar hebben er geen
toegang toe.
Werkelijk plafond  in het geval van allochtone, in niet te overwinnen barrière.
De moeilijkheid voor het management bestaat erin om rekening te houden met deze
diversiteit van medewerkers.
1.4.8 Dalende loyaliteit van medewerkers
Vanuit concurrentie overwegingen werden kosten verminderd, met als gevolg:
afvloeiingen, reorganisaties,
LEAN production (=slank, mager) betekent dat de strijd tegen verspilling aangegaan wordt.
Wat is MUDA? Deze activiteiten leiden tot het besef dat de werkgever niks om werknemers
geeft, vandaar een geringere betrokkenheid.
Van jongere medewerkers is geweten dat ze veel belang hechten aan een goede worklife
balance. Voor de mensen die snel veranderen van werkgever heeft men de term jobhopper
gecreëerd. Een adequaat retentiebeleid zal hier het juiste antwoord moeten geven.
Tekst : Drang naar innovatie: (vernieuwingen)
introductiefase(klein deel in bezit van product)
groeifase (neemt de bezitgraad sterkt toe)
volwassenheidsfase (stabiliseert de bezitgraad)
eindfase (neemt af en uit de handel)
continue innovaties= beperkte vernieuwingen waarbij je het verschil nauwelijks merkt
discontinue innovaties= zorgen voor een breuk met het verleden, vandaar dat we spreken
van een breakthrough. Ze kunnen een grote impact hebben op de huishoudns/samenleving.
Productlevenscyclus= hoe de bezitgraad van een product verandert in de loop van de tijd.
Hoofdstuk 2: Perceptie, Attributie en besluitvorming
Percepties zijn belangrijk om gedrag in organisaties te begrijpen omdat deze aan de basis
liggen van de oordeelsvorming.
2.1 Gewaarwording en perceptie
Gewaarwording: zintuigelijkeprikkel wordt omgezet in neurale impuls.
De interpretatie van deze prikkeling noemen we de perceptie of waarneming. In die zin is
gewaarwording een passief proces, terwijl de perceptie een persoonlijke construcite van
de waarnemer is.
Een gewaarwording overkomt je gewoon  passief proces
Waarnemen is ook een selectief proces  veel van de informatie slaagt er niet in om tot
het bewustzijn door te dringen.
Absolute waarnemingsdrempel: prikkel die in 50% van personen geen aanleiding geeft tot
een gewaarwording (bv te zwak geluid)
subliminale perceptie: indien een prikkel aangeboden wordt onder de absolute
gewaarwordingsdrempel
Relatieve waarnemingsdrempel
 Verschillen tussen stimuli kunnen te klein zijn om aanleiding te geven tot een nieuwe
gewaarwording
Perceptie
Perceptie: binnenkomende info wordt omgezet in betekenisvol geheel.
 actief verwerkingsproces waardoor een betekenis wordt toegekend aan de
binnenkomende informatie en deze omgevormd wordt tot een zinvol geheel.
afhankelijk van de werkelijkheid
De gestaltpsychologie heeft aangetoond dat mensen afzonderlijke gewaarwordingen
organiseren tot zinvolle structuren, zogenaamde ‘gestalten’ foto waar je 2 dingen in kan
zien.
Perceptie is afhankelijk van de context:
Primacy effect: informaties die eerst verwerkt worden zullen latere indrukken kleuren.
Asch meende dat de latere informaties geïnterpreteerd werden vanuit de eerdere
informaties.
Contrast effect: dit effect betekent dat ten gevolge van het verschil met de achtergrond
bepaalde eigenschappen meer op de voorgrond treden.
Halo effect: de observator gaat zich op basis van één enkel kenmerk een algemene indruk
vormen over een persoon.
Stereotypen: wanneer we individuen beoordelen op basis van de perceptie dat ze tot een
bepaalde groep behoren. Bepaalde eigenschappen aan een bepaalde groep.
Perceptie is afhankelijk van de waarnemer
De persoonlijkheid
 veldonafhankelijkheid: bij de perceptie minder beïnvloed worden door de context
Veldafhankelijk: afhankelijk van de context
Selectieve perceptie: (Deze perceptie is niet willekeurig maar hierin spelen onze
belangstelling, attitude, achtergrond, ervaring en persoonlijkheid een centrale rol. We
nemen waar wat we willen waarnemen.
perceptuele vigilantie: we zullen elementen die beantwoorden aan onze behoeften,
enzovoort vlugger waarnemen dan elementen die hier niet aan beantwoorden.
 perceptuele defensie: we zullen elementen die strijdig zijn met onze opvattingen,
gedragingen, enzovoort minder vul waarnemendoor een proces van selectieve defensie
beschermt de persoon zich als het ware tegen het ontstaan van deze dissonantie.
Projectie: de persoon kan bepaalde impulsen niet toelaten tot zijn bewustzijn maar deze
komen op een vervormde manier naar boven.
emoties, herinneringen, motieven
Een perceptie is een interpretatie van wat de zenuwbanen doorsturen. Deze interpretatie
gebeurt op grond van vroegere herinneringen, emoties, motieven enzovoort.
De bottom-upverwerking verwijst naar het feit dat de neurale boodschappen doorgestuurd
worden naar de cortex en hier in verband gebracht worden met informatie uit het
langetermijngeheugen.
De top-downverwerking betekent dat de vroegere ervaringen, motivaties, emoties
enzovoort van de waarnemer een rol spelen bij de interpretatie.
2.2 Attributie theorie?
Het waarom van het gedrag bij de persoon zoeken of in zijn omgeving.
 Het covariatie model van Kelly
Volgens het attributiemodel zal gedrag toegeschreven worden aan interne dan wel externe
factoren in functie van 3 elementen: de onderscheidenheid, de consensus, de consistentie.
Onderscheidenheid: geeft aan of de persoon in andere situatie gelijkaardig gedrag vertoont
of niet. Laag – intern; Hoog – extern
Consensus: verwijst naar het feit of andere medewerkers gelijkaardig gedrag in dezelfde
situatie vertoont. Laag - intern; Hoog – extern
Consistentie: verwijst naar de mate waarin het betreffende gedrag in dezelfde situatie op
andere tijdstippen ook voorkomt. Laag – extern; Hoog – intern
 Hoge onderscheidenheid + hoge consensus + lage consistentie = externe attributie
 Lage onderscheidenheid + lage consensus + hoge consistentie = interne attributie
Het attributiemodel van Weiner
Welke zijn de effecten op het zelfvertrouwen, motivatie, werkprestaties … van deze
attributies?
 B. Weiner: 2 bijkomende dimensies naast intern/extern:
 interne versus externe attributie
 controleerbaarheid of niet
 stabiliteit of niet
Attributie bij mislukking:
De dimensie controleerbaarheid verwijst naar de mate waarin men denkt al dan niet
controle te hebben over de gepercipieerde oorzaken.
Indien een persoon een succesvolle taak toeschrijft aan interne factoren zal die aanleiding
geven tot een versteviging van het zelfvertrouwen en de motivatie. Indien dezelfde
prestatie toegeschreven wordt aan externe omstandigheden zal die geen effect hebben op
het zelfvertrouwen en toekomstige werkprestaties. In geval van een mislukte taak zal een
interne attributie het zelfvertrouwen van de persoon ondermijnen en eerder negatieve
stemmingen veroorzaken. Indien de mislukte taak toegeschreven wordt aan externe
omstandigheden zal het zelfvertrouwen hierdoor niet aangetast worden.
Medewerkers die hun goede prestaties toeschrijven aan stabiele eigenschappen zullen in
de toekomst betere prestaties verwachten. Attributies van mislukkingen aan
controleerbare oorzaken leiden tot minder negatieve toekomstverwachtingen.
Passende attributies?
 Fundamentele attributiefout
Dit betekent dat we bij de beoordeling van anderen de externe omstandigheden vaak
onderschatten en (te) veel belang hechten aan interne factoren
Bij de waarneming van ons persoonlijk gedrag zullen we interne factoren
minimaliseren.
 Vertekening uit eigenbelang
Dit betekent dat de persoon bij een succesvolle taak dit resultaat bij voorkeur zal
toeschrijven aan interne factoren, terwijl bij een mislukte taak de oorzaken extern
gezocht worden.
De praktische toepassing
Leidinggevenden observeren het gedrag van medewerkers en bij de evaluatie van het werk
van medewerkers zullen attributieprocessen een belangrijke rol spelen.
self-fulfilling prophecy.
Eenmaal een ‘diagnose’ gesteld is door de leidinggevende zal de medewerker dit beeld
bevestigen door een proces van zichzelf vervullende voorspelling.
Fenomeen niet in elke cultuur even sterk aanwezig.
pygmalioneffect= gedragen zoals de andere verwacht.
2.3 Het besluitvormingsproces
Een rationeel besluitvormingsproces?
Een optimaal besluitvormingsproces verloopt volledig rationeel. In eerste instantie wordt
een probleem gedefinieerd. De wijze waarop dit probleem omschreven wordt geeft vaak al
de richting aan waarin gezocht dient te worden naar een oplossing. Een optimale
probleemstelling dient ervoor te zorgen dat alle opties nog open staan. Vervolgens dient
aangeduid te worden welke criteria van belang zijn om de voorgestelde oplossingen te
evalueren. Eenmaal dit bereikt is, kunnen alternatieven verzameld worden.
Optimale besluitvorming is volkomen rationeel
 probleemomschrijving?
 welke zijn de criteria?
 welk zijn de alternatieven?
 toetsen van de alternatieven?
 kiezen van een oplossing/implementatie
Is dergelijke optimale besluitvorming mogelijk?
Mensen streven rationaliteit na, maar kiezen vaak een oplossing die ‘bevredigend’ is.
 H. Simon: menselijk brein is beperkt.
Enkele veelvoorkomende fouten:
- zelfoverschatting:
de beslisser overschat de mogelijkheden van zichzelf en de organisatie. Robbins en Judge
geven aan dat dergelijke zelfoverschatting vooral naar voren komt wanneer beslissingen
genomen worden waarover men onvoldoende geïnformeerd is.
- fixatie op eerste indrukken;
Dit is een mechanismen waardoor de eerst verkregen informatie als uitgangspunt genomen
wordt en vervolgend nieuw informatie niet opgenomen wordt ofwel geïnterpreteerd wordt
vanuit de eerste informatie.
- bevestiging achteraf;
Deze vertekening kan beschouwd worden als een specifiek geval van het selectief opnemen
van informatie. We zoeken steeds naar een bevestiging van hetgeen we reeds weten
(eerste informatie) en negeren informatie die strijdig is met onze opvattingen.
- escalerende inzet;
De bevestiging achteraf kan zich ontwikkelen tot een mechanismen van escalerende inzet.
Het wordt een vicieuze cirkel waarbij er steeds grotere bedragen geïnvesteerd worden in
… en product dat de consumenten niet willen. Managers kunnen moeilijk een fout toegeven
en dat geeft aanleiding tot de escalerende inzet.
- sunk cost
Dit probleem bestaat erin dat uitgaven die in het verleden gedaan zijn, nog steeds een rol
spelen in beslissingen van het nu-moment. De beslissers kunnen moeilijk afstand doen van
aankopen uit het verleden.
-…. Een vuilnisvat (Cohen et al., 1972)?
Eerst een probleem formuleren en daarna een oplossing zoeken, maar vaak gaat het
andersom.
Hoofdstuk III: Motivatie
3.1 wat is motivatie?
2 andere belangrijke determinanten: de capaciteiten en de gelegenheid
Capaciteiten  de intellectuele, technische, … competenties van de medewerker.
Gelegenheid  veelerlei betekenissen, gaande van voldoende beschikbare tijd, over het
benodigde gereedschap, tot de goede werkcondities.
Motivatie: een proces waardoor de intensiteit, de richting en de volharding bepaald
worden om een bepaald doel te bereiken. Het is een interveniërende variabele waardoor
we de richting van het gedrag en de intensiteit ervan kunnen begrijpen. Indien één van
deze drie determinanten niet vervuld is, zal de werkprestatie beneden het optimale niveau
blijven.
Het is een proces in de persoon dat de intensiteit, de richting en de volharding bepaalt van
zijn pogingen om een bepaald doel te bereiken.
Niet zichtbaar, wel de gevolgen hiervan
In deze figuur beïnvloeden deze drie determinantie elkaar ook wederzijds.
.
3.2 Bekrachtingstheorie versus zelfdeterminatietheorie
Inhoudelijke theorieën
 Maslow hiërarchisch model
 Mc Clelland’s motivatie theorie
 Herzberg’ twee factoren
 McGregor X en Y theorie
Proces theorieën
 Verwachtingstheorie
 Rechtvaardigheidstheorie
 Doelstellingstheorie
Thorndike formuleerde de wet van het effect die stelt dat het gedrag dat gevolgd wordt
door een plezierige ervaring de tendens zal vertonen zich te herhalen. Skinner
herformuleerde deze wet van het effect in termen van de wet van reinforcement.
Reinforcement is gebaseerd op het behaviorisme en gaat enkel over eenvoudige
gedragingen. En voor complexe gedragingen?
Als het over routinematige werkzaamheden gaat kunnen extra beloningen aanleiding geven
tot een hogere motivatie en bijbehorende prestaties. Maar in hedendaagse organisaties
worden er veel meer intellectuele prestaties gevraagd van de medewerkers.
D. Pink (2010): bijkomende beloningen hebben negatieve impact op motivatie.
Lepper and Greene: the hidden costs of reward.
 Door het feit dat ‘als … dan-beloningen’ in het vooruitzicht gesteld worden, wordt het
spel een vorm van werk: de intrinsieke motivatie wordt aangetast. En wanneer deze ‘als …
dan-beloningen’ niet meer ter beschikking zijn verdwijnt de motivatie om te tekenen
(voorbeeld uit boek p.74)
Deci: puzzel experiment. (zie boek p.74-75)
 een toename van extrinsieke motivatie voor taken die intrinsiek motiverend zijn, zal
leiden tot een afname van de intrinsieke motivatie. (jonge topsporters krijgen plots geld
voor wat ze doen, passie neemt af)
Pink (2010):
 motivatie 1.0: meest primitieve motivaties;
 motivatie 2.0: gaat over wortel en stok principe; werkt soms wel, soms niet;
 motivatie 3.0: gaat over een upgrade van motivatie besturingssysteem.
 zelfdeterminatietheorie: 3 grondbehoeften van medewerkers:
 Autonomie: belangrijkste  mensen maken zelf graag keuzes
 Streven naar meesterschap
 zingeving
Welke zijn de risico’s van de wortel en stok principe?
- ze kunnen intrinsieke motivatie vernietigen;
- ze kunnen prestaties verminderen;
- ze kunnen creativiteit vernietigen;
- ze kunnen goed gedrag verdringen;
- ze kunnen bedrog, laksheid, onethisch gedrag veroorzaken;
- ze kunnen korte termijn denken in de hand werken.
Motivatie 3.0: zelfdeterminatietheorie.
- geef mensen autonomie/speelruimte: zelf kiezen van taak, team, tijd, techniek…
belangrijk voor intrinsieke motivatie;
- streven naar meesterschap;
- zingeving.
zelfdeterminatie theorie of: zelfdeterminatie theorie II
3.3 Inhoudelijke theorieën
3.3.1 Het hiërarchisch model A. Maslow
(x en y theorie, 2 factortheorie)
Maslow stelt dat iedereen een hiërarchisch systeem van behoeften heeft.
Hiërarchisch in deze zin dat de meest elementaire behoeften eerst dienen bevredigd te
worden, vooraleer een hogere behoefte geactiveerd kan worden.
Maslow: elke persoon kent een hiërarchie van behoeften:
 fysiologische behoeften meest primaire behoeften van de mens.
 behoefte aan veiligheid zich veilig voelen, fysiek én emotioneel
 sociale behoeftengenegenheid, acceptatie, vriendschap 
 behoefte aan respect behoefte aan status /erkenning
 behoefte aan zelfverwerkelijking zijn eigen mogelijkheden willen uitbouwen en
realiseren.
Theorie van Maslow
 Oorsprong van de theorie?
 Geen empirische onderbouwing;
 Geen uitleg over verschillen tussen mensen;
 Identieke beloningen spreken diverse niveaus van behoeften aan, bv. financiële
beloningen
Maslow kan niet uitleggen waarom mensen verschillende zijn in hun motivaties. (een hoog
salaris kan de behoefte aan veiligheid vervullen, maar ook de behoefte aan erkenning, voor
zover dergelijk salaris verwijst naar het belang van de functie voor de organisatie)
Alderfer: drie hiërarchische niveaus:
ERG model:
 existentie, relaties, en groei.
De twee eerste niveaus van Maslow worden hier samengevoegd tot
de existentiële behoeften.
De sociale behoeften vormt het tweede niveau. Het derde niveau verwijst naar het vierde
en vijfde behoefteniveau van Maslow. Voor Alderfer vormen deze drie motivaties eerder
een continuüm.
Verschillen:
 behoeften kunnen simultaan actief zijn;
 frustratie-regressie hypothese;


Voor Alderfer zal een gefrustreerde behoefte van een hoger niveau de actualisering van
een lager niveau met zich meebrengen. Voor Alderfer kunnen individuen zich dus in de
hiërarchie ook naar beneden bewegen.
er zijn verschillen tussen mensen.
Alderfer heeft minder moeilijkheden met de verklaring van individuele verschillen,
omdat hij stelt dat opvoeding en culturele achtergrond ervoor kunnen zorgen dat
bepaalde niveaus meer of minder op de voorgrond staan.
Eenvoudiger van aard, maar minder bekend.
3.3.2 De X en Y theorie
Mc Gregor, D. (1960). The human side of the enterprise
Theorie X en Y vormen twee opvattingen over omgang met medewerkers
De




X theorie (autoritair leiderschap):
mensen houden niet van werken; mensen van nature lui
medewerkers moeten gecontroleerd worden door het management;
mensen houden niet van verantwoordelijkheid nemen, ze laten zich liever leiden;
werknemers hechten veel belang aan zekerheid en hebben weinig ambitie.
De Y theorie (participatief leiderschap):
 medewerkers vinden werken leuk;
 als mensen gemotiveerd zijn, zullen ze zichzelf laten leiden door de
organisatiedoelstellingen; geen controle nodig
 medewerkers accepteren verantwoordelijkheid en streven dit na;
 mensen zijn fantasierijk en creatief; dit kan op het werk gebruikt worden.
toepassing X: voor productmedewerkers
toepassing Y: voor kenniswerkers.
McGregor ging ervan uit dat volgens de X-theorie vooral de lagere behoeften uit het
systeem van Maslow de medewerkers domineren, terwijl de Y-theorie meer belang hecht
aan de zogenaamde hogere behoeften uit het systeem van Maslow.
 self-fulfilling prophecy: geef mensen scherpe doelen en biedt ze vertrouwen en
ondersteuning en ze zullen zich snel verantwoordelijk gaan gedragen.
Toepassing X: autoritair leiderschap
Toepassing Y: participatief leiderschap
Advies: theorie Y als prefereerbaar model, maar moeilijk te gebruiken bij productie op
grote schaal
De empirische onderbouwing van het geheel ontbreekt tot op dit moment.
3.3.3 De twee factoren theorie van Herzberg
=motivatie-hygiënetheorie
Motivators: intrinsieke factoren, waardoor het werk op zich motiverend werkt.
(verantwoordelijkheid krijgen, prestaties kunnen leveren, kansen krijgen om te leren)
Hygiëne-factoren: extrinsieke factoren: situaties van gebrekkig bedrijfsbeleid. (een gevoel
van ontevredenheid of een afwezigheid van ontevredenheid). Vandaar de stelling dat
ontevredenheid en tevredenheid geen continuüm vormen, maar dat er twee aparte
dimensies zijn.
Hygiëne factoren beïnvloeden ontevredenheid
- mate van toezicht
- beloning
- bedrijfsbeleid
- fysieke omstandigheden
- relaties met anderen
Motivatiefactoren beïnvloeden de tevredenheid:
- kans op promotie
- mogelijkheden voor persoonlijke groei
- erkenning
- verantwoordelijkheid
- succes
‘If you want people to do a good job, give them a good job’ Herzberg.
 medewerkers in optimale werkcondities zullen niet ontevreden zijn, maar om
medewerkers tevreden te maken moet er iets anders gebeuren. Medewerkers zijn enkel
tevreden indien de intrinsieke factoren vervuld zijn.
Herzberg krijgt heel wat kritiek over methode van onderzoek uit wetenschappelijke hoek,
maar anderzijds is deze theorie ruim verspreid in managementkringen en ligt aan de basis
van heel wat programma’s van taakverrijking.
Herzberg stelde 7 principes voor taakverrijking voor:
- opheffen van bepaalde controles
- geef mensen meer verantwoordelijkheden;
- toestaan van bijkomende bevoegdheden en vrijheden
- geef mensen directe feedback over het werk en niet via de leidinggevenden;
- geef mensen nieuwe en moeilijker taken;
- geef mensen de kans om expert/ ontwikkelen
Hij was de eerste auteur die het onderscheid maakte tussen intrinsieke en extrinsieke
motivatie.
3.3.4 Visie van Mc Clelland
Trachtte te achterhalen welke de basisdimensies zijn van menselijke motivatie.
Drie belangrijke motieven op het werk:
- behoefte aan prestaties drang om uit te blinken
Need for achievement: motivatie om iets te presteren.
- behoefte aan macht om gedrag van anderen te sturen
Need for power: motivatie om richting te geven aan het gedrag van anderen
- behoefte aan affiliatie verlangen naar goede en nauwe relaties met anderen
Need for affilation: de behoefte om erbij te horen, om goede sociale relaties te
onderhouden met anderen.
Hoe kunnen deze behoeften gemeten?
- TAT
- Prestatie Motivatie Test (prof. Hermans)
Onderzoeksbevindingen:
 mensen met sterke prestatiemotivatie geven voorkeur aan situaties met
verantwoordelijkheid, feedback en middelmatig hoog risico.
 zijn niet noodzakelijk goede managers
 behoefte aan macht en geringe behoefte aan affiliatie vormen de beste managers.
 prestatiemotivatie blijkt getraind te kunnen worden
3.4 Proces theorieën
Doelstellingen theorie (E. Locke):`
Medewerkers die een duidelijk doel voor ogen hebben leveren beter werk af, dan
medewerkers die geen doel voor ogen hebben.
 Intenties kunnen een belangrijke bron van motivatie zijn
 Concrete en moeilijke doelen leveren betere prestaties dan gemakkelijke doelen;
 feedback leidt tot betere prestaties
 Middels empirisch onderzoek ondersteunt.
 Concrete doelen versus ‘beter je best doen’
Enkel indien de concrete doelstelling een uitdaging is.
 Moeilijke doelen blijken effectiever
 Feedback blijkt een krachtige motiverende factor (vooral interne)
 Het is onduidelijk of participatie van medewerker in het formuleren van doelstellingen
nodig is.
 Nadere concretisering in MBO. (management by objectives)
Doelstellingen richten onze aandacht, waardoor we meer selectief aandacht schenken
aan wat van belang is in het kader van onze doelstellingen. Deze doelstellingen richten
onze inspanningen, doelstelling sturen ons gedrag, doelstellingen zullen ons aanzetten
om een juiste strategie te kiezen
Rechtvaardigheid theorie (Adams)
Medewerkers vergelijken zich vaak met anderen in de organisatie en het ervaren van een
onrechtvaardigheid kan de betreffende medewerker motiveren om deze
onrechtvaardigheid op de heffen.
inspiratie bij L. Festinger: theorie van cognitieve dissonantie.
Adams stelt dat werknemers hun input in een werksituatie afwegen t.o.v. hetgeen ze eruit
halen en deze verhouding afwegen in vergelijking met anderen.
- rechtvaardig
- input te hoog/te laag…dissonantie
- output te hoog/te laag…dissonantie
Een negatieve onrechtvaardigheid wil zeggen de medewerkers het idee heeft dat hij
relatief gezien minder krijgt dan anderen, terwijl een positieve onrechtvaardigheid
overeenkomt met de perceptie dat de medewerker meer krijgt dan anderen.
Algemeen: medewerkers zullen hun relatieve bijdrage in overeenstemming brengen met
hun relatieve opbrengsten
Als mensen zich teveel betaald voelen, zullen ze gaan overpresteren
Als mensen zich onderbetaald voelen, zullen ze gaan onderpresteren
Maar niet helemaal symmetrisch. Mensen hebben meer moeite met een negatieve
ongelijkheid, dan een positieve ongelijkheid.
Wat in het geval van dissonantie?
- veranderen hun inspanning
- veranderen de resultaten
- vervormen de perceptie van zichzelf
- vervormen de perceptie van anderen
- ander vergelijkingspunt zoeken
- een andere job nemen
 Theorie getoetst bij stukloon en uurloon
Verwachtingstheorie
De motivatie van medewerkers is afhankelijk van drie rationele afwegingen.
Stelling van Vroom:
Totale motivatie is gelijk aan het product van deze drie componenten.
M = V x I xW
M: niveau van motivatie van de medewerker
V: verwachting dat de geleverde inspanning zal leiden tot resultaten
I: instrumentaliteit
W: waardering van de beloning door de persoon
Het is duidelijk dat waneer één van deze drie factoren nul wordt, de motivatie eveneens
nul wordt. Om het zicht op instrumentaliteit te verbeteren zal duidelijk aangegeven
moeten worden wat het verband is tussen prestaties en beloning van prestaties.
Toepassingen verwachtingstheorie:
 Welk belang hecht het individu aan de ‘beloningen’ van de organisatie?
 Weet de individuele medewerker wat verwacht wordt?
 Wat is de verwachting van de medewerker t.o.v. het realiseren van de doelstelling?
Besluit
 Motivatie geeft richting en energie aan ons gedrag; Er is geen consensus over de wijze
waarop deze motivatie onstaat.
 Bekrachtigingstheorie versus zelfdeterminatietheorie;
 Tal van theorieën hebben weinig of geen empirische basis, maar zijn wijd verspreid;
 Doelstellingentheorie en rechtvaardigheidtheorie hebben duidelijk een empirische
basis.
4. Motivatie van theorie naar praktijk
Management by objectives toont aan dat cognitieve elementen een rol spelen in de
motivatie van medewerkers.
4.1 Management by objectives
P. Drucker: ‘management by objectives’
 in het verlengde van doelstellingen theorie, worden objectieven – in overleg –
vastgesteld.
Het MBO zal de nadruk leggen op het vaststellen van de doelstellingen in overleg met de
medewerker. In die zin kan dit MBO gezien worden als een ‘top-down’ en ‘bottom-up’. Een
top-downbenadering wil zeggen dat de doelstellingen op organisatieniveau vertaald
worden naar concrete doelstellingen van medewerkers. Een bottom-upbenadering wil
zeggen dat de percepties van de medewerkers een rol spelen in het vaststellen van de
geformuleerde doelstellingen.
Deze doelstellingen zijn SMART geformuleerd:
 specifieke/concrete doelstellingen (S) (beter je best doen)
 meetbare doelstellingen (M) (100 stuks verkopen)
 acceptabel (A)
aanvaarding van de doelstellingen door de medewerker
 realistische doelen (R)
 binnen bepaalde tijdsperiode (T)
(deadline hangt af van de cultuur) in westerse landen ligt de klemtoon vooral op het
kortetermijndenken, terwijl in andere culturen meer de klemtoon logt op het
langetermijndenken.
 continue feedback
op geregelde tijdstippen feedback krijgt over de realisatie van de doelen.
Doelstellingstheorie zegt dat doelen een uitdaging dienen in te houden, concreet van aard
dienen te zijn en dat feedback leidt tot betere prestaties.MBO bepleit concrete doelen en
feedback
extra bij MBO: participatief karakter bij het vaststellen van de doelen
 de MBO-theorie legt de klemtoon op het participatieve karakter van leiderschap: in een
tweerichtingsgesprek
operationaliseert de ondernemingsdoelen naar concrete doelstellingen per afdeling, per
individu. Werkt dus top down en bottom up: vanaf de basis naar de top. De medewerker
heeft ook een bijdrage bij de vaststelling van de doelen.
Indien via dit MBO extrinsieke beloningen gekoppeld worden aan het behalen van de
doelstellinge kan mogelijk de intrinsieke motivatie van de medewerker aangetast worden.
Motivatie als resultaat van de interactie persoon/omgeving.
Veel praktijk studies; weinig theorievorming.



Moeilijkheidsgraad van de doelstelling?
Vooral in het kader van coaching van medewerkers populaire techniek
In alle culturen van toepassing?
D. Pink formuleert risico’s.
4.2 Herontwerp van taken
4.2.1 Vereenvoudiging van taken had tal van voordelen.
Medewerkers als homo economicus: ze werkten enkel indien er wat te verdienen viel.
In dergelijke situatie voelde de medewerkers zich op de werkplek verfvreemd van zichzelf.
Gevolgen voor de medewerkers: vervreemding
 mens als machine
Taakroulatie
d.i. periodiek wisselen van taak, bv. elke halve dag een andere taak
medewerkers wisselen periodiek van taken en kunnen op die manier flexibeler
ingezet worden.  verveling daalt, motivatie stijgt
Taakverbreding
d.i. het samenvoegen van deeltaken tot een breder geheel
Taken van eenzelfde niveau worden samengebracht, de diversiteit van taken neemt over.
 horizontale taakexpansie. Men gaat taken uitvoeren die zich op hetzelfde hiërarchisch
niveau bevinden
Taakverrijking
Is een vorm van verticale taakexpansie: medewerkers krijgen verantwoordelijkheden die
traditioneel voor een hoger hiërarchisch niveau zijn gereserveerd.
meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor de werkvloer: meer speelruimte om
zelf te beslissen.
 combineren van deeltaken;
 opbouwen van klantenrelaties;
 verlenen van feedback aan de medewerkers;
 toekennen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden aan de werkvloer;
 beperking van controle door management.
Resultaten:
 minder arbeidsverloop
 verbetering van kwaliteit van producten en klantentevredenheid.
Een uitgebreide taak met ruime verantwoordelijkheid en bevoegdheid kan ervoor zorgen
dat mensen gemotiveerd worden en blijven. .
Kuipers et al. stellen evenwel dat taakverrijking in grote mate met de beslissingsstructuur
ongewijzigd laat. In die zin blijft de structuur van de organisatie onaangetast.
hygiëne factoren= ontevredenheid bevorderen
motiverende factoren= tevredenheid bevorderen
Het taakkenmerken model
Hackman en Oldham ontwikkelden het JCM (Job Charasteristics Model). Elke job kan
beschreven worden op basis van vijf dimensies: ze hebben allemaal impact op de
intrinsieke motivatie.
 Variatie in vaardigheden
De veelheid van activiteiten die aan bod komen in het werk van de medewerker. Een
diversiteit van taken leidt ertoe dat uiteenlopende competenties van de medewerker
aangesproken worden.
 Taakidentiteit
De mate waarin de werknemer het gevoel heeft dat hij een volledig, duidelijk te
identificeren werkstuk aflevert.







Taakbelang
Het belang dat de organisatie en de samenleving hechten aan het werk van de
werknemer
Autonomie
De mate waarin de medewerker de speelruimte heeft om zelf beslissingen te nemen
met betrekking tot het werk.
Feedback
De mate waarin de medewerker informatie krijgt over zijn werk. Feedback zorgt ervoor
dat de medewerker zijn persoonlijk werk kan evalueren.
Kenmerken van de taak hebben impact op psychologische perceptie van het werk.
zinvolheid
verantwoordelijkheid
kennis van de resultaten
Deze kritische psychologische condities hebben impact op persoonlijk resultaat:
 Intrinsieke motivatie
De mate waarin de medewerker gemotiveerd is om zijn werk zo goed mogelijk te doen.
 prestaties;
 tevredenheid
 geringer verloop en verzuim.
Modererende factoren (behoefte aan groei…) hebben een impact op het verband tussen
taakkenmerken en afhankelijke variabelen.
Of mooier gezegd:
De samenhang tussen de taakdimensies en de afhankelijke variabelen wordt beïnvloed door
de mate waarin de behoefte aan groei aanwezig is bij de medewerker.
Diagnostiek via Job Diagnostic Survey (JDS)
Motiverende potentieel score: Welk is de motiverende potentie van een job?
Ov
av
Vereenvoudigd model door Boonzaier
Vijf kenmerken van taken hebben impact op intrinsieke motivatie, arbeidstevredenheid en
tevredenheid over groeikansen:
 geen psychologische tussenliggende variabelen;
 geen modererende variabelen;
 beperking van de afhankelijke variabelen;
 diagnostiek via de R-JDS.
 additieve methode voor de motiverende score te berekenen.
Boonzaier et al. stellen een duidelijk verband vast tussen de taakkenmerken van de job en
de afhankelijke variabalen, als intrinsieke motivatie en jobsatisfactie.
Toets van het model via regressieanalyse.
Dit model gaf aanleiding tot talrijke projecten van taakverbreding/taakverrijking.
Evaluatie van het model:
 taakverrijking levert een verbetering van de kwaliteit van de arbeid op;



door de taakverruiming verwerft de medewerker meer zeggenschap over zijn werk
medewerkers blijken meer tevreden te zijn;
verbetering van productiviteit: soms
enkel oog voor de individuele activiteiten.
De sociotechniek:
mens is geen verlengstuk van de machine. Relatie tussen sociaal en technische systeem is
van belang.
De Durham case: (lopende band)
 oorspronkelijke kolenwinning: op ambachtelijke wijze (groepswerk)
 invoering van Longwall techniek (verbeterde technologie – taakverdeling)
deze invoering leidde tot een beperking van de speelruimte van de mijnwerkers;
 Composite Longwall techniek gebruik makend van de technologie maar met gebruik
van teams.
 Optimalisering van organisatie door interactie te bekijken tussen technologisch en
sociaal systeem.
 Organisatie is een open systeem in nauwe interactie met de omgeving.
 Inzichten overgebracht naar de andere mijnen.
 KWALITEIT VAN DE ARBEID (speelruimte om zelf in te vullen)
Kwaliteit van de arbeid:
De sociotechniek formuleert een duidelijke kritiek op de organisatiemethoden van het
scientific management. De sociotechniek stelt dat medewerkers intrinsiek gemotiveerd
kunnen worden door de kwaliteit van de arbeid en positioneerde zich hiermee diametraal
tegenover het scientific management waar een begrip als intrinsieke motivatie ondenkbaar
was.
 regelmogelijkheden van de medewerkers bevordert de intrinsieke motivatie.
 Autonome werkgroepen:
de groep kan zelf het werk verdelen
als je iets wilt optimaliseren moet je kijken naar de interactie tussen mensen
en technologie.
4.3 Flexibele werkregelingen
Duobanen
 wanneer één fulltimebaan wordt uitgevoerd door 2 medewerkers, die elk voor een
gedeelte de job invullen. Nadeel-je moet dingen aan elkaar doorgeven.
=speciale vorm van deeltijds werken
Deeltijds werken
 medewerkers die veel belang hechten aan de work-life balance.De mogelijkheid bestaat
dat een persoon een deeltijdse functie vervult in 2 of meer organisaties. Bovendien hebben
parttime medewerkers vaak minder voordelen dat de fulltime werkers. minder dan 40 uur
Flexibele werktijden
 wanneer de medewerker tot op zekere hoogte de begin- en eindtijd van het werk kan
bepalen en dit onder constant houden van het totaal aantal gewerkte uren per week/dag.
Thuiswerken
 indien een medewerker één of enkele dagen per week zijn werk doet vanuit zijn
thuisadres.
 Thuiswerken biedt tal van voordelen voor werknemer en voor werkgever bv kosten

Zijn er ook nadelen?
Thuiswerkers hebben weinig contact met de overige medewerkers en de
leidinggevenden. Geen bonus dingen
4.4 Bevorderen van betrokkenheid
Betrokkenheid = psychologische identificatie met het werk en succes/mislukking in het
werk heeft een impact op eigenwaarde.
 participatief leiderschap =medewerkers hebben een invloed op de besluitvorming .
Empowerment power naar werkvloer
Wat een positieve invloed heeft op de betrokkenheid van medewerkers.
 autonome werkgroepen
bestaat uit een groep medewerkers die over de volledige verantwoordelijkheid en
bevoegdheid beschikt.
 Medezeggenschap
Wanneer een organisatie een bepaalde omvang bereikt een ondernemingsraad
opgericht dient te worden en in functie van de grootte van de onderneming zal de
ondernemingsraad meer leden tellen.
 Is wettelijk geregeld via ondernemingsraad (OR):
Informatierecht;
 alle informatie die de OR nodig acht dient door de directie ter beschikking
gesteld te worden
Adviesrecht;
 advies recht over belangrijke wijzigingen in de organisatie die een impact
hebben op de medewerkers. De directie kan enkel een voorgenomen besluit nemen
en dient vervolgens dit besluit voor te leggen aan de OR. De OR heeft nadien één
maand de tijd om hierover advies te geven.
Instemmingsrecht.
 wijziging in het functiehuis van de organisatie, waardoor enkele functies van
statuut zouden wijzigen. In dergelijke situaties heeft de OR de bevoegdheid om
dergelijk voorgenomen besluit te blokkeren.
- OR heeft weinig impact op beleid;
- kan voor behoorlijke vertraging zorgen bij reorganisaties.
5. Bestaan er verschillen tussen medewerkers?
5.1 Demografische verschillen
Demografische verschillen vormen de achtergrondkenmerken van de persoon.
5.1.1. Geslacht
Er bestaan geen psychologische verschillen tussen mannen en vrouwen;
Maar er bestaat een glazen plafond effect: minder vrouwen in directiefuncties;
 een verborgen hindernis die de carrièremogelijkheden van vrouwen en minderheden in
organisaties beperkt. Vrouwen nemen de hogere functies waar, maar kunnen deze niet
bereiken.
Er bestaat een loonkloof: vrouwen verdienen vaak minder behalve bij ambtenaren.
 dit verschil kan gedeeltelijk verklaard worden door het feit dar vrouwen vaak in minder
betaalde sectoren en functies werken en dat bovendien degemiddelde anciëniteit lager is
dan deze bij mannen.
5.1.2 Leeftijd
De cohortentheorie stelt dat er op de werkvloer diverse generaties bestaan.
Babyboomers: workaholicneigingen. Economische en sociale status verbeteren.
Generatie X: minder trouw aan de organisatie, meer flexibel en staan open voor nieuwe
technologieën.
Generatie Y: (ik) veel belangstelling voor levenslang leren en hecht minder belng aan een
levenslange verbintenis met de organisatie.
De levenscyclus: mensen veranderen in functie van de leeftijd. Geeft aanleiding tot
stereotypen.
Wekzaamheidsgraad= het percentage van de mensen die een betaalde baan hebben.
Vijftig- en zestigplussers worden in veel organisaties als niet gewenst beschouwd. Deze
groep wordt vaak als kansengroep aangeduid. De werkzaamheidsgraad van 55-64 jarigen is
uitzonderlijk laag: in België heeft slechts 34% een betaalde baan.
Diversiteit op vlak van leeftijd geeft aanleiding tot diversiteit van wensen bv. m.b.t.
uurregelingen, Mensen van diverse leeftijden hebben vaak andere noden.
5.1.3 Etniciteit
Allochtonen ervaren moeilijkheden om een job te krijgen;
 weinig kansen op de arbeidsmarkt
Ze komen weinig voor in leidinggevende functies: ‘een werkelijk plafond’
Allochtonen zijn weinig of niet vertegenwoordigd op directieniveau. Ze kijken niet alleen
tegen een glazen plafond maar tegen een werkelijk plafond: ze komen vaak niet in
aanmerking voor promotie en hebben vaak lagere salarissen.
Maar uit onderzoek komt naar voor dat diversiteit van teamleden aanleiding geeft tot
betere prestaties (Williams). Ook experiment met sollicitatiebrief.
Diverse etnische oorspong levert culturele verschillen op.
Hofstede toonde aan dat er vijf dimensies bestaan:
 acceptatie van macht;
 tolerantie van onzekerheid;
 individualisme versus collectivisme;
 mannelijke versus vrouwelijke cultuur;
 lange versus korte termijn denken.
Vanuit een diversiteit van culturele achtergrond ontstaan verschillende verwachtingen,
onder meer op het gebied van leiding geven.
5.1.4 Werken met handicap
Overheden voorzien subsidies voor mensen met een handicap te werk te stellen in het NEC
(normale economische circuit).
Ze krijgen een 1 malige premie. Deze premie dekt de kosten die extra gemaakt moeten
worden om de werkplaats aan te passen aan de specifieke beperkingen van de persoon met
de arbiedshandicap.
Daarnaast werken er in Vlaanderen ruim 16000 mensen met een handicap in een BW.
Naast de BW zijn er ook sociale werkplaatsen voor langdurig werklozen. Naast deze
demografische verschillen bestaan er ook nog verschillen in intelligentie, persoonlijkheid,
5.2 Intellectuele verschillen
Intelligentie is het vermogen om informatie te verwerken, te denken, te redeneren en
oplossingen te zoeken voor complexe problemen. Is belangrijker naarmate het werk
complexer van aard is. Persoon-werk fit als de capaciteiten van de medewerker
overeenkomen met de eisen van het werk. Te veel= verveling , te weinig= stress
Het meten van intelligentie
De intelligentie wordt getest door een steekproef van intellectuele opdrachten voor te
leggen aan de testpersoon en de resultaten worden vergeleken met één of meerdere
normgroepen. Binet en Simon waren de eersten om intelligentie te meten: IQ.
.
Met namen de factoranalyse heeft een belangrijke beijdrage geleverd aan de opbouw van
het begrip intelligentie. Een factoranalyse is een techniek, waarbij op grond van de
correlatie tussen de items factoren voorgesteld worden. Vervolgens kan men nagaan hoe
elk item een lading heeft op deze factoren.
 Welke is de structuur van de intelligentie?
Spearman stelde vast dat de uitslagen van diverse intelligentietests met elkaar positief
correleren, vandaar dat hij van mening was dat een ‘g’ (general) factor een verklaring kon
bieden voor de samenhang van variaties.
Primary abilities: naast elkaar staande dimensies
Dankzij de factoranalyse op zoek naar de structuur:
- hiërarchische opvatting (Engelse school)
- naast elkaar staande factoren (Amerikaanse school). Nederlandse tests sluiten vaak aan
bij dit Amerikaans model (bv. DAT).
Naast het feit dat deze DAT-uitslagen een beeld geven van het algemene niveau geeft
echt profiel inzicht in de sterke en zwakke kanten van de testpersoon.
Gardner stelde in Frames of Mind dat er niet één vorm van intelligentie is die bepaalt of
iemand succesvol in het leven zou worden, maar der er een breed spectrum van
intelligenties bestaat.
Recent werd het Catell-Horn-Caroll model voorgesteld. Sluit aan bij de hiërarchische visie
- eerste niveau: g-factor
- tweede niveau: vloeiende intelligentie, kwantitatieve kennis, …
- derde niveau: bijkomende specialisaties.
Blz 126-7 extra lezen
Emotionele intelligentie heeft betrekking op:
 zelfbewustzijn;
 zelfbeheersing;
 zelfmotivatie;
 empathie;
 sociale vaardigheden
Emotionele intelligentie moet opgevat worden als een competentie waardoor mensen
gemotiveerd worden om hun impulsen en stemmingen te beheersen en trachten te
voorkomen dat het denken verstoord zou kunnen worden door emoties.
Eqi: niet-cognitieve capaciteit die een invloed heeft op succesvol omgaan met omgeving.
Intelligentie speelt een rol in haast alle functies vandaar dat bij de selectie van
intellectuele functies het niveau van intelligentie een belangrijk criterium is.
Emotionele intelligentie gaat over cognitie, motivatie, emoties, persoonlijkheid, ….
“Als de competentie … om uitstekende prestaties te leveren” (D. Coleman).
Wat is de waarde van dit begrip?
Is dit een intellectuele capaciteit, of behoort het tot de persoonlijkheid?
5.3 Persoonlijkheidsverschillen
Er bestaat een dispositie in het individu zelf. We aanvaarden dat de frustratiedrempel bij
mensen verschillend is, waardoor sommigen agressief overkomen en anderen helemaal
niet. Oorspronkelijk hebben psychologen getracht om mensen in te delen in categorieën.
Dergelijke typologieën gingen ervan uit dat alle mensen verdeeld konden worden in een
beperkt aantal typen. Iedereen past op elke dementie, maar in andere mate
Oorspronkelijke benadering: er zijn typen van mensen;
Thans trekkenbenadering: er bestaan dimensies die opgevat dienen te worden als een
continuüm.
5.3.1 De typologie benadering
MBTI zelfbeoordelingsvragenlijst.
- Is de energie Extern/Intern gericht?
- Hoe verloopt de perceptie?
Sensitieve of eerder intuïtief?
- Hoe komt een oordeel tot stand?
Thinking of Feeling?
- Hoe staat de persoon in de wereld?
Judging of Perceiving?
 Drie eerste zijn afkomstig van Jung, het vierde aspect is afkomstig van Meyers Briggs.
Mensen hebben voorkeuren.
Deze voorkeuren hebben betrekking op vier domeinen:
Op basis van zelfbeoordelingen worden mensen ingedeeld in 16 typen:
MBTI is vrij populair in organisaties.
Maar,
onvoldoende aangetoond dat het om een voldoende betrouwbare meting gaat.
onvoldoende samenhang aangetoond met werkprestaties.
onvoldoende samenhang aangetoond met prestaties in leersituaties.
Zeker niet te gebruiken in selectie situaties.
5.3.2 De trekkenbenadering
Er bestaan een aantal trekken en deze trekken moeten beschouwd worden als een
continuüm waar mensen verschillend op gesitueerd zijn. Het is beter om niet te spreken
van introverte en extraverte mensen maar van een persoonlijkheidsdimensie
introversie/extraversie en iedereen te situeren tussen deze twee extremen.
Centrale vraag: hoeveel dimensies zijn er nodig om de verschillen te verklaren?
De voorgeschiedenis
Eysenck: twee factoren;
 extraversie: de mate van opgewektheid en oriëntatie op anderen
 neuroticisme: de mate van gespannenheid en angstig zijn
 deze 2 factoren vormen een continuüm waarbij alle mensen een positie innemen tussen
de 2 extremen.
Cattell: 16 factoren;
`
De Big Five: vijf factoren volstaan om de verschillen te verklaren.
Big Five: Extraversie, Altruïsme, Conscencieusheid, Neuroticisme en Openheid
Hoge extraversie: mensen die graag in het gezelschap van anderen vertoeven
Lage extraversie: introversie, voorkeur alleen te zijn
Hoog altruïsme: beleven persoonlijke relatie vaak vanuit de ander
Lage altruïsme: egocentrisch, zoeken eerder debat en confrontatie met anderen
Hoge consciëntieusheid: doelgericht, leven als taken die vervult moeten worden
Lage consciëntieusheid: meer nonchalante, ontspannen manier van werken
Hoge neuroticisme: negatieve gevoelens
Lage neuroticisme: emotioneel stabiel en moeilijk uit hun lood te slaan
Hoge openheid: nieuwsgierig en flexibel
Lage openheid: conventioneel gedrag
Blz, 133
persoonlijkheid op de werkvloer- correlatie gering
Twee bijkomende factoren:
Locus of control (Rotter):
In hoeverre voelen we ons verantwoordelijk voor hetgeen er in de wereld gebeurt?
 Interne locus of control: verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt
 externe locus of control: gevoel hebben beheerst te worden door de wereld
Rotter stelt dat mensen tijdens hun kindertijd leren dat bepaalde gedragingen gevolgd
worden door reïnforcement. Hierdoor zal dit gedrag retroactief geassocieerd worden met
de betreffende situatie, dat wil zeggen: wanneer deze situatie zich opnieuw voordoet, is
de kans groot dat dit gedrag gesteld wordt.
 De verwachting van een persoon voor een bekrachtiging over verschillende situaties is
‘de algemene verwachting’.
 Mensen ontwikkelen ofwel een interne ofwel een externe intepretatie van de
consequenties van hun gedrqg.
 Filler item: een item dat de testpersoon afleidt van de werkelijke bedoeling van de
test.
 Segers (2007): geen relatie met geslacht, leeftijd en aantal jaren dienst. Wel met
functieniveau. Bedienden en management interne locus of control en arbeiders externe
locus of control.
 Mensen met interne locus of control betere perceptie, beter leren,… Mensen met
interne locus of control voelen zich goed als ze veel initiatief kunnen nemen.
 Mensen met externe locus of control : ‘Ik heb geen invloed op de gang van zaken...’ In
extreme vorm: aangeleerde hulpeloosheid.
Type A en type B gedrag (Friedman en Rosenman)
samenhang tussen type A en hart- en vaatziekten.
Type A gedrag:
Type B gedrag
-sterke motivatie
-competitieve instelling
-continu bezig met veelheid van taken
-tendens om alles snel af te handelen
-mentale alertheid ten opzichte van prikkels
-hebben probleem met ‘vrije tijd’
-….
Type A gedrag heeft de neiging om steeds
meer te doen in steeds minder tijd.
Type van de harde werker;
maar de kwaliteit van werk?
Zevenmaal meer kans op hart-
-is niet gehaast
- geen competitie t.o.v. collega’s
- geen extra alertheid
- … kortom het tegenovergestelde
van type A
Typische uitdrukking:
‘Dat is niks, dat komt nog wel’.
en vaatziekten.
Wat zijn de gevolgen?
Stress en burnout,
Karoshi = dood door overwerk in Japan
5.4 Waarden en attitudes
Waarden zijn criteria om doelstellingen te kiezen, ons gedrag te richten en zijn relatief
stabiel in de tijd, maar in de loop van de tijd kunnen ze veranderen. Ze zijn verworven op
basis van cultuur, samenleving, persoonlijke ervaring, ze zijn dus niet aangeboren.
Sommige staan centraal andere aan de periferie: een waardesysteem.
Rocheach ontwikkelde Rocheach Value Survey instrumentele versus eindwaarden &
individuele en sociale waarden.
Eindwaardenwaarden: vormen een doel op zich
Instrumentele waarden: worden enkel nagestreefd in functie van de eindwaarden
Werkwaarden:
- Op basis van factoranalyse:
o Intrinsieke: belangstelling voor het werk
o Extrinsieke: belangstelling voor het loon, zekerheid, …
o Sociale: intermenselijke contacten
o prestige waarden: belangstelling om anderen te sturen
Vormen een basis voor attitudes. Attitude is een vooringenomenheid t.o.v. een concreet
object, persoon of gebeurtenis.
Attitudes:
ABC component: affectief aspect; gedrags (behavior); cognitief aspect
Gebrek aan samenhang: cognitieve dissonantie
(Festinger). In dit geval kan gedrag moeilijk veranderd worden, maar attitude des te
makkelijker. Attitudes ontstaan vooral uit leerprocessen (ervaringen). Zeer beperkt aantal
zijn aangeboren. Medewerkers vertonen diversiteit van attitudes, gezien hun persoonlijke
voorgeschiedenis.
Welke zijn relevant?
In de operante conditionering zal reïnforcement na een bepaald gedrag ervoor zorgen dat
dit gedrag herhaald zal worden. De contactconditionering, het ‘more exposure-effect’, en
dat betekent dat we een positieve attitude ontwikkelen ten opzichte van stimuli in de
mate dat we ermee contact gehad hebben.
Betrokkenheid van medewerkers
Betrokkenheid bij de organisatie
psychologische identificatie met de organisatie. Werken harder als het hoog is. (samenhang
met tevredenheid en productiviteit) en achter de doelstellingen staan van de organisatie.
Heeft aan belang ingeboet.
Jobhoppers: vertonen een geringe binding met hun organisatie en blijven in dienst …
zolang het niet anders kan. Belangrijker voor hen is de betrokkenheid bij het werk.
Betrokkenheid bij het werk
psychologische identificatie met het werk; succes/mislukking heeft impact op self-esteem
(samenhang met tevredenheid, prestaties en lagere uitstroom)
Optimaal inzetten voor het werk.
Workahloics: mensen die –ten gevolge van hun werk – hun gezinsleven verwaarlozen en zo
het risico lopen op gezondheidsproblemen.
Medewerkerstevredenheid
Algemene attitude ten opzichte van de job; een complex gegeven
Medewerkerstevredenheid in relatie tot vier A’s
 Arbeidsinhoud = belangrijke plaats!
 Arbeidsvoorwaarden = geen rol van betekenis
 Arbeidsomstandigheden: 2 aspecten: mate van werkdruk én emotionele belasting
 Arbeidsverhoudingen = beperkte rol
Deze werkkenmerken verklaren ongeveer één derde van de verschillen in plezier op het
werk. Via multiple regressie blijkt dat vooral arbeidsinhoud verband houdt met
tevredenheid.
Medewerkerstevredenheid
Kritische bemerking van Kuipers et al. (2010)
altijd komt naar voren dat 70 à 80% van de medewerkers tevreden is. Hoe komt dat?
Dat is dus geen indicatie voor de kwaliteit van arbeid.
6. Leren in organisaties
6.1 Klassieke leertheorieën
Een geleidelijke gedragsverandering die blijvend van aard is en waarin ervaring een rol
speelt.
Soorten:
 klassieke conditionering(Pavlov)
 operante conditionering (Thorndike/Skinner)
gedragswijziging in functie van de consequenties
 contactconditionering (Zajoncs)
 leren door imitatie (Bandura)
‘social learning’ = uitbreiding van conditionering
Klassieke conditionering
Het uitgangspunt is een onvoorwaardelijke stimulus met een daaropvolgende spontane
reactie (onvoorwaardelijke reactie).
De verantwoordelijke factor voor het ontstaan van deze connectie tussen de
voorwaardelijke stimulus en de voorwaardelijke reactie is de contiguïteit.
Operante conditionering.
In een bepaalde situatie worden verschillende reacties gesteld. Een van de reacties wordt
gevolgd door reïnforcement. Door dit reïnforcement zal deze reactie retroactief
gecontacteerd worden met de situatie zodanig dat wanneer de persoon in dezelfde
situatie komt de kans vergroot dat met dezelfde reactie gereageerd wordt.
Dergelijk reïnforcement (of extrinsieke beloningen) zijn gewaardeerde gevolgen van het
werk die aan iemand gegeven worden door de leidinggevenden.
Gedrag wordt gestuurd door consequenties; reinforcement zal retroactief S-R connectie
versterken.
Thondike: wet van effect
Skinner: reinforcement.
D. Pink (2010) spreekt over het principe van de ‘wortel en de stok’. Motivatie 2.0 werkt
soms wel en soms niet. Hij stelt alternatief motivatie 3.0 voor.
Leren door observatie
De voldoende voorwaarde om gedrag te leren is het observeren van dat gedrag.
Leidinggevenden vormen model voor medewerkers.
Bandura toonde aan dat de voldoende voorwaarde om een gedrag te leren, de observatie
van een model van dit gedrag is.
Volgende factoren blijken een rol te spelen:
 gelijkenis leid tot imitatie
dominante vaker geimiteerd
beloning
Het geobserveerde gedrag vormt een belangrijk factor. De beloning wordt niet aan de
waarnemer maar aan het model toegekend. Men noemt dit ‘vicarious reïnforcement’
Contactconditionering (Zajonc).
Dit leeproces houdt in dat vertrouwdheid met een persoon of voorwerp op zich de
positieve gevoelens ten opzichte van deze persoon of dit voorwerp verhoogt. In die zin
leidt contact tot positieve waardering.
Meer contact leidt tot meer waardering.
Wie heeft het meeste contact met de leidinggevende en wie wordt het meest positief
beoordeeld?
Welke medewerkers zijn het meest tevreden in de organisatie?
Deze theorie laat ons vermoeden dat medewerkerstevredenheid gerelateerd is aan de
diensttijd in de organisatie.
Bv turke woorden experiment.
6.2 organisatorische visies
Cirkelen rond Kolb
Kolb stelde zich de vraag op welke wijze leerprocessen in organisaties tot stand komen en
hoe deze processen geoptimaliseerd zouden kunnen worden. Volgens Kolb bestaan er in
het leren een aantal opeenvolgende stappen.
Leren bestaat uit een aantal opeenvolgende stappen, vandaar leercyclus. Het is een nooit
eindigend proces, met vier fasen: (waarbij het leren zich steeds verder kan verdiepen)
concrete ervaring
reflectie over deze ervaring
vorming van concepten
uittesten in nieuwe situaties.
In dit cyclische gebeuren wordt de concrete ervaring waargenomen en vormt ze het
uitgangspunt voor reflectie. Deze observaties worden geassimileerd tot een ‘theorie’,
waaruit nieuwe implicaties/toepassingen afgeleid kunnen worden. Deze implicaties of
hypothesen dienen als basis voor actie, waaruit nieuwe ervaringen voorkomen.
Kolb: Iedereen heeft een persoonlijke leerstijl al naar gelang de fase waaraan het meeste
aandacht besteed wordt:
 concreet ervaren (doener)
= accommodators: mogelijkheden om zich aan te passen. Hechten vooral belang aan
het uitvoeren van plannen en experimenteren
 waarnemen en reflecteren (bezinner)
= divergers: mogelijkheid om de ervaring via diverse invalshoeken te bekijken, grote
verbeeldingskracht
 analyseren en abstract denken (denker)
= assimilators: integratie van uiteenlopende observaties, kunnen gemakkelijk het
gemeenschappelijk aspect ontdekken
 actief experimenteren (beslisser)
= convergers: wijze waarop ze de theorie kunnen omzetten in praktische toepassingen.
De trainer dient oog te hebben voor deze diversiteit en ervoor te zorgen dat iedereen
voldoende aan zijn trekken komt.
Testing van deze leerstijlen kan via de Learning Styles Inventory. Maar het is van belang
dat de vier aspecten aan bod komen in het echte leren. In een groep kunnen de diverse
leerstijlen elkaar aanvullen.
De uitslag van de test vormt een indicatie voor de persoonlijke leerstijl
leerstijlen
- bevestiging via factoranalyse?
- betrouwbaarheid van meting van deze stijlen?
-validiteit van deze metingen?
Dus de empirische onderbouwing ontbreekt.
Nonaka en Takeuchi
Hoe gebeurt de kenniscreatie in Japanse bedrijven?
gebruiken de metafoor van de rugby
 het doorgeven van de bal en de voorwaartse beweging verwijzen naar het gezamenlijk
project waar de organisatie voor staat. De missie wordt gedeeld door alle leden. De
‘inhoud’ van de bal zijn ideeën, maar ook vaardigheden, waarden en emoties. Het resulaat
van het samenspel vraagt een intensieve interactie.
leren en innoveren is een sociaal gebeuren.
Kennis wordt omschreven als een ‘getoetste ware overtuiging’. Tacit knowledge speelt een
belangrijke rol bij de kenniscreatie in Japanse bedrijven
Maken onderscheid tussen tacit knowlegde en explicite knowledge en beschrijft de
wisselwerking tussen beiden.
Expliciete kennis (explicite):
 kan worden uitgeschreven in taal, wiskundige uitdrukkingen, formules, handboeken, …
 kan gemakkelijk overgedragen worden
Persoonsgebonden kennis (tacit):
 moeilijk weer te geven in taal
 moeilijk overdraagbaar
 individuele ervaringen
Kenniscreatie gebeurt door sociale interactie tussen tacit en explicit knowledge.
De interactie tussen beide vormen van kennis is het sleutelproces van kennisontwikkeling
in organisaties. Deze kenniscreatie is spiraalvormig verlopend proces waarin de interactie
tussen beide vormen van kennis centraal staat.
D.i. kennisconversie.  wezenlijk sociaal gegeven. Het speelt zich af tussen individuen. De
kennis wordt zowel kwalitatief als kwantitatief vergroot.
Deze sociale interactie kan gebeuren op diverse niveaus:
 op niveau van het individu;
 op niveau van de groep;
 op niveau van de organisatie;
 op niveau tussen organisaties.
Seci model: vier vormen van kennisconversie:
Socialisatie




socialisatie levert meegevoelde kennis;
persoonsgebonden kennis wordt in de vorm van technische vaardigheden of mentale
modellen uitgewisseld tussen individuen ‘Meegevoelde kennis’: deze vorm van kennis
ligt aan de basis van de principes van een on-the-job-training.
Externalisatie levert conceptuele kennis;
Is een conversie van persoonsgebonden kennis naar expliciete kennis.
Persoonsgebonden kennis wordt geëxpliciteerd in de vorm van analogieën, concepten,
metaforen, modellen. Deze omzetting gebeurt door gebruik te maken van taal 
conceptuele kennis. Handleiding schrijven bv
Combinatie levert systeemkennis;
Mensen wisselen kennis uit en combineren die door middel van vergaderingen,
telefoongesprekken, … . Bestaande kennis wordt geherstructureerd door sortering,
toevoeging en catergorisatie.  systeemkennis (in officiële opleidingen op
hogescholen)
Internalisatie levert operationele kennis.
Betrekking op de omzetting van expliciete kennis naar persoonsgebonden kennis. Voor
dit conversieproces kan het nuttig zijn dat de expliciete kennis weergegeven wordt in
de vorm van een handleiding, een document of mondelinge verhalen.
Evaluatie van de visie van Nonaka & Takeuchi:




hechten veel belang aan de tacit knowledge;
zien kenniscreatie als een dynamisch gegeven;
leggen de klemtoon op sociale processen in de kenniscreatie.
trachten op deze wijze het innoverend vermogen van Japanse organisaties te
verklaren.
6.3 Kunnen organisaties leren?
Bouwen omschrijft het organisationeel leren als een onderdeel van de organisatiecultuur.
Het betreft een permanente capaciteit van de organisatiecultuur. Deze capaciteit dient
omschreven te worden als een gedeelde opvatting binnen de organisatie over de wijze
waarop ervaringen geïntegreerd worden tot bruikbare inzichten en vaardigheden voor de
toekomst
Snel wijzigende omgeving vereist flexibiliteit van de organisatie; vandaar het belang van
leren.
Organisationeel leren: Kan de organisatie leren van fouten?
Probleem: ‘Yes sir’ syndroom
 er ontstaan een vicieuze cirkel van communicatie. De ondergeschikte vermijdt de
fouten te rapporteren en de leidinggevende gaat nog meer de nadruk leggen op het
brengen van ‘goed nieuws’ Een lerende organisatie kan ontstaan wanneer de leden van de
organisatie hun onderlinge gedragsassumpties ter discussie stellen.
Argyris maakt een onderscheid tussen single loop en double loop leren.


Double loop leren is proactief werken  Bij double loop learning kunnen de
medewerkers open communiceren over de werkmethoden, communicatie, procedures.
Double loop learning vereist een hoge tolerantie voor het maken fouten. Op deze wijze
ontstaat organisationeel leren.
Single loop learning komt veel voor in organisaties. De problemen worden
dan opgelost zonder de procedures, werkmethoden etc. ter discussie te stellen.
P. Senge
 Wat is een lerende organisatie?
 Waarin mensen er steeds beter in worden om datgene tot stand te brengen wat ze
werkelijk willen, die een voedingsbodem zijn voor nieuwe steeds meer omvattende
ideeën, waar gezamenlijk streven mogelijk is en waar mensen voortdurend leren hoe
ze samen kunnen leren.
Elke actie heeft consequenties. Indien de consequenties overeenstemmen met de
doelstelling is er geen probleem en wordt er ook niet geleerd. Indien de consequenties
evenwel niet overeenstemmen met de bedoeling kan er ofwel een single- of een doubleloop leerproces gebeuren
Hoe onderscheiden lerende organisaties zich van andere?
Vijf disciplines waardoor lerende organisaties zich onderscheiden:
Een discipline moeten we verstaan als een leer, een verzameling van theorieën en
methoden die aangewend moeten worden.
 streven naar persoonlijk meesterschap
hoge graag van beheersing; in staat zijn gestalte te geven aan de ideeën die ze
werkelijk belangrijk vinden. Hier vinden we dus het verband tussen het lerende
individu en de lerende organisatie
 mentale modellen worden ter discussie gesteld;
diepgewortelde veronderstellingen, er niet van bewust, vaak erg diep.
 leden delen gemeenschappelijk visie;
deze visie wordt vastgelegd in een mission statement. Als de medewerkers dergelijke
doelstellingen delen zullen ze leren en presteren niet omdat het gevraagd wordt, maar
omdat ze het willen.
-belang van teamleren;
‘samen te denken’ en hierbij hun vooroordelen opzij zetten
 het systeemdenken: we moeten het geheel overzien.
Alles in verband zien met elkaar.
Organisaties kunnen veranderen en in die zin leren. Deze veranderingen zijn gebaseerd op
leervermogen van de medewerkers.
Argyris: double loop learning
Senge: vijf disciplines zijn van belang. Het systeem denken is hierbij het belangrijkste.
Download