Historische Kritiek DEEL III

advertisement
DEEL III
DE HISTORISCHE BEWIJSVOERING: VAN KLASSIEK
HISTORISME NAAR INTERDISCIPLINARITEIT
1. KRITISCHE JUXTAPOSITIE VAN DE BRONNEN
1.1. Confrontatie van de getuigenissen: relativiteit van de
formele regels, de casus Watergate

Principes over het afwegen van getuigenissen
(volgens Bernheim en Langlois – Seignobos)
1. getuigenissen stemmen onderling overeen  verhaalde feit is bewezen
2. niet de meerderheid van de getuigen haalt het, maar de versie die het best
aan de kritieken weerstaat
3. een bron die betrouwbaar lijkt op plaatsen waar we haar via andere bronnen
kunnen controleren, wordt verondersteld ook de werkelijkheid weer te geven
op plaatsen waar we haar niet kunnen controleren
4. wanneer twee bronnen elkaar voor een bepaald feit tegenspreken, geven we
de voorkeur aan de bron die de meeste waarborgen biedt of het meeste
gezag bezit
5. getuigenissen hebben meer kans nauwkeurig te zijn, naarmate ze feiten
betreffen die zeer algemeen bekend waren in de tijd zelf
6. indien twee getuigenissen onafhankelijk van elkaar totstandkomen en identiek
zijn, wordt de geloofwaardigheid van de ene verstevigd door de andere
7. bron A spreekt bron B tegen: dan kunnen we ten hoogste beide meningen
afwegen door hen te toetsen aan de algemene logica in het menselijk
handelen

Watergate als model
= model voor gelijkaardige situaties waarin big government in de context van een
gemediatiseerde samenleving greep probeert te krijgen op de informatiestroom
en uiteindelijk op het collectieve geheugen
Cf. ‘Irangate’ problemen van president Reagan (1987 – 88) om de financiële
transfers tussen het Iran van de ayatollahs en de contrarevolutionaire milities
in Nicaragua uitgelegd te krijgen
Cf. ‘Monicagate’  over politieke implicaties van de seksuele escapades van
Clinton met Monica Lewinski
1

Watergate (1972-1974): korte rappèl
-
Op 17 juni 1972 worden ’s nachts 5 loodgieters (lees: inbrekers) op heterdaad
betrapt in een flat, die door de Democratische Partij in het Watergate gebouw
te Washington gehuurd met het oog op de voorbereiding van de
presidentsverkiezingen van november 1972, waarbij de al of niet
herverkiezing van de republikein Richard Nixon op het spel stond.
(tegenstander; democratische kandidaat McGovern)
-
Een van de inbrekers, James McCord, liet een notaboekje achter met de
referentie “H.H. , W.H.” = “Howard Hunt, White House” in het Watergate
gebouw, waat het gevonden werd door de onderzoeksrechter. Dank zij de
vindplaatscontext was het boekje voor hem (en voor de Washington Post) een
kroongetuige en essentiële schakel in de ontrafeling van de Watergate –
affaire.
-
Motief voor de inbraak: Nixon wist dat de Democraten informatie hadden over
zijn niet zo frisse rol in de Viëtnamoorlog en wilde bezwarend materiaal
ontvreemden van de tegenpartij.
-
Door de onderzoeksjournalistiek van de Washington Post en de activiteit van
een onderzoekscommissie van de Amerikaanse Staat kwam geleidelijk de
betrokkenheid van Nixon en zijn omgeving aan het licht.
 Dit leidde tot de afzettingsprocedure en tot het aftreden van Nixon in
1974. In het verloop van het demystificatieproces kunnen 3 fasen
worden onderscheiden. In dit proces zet de “strategie van de leugen”
voortdurende de spelregels van Bernheim & Seignobos schaakmat.
1.1.1.
Mythe van de unanimiteit
(17 juni 1972 tot 25 juni 1973)
Eerste fase van Watergate: alle getuigenissen bevestigen de niet – betrokkenheid van
Nixon
2 mogelijke interpretaties
1. zwakke bewijsvoering: getuigen zeggen wat Nixon hen gezegd heeft
2. sterke bewijsvoering: getuigen observeerden dezelfde feiten op totaal identieke
wijze, onafhankelijk van elkaar  de collectieve leugen: alle bronnen liegen in
dezelfde richting ( regel 1 bij B&S)
1.1.2.
De meerderheid krijgt ongelijk; woord tegen woord; een
onoplosbare patstelling?
(25 juni 1973 tot 13 juli 1973)
Tweede fase van Watergate: Nixons medewerker J. Dean beweert dat de president
betrokken was in de zaak en de doofpot organiseerde.
2
Dean werd, volgens hem, oneervol ontslagen en is verbitterd omdat hij niet bedankt werd
voor zijn diensten. Als wraak verrraadt hij de president (psychologisch motief 
revanchisme)
1.1.3.
-
B&S regel 2: de meerderheid van de Nixon getrouwen, die blijven ontkennen,
halen het op de getuigenis van de alleenstaande Dean, die, later, beter
weerstaat aan de kritische toetsingen.
-
Het is nochtans moeilijk B&S regel 4 toe te passen, vermits zowel Dean als de
andere contradictorische getuigen topmedewerkers van Nixon waren, allen
even bevoegd en goed geïnformeerd
-
B&S regel 7: de contradicties zijn totaal  een toetsing aan de algemene
logica levert niets op omdat Nixon en zijn bondgenoten consequent logen in
functie van hun belang (zoals wordt onthuld in fase 3)  gezagskritiek schiet
te kort!
Hard bewijs
(13 juli 1973 tot augustus 1974)
Derde fase van Watergate: Witte – Huis – medewerker A. Butterfield praat bij een
verhoor in de senaatcommissie zijn mond voorbij en onhult het bestaan van bandjes met
opnamen van wat onder vier ogen in het Witte Huis besproken is.

Aanvankelijk weigert de president de bandjes ter beschikking te stellen van het
onderzoek

nadien laat hij de consultatie selectief toe

ten slotte laat hij de tapes ‘intergraal’ vrij.
 De context – analysis leerde ons dat de bandjes selectief gecensureerd
waren door het selectief zwijgen van de bron:
-
op 1075 plaatsen kon Nixons stem niet ontcijferd worden
-
in 595 gevallen was dit het geval voor woorden van11 verschillende
gesprekspartners
Toen later de Senaat de bandjes zelf in handen kreeg, bleken ze inderdaad selectief
verknipt te zijn!
 bewezen door audiotechnische test:
-
de ritmestoornissen in de premagnetisatie van de band
-
niet continue karakter van de achtergrondruis
In deze laatste fase wordt uit de bandjes dus het harde bewijs van Nixons betrokkenheid
geleverd. De bandjes zijn de kroongetuigen die de patstelling uit fase 2 opheffen:
B&S regel 6: getuigenis van Dean wordt bevestigd door onafhankelijke getuigenis van
de bandjes  sterker bewijs
3
MAAR: uit de bandjes bleek ook dat Dean aan de senaatscommissie veel
onnauwkeurigheden, opgesmukte feiten en zelfs regelrechte leugens had verteld over
de gebeurtenissen om zichzelf in een beter daglicht te stellen  wishful memory
1.2. Redeneringen in het positieve
1.2.1.
Analogische inductie
 steunt op de overtuiging dat de mens in analoge omstandigheden op identieke
wijze reageert
Bv:
analogie tussen Watergate – zaak en zogenaamde ‘Pentagonpapers’:
1971: journalist Daniel Ellsbert had uit het Pentagon geheime dossiers
over de Vietnam – oorlog buitengesmokkeld
Bv:
analogie tussen Joegoslavische oorlogen en oorlogen van Servië met Kroatië,
in Bosnië en in Kosovo
Joegoslavië: Milosevic ontketende herhaalde conflicten op het
territorium van het voormalige Joegoslavië
1.2.2.

Redeneringen met hypothesen
Cl. Bernard (1865)
Stelde eenvoudig model voor van redenering in vier fasen:
1. observatie = analyse en kritiek van de bronnen
2. hypothese = poging tot verklaring: het zich inbeelden van een tot dan tot niet
opgemerkt verband tussen een aantal waargenomen feiten
3. analyse van de consequenties van de hypothese
4. verificatie van die hypothese met andere feiten
 vooruitgang verloopt dialectisch: lectuur van de bronnen roept vragen op
die het oorspronkelijke probleem vervormen en anders kleuren

Toepassing methode op casus Moskou, augustus 1991
1. observatie
-
coupleiders gaan stuntelig om met de sovjettelevisie
-
laten CNN in de lucht
-
geven Jeltsin nog de kans met de Amerikaanse president (Bush Sr.) te
bellen
4
2. hypothese
De coup mislukte door:
-
het geklungel met de media door de organisatoren
-
het veel handiger bespelen van de communicatie door Jeltsin
-
de publieke opinie in Rusland geen ogenblik geloofde in de ernst van de
coup
3. analyse van de consequenties van die hypothese
Er moet een achtergrond zijn voor de Glaubensunwilligkeit van de
Moskovieten.
 uitleg: 6 jaar glasnost zorgde ervoor dat de klok niet kon terug
gedraaid worden tot voor Gorbatsjov, zoals de putschisten dachten
4. verificatie van die hypothese met andere feiten
vroeger:
analoge emancipatieprocessen in de gewezen Oostbloklanden in 1989
later:
stuntelige Russische media – aanpak en leugenstrategie tijdens de ramp met
de atoomduikboot Koersk in augustus 2000

David Protess
= hoogleraar onderzoeksjournalistiek, Medill University of Chicago
 geeft sinds jaren zijn studenten als endwerk het natrekken van door justitie
afgehandelde moordzaken, ter toetsing van aard en kwaliteit van de
werkmethodes van de onderzoeksrechters
Vaststelling van de studenten
Politiemensen stelden slechts één hypothese voorop en daarop slechts heel
zelden nog terugkomen, wat ze ook mogen vinden
 bedenken van een tweede en derde hypothese volstond om de
feiten en de schuldvraag in een nieuw daglicht te plaatsen
Casus: Anthony Porter
Zat al 16 jaar in de cel en stond op dat moment bovenaan de lijst van ‘death
row’ toen Protess’ studenten zijn onschuld bewezen!
 bewezen ahv typisch oorlelletje van Morelli:
enige kroongetuige had ten laste van Porter gezien hoe de
moordenaar met zijn linkerhand vuurde, terwijl Porter rechtshandig
was!!
5
1.2.3.
Falsificatietechniek
= techniek voor poging tot weerlegging
Historici: stellen dat een oorzakelijke verklaring van een voorval veronderstelt dat
men niet enkel steunt op een aantal vastgestelde feiten, maar ook op universele
wetten en gedragsmechanismen, ontleend aan de psychologie

Karl Popper
Twijfelt aan de universele geldigheid van deze ‘wetten’  we kunnen slechts een
beperkt aantal gevallen observeren  geen echte kans op verificatie
DUS: falsificaties zijn nuttig: leiden tot verisimilitudo of veriproximitas = een
benadering van de werkelijkheid

Max Weber
Werkt met een benaderende causaliteit (noemt deze “causale adequaatheid”): bij
inductie observeren we zoveel mogelijk gevallen en leiden daaruit een algemene
these af, waarop we dan de falsificatie loslaten

DNA analyse: casus Lodewijk XVI
Voorjaar 2000: door DNA analyse werd einde gemaakt aan eeuwenoude
controverse over afstamming van Lodewijk XVI.
Kind dat in een revolutionaire gevangenis overleed in 1795, was wel degelijk de
erfopvolger die als Lodewijk XVII de geschiedenis had moeten ingaan!
1.2.4.

Waarschijnlijkheidsredenering
Begripverklaring
We zoeken in het verleden een context waarin beide hypothesen mogelijk waren,
maar waarbij hypothese A succesvoller blijkt te zijn dan hypothese B. Vervolgens
gaan we de succescurve na die hypothese A door de eeuwen heen doormaakt.
Wanneer hypothese A een stijgende lijn van succes vertoont, wordt ze
waarschijnlijker dan de andere hypothese.
REDEN: er moeten meer argumenten gevonden worden om ze te weerleggen
dan om ze te bewijzen!

G. Blainey – Causes of War
Turkije en Rusland voerden tussen 1678 en 1878 tien oorlogen, zonder
beslissende overwinnaar.
 hypothese: dit kwam omdat ze het militair potentieel van de tegenstander
verkeerd inschatten en ze dus telkens weer een conflict waagden. Pas toen
Rusland in 1878 beslissend won, werd de machtshiërarchie duidelijk en
volgde er geen oorlog meer
6
1.2.5.
Tegenfeitelijke redenering (counterfactual reasoning)
(verwant aan de waarschijnlijkheidsredenering)

Begripsverklaring
Tegenfeitelijke redenering: formuleert een theoretisch antwoord op de vraag
“What if?”
 moeilijk op te stellen: gaat uit van een gang van zaken die zich in de realiteit
niet heeft voorgedaan, maar die mogelijk ware geweest


Nut van de redenering
-
Relatieve belangrijkheid van de feiten die wel hebben plaats gevonden beter
inschatten
-
Impact van een persoon, van een gebeurtenis, een situatie beter in een
bepaalde context te kunnen situeren
Geoffrey Barraclough
(Brits historicus, 1967)
Onderzocht mogelijke impact van een gespierde militaire reactie van Engeland en
Frankrijk in 1936 tegen de militarisering door nazi – Duitsland van het Rijnland,
wat inging tegen de bepalingen van het vredesverdrag van Versailles uit 1919.
2 mogelijke gevolgen:
-
dergelijk ingrijpen kon WO II vermeden hebben, of in het slechtste geval
vertraagd!
-
omgekeerde reactie; dergelijke aanval had vermoedelijk de nationale
trots binnen Duitsland nog meer opgezweept en de aanhang van Hitler
vergroot
1.3. redeneringen in het negatieve: het zwijgen van de bron

argumentum ex silentio
wanneer een bepaald feit wordt vermeld door een aantal getuigen / bronnen,
maar niet vermeld wordt door een aantal andere, doet zich een opmerkelijk
‘zwijgen’ bij deze tweede groep van bronnen voor.

voorwaarden voor het hanteren
slechts geldig indien:
1. de zwijgende auteur in staat was het feit te kennen
7
2. hij de intentie had alle elementen op te sommen uit de klasse van de
gebeurtenissen waartoe het verzwegen feit behoort
3. hij niet materieel of moreel zo geremd was dat hij het niet kon meedelen

Totale afwezigheid van feiten
 deze feiten waren in de denkwereld, in de algemeen logische context, voor het
politiek of ideologisch engagement van de besproken auteur zo essentieel waren
dat ze hadden moeten worden vermeld indien ze ook werkelijk zouden zijn
gebeurd
Langlois en Seignobos
Hoe groter de kans is dat de documenten verloren gingen, hoe kleiner de
waarschijnlijkheid is dat men aan het argumentum ex silentio mag toekennen
 argument is dus zwakker voor de ME dan voor XIX
restricties

Men gebruikte in de VIII – X perkament vaak een tweede keer, na de
oorspronkelijke tekst uitgekrabd te hebben (palimpsest) zodat
essentiële bronnen verloren gingen

Vele gebeurtenissen werden niet opgetekend omdat de auteurs ze te
evident of niet relevant vonden

Het is onzin te menen dat alle opgetekende feiten ook geobserveerd
werden door auteur, of dat ze alle gebeurd zijn
1.4. casus: Sabra en Chatilla (1982

Context
In 1982 besluit de Israëlische premier Menahem Begin komaf te maken met de
Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO, die vanuit Libanon aanvallen uitvoert op
Israël en de facto een staat binnen de staat Libanon vormt. Israël beschouwde de
christenen in het door burgeroorlog verscheurde Libanon als hun natuurlijke
bondgenoten: ze gaven hen (financiële) steun en opleidingen.
In het christelijke kamp deelden de Falangisten – de Libanese Strijdkrachten – van
Bashir Gemayel de lakens uit. Gemayel beschouwde de PLO als grootste vijand van
de Libanese staat en van de macht van de christenen.
Ariël Sharon, destijds minister van Defensie, was de architect van het Israëlisch
beleid in Libanon. Zijn plan: een Israëlische invasie zou de Palestijnen en de Syriërs
uit Libanon verdrijven. De Palestijnen zouden naar Jordanië trekken en daar een
eigen staat vestigen. Daardoor zou de druk op Israël afnemen en kon het de
Westelijke Jordaanoever definitief annexeren. In Libanon zou de Falange van
Gemayel aan de macht komen en een vredesverdrag met Israël sluiten.
Na een moordpoging op de Israëlische ambassadeur in het VK zette het kabinet het
licht op groen voor de operatie “Vrede voor Galilea”, die begon op 06/06/1982. Na
Amerikaanse bemiddeling konden de PLO’ers naar Tunesië vertrekken. In de
8
vluchtelingenkampen bleven duizenden Palestijnen
bevonden zich daaronder nog zeker 2000 ‘terroristen’.
achter.
Volgens
Sharon
Gemayel werd op 23 augustus tot president verkozen, maar werd vermoord voor hij
in september zijn ambt kon opnemen. Israël beslist daarom West Beiroet binnen te
trekken. De Falange, kwaad omwille van de moord op Gemayel door, naar zij
dachten, Palestijnen (wat later niet waar bleek te zijn) zou de kampen Sabra en
Chatilla ‘zuiveren’ van verzetshaarden om Israëlische soldaten te beschermen. De
intocht in het Westelijk deel van de stad begon in de vroege ochtend van 15
september. De Israëliërs werden beschoten vanuit de kampen.
Op 16 september was heel Beiroet in handen van de Israëli’s; De kampen Sabra en
Chatilla waren omsingeld door Israëlische tanks. De Falangisten trokken de kampen
om 18 u ’s avonds binnen. Toen de Falangisten om 8u de volgende ochtend de
kampen verlieten, gingen journalisten in de kampen kijken. Ze ontdekten een
slachtpartij, waarbij tussen de 700 en 800 mannen, vrouwen en kindern werden
afgemaakt.
Motieven
-
De wil om de PLO te vernederen met behulp van een derde (de Falange)
=> Libanon tot bufferstaatje maken onder Israëlische controle
 cf. redenering naar analogie met wat Sharon nu doet (Arafat
persoonlijk proberen te raken, zijn infrastructuur vernietigen)
-
De ambitie om de hand te leggen op het archief van de PLO in Sabra
 cf. het belang van bronnen, archivalia…
 wilden greep krijgen op het politieke / collectieve geheugen
 zeer nuttig om de structuur van de PLO te doorzien
(strategisch wapen)
Een Israëlische onderzoekscommissie onder leiding van de voorzitter van het
Hooggerechtshof, Yitzhak Kahan, legde de schuld bij de Falangisten, maar
verweet Sharon dat hij niets had gedaan om wraakacties van de Falangisten
te voorkomen.
=> de commissie kwam tot het besluit dat de politieke en militaire top zware
vergissingen had begaan en dat Israël indirecte verantwoordelijkheid had.
(bevoegdheidskritiek)

Hoe werkt de censuur in deze materie?
De eerste berichten over de slachting vinden we op de BBC – radio op
18/09/1982, wanneer de gruweldaad al 2 dagen oud is => gevolg van een goede
censuur!
-
De kampen waren volledig afgesloten
-
Journalisten werden geweerd
9
Langzaamaan brokkelt de Israëlische censuur af
1. Premier Begin beweert, als hem gevraagd wordt naar een reactie, dat hij
het nieuws ook voor het eerste op de BBC heeft gehoord.
MAAR: een woordvoerder van de regering zegt later op de dag nog dat de
Falangisten toegang hadden gekregen tot de kampen
 spreken elkaar tegen: communicatiefout!
Waarom gaf de Israëlische regering zo snel toe? (interpretatiekritiek)
 vereist het checken van hypothesen op waarachtigheid
(redenering in het positieve)

Hypothese 1: flaters van de informatiedienst, onhandigheid

Hypothese 2: brutale zet tegenover de Arabische wereld (“kijk
eens wat wij durven als jullie stout zijn”

Hypothese 3: tactiek  men vreesde de reacties van de
traditionele bondgenoten (lees: de VS)  dit bleek de juiste
hypothese te zijn!
Direct na de feiten waren alle 3 de hypotheses mogelijk (belang van
afstand in tijd tussen de historicus en de feiten). Door de commissie
Kahane (okt – dec 1982) weten we nu dat Begin wist dat er zeer
compromitterende
getuigen bestonden die wisten hoe de vork in de
steel zat nl. buitenlandse
diplomaten
(en
die
Sharon
verantwoordelijk stelden voor de slachting)  stukje bij beetje
toegeven
2. Getuigen bevestigen dat het Israëlische leger op donderdagnacht tegen
een hoge frequentie vuurpijlen afschoot boven de vluchtelingen kampen.
Waarom?
3.
Journalisten merken troepenverschuivingen op van het Israëlische leger
en mochten de kampen niet binnen. Waarom?
4. In Le Monde verschijnt een opiniestuk waarin geponeerd wordt dat Israël
onmogelijk NIET kon weten wat er in de kampen zou gebeuren als ze de
Falangisten vrij spel gaven.
 belang van de interpretatiekritiek!

De schuldvraag
De confrontatie van honderden tegenstrijdige bronnen en getuigenissen in de
commissie Kahane, leverde het harde bewijs op dat op 16 september het kabinet
Begin inderdaad de Falangisten toelating gaf om de kampen binnen te vallen, met
alle gevolgen van dien. De kroongetuige was in dit geval het bewaarde verslag
10
van een kabinetszitting op donderdag, anderhalf uur na de inval van de
Falangisten.
1. Sharon zegt dat hij tegen de Falangisten gezegd heeft dat ze de
kampen mochten binnengaan “met hun eigen methodes” => duidt op
passieve betrokkenheid
2. de vuurpijlen zorgden wel degelijk voor verlichting voor de Falangisten
=> duidt op actieve betrokkenheid
Politieke gevolgen

-
Sharon wordt ontslagen als minister van Defensie (wordt daarna wel
gerehabiliteerd)
-
Begin en Levi krijgen een blaam
-
De legertop wordt op pensioen gestuurd
Reconstructie van de feiten
Conflicten en tijden van hoop
Vooraf:
1967: Zesdaagse Oorlog
1973: Yom – Kippoer Oorlog
1982: Peace in Galilea
Wat volgt:
1982: PLO uit Libanon  extremere Hamas en Hezbollah nemen rol over
1985: Israël trekt zich terug uit Libanon
1987: Eerste Intifada
2000: Tweede Intifada
2005: ontruiming Gaza - strook
Afstand in tijd tussen de historicus en de feiten
-
Dicht: journalisten kunnen na 3 dagen toch in het kamp: ze kunnen
ooggetuigen ondervragen en de situatie op het terrein inschatten
-
Ver: veel bronnen zijn nog niet aanwezig
Belang van gezagskritiek en bevoegdheidskritiek
-
Spreekt de getuige met het gezag van een ooggetuige?
11
-
Glaubensunwilligkeit: moeilijk om objectief te blijven bij zulke vreselijke
gebeurtenissen  hoe ziet de journalist zijn rol? Bij zulke sensationele
gebeurtenissen speelt de twijfel tussen de deontologie (checken van
de bronnen) en het aan het licht brengen van de gebeurtenissen
-
Nauwkeurigheid van de waarneming: selectie bij het observeren
gebeurd op basis van interesse + rol van vooringenomenheid
Vb: donderdag om 22u pikt de BBC al berichten op over de
moorden  oordelen: “niets speciaal”  past binnen context
van sensatieberichten die uit Libanon komen  bericht wordt 1
keer op de radio uitgezonden zonder gevolgen, kan ook niet
gecheckt worden
-
Begrijpen van de feiten  bewustzijnsgraad: elke getuige ziet zijn deel
van de werkelijkheid; velen spreken elkaar tegen (Sharon – Begin –
PLO – journalisten)
 cf. overvloed aan bronnen
 cf. verschil tussen bewust doorgemaakte werkelijkheid en
onbewust ondergane werkelijkheid
Belang van rechtzinnigheidskritiek: feiten worden verdraaid / verzwegen
-
politiek: Israël verdraaid feiten uit vrees voor de reacties van
bondgenoten, de Falangisten verdraaien feiten omdat ze vrezen dat ze
anders hun geloofwaardigheid bij de Arabische landen verliezen
-
dwang:
* De Falangisten moeten zeggen wat Israël hen beveelt
* censuur: journalisten mogen de kampen niet binnen
Getuigenissen
-
R. Fisk
Journalist, een van de eerste mensen ter plaatse: merkte dat het leger
naar hem keek met verrekijkers, terwijl hij te midden van het bloedbad
stond. Als ze hem konden zien, dan konden ze ook al de lijken zijn die
overal rond lagen in de kampen  het leger wist het en deed toch
niets!
>>> Spreekt over “ethnic cleansing” en “war on terror”
-
Souad Drour
Verloor haar vader en 2 broers, werd verkracht en raakte
zwaargewond.
Elie Hoebeika
= leider van de Falangisten
Werd geïnterviewd door de Belgische politicus Vincent van Quickenborne en
zegt te kunnen aantonen dat niet hij, maar Israël verantwoordelijk was voor de
moorden en wilde getuigen in Brussel
 40 uur na gesprek wordt Hoebeika vermoord (24 januari 2002)
12

Vaststellen van het bewijs op verschillende niveaus
Eenvoudig – evenementiële niveau: 3 gradaties van zekerheden
1. materiële waarheid (concreet): vb. Wat heeft het Israëlische leger precies
gedaan om de Falange te steunen (vb. afschieten van lichtpijlen)
2. statistische waarheid: vb. Hoeveel slachtoffers zijn er gevallen (belangrijk
voor de publieke opinie!)
3. psychologische / emotionele waarheid: wie is verantwoordelijk? Vb.
waarheid Sharon  waarheid Arafat
Algemeen – evenementiële niveau
Situeren binnen en langdurig conflict  Sabra en Chatilla is een ijkpunt
geworden voor beide partijen
Voor de Palestijnen : symbool van de Israëlisch staatsterreur
Voor de Israëliërs: keerpunt in de agressieve politiek van de
Likudregering. Markeerde het begin van een 15 jaar durende
toenaderingspolitiek (gestopt met de moord op Rabin + de komst van
Sharon op de Tempelberg
2. DE FEITEN: BOUWSTOFFEN VOOR DE HISTORICUS
2.1. Zijn feiten eenmalig of recurrent?
Theoretisch: historische gebeurtenissen zijn uniek en eenmalig (Bv: in Duitsland kan
anno 2005 geen Hitler op dezelfde manier aan de macht komen zoals in 1933)

Mens reageert in analoge situaties op analoge manieren

Helmut Gaus
“Opgang en verval van extreem rechts. Bijdrage tot de studie van politieke cycli”
(Gent, 2004)
Gemeenschappelijke kenmerken van extreem rechts
-
Irrationalisme
-
Gewelddadigheid
-
Extreem nationalisme
-
Leidersbeginsel
-
Totalitair karakter van de beweging
-
Antifeminisme (cf. KKK = Kirche, Kücher, Kinder)
13
Autoritair syndroom
= collectieve psychologische attitude gekenmerkt door regressie (puerilisme /
onvolwassenheid)
Kondratieff cycli
Verband tussen:
- opstoten van autoritair syndroom in Westerse landen
sinds 1789
EN
- dieptefase in de Kondratieff cycli
Strategieën tegen extreem rechts

-
Radicaal doodzwijgen van dergelijke bewegingen
-
Laten veroordelen door autoriteiten  raken waar het het meeste pijn
doet: extreem rechtse groeperingen hebben een sterk geloof in de
autoriteiten
J. Huizinga
Was tegen nazisme  werd eerst in een kamp opgesloten en later in
persoonlijke ballingschap gedaan (Stierf in 1945, vlak voor de bevrijding)
1936: “In de schaduwen van morgen”
= belangrijk essay over de diagnose van het geestelijk lijden. Hij
spreekt over een ontwrichting en over puerilisme)
 geeft hem de naam van ‘het geweten van Europa’
2.2. Grote en banale feiten en hun kenbaarheid

Indeling van de feiten
o
Eenvoudig – evenementiële
-
materiële waarheid
beperkt zich tot het vaststellen van feiten
bv: transporten van joden naar nazi – vernietigingskampen
-
statistische waarheid
(meer omstreden) wat vertellen de statistieken ons?
bv. discussie met negationisten over het aantal slachtoffers
14
-
psychologische waarheid
peilt naar intenties en belevingswereld van de historische acteurs
bv. hoe hebben daders en slachtoffers het leven in de
vernietigingskampen verwerkt?
o
Algemeen – evenemetiële
Oorzaken van bepaalde gebeurtenissen??
 probleem: onderzoeker kan heel uiteenlopend gewicht toekennen
aan ideologische, militaire, economische, sociale en politieke factoren
o
Niet – evenementiële
= fictie, neerslag van een ideologische of artistieke realiteit
Bv: Giorgio Bassani: visie op het leven van een Italiaanse stad ten tijde
van het fascisme

Evolutie in de geschiedschrijving
XIX:
succes van het kapitalisme  enkel grote feite van het verleden zijn
belangrijk
1945:
doorbraak moderne sociale welvaartsstaat  nieuwe interesses bij
historici:


Sociale fenomenen
-
armoede
-
marginalen
-
het kind
-
weduwen
Sociaal – economische kortsluitingen
Bv Naast ideologische overwegingen lag de prijs van graan
en brood ook aan de basis van de revolutie van 1789

Mentaliteiten
Bv. Waarom isoleert een samenleving haar ouden van
dagen en geesteszieken buiten de gezinsstructuur?
Invloed neo – Marxisme:
Historici vragen aandacht voor de ‘kleine man’, voor hun zogeheten banale
handelingen en voor hun sociale codes
15
1968
Boek van Norbert Elias uit 1939 (Über den Prozess der Zivilation) kreeg nu
pas impact: over ‘la quotidiennité’ = het alledaagse  voor de historicus vaak
moeilijk te vatten begrip!

Casus: ‘Le chemin des dames’
o
Context
-
Chemin des Dames: ligt ten zuiden van Laon
-
Nicolas Offenstadt: Franse mediëvist die groep die de veldslag bij
Chemin de Dames bestudeerde, leidde
-
Nivelle: stelde groot offensief voor om een doorbraak in het front te
forceren
 plan mislukt volledig en het offensief resulteert in een slachting
 wordt vervangen door Pétain
-
Pétain
Man die ‘succes’ geboekt had in Verdun  kleine terreinwinst (bv.
Craonne) maar toch over het algemeen een mislukking
-
Muiterijen (lente 1917)
= tekenen van collectief ongenoegen (meeste incidenten in 5de korps =
reservekorps)
Fase Nivelle  26 incidenten van opstand
Fase Pétain  229 incidenten van opstand
 verklaringen??
* onrust in Rusland: aanloop naar Oktoberrevolutie
* stakingen in Frankrijk (niet militair)
o
‘La chanson de Craonne’
= hét Franse oorlogslied uit WO I
-
Origineel: Charles Sablon- Adieu l’Amour
-
“une chanson palimpseste”: andere tekst plaatsen op liedje dat
iedereen kent
-
Diende als katalysator van de muiterijen: lied werd o.a.
teruggevonden in brieven die omwille van censuur werden
achtergehouden
-
Zelfde muziek werd ook gebruikt voor liederen over Verdun,
Corette…
-
Opgenomen in jaren ’60
16
o
o
Voor het eerst uitgezonden in 1963 (!)
Stanley Kubrick – Paths of Glory (1957)
-
Gebaseerd op roman: behandeld wat er zich in 1917 aan de
Chemin des Dames heeft afgespeeld
-
Kolonel Dax: verzet zich tegen de generaals en neemt het op
voor de muitende soldaten
-
Verboden in Frankrijk sinds 1957 (verbod uitgevaardigd onder
presidentschap van Charles de Gaulle die veel problemen had
met het leger in de kolonies  verwijzingen naar de
oorlogslogica van de kolonel worden niet aanvaard)
-
Bleef verboden tot in 1975
-
1998: premier pleit voor ‘eerherstel’ voor degenen veroordeeld
wegens muiterij
M. Bloch
Had in de loopgraven contact met boerenjongens  gaat zich andere
vragen stellen over het verleden (persoonlijke bronnen)
2.3. Harde feiten en opinies
2.3.1. Van mentaliteitsgeschiedenis naar geschiedenis van de
representatie

Positivisme
Cf. Ranke, Langlois en Seigobos: “pas de documents, pas d’histoire”
 opinies, dromen, fantasmen, ideeën = te ongrijpbaar om gevat te worden
door een wetenschappelijke analyse

Sociale wetenschappers
Opinies, dromen, fantasmen en ideeën zijn een zeer waardevol studieobject
voor de sociale wetenschappen!
Non –event
heeft grotere invloed op publieke opinie dan de echte gebeurtenissen
bv. berichten in de media over het dumpen van 5000 dode in een massagraf
in Roemenië door de Securitate (Geheime Politie) in december 1989 
manier om Ceauscescu nog sneller uit te schakelen
17

Godsdienstgeschiedenis
Oorzaak van de psychologische bereidheid van een massa om een bepaald
geloof / mythe te accepteren?
bv: Lijkwade van Turijn
(hoewel het een ME object is)
cultus en verering die = ‘reëel feit’ >>> dus als dusdanig een zelfstandig
en legitiem object van historische belangstelling
stelling:

een feit moet gevolgen hebben en opinies moet
uitlokken opdat het de status van historisch feit zou
verwerven
Mentaliteitsgeschiedenis
= studie van eerder onbewust mechanismen, niet gepersonaliseerde en
automatische sociale praktijken (bewuste en intentionele wordt terzijde
gelaten
situering
-
Reeds beoefend door Jan Huizinga (avant la lettre)
-
1929: terrein van de mentaliteitsgeschiedenis = ontgonnen door M.
Bloch en L. Febvre
-
1975: pas echt ontdekt door de Fransen
-
Mentaliteitsgeschiedenis slaagt erin de traditionele culturele
geschiedenis te vernieuwen
-
Kwantitatieve methodes
zwakheden van de methode (werden ingezien oiv van linguistic turn)
-
Te vlug en te vaag gelijk schakelen van een bepaalde samenleving
met een bepaalde ‘mentaliteit’ die haar werd toebedeeld
 te simplistische veralgemeningen
-
Klemtoon op serieel te kennen verschijnselen maakt het te weinig
gevoelig voor:
* individuele variatie
* complexe proces van zingeving
* variatie in de ruimte

Geschiedenis van de ‘representatie’
 beoogt de sociale geschiedenis van het culturele te vervangen door een
culturele geschiedenis van het sociale
Hoe?
-
Erfenis van de mentaliteitsgeschiedenis ter hand nemen
-
Completeren met een nieuwe reeks bronnen die in de eerste plaats een
kwalitatieve benadering toelaten
18
Representatie
= hoe tijdgenoten zich hun samenleving en hun positie daarbinnen voorstellen
 via representatie een gedifferentieerde lezing van samenlevingen in
het verleden mogelijk maken
2.3.2. Opinies, geruchten en legenden

Mentale feiten afleiden uit bronnen
o
Mentaliteitsgeschiedenis
Naar Annales – recepten: indirect materiaal wordt op seriële basis uit
bronnen gehaald
kenmerk = lage bewustzijnsgraad: “Les hommes se servent des
machines qu’ils inventent en gardant les mentalités d’avant les machines”
o
Representatie (Silbermann)
 factoren in de meningsvorming
-
Media:
* activeren latente meningen
* versterken meningen
* vormen latente meningen om in bestaande
-
Persoonlijke factoren:
* milieu
* groepsverhoudingen
* materiële en geestelijke
omstandigheden
-

Invloed van opvoeding en onderwijs
Fictie als geprivilegieerde bron
o
Engelse film (tss 1950 en 1970)
Victoriaanse moreel – preutse Engelse samenleving van jaren ’50 
‘permissive society’ van jaren ’60  multiculturele samenleving
Fictie= seismograaf voor mentale en sociale mutaties
o
Fictie als spiegel
Opletten!  functie fictie – literatuur = existentiële spanningen bij
consumenten van deze fictie te milderen
19
DUS: auteur van de roman beeldt in een roman niet de sociale klasse van
zijn lezerpubliek uit omdat de lezer niet zoekt wat hij al heeft! (cf.
escapisme van de lezer)
o
Fictie – realiteit
 merkwaardige dialectische relatie:romans en films provoceren
imitatiegedrag (cf. Woody – Allen humor)

Rol van de massamedia
o
o

Vier elementen
-
Bron (zender)
-
Ontvanger (publiek)
-
Medium
-
Boodschap
Werking van de bron
-
Impact stijgt als bron uitgaat van een autoriteit met machtspositie
-
Kan negatief werken: ontvanger wordt gedwongen zich te gedragen
tegen zijn overtuiging in
-
Doel = boodschap tot een intrinsiek deel van de cognitieve structuur
van de ontvanger maken
casus: val van de Muur van Berlijn
= voorbeeld van een gerucht dat niet had mogen verspreid worden en enorme
consequentie had
-
maandenlang onvrede / onbehagen in Oost – Europese samenlevingen 
betogingen: willen glasnost en perestroika in realiteit!
-
Regime staat in Oost – Duitsland onder grote druk  aanstelling nieuwe
secretaris – generaal: Egon Krenz (SED)
-
9 november 1989: een nieuwe regeling wordt voorgesteld om vrij te kunnen
reizen tussen het oosten en het westen
-
Persconferentie: Gunther Schabowski (lid politiebureau SED) geeft vage
antwoorden op de vragen van de journalisten
-
Antwoorden van Schabowski worden geïnterpreteerd
 vele Oost – Duitsers melden zich aan de grenzen (het
verwachtingspatroon was ingevuld: men wachtte al een tijdje op de
opening van de grenzen)
 overheid: 2 mogelijke reacties:
* militair geweld
* laten begaan
 men kiest hiervoor en dus ook voor een
nieuwe politieke situatie
20
2.3.3. De afstand in de tijd tussen de historicus en feiten: het
spagaat van de eigentijdse geschiedenis

Problemen bij de zgn. ‘histoire immédiate’
o
o
Voordelen:
-
gegevens controleren ahv getuigenissen en intervieuws
-
meer bronnen  meer onderzoek (cf. Bruno de Wever over
WO II)
Nadelen:
-
Moeilijk om objectief te blijven
-
Blijvend in vraag gesteld: evenwicht zoeken tussen
mentaliteitsgeschiedenis en representatie
-
Historicus in rol van rechter geduwd (bij belangrijke
maatschappelijke discussies mbt nog niet verwerkte trauma’s
uit een recent verleden)
 vooral gedwongen van interpretaties te geven aan
gebeurtenissen én objectief te blijven (???)
voorbeelden
* zaak Lumumba
* Srebrenica
* wet op het koloniaal verleden (Frankrijk 2005)
-
Paradox: veel bronnen, maar vaak niet consulteerbaar 
actualiteitswaarde impliceert geheimhouding
Bv. Pentagon – papers
In 1971 publiceerde de New York Times een aantal
geheime dossiers over de oorlog in Vietnam die in het
Pentagon op volkomen illegale wijze ontvreemd waren
door journalist Daniel Elsberg
 bombardement op Noord Vietnam bleek maanden op
voorhand te zijn voorbereid = voortijdige onthulling die
niet zo snel na de feiten had mogen plaatsvinden
-

We kennen de toekomst van de feiten en oordelen dus anders
dan we zouden gedaan hebben moesten we dichter bij de
gebeurtenissen gestaan hebben en de consequenties niet
kennen
casus: de holocaust
o
E.A. Cohen – “De 19 treinen naar Sobibor”
-
Maakte zelf holocaust mee (Auschwitz) en overleefde
-
1979: analyse van de situatie in Sobibor  zgn. ‘Arbeitsjuden’
meewerkten aan vernietiging van andere joden en uiteindelijk
ook zichzelf
21
-
Conclusie: ‘wie er niet bij is geweest, kan er niet over schrijven’
= zeer intuïtieve benadering
 zo is elk historisch onderzoek over voor 1900 uitgesloten!
o
o
3.
Guy Van Den Berghe
-
Beklemtoont het gevaar van slachtofferperspectief, nl. je kunt
niet de ‘volledige’ waarheid te weten komen en dus ook niet het
‘volledige’ historisch inzicht
-
‘hoe’ is ook belangrijk  kennis over
vernietigingsmechanismen van de Nazi’s gebruiken om
genocides te verklaren (cf. Rwanda en Cambodja)
-
Kleine minderheid gaat hiermee akkoord
Daniel Goldhagen
-
Vertrekt vanuit het slachtofferperspectief
-
Vooral het ‘waarom’ is belangrijk  antwoord in ‘Hitlers’ willing
executioners. Ordinary Germans and the Holocaust’ = Duitse
volk is genetisch voorbestemd tot anti – semitisme
-
Extreem doortrekken van het slachtofferperspectief: alles wordt
geïnterpreteerd in functie van een vooraf opgesteld doel
-
Neemt hiermee stelling in de Historikerstreit = debat sinds jaren
’60 over Duitse keizertijd, twee WO, Nazi tijdperk en het
omgaan met het verleden in de twee Duitslanden van na WO II
HET DECODEREN VAN DE MOTIVATIES VAN DE HISTORISCHE
ACTEURS
 motivaties van de historische acteurs zijn altijd anders: l’homme moyen van
Quetelet bestaat niet!
3.1. Ideologie, godsdienst, klerikalisme, antiklerikalisme

Augustinus
‘Civitas Dei’ = teleologische visie:
rechte lijn theorie (de geschiedenis beweegt zich van het ene vaste punt
naar het andere vaste punt)
dualistische visie (onderscheid tussen goeden = gelovigen en de kwaden
= heidenen) = mancheïsme
22

Religieus fundamentalisme
Christenen (VS)
Joden (Israël)
Hindu’s (India)
Islam (’89: dood Ayatollah Khomeini)
o
o
Gemeenschappelijke argumenten
-
Godsdienst wordt naar voren gebracht op massale
bijeenkomsten
-
Band tussen religieuze opvattingen en directe invloed op de
politiek
-
Nationalisme (‘uitverkoren volk’)  cf. kruistocht
-
Woorden tegen secularisatie (joden en hindu’s)
-
tegen het wereldse in het algemeen, bedreiging van de
identiteit
-
moreel gedrag is verwaterd  teruggrijpen naar de waarden
van het verleden (streng religieus!)
Hoe mee omgaan?
Behaviouristische benadering (cf. ook p. 170): door observeren van het
uitwendige inzicht verwerven over het innerlijke (motivaties!)
o
Amerikaanse politiek: tv predikanten
Robinson = tv predikant die veel succes boekte onder Reagan en gooi
doet naar het vice – presidentschap
-
Maakt het door zijn ervaring met manipuleren zijn
tegenkandidaat Bush heel moeilijk
 religieus leider boekt voorlopig politiek succes en zet
de echte politicus (= Bush) onder druk en deze neemt
zijn discours bijna letterlijk over
-
Eind jaren ’80: seksschandalen brengen tv predikanten in
opspraak
Bv; * dominee Bakker pleegde in 1987 overspel met
zijn secretaresse (zijn concurrent Swaggart
spreekt van een ‘verderfelijke’ priester)
* Dominee Swaggart: had seks in 1988 met een
prostituee en hervalt drie jaar later
 concurrentie tussen de verschillende
predikanten zorgt ervoor dat de seksschandalen
veel weerklank krijgt
23
-
Kringen rond Robinson suggereren dat Bush een
lastercampagne gestart heeft om Robinson in een slecht
daglicht te stellen
 heel religieuze inslag van het presidentschap sindsdien (behalve
interludium van 8 jaar onder Clinton)
 religieus discours dringt door tot in het onderwijs : creationisme
(‘intelligent design’
 grote invloed van religie op de binnenlandse politiek
-
State of the Union (G.W.Bush
-
Religieus bepaalde wereldbeeld: mancheïstische opdeling
van de wereld in 2 kampen (goed  kwaad)
-
Na 11 / 09: zelfbeeld van Bush veranderd: van ’12-step-God’
– gelovige naar messianistische calvinist
-
Gebruikt steeds straffere taal: “If you are not with us, you are
with the terrorists”
-
Veel slechte theologie in zijn discours: God is aan hun zijde
en ze hebben een goddelijke missie = voedingsbodem voor
verkeerde interpretaties
-
Gebruik van bijbelfragmenten die de Amerikanen kennen 
mobiliseren van religieuze teksten voor politieke doeleinden
3.2. Sociaal – economische situatie

Norbert Elias
“Über den Prozess der Zivilation” (1939)

-
Stelde dat omgangsvormen in de ME en de Renaissance fel
contrasteren
-
Analyseerde de eetgewoonten en dagelijkse lichamelijke verrichtingen
(slapen, wassen, neus snuiten…)
Marx
Onderscheidde:

-
Objectieve klassen = bij elkaar horen van mensen op grond van een
eerlijke positie in het productieproces
-
Subjectieve klassen = bij elkaar horen van mensen op grond van het
bewustzijn van die gelijke positie
Lenin
Onderscheidde 2 types klassenbewustzijn:
-
Een dat streeft naar onmiddellijke lotsverbetering
24

Een dat ijvert voor totale omvorming op langere termijn
Lukacs
Specificeerde:
-
Feitelijk klassenbewustzijn
-
Potentieel klassenbewustzijn
 bedoeling activisten = omzetten van potentieel naar feitelijk
klassenbewustzijn
3.3. Rassen en racisme

‘ras’
Niet: biologische term
Maar: politieke term! (joden = geen ander biologisch ras, maar politiek ras)
Bv; Immanuel Wallerstein en Etienne Balibar
1991: legden in een boek de dubbelzinnige betekenis van het woord
‘ras’ uit

Self – fulfilling prophecy
= bepaalde irrationele oordelen kunnen realiteit worden (opgedrongen) 
menselijke behoeft aan een vijandbeeld (cf. strijd tussen godsdiensten)
Bv; Van Kappen
1965: asociaal gedrag van zigeuners is toe te schrijven aan een
rasfactor
 MAAR: sociologisch onderzoek wijst uit dat dit een opgedrongen
houding is tov de vijandige omgeving

Casus: antisemitisme in Frankrijk
o
o
1890: zaak Dreyfus
-
kapitein uit het leger die veschuldigd werd vna het doorspelen
van gevoelige info aan de erfvijand (Duitsland)
-
beschuldiging bleek niet correct te zijn: Dreyfus wordt niet alleen
aangepakt omdat iets mispeuterd had, maar omdat hij joods was
Vichy – Frankrijk
= onbezet deel van Frankrijk, marionettenregering onder de Duitsers,
Pétain collaboreerde met de Duitsers
-
Onder leiding van Pétain
25

-
1940: Vichy – regering stelt ZELF antisemitische regels op
(wachten niet op de Duitsers)
-
Mei 1941: oprichting “L’Institut des question juive”  maakt
bevolking duidelijk hoe ze joden kunnen herkennen
-
Joden krijgen de schuld voor de nederlaag van 1940 (Duitsers
bezetten Frankrijk)
-
1942: joden worden opgepakt en aan de Duitsers overgeleverd
-
75 % procent van de joden werd gered ( 25% = 75 000 mensen
 2/3 waren niet – Frans)
-
Mitterand: zei dat het collaboratie was en niet de Franse staat 
door monsterprocessen weet men nu beter
Casus: antisemitisme in België
o
Eerst fase: ‘onschuldig’ antisemitisme
Russische joden waren naar het Westen gevlucht (o.a. naar
Antwerpen)
 Picturaal geweld: spotprenten die het fysieke cliché van de jood
bevestigen
o
Na WO I :verandering van de situatie
1929
Stemming van de ‘amnestiewet’: vroegere collaborateurs kwamen vrij
uit de gevangenis, waar ze beïnvloed werden door antisemieten 
velen vestigen zich in Antwerpen en beïnvloeden de publieke opinie
1933
Picturaal geweld  verbaal geweld
Bv. pamflet over ‘sprinkhanenplaag’ van de NACO die ijveren voor een
“België aan de Belgen”) >>> relatie tussen joden en Antwerpenaren
wordt conflictueuzer
1938
Ontstaan van vlaams Blok avant – la – lettre:
1. Katholieke Vlamingen
Antisemitisch omwille van de Bijbelse erfenis: Jezus wordt
verraden door een jood
2. VNV
Vlaams Nationaal Verbond: partij die ijvert voor een Groot
Dietsland
3. middenstandersorganisaties
26
antisemitisch omwille van het feit dat vele joden middenstanders
en dus concurrenten waren
1940
1. Antwerpse politie speelt dubbele rol
-
Helpen de joden te ontsnappen (bv. door
waarschuwingspamfletten te verspreiden)
-
Volgen de Duitse bevelen goed op (bv. beter dan in
Brussel, waar de politie alles deed om de anti – joodse
maatregelen te vertragen)
2. ook op de hoogste Antwerpse bestuursniveaus wordt er goed
meegewerkt met de Duitsers
3. In Vlaanderen helpt 1/8 van alle priesters joden onder te duiken, in
Brussel is dit ½ van alle priesters
 in Antwerpen worden 65% van alle joden gedeporteerd, in
Brussel is dit slechts 37% en in Luik 35%
o
Racisme als constructie
Dezelfde factoren leiden in verschillende situaties tot andere gevolgen
1. De weerstand tegen het antisemitisme is groter waar
extreemrechts nog banaal was
2. instanties die een voorbeeldfunctie hebben (Kerk + andere
gezagsdragers) reageren anders in dezelfde situatie
3.4. Ecologie en biologie


Ecologische geschiedenis
-
Evolutie tussen natuurlijke rijkdom en het beslag dat door de mens erop wordt
gelegd om in een aantal behoeften te voorzien = nuttige toepassing van
historische kennis
-
Bestudeert processen van “longue durée”: levert inzicht in problemen
waarvoor de samenleving zich geplaatst ziet, maar waarvan inzicht pas op de
langer termijn verhelderd wordt
-
Eerste beoefenaars: uit Annales school
Emmanuel Le Roy Ladurie
o
Ancien Régime
Voor 1300: demografische groei
27
Na 1300: immobiele situatie: mens als gevangene van het demografisch
en biologisch ecosysteem
o
3 remfactoren
1. verstoringen in het evenwicht tussen bevolking en voedselvoorraad
2. microbiologische eenmaking op wereldschaal: door contact met
andere gebieden bracht pest en syfilis naar Europa
3. oorlog: systematisch vernietigen van het agrarisch productiepotentieel
van de tegenstander

Ecological Imperialism
 uitdieping van de biologische factor door A.W.Crosby, J. Diamond en J.R.
McNeill
Columbian Exchange
Menselijke migratie = oorzaak van verstrekkende biologische uitwisseling
Bv:
-
indianen sterven aan pokken
-
Atlantische slavenhandel brengt de gele koorts en malaria van Afrika
naar Amerika
-
Conquistadores brengen syfilis mee en besmetten brengen de ziekte
later weer terug naar de indianen
MAAR: dit is de traditionele opvatting over de verspreiding van syfilis!
Ondertussen weten we door historische medische analyse op
archeologische vondsten dat syfilis al voorkwam in het
Griekenland van 600 BC
 oorzakelijk verband tussen het opduiken van de ziekte
en de veroveringen in Amerika werd te snel aangenomen
3.5. Wetenschap en techniek

Elizabeth Eisenstein
“The printing press as an agent of change” (1979)
-
Tekst veilig stellen voor de toekomst
-
Wetenschappers: systematisch vergelijken en voortbouwen op vondsten van
vorige generaties
-
Gewone mensen leerden lezen  emancipatie
-
Fundamenteel voor opbloei van de Renaissance (XV-XVI)
28

-
Doorslaggevend voor het succes van de Reformatie (pamflettenoorlog)
-
Natuur- en menswetenschappen versnelden enorm
A. Pacey
Toonde aan hoe door de ‘ontmoeting van continenten’ technologie een
dynamische factor is geweest in de wereldgeschiedenis: innovaties en transfers
uit andere culturen

-
Kruistochten: contacten met Arabische cultuur: innovatie in de landbouw
werden naar Europa gebracht
-
Willem van Rubroeck: bracht het buskruit mee uit Mongolië
-
Contact met Arabisch Spanje: invoer papier, uurwerken en kopieën van
klassieke auteurs
-
Europese mijntechnologie overbrengen naar Peru en Mexico
M. Adas
“Machines as the Measure of Men”
Toonde aan dat de theorie van de superioriteit van de Europeanen over niet Europese volkeren op grond van hun wetenschap en technologie, een onjuiste
beeldvorming is.
o
Rond 1500
beeld is gemaakt door westerse ideologen
REDEN: koloniale overheersing legitimeren
o
Begin XIX
Industriële Revolutie: technologische innovatie wordt geïdentificeerd met
beschaving
 inferioriteit van Afrikaans en Aziatische volkeren verklaren door hun
(vermeend) gebrek aan technologie
o
Einde XIX
Darwin  wetenschappelijke superioriteit wordt gekoppeld aan
rassentheorie (beeld van de blanke Übermensch als drager van de
beschaving)
3.6. Macht

Definitie (Max Weber)
“De waarschijnlijkheid dat iemand zijn / haar wil kan opleggen niettegenstaande
weerstand bij de medeactor”
29

2 Soorten machtsuitoefening
o
Macht van bovenuit
= macht opgelegd door een heerser (vorst, keizer, president…)
o
Macht van onderuit
≠ opgelegd van bovenuit
≠ evidente constructie van sociale verhoudingen
= macht die maakbaar en beïnvloedbaar is door wie haar ondergaat
 belangstelling voor collectieve bewegingen, opstanden en
voorlopers van volksvertegenwoordiging

Charles Tilly
o
Staatsvorming: 2 paden
‘Capital intensive path’
=
‘Coercion intensive path’
o
concentratie van het kapitaal via de
fiscaliteit is doorslaggevend
=
pure dwangmiddelen zijn
doorslaggevend
Resource mobilisation theory
Isoleert 5 componenten die toelaten politieke actie nu en in het verleden te
evalueren:
o
-
Belangen
-
Organisatie
-
Mobilisatie
-
Mogelijkheden
-
Collectieve actie zelf
‘La génèse de l’Etat moderne’
= onderzoeksprogramma van de ‘European Science Foundation’ in de
jaren ’90 om te kijken en luisteren naar wat oppositiebewegingen te
vertellen hebben
 sluit aan bij de manier waarop de zgn. ‘linguistic turn’ historici de reflex
heeft bijgebracht teksten op verschillende niveaus te lezen en decoderen

Hidden transcripts
= transcripten waarbij de echte bedoelingen verscholen blijven achter een
discours waarin machtelozen hun onvrede met de situatie ventileren
30
4.
VAN VERHAAL NAAR STRUCTUUR EN TERUG NAAR HET
VERHAAL: DE GESCHIEDENIS OP DE GOLVEN VAN
INTERDISCIPLINARITEIT

De “Nouvelle Histoire”
o
Einde XIX
De geschiedenis wilde als totaalwetenschap de hedendaagse situatie
verklaren door naar het verleden te kijken
o
Einde WO I
Paul Valéry: “geschiedschrijving is ongeloofwaardig en dient nergens toe”
 kritiek = verdiend: geschiedschrijving had gefaald WO I te voorzien of te
verklaren
o
Na WO II
Nieuwe wind door de geschiedschrijving door de “Nouvelle Histoire” van de
Annales – school (groep historici die zich vormde rond het tijdschrift Annales)

Annales – school
o
Geloofwaardigheid
NIET: -
putten uit zaligverklaring van wetmatigheden
objectivisme (gaat ervan uit dat er ‘pure’ feiten bestaan)
MAAR: politieke, sociale en culturele systemen en diepere oorzaken zoeken
om tot overtuigende interpretaties te komen
 vertrekken vanuit een vraagstelling die antwoorden zocht op
actuele maatschappelijke vragen
o
Theorieën en verklaringen >sociale wetenschappen
Reden: mechanismen in de samenleving begrijpen
(“om te kunnen extrapoleren naar vandaag en morgen, moet men een
aanloop nemen in gisteren”)
Voorbeeld: J. Forester
Onzekerheid over huidige samenleving en wetenschap > geografisch
en chronologisch kortzichtige visie op de geschiedenis
 men zocht oorzaken van de crisissen (cf. Kondratieff):
-
Op korte termijn
-
Binnen conjunctuurgolven van nationale economieën
31
 MAAR:
-
dynamiek van de industrielanden = gedetermineerd
door dynamiek van de ontwikkelingslanden (en
omgekeerd)
-
observatie op lange termijn is vereist
Context
Linguistic turn (+ cultural turn)  visie werd ontmaskerd als een
zoveelste manier om het verloop van de geschiedenis te beschouwen
o
Structuur  verhaal
Inschakelen van de verworvendheden van de studie van taal, teksten en
tekens deed de slinger van het historisch bedrijf terugslaan van structuur naar
verhaal.

risico’s van de interdisciplinaire aanpak
o
anachronisme
Elke tijd stelt nieuwe vragen over het ene zelfde verleden met als resultaat
telkens een nieuw beeld
 gebruik van anachronistische termen (woorden die nog niet bestonden
in de tijd waarover men schrijft)
o
overconceptualiseren
= modelmatig en conceptualiserend te werk gaan en zo voorbarig en fout
generaliseren
-
bewust zijn van het eenmalige karakter van gebeurtenissen
-
basismateriaal (feiten) niet verwaarlozen
4.1. De sociale wetenschappen: de invloed van de grote theorieën
geschiedenis : legt minder het accent op het wetmatige, tijdsdimensie is essentieel
sociologie:
- handelingen van mensen in collectief verband
- handelingen die berusten op collectief bewustzijn
- handelingen die niet herleidbaar zijn tot het individu
32
4.1.1. De grote theorieën: Marx, Weber en Durkheim

Karl Marx (1818 – 1883)
o
Dialectisch paradigma van Hegel
= basis voor het denken van Marx
These – antithese – synthese
 synthese kon dan weer als these geponeerd worden (proces herhaalt
zich eindeloos)
o
Historisch materialisme
= materiële situatie primeert als motor van het handelen
 Marx: de dialectische relatie tussen materiële productiekrachten en
sociale productieverhoudingen = basis van alle sociale mutaties
o
Marxisme
= historisch materialisme
PLUS andere determinerende factoren:
o

-
Techniek
-
Ideologie
-
Het spirituele
-
Economische infrastructuur
-
Ideologische bovenbouw (recht, moraal en kunst)
Invloed van Marx
-
Verstarde doctrinaire versie van het marxisme in USSR
-
Variaties door Jan Romein en Karl Wittfogel
-
2de Annales –school (Braudel)
-
Filosofen: Sartre, Althusser, Mandel
-
François Furet
Max Weber (1864 – 1920)
o
Methodenstreit
Nomothetische denkers

wilden wetmatigheden ontdekken
in de geschiedenis en economie
Ideografische denkers
stelden dat sociale wetenschap
zich tot het beschrijven diende te
beperken
 Weber probeerde een brug te slaan tussen deze twee groepen in deze
heftig woedenden Methodenstreit
33
o
Ideaaltypes
= basisidee: nuttige concepten kunnen als ‘ideaaltype’ fungeren, die de basis
zijn voor typologieën, gepuurd uit abstrahering (afzondering) op basis van de
observatie van vele empirische gegevens
 Voorbeeld: de kapitalistische markt
o
Causale relaties
 “causale adequaatheid” : verder dan waarschijnlijkheidsuitspraken kan men
niet komen
o
Wirtschaft und Gesellschaft (1922)
= illustratie van Weber’s rationalisatie van de samenleving: de zin die actoren
aan hun daden geven, halen ze:
niet in de eerste plaats uit hun individuele psychische gesteldheid
maar uit de cultuur van de sociale organisatie waartoe ze behoren
 stelt dat de ontwikkeling van het kapitalistisch systeem in de 16de eeuw
door een uit het calvinisme volgende ethos (= aanvaarde en rationele
levenswijze) wordt ondersteund
o
Invloed en uitdaging in de stellingen
R.H.Tawney en A. Fanfani
“Religion and the Rise of Capitalism”
Nuancering: kapitalisme is even sterk opgebloeid in de katholieke landen
van de 16de eeuw
E.E.Hagen
“On the Theory of Social Change”
Dynamiek = minder te wijten aan de godsdienstige factor dan aan de
behoefte aan achievement op sociaal – economisch vlak
A.Hepburn
“Minorities in History”
Grenssituatie = factor die leidt tot inspanningen om uit de marginale
situatie op te stijgen
Peter Gay
Benaderde Webers kapitalistische zakenman psychoanalytisch
34

Emile Durkheim
= 1 van de grondleggers van de structurele benadering binnen de sociologie
o
‘faits sociaux’ staan centraal
= alle producten die voortkomen uit het georganiseerd sociale leven
Kenmerken van sociale feiten
-
extern aan het individu
-
dwingend
-
gekenmerkt door statistische regelmaat  bestudeerbaar
 filosofische / psychologische benadering van het sociale
Twee soorten
o
-
materiële
-
immateriële 
waarden en normen die door een individu
worden geïnternaliseerd, maar die niet tot zijn /
haar psyche behoren
“Le suicide. Etude de sociologie”
Toont aan:
o
-
hoe via het collectief bewustzijn, samenlevingen zich de wereld
voorstellen en ervaren
-
hoe en in welke uiteenlopende mate een bepaalde samenlevingsvorm
individueel gedrag integreert of reguleert
Twee leerlingen
François Simiand
Beoefende economische sociologie  propageerde de studie van de
arbeiderswereld en van de lonen
Marcel Mauss
-
Beklemtoont maatschappelijke betrokkenheid van de intellectueel
-
Werk: “Essai sur le don” = werk over het geven van geschenken
door de eeuwen heen
35
4.1.2. Methodologische vernieuwing

Statistiek
o
Simiand
“Les fluctuations économiques et la crise mondiale” = werk over gelijkaardige
crisismomenten als de crisis van 1930
o
Schumpeter
“Business Cycles” ; stelde 3 types van bewegingen in de economie vast:
o
-
Korte cycli (ca. 3 jaar)
-
Tussencycli (10 jaar)
-
Langetermijn cycli (50 à 60 jaar)
Juglar
1862: definieerde als een der eersten cycli van middelmatige duur:
o
-
visueel waarneembare crisissen
-
door de tijdgenoot ervaren afwisseling van welvaartsjaren en crisissen
-
opeenvolging van euforie en depressie
-
corresponderen ongeveer met het evenementiele niveau
Kondratieff
Definieerde de longrun beweging:
-
Opeenvolging van een fase A waarin de prijzen en productie stijgen en
een fase B waarin stagnatie optreedt of prijzen en productie dalen
-
Verklaring voor afwisseling: * muntomloop
* goud- en zilverproductie
* oorlogen en demografische crisissen
* meteorologische verschijnselen
o
Labrousse
“La crise de l’économie Française à la fin de l’Ancien Régime’ (1943)
Bewees dat de Franse Revolutie niet enkel door politieke en filosofische
factoren gedetermineerd werd.
Ook : - economische factoren
- conjuncturele bewegegingen
Concreet in 1789:
- recessie in de jaren 1774 – 1791
- voedselbevoorradingscrisis in de jaren 1788 - 1789
36

De intuïtieve en behaviouristische benadering
o
Intuïtieve aanpak
= inleven in situaties uit het verleden: proberen voor te stellen hoe je toen over
een en ander zou gedacht hebben
Niet eenvoudig
-
Geen tijdgenoot / ooggetuige
-
Ideologisch / politiek / tactisch grondig oneens met de denkwereld
van de anderen
Historische acteurs
Hun herinnering vervaagt vlug, dus door ‘oral history’ (interviews) de
acteurs helpen zich opnieuw in te leven in hun eigen ‘geschiedenis’
 provocatie van de site
= beproefd middel: ondervragen op de plaats waar de getuige
een dramatisch gebeuren meemaakte
Observeren historische sites = nuttig
-
Om zich in de geest van toen in te leven
-
Om de ruimtelijke grenzen van de interpretatie die geschreven
bronnen uitlokken juist in te schatten
Vuistregel
Onderzoeker mag niet redeneren in het licht van de afloop van het
verhaal
Huizinga
Standpunt in “Methodenstreit”: feiten zijn eenmalig en het zoeken naar
wetmatigheden is zinloos
Cf. Herfsttij der Middeleeuwen
o
Behaviouristische aanpak
= aanpak waarbij respectievelijk de interne componenten die het handelen
bewust of onbewust bepalen en de extern waarneembare manifestaties uit
elkaar worden gehouden
Berkhofer
-
Intuïtieve aanpak van historische personages = onmogelijke
opdracht  leidt fataal tot het door elkaar haspelen van het
niveau van de ‘historical actors’ en dat van de ‘observer’
(historicus)
-
In ruil: behaviouristische aanpak
37

-
Onderzoeker komt op grond van het externe tot inzicht in het
interne
-
Scheiding van de ‘actor’s conceptions’ en de ‘observer’s
constructs’
-
Situational approach: milieu moet worden gezien als 1 te
analyseren schema
Het uitdenken van typologieën
o
o
Voorbeelden van typologieën
-
Charismatische theocratie (macht van de vorst of staatshoofs berust
op bovennatuurlijke en persoonlijke elementen)
-
Patriarchale maatschappij
-
Feodale samenleving
-
Polis / stadstaat
-
Kapitalistisch systeem
-
Democratisch – liberale staat (vrije concurrentie)
-
Dirigistische staat (trusts en kartels + technische kennis beheerst het
sociale leven en opleiding)
-
Fascistische staat
-
Collectivistische en centralistische staatsalmacht
Talcott Parsons
“ The evolutions of societies” (1961)
o
-
Sociale mobiliteit
-
‘Adaptive upgrading’
-
Sociale differentiatie
-
Veronderstelt in grote mate consensus in de maatschappij
-
Grote rol is weggelegd voor privé initiatief en vrije markt
-
LIBERAAL
=
vermogen van samenlevingen om hun
fysische omgeving te domineren om zo
minder afhankelijk te worden van de
wisselvalligheid van de natuur
Emmanuel Wallerstein
 Parsons
-
MARXISTISCH
-
Beklemtoont in zijn wereldsysteemanalyse het belang van
tegengestelde belangen en conflicten
-
Centraal: kapitalisme in den XVI
38
-
Internationale arbeidsverdeling = motor van maatschappelijke evolutie
-
Kader = wereldmarktsysteem
-
Dialectische relatie tussen kern, periferie en semi – periferie  komt
tot uitdrukking via:
* militaire overheersing
* ideologische verbondenheid (commitment)
* taakverdeling tussen kern en semi – periferie
waardoor de periferie in een staat van
permanente onderontwikkeling blijft
o
Ideaaltypen
> Max Weber
Henri Pirenne en Georges Espinas: studie over een aantal kooplieden –
ondernemers in de Late Middeleeuwen
Trahison de la bourgeosie
= stereotiep gedragspatroon van de burgerlijke elites: meeste
kooplieden willen na 1 generatie al hun winsten beleggen in onroerende
goederen en de commerciële status waaraan ze hun sociale promotie te
danken hebben opgeven
Cf. Thomas Mann – ‘Buddenbrooks. Verfall einer Familie’
Hugo Soly
Verraad van de burgerij
≠
algemeen en permanent geldend
historisch model
Vb. niet geldig in de Nederlanden van de XVI
Gevaren van ideaaltypen
o
-
Systematisering impliceert veralgemening
-
Generalisaties = gevolg van vooraf gemaakte en vaak impliciet
blijvende vergelijkingen
-
Te sterke gelijkschakeling van historische termen uit bronnen is
gevaarlijk: bepaalde termen (vb. burgerij) betekenen niet
hetzelfde door de eeuwen heen
Begriffsgeschichte
-
Brug slaan tussen structurele benadering van het verleden en de rijke
erfenis van filologie en hermeneutiek
-
Schatplichtig aan de ‘linguistic turn’
-
“Geschichtliche Grundbegriffe. Historisches Lexikon zur politisch –
sozialen Sprache in Deutschland.” – Otto Brunner, Werner Conze en
Reinhart Koselleck
39

De applicatie van econometrische modellen: Clio met de computer
o
Economische modellen
Computer maakt simulatietechniek mogelijk die in het model bepaalde
factoren als constant beschouwt en andere laat variëren.
 terrein van de counterfactual reasoning!
Voorbeeld: R.W.Fogel
Ging na of de economische groei van de VS even spectaculair zou
geweest zijn indien de factoren van de aanleg van spoorwegen ‘from
coast to coast’ en de massale inzet van slavenarbeid in de Zuidelijke
staten er niet zou geweest zijn.
o
Sociale modellen
Verkiezingen XIX
-
Strikte analyse van verkiezingsuitslagen en opiniepeilingen
-
Studie van de motivaties van de uitslagen en peilingen
 geven ons summiere gegevens over de
verkiezingsresultaten van de XIX
Analyse databanken
Prosopografische databanken
 Collectieve biografie

=
=
gemeenschappelijke kenmerken
van een groep op systematische
kwantitatieve basis ontleden met
een collectieve biografie als
eindresultaat
verrijking voor de sociale en politieke
geschiedenis van de Oudheid, de late ME
en het ancien régime
De psychoanalyse en psycho – history
o
o
Psychoanalytische aanpak
-
Komen tot inventaris van de waarden
-
Ontdekken van fundamentele reflexen
-
Ontdekken van gemeenschappelijke idealen bij groepen
-
Psychologische analyse van leidende figuren
Psycho – history
Onderscheid: -
‘life history’ = psychoanalyse van motieven van het individu
‘ group history’ = motieven die groepen drijven
40
Lucien Febvre
Psycho – history  ideale manier om komaf te maken met het
psychologisch anachronisme
= psychologie van individuen uit de XX – XXI op
vroegere eeuwen terug te projecteren
L. Febvre over Rabelais
Voorafgaande onderzoekers: Rabelais = ongelovige, rationalistische
vrijdenker
REDEN: attitudes en opvattingen van iemand
uit de XX op een XVI eeuws personage te
projecteren
Febvre:
Rabelais = kritische christen zoals zijn tijdgenoten More en
Erasmus
 ‘outillage mental’ = mentale uitrusting: voorloper van de
mentaliteitsgeschiedenis

De historische antropologie
o
-
Ontwikkelde interesse voor mythen, rituelen, de lichamelijkheid en
het belang van gebaren en familievormen
-
antropologische benadering voor bronnenarme periodes kan heel
verrijkend zijn!
Jacques Le Goff
Grijpt op methodologisch en theoretisch vlak terug naar de denkbeelden van
Claude Lévi – Strauss
o
o
Sociale en culturele antropologie
-
Maakt duidelijk dat sociaal – culturele systemen van alle tijden zijn
-
Cultuur wordt aangeleerd (is dus niet erfelijk)
Clifford Geertz
-
Religie:
* symbolen zorgen voor een ingrijpende
voorstelling van het menselijk leven
* reikt zingeving aan die krachtige langdurige
collectieve gemoedsgesteltenissen teweegbrengt
-
Reageerde fel tegen de methode van vele antropologen om het
handelen van de bestudeerde individuen of groepen te verklaren door
te refereren naar structuren en concepten, die deze personen nooit
zelf bedachten om hun handelen te verklaren
41
o
-
“Negara. The theatre state in 19th century Bali” (1980):
politieke dramaturgie =
bepalend voor het karakter van de
machtsrelaties tussen vorst en
onderdanen (in Bali)
-
“Realms of Ritual” (1996) – Peter Arnade: symbolen in rituelen zijn niet
langer een randverschijnsel, maar essentiële onderdelen van de
‘spektakelstaat’
Afbeelding: miniatuur
Gentse burgers die zich onderwerpen aan de hertog van Bourgondië. Zomer
1455; leger van de hertog versloeg het leger van Gent.  inhoud was een jaar
op voorhand al vastgelegd als verzoeningspoging tussen de Hertog van
Bourgondië en stad Gent.
4.2. De interdisciplinariteit aan het werk: een historiografische
wandeling I

Paradigma
(volgens Thomas Kuhn)
= een complex van normen, veralgemeningen en filosofische uitgangspunten en
veronderstellingen, die aanvaard worden door een groep van wetenschappers
 geen procedure om wetenschappers te doen aansluiten bij een bepaald
paradigma
Wat soms misloopt
Niet expliciet zeggen dat een paradigma gebruikt werd, sommigen zeggen zelfs dat
ze geen gebruiken
Leopold von Ranke
historisme, reconstrueren ‘wie es eigentlich gewesen ist’
 “rankeaans paradigma”
=
zogezegd objectief auteur die zogezegd neutraal
staat tegenover allerlei wantoestanden, keurt
impliciet die wantoestanden goed
+ Ranke was zeer antiklerikaal

Revue Historique
-
1878: opgericht door Gabriël Monod
-
Positivistisch – objectieve of methodische school van het historisme
-
Verdedigen Franse staatsnationalisme
-
Voorbeelden: Duitse eruditie van Ranke en Monumenta Germaniae Historica
(heel moedig na de Frans – Duitse oorlog)
42
-
Ondersteunen verwezenlijking van de 3de Franse Republiek ( vooral
vrijdenkers en protestanten)
-
“l’histoire est la science maîtresse”
-
Handboek voor historische methode van Langlois & Seignobos kwam voor uit
deze beweging
-
Reactie hierop = Annales
4.2.1. De Annales en de ‘nieuwe sociale geschiedenis’

Eerste fase van de Annales
“Annales d’histoire économique et sociale” (vanaf 1929)

-
Lucien Febvre en Marc Bloch
-
Tegen het evenementiële
-
Voor interdisciplinaire samenwerking met ander menswetenschappen
-
Ontwikkelingen over de “longue durée’ staan centraal
-
Peilen naar economische activiteit, sociale organisatie en collectieve
psychologie
-
Febvre: legde basis voor mentaliteitsgeschiedenis
-
Bloch – “La Société féodale”: zocht naar sociale structuren in de ME
-
Bloch - ‘Les rois thaumaturges’ : over de genezende eigenschappen die in de
ME aan de Franse en Engelse monarchie werden toegeschreven
-
Bloch & Febvre: werken alletwee met sociale en mentale structuren  teksten
liggen aan de basis van de Annales school
-
Bekendste werk: “Apologie pour l’histoire ou le metier d’historien”
Tweede fase van de Annales
“Annales. Economies, sociétés, civilisations” (na WO II)
o
Invloed van het kwantitatieve werd dominant
o
Braudel – “La Méditerranée et le monde méditerranéen à l’époque de
Philippe II”:
de Middellandse Zee staat centraal en niet Philips II  geografische
samenhang primeert op de dynastisch politiek constellatie
o
Drietrapsmotor = onderscheid tussen structuren, conjuncturen en feiten
-
voordeel: gegevens van allerlei slag en soort samenbrengen en tot
een grote synthese van het geheel komen
-
droom van de Annales –school om een ‘totale geschiedenis’ te
schrijven
43
o
-
onderste laag = geografische tijd: immobiele structuren die voor de
tijdgenoot onzichtbaar zijn (klimaat, landschap, infrastructuur)
-
middenduur = sociale tijd: economische organisatievormen
(handelsvennootschappen, corporaties, economische conjucturen,
prijzen en lonen)
-
korte tijd = individuele tijd: politiek – militaire onderdeel
Braudel – “Civilisation matérielle, économie et capitalism du XVe au XVIIe
siècle”
Probeert antwoord te bieden op de vraag hoe het komt dat West – Europa
een andere weg begon te volgen
(driedelige synthese, uitgebracht tussen 1967 en 1979)
o
Universitaire instelling
Onder Braudel
1947: oprichting Ecole pratique des Hautes Etudes
o
Media
Vele historici bouwen hiermee een band op om een zo breed mogelijk publiek
te bereiken

Derde fase van de Annales
“Annales. Histoire, sciences sociale” (vanaf 1989)
o
Aandacht voor de mentaliteitsaspecten:
* het kind (Philippe Ariès)
* de dood (Michel Vovelle)
* seksualiteit en waanzin
(Foucault)
o
Alle aspecten komen samen in het socio – culturele
vbn.
“Montaillou, village occitan de 1294 à 1324” (1975) – Le Roy Ladurie
(zie hb p 181)
“Le chevalier, la femme et le prêtre. Le mariage dans la France
médievale” (1981) – Georges Duby
 beeldfragment: interview
Blikt met enthousiasme terug op de tijd waarin hij
het vernieuwende van de Annales leerde kennen
(“histoire question”)
44
o
Casus: Jean Delumeau
“La peur en Occident” (1978)
Ziet rond 1350 het thema opduiken in de kunst van de morbiditeit (dodendans,
ontbindende lijken, bergen schedels)
 mensen werden niet meer in al hun glorie afgebeeld, maar als lijken
in ontbinding (men toont boven de kist wat er zich binnen de kist
afspeelt)
Waar komt dit vandaan?
-
Individuele artistieke expressie wordt door imitatie universeel
-
Collectieve factor die het leven van de mensen 250 jaar lang
beïnvloed heeft = pest (1/3 van de bevolking stierf)
 pest als straf van God voor de zonden van die tijd (cf. ook
hongersnood)
MAAR: * maatschappij was aan grens van de groei gekomen
en er was geen voedsel genoeg
* Honderdjarige Oorlog
* druk van de Turken
 Kunst als spiegel van collectief gedrag
o
Casus: Chiffoleau
“La compabilité de l’au delà. Les hommes, la mort et la réligion dans la région
d’Avignon à la fin du Moyen Âge, vers 1320 – vers 1480” (1980)
= studie over de evolutie van testamenten in Avignon
XIV: Avignon was thuisbasis van de paus en een zeer rijke stad. Chiffoleau
merkte een duidelijke toename van het aantal testamenten op na 1300
Ook de inhoud van de testamenten veranderde na 1300:
-
Meer mensen wensen in de kerk begraven te worden
-
Men maak meer geld beschikbaar voor de begrafenisstoet
 reden: men wil niet alleen zijn tijdens de dood en door zich in de
kerk te laten begraven hoopt men bescherming te genieten ‘over
de dood heen’
Opkomst van de pest ≠ oorzaak, maar katalysator!
 door een testament te maken, kocht men eigenlijk veiligheid
Redenen voor angst:
-
sterke verstedelijking
45
o
o
-
nieuwe gedragspatronen,
-
verschillende generatie onder 1 dak
-
minder sociale omvang
Structuralisme
-
Niet tevreden met het opsporen van enkel uitwendig waarneembare
feiten
-
Zoek naar de niet – observeerbare samenhang en structuren, die alles
kunnen verklaren (zoals gedrag van de mens, zowel als individu als in
groepsverband)
-
Structuren = verbanden tussen personen en groepen  geen
elementen uithalen om apart te bestuderen, want dan wijzig je de
andere
-
Beïnvloed door etnologie en antropologie
Invloed van de Annales – school
-
Onstaan in Frankrijk
-
Grote invloed in Italië, VK, VS, Nederland en België
-
Kenmerkend: gemakkelijk aanpassen aan nieuwe trends en modes
 veel verschillende aanpakken die beweren een verwantschap met
de Annales te hebben, zonder dat er een centrale autoriteit is die op de
orthodoxie toeziet
o
Kinderen van de Annales –school
-
Carlo Ginzburg en Giovanni Levi :microstoria: behandelen alles op
kleine schaal (alles wordt lokaal gezien)
-
Group for the History of Population and Social Structure (Cambridge) :
demografisch onderzoek met de klemtoon op het globale (invloed van
de structurele Annales)
origineel = back projection techniek :
eens dat voor een goed beschreven en bestudeerbaar moment
alle structurele gegevens gekend zijn, kunnen deze terug
geprojecteerd worden op een minder goed gedocumenteerd
moment
 voorbeeld: Shofield en Wrigley
1989: ahv bronnen uit 1871 volledig
bevolkingsstructuren tot 1550 kunnen reconstrueren:
bevolkingsgroei XVIII > meer geboorten > meer
huwelijken > meer koopkracht
46
 voorbeeld: VS, VK, Frankrijk, België
Vernieuwende studie van familie, huwelijk, affectieve en
seksuele relatie, sociale netwerken, armenzorg
 Catharina Lis en Hugo Soly: ontdekten dat armoede
voorkomt in zowel economisch voorspoedige als
ongunstige zones
4.2.2. ‘Nieuw links’ en ‘new history’
In het Engelstalige Westen ging men experimenteren met de marxistische theorie om
het lot van de gewone man in het verleden (het lumpenproletariaat) bloot te leggen
(na WO II)

-
Gebruiken technieken uit de sociale wetenschappen
-
Probleem: politiek engagement blijft te duidelijk aanwezig
Past & Present
o
-
Opgericht in 1952 door de fellow travellers (historici van de communistische
partij in Engeland)
-
‘transitiedebat’ = debat over de overgang van de feodale naar de
kapitalistische samenleving (voornamelijk in Noord – West Europa)
Brenner – “Agrarian class structure and economic development”
= artikel in ‘Past & Present’ over het transitiedebat  krijgt de bijnaam ‘het
Brenner – debat’
 stelt dat de sleutel van het probleem ligt in de klassenverhoudingen: nl.
spanning tussen de arbeiders (producerende klasse) en de hen
dominerende niet producerende klasse
Guy Bois gaat hiertegen in: zoekt naar externe factoren (monocausale
verklaring ≠ voldoende); Brenner vergeet de revolutionele rol van
nieuwe argrarische productiemethodes en de daaruit voortvloeiend
verhoging van de arbeidsproductiviteit
Neo – Malthuaanse critici: (oa.Michael Postan en Herman van der
Wee): demografie als prime mover
o
I. Wallerstein
-
Beïnvloed door Braudel
-
Kapitalisme = groot sociaal wereldsysteem dat zonder overgang is
voortgekomen uit de crisis van de laat - Middeleeuwse feodaliteit
-
Minimaliseert Marx’ theorie
47
-
Leert van Braudel dat nieuwe historiografische richtingen best
‘geïnstitutionaliseerd’ worden als ze invloed willen blijven uitoefenen
 gevolg:
binnen de New York State University (1976) richt hij op: “Fernand
Braudel center for the study of economics, historical systems and
civilisations”
-
3delig synthesewerk: “The Modern World System” (1974 -1989):
evolutie van het kapitalisme door de uitbuiting door industrielanden van
onderontwikkelende perifere gebieden
* industrielanden (kernlanden): zorgen voor hooggeschoolden,
geavanceerde industrie en gedifferentieerde landbouw
* perifere landen: monocultuur, laaggeschoolden, slavernij
* Kapitalistisch systeem = dynamisch : sommigen verliezen hun status
van kernland en anderen worden kernland
* conclusie: ontwikkeling van het ene land gaat gepaard met
onderontwikkeling van het andere land
-
Francis Fukuyama
= neo – conservatieve filosoof
1992: “The end of history” : markteconomie overheerst toch de hele wereld,
dus komt er geen geschiedenis meer…
Cf. Immanuel Wallerstein: schreef hier ook een boek over (“The end of
the world as we know it: social science for the 21st century.” - 1999)
* grote mensenmassas zullen grote systemen van zich afduwen
* 1996: “Open the social sciences” : pleidooi voor herenigde
historical social science  ambities van Bloch en Febvre zijn
terug te vinden

Nieuw links
-
Zoektocht naar wat voordien als oninteressante sociale groepen werden gezien
-
Studie van taboe – onderwerpen
o
Gender studies
= de relatie tussen biologische vrouwelijkheid, vrouwelijke psyche en
vrouwelijke rollen
= relatie tussen seks, seksuele begeerte en gender positie
48
o
-
Gegroeid uit klassiek familie – onderzoek  feministische hypothese dat
het verschil man – vrouw in de samenleving essentieel een sociale
constructie is
-
Leerstoelen voor ‘vrouwengeschiedenis’ werden opgericht
Cultural studies
= interdisciplinariteit van cultuur (oiv postmodernisme verbonden geraakt met
sociale wetenschappen)
Probleem
-
Vastgebonden aan politieke strekkingen
-
Moet losgekoppeld worden onder druk van het politiek correcte
4.2.3. Micro – storia, nieuwe cultuurgeschiedenis en narrativisme

Micro – storia
o
Carlo Ginzburg
-
Introduceerde het ‘paradigma indiziario’ = schijnbaar nietszeggend detail
gebruiken om een onderliggende realiteit te zoeken (cf. Morelli  gebruik
termen uit plastische kunst)
-
“De kaas en de wormen” (1976) : boek over 1 casus:
proces van inquisitie tegen molenaar uit XVI die de maagdelijkheid van
Maria en de goddelijkheid van Jezus in vraag stelt
 titelverklaring: vgl schepping van engelen met het verschijnen van
wormen in kaas
 combi van volkscultuur (wormen en kaas) en elitecultuur (boek)
o
Micro – storia
-
Vanuit individuele situatie proberen te achterhalen hoe individuen hun
sociale wereld opbouwen
-
Interactie tussen personen (conflicten en bondgenootschappen)
-
Iconografische en picturale bronnen
-
Verschillende standpunten waaruit de werkelijkheid zich laat benaderen
 zekere afstand nemen om het geheel te overzien
(Voorbeeld: theoretische opstellen van Ginzburg: “A distance: neuf essais
sur le point de vue en histoire” – 2001)
-
Veel succes bij historici die ontgoocheld zijn in het stereotiepe karakter
van het structuralistische onderzoek
(vb. “The return of Martin Guerre” 1983: Zuid-Frans familiedrama uit XVI,
gebruiken om wereldbeeld uit die periode te reconstrueren)
49
o
Geert Mak
2004: “In Europa. Reizen door de twintigste eeuw”

-
illustratie van het succes van de micro – storia
-
met aandacht voor de aspecten van de ‘human interest’
-
in opdracht van het NRC Handelsblad
Nieuwe cultuurgeschiedenis
= kind van de vernieuwde interesse voor de cultuurgeschiedenis (niet meer in
essayistische stijl van Huizinga)
o
Invloed van antropologie en de theorie van de socioloog Norbert Elias (het
civilisatieproces)
o
Simon Schama
-
“The embarresment of riches. An interpretation of Dutch culture in the
Golden Age” (1987)
= blootleggen van de schaamte die de elite koesterde over haar
nieuwe rijkdom
-
“Citizens. A Chronicle of the French Revolution” (1989)
= episch verhaal over de Franse Revolutie  nadrukkelijke
aanwezigheid van de band met de media
o
Robert Muchembled
-
“Une histoire du diable” (2000)
Beeld van de duivel wordt verspreid en als handig middel gebruikt om
bepaalde groepen in de maatschappij te isoleren en als zondebok te
gebruiken
-
“L’orgasme et l’occident. Une histoire du plaisir du XVIe siècle à nos
jours” (2005)
* Sublimeren van seksuele driften op allerlei vlakken  cycli
van vrijheid (vanaf 1700: Verlichting) en dwang / controle (XVI
& XVII / XVIII: Victoriaans)
* belangrijke stellingsname rond homoseksualiteit

Narrativisme
= poging om aandacht te vragen voor het feit dat geschiedenis gemaakt wordt
-
Maker
-
context van deze creatieve daad
Essentieel onderdeel van verhaal
50
NIET: poging om literaire en historische kritiek in elkaar te laten overgaan
o
o
Frank Ankersmit
-
‘wil men een goed historicus zijn, dan zal men een goed stilist moeten
wezen’
-
Opvatting: geschiedenis moet zich op teksten concentreren
Feit en fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie
-
J. Huizinga: wetenschappelijk betoog diende een vlot leesbaar verhaal
te zijn  vertrekken vanuit een ‘historische sensatie’
-
Annales, 3de generatie:
* klemtoon op mentaliteitsgeschiedenis
* werken met bronnen met hoog narratief
gehalte (cf. egodocumenten)
o
o
4.3.
Linguistic turn: hernieuwde aandacht voor taal en discours
‘De vreugde van Houssaye. Apologie van de historische interesse.’
-
Jo Tollebeek en Tom Verschaffel
-
1992
-
‘historische sensatie’ en ‘historische interesse’
-
Geschiedenis is nutteloos en bevredigt via het narratieve element een
behoefte aan historisch inzicht
Edward P. Thompson
-
‘The Making of the English Working Class’ (1963)
-
Verschuift accent van structuur naar cultuur
-
Sociale klasse ≠ voortgebracht uit positie in het productiesyteem (cf.
Marx)
-
Klasse = cultureel product, gemaakt door mensen uit elementen van
hun levensloop
De linguistic turn: taal, tekst en tekens of de geschiedenis van
het postmoderne denken
4.3.1. Belang van linguïstiek, semantiek en semiotiek

Linguïstiek
Bestudeert de vele sociale functies van de taal
51

Semantiek
Bestudeert de wisselende inhoudelijke betekenis van woorden

Semiotiek
Bestudeert de verklaring van tekens en symbolen

Conclusie
-
Lectuur van woorden is tijds- en cultuurgebonden
-
Wie er niet mee vertrouwd is, decodeert fout = aberrant decoding
-
Mensen die tot dezelfde cultuur behoren, decoderen grotendeels op eenzelfde
wijzen
4.3.2. Traditie en vernieuwing in de filologische methodes


Filologisch – kritische methode
-
> Mabillon en Lachmann
-
Kritisch interpreteren van de letterlijke en dubbele taalkundige betekenis van
teksten binnen hun wisselend tijdskader
-
Anachronistisch woordgebruik = verklikker van vervalsing
-
Stelt gedachte van de autonome auteur in vraag
Content analysis
-
B. Berelson en W. Budd
-
Analyse = kwantitatief (tellen van woorden)
-
Objectief meten 
* woorden (en hun intensiteit)
* thema’s
* correlaties tussen begrippen en thema’s

Casus: debat Kennedy – Nixon: toepassing van de content analysis
-
Kennedy: ‘treaty’ kwam veel voor
-
Nixon: ‘war’ kwam veel voor
-
Mening radiopubliek: Nixon wint
-
Mening tv – publiek: Kennedy wint
52

Casus: Amerikaanse campagne 2000: Al Gore – G.W. Bush Jr.
-
Misbruik van onbewuste beïnvloeding door subliminale beelden
-
Republikeinse campagnemakers brachten spot op tv waarin de
democratische plannen inzake sociale zekerheid als typische producten van
‘bureaucrats’ werden voorgesteld.
Eventjes werd bij het vormen van het woord op het scherm het onderdeel
‘RATS’ apart en langer in beeld gebracht, met doel om bij de kijker een
onbewuste negatieve associatie met ratten tot stand te brengen.
4.3.3. Belang van de semantiek

Semantiek
Bestudeert hoe een term diverse betekenissen kan aannemen, verschillend in tijd,
ruimte, sociaal en intellectueel milieu
 afwijkende nuancering is nodig om verkeerde interpretatie van woorden te
voorkomen
Voorbeeld: “grève”

-
Vroege ME: aanlegplaats, rivieroever
-
Late ME: plaats waar arbeiders zich voor werk aanboden
-
XIX: staking
Viktor Klemperer
-
“ LTI (Lingua Tertii Imperii). Notizbuch eines Philologen”
-
Dagboek over hoe taalgebruik een essentieel onderdeel was van de manier
waarop het naziregime geleidelijk bezit heeft genomen van de geesten en
opvattingen heeft gekneed
-
Registreerde later taalverloedering en dito politieke manipulatie in de DDR
4.3.4. Belang van de semiotiek

Semiotiek en tekens
= systematische studie van de tekens
Tekens
= verbale of niet – verbale gegevens, die door de lezers en gebruikers worden
ontcijferd en gedecodeerd
53
 decoderen ≠ moeilijk: * rechtstreekse band tussen teken en voorwerp
* goed ingeburgerde conventie (cf. verkeerstekens)
Niet – verbale tekens
Lichaamstaal en kledij zijn ook belangrijk!  cf. Roland Barthes en Umberto Eco

Erwin Panofsky
“Studies in Iconology” (1939): methode met 3 componenten
1. herkennen van de realistische gegevens
2. identificeren van de uitgebeelde personen
3. zoek naar de intrinsieke betekenis van de boodschap
kritiek: Bourdieu:

-
methode is te ‘automatisch’
-
te eng beperkt tot het standpunt van degene die interpreteert
-
standpunt van de producent?
-
Vrijblijvend artistieke verdient erkenning
Decoderen van beeldmateriaal: valkuilen
o
Gebruik van symboliek en metaforen
Voorwerpen verwijzen naar ideeën en gevoelens
Pablo Picasso – Les demoiselles d’Avignon
-
Mijlpaal in het ontstaan van het kubisme
-
Complexe beïnvloeding vanuit vroegere
tradities van de schilderkunst (volgens Ginzburg)
Casus: Les Bourgeois de Calais - Rodin
1347, Honderjarige Oorlog: burgerij van Calais offert zich op om de
stad te redden van de Engelse Koning Edward III
INVLOEDEN VERHAAL
-
2 XIV eeuwse kroniekschrijvers:
* Jean Froissard: “ Les Bourgeois de Calais. Essai sur une
mythe historique”
* Le Bel
-
XVI: burgers van Calais worden helden in klassieke traditie
-
XVII – XVIII: toneelstukken
54
-
Franse Revolutie: burgers als martelaars (afgebeeld zonder de
koning, conform aan de tijdsgeest)
-
XIX: operettes en cantates
-
Na nederlaag tegen Duitsland: volk heeft nood aan symbolen 
burgers van Calais als symbool voor opstand tegen een vreemde
vorst
-
WO II: Duitsers droppen kaartjes met persiflages van de Burgers van
Calais en verschillende conflicten tussen Frankrijk en Engeland
 om de moraal van de Fransen ondermijnen
 wantrouwen opwekken tegenover de Engelsen (lieten
Fransen het vuile werk doen)
MAAR:
-
XVIII: eerste kritische geluiden:
* Voltaire; stelt vragen bij
historisch juistheid
* resultaat onderzoek: burgers
verkochten Calais aan de Engelse
Koning in ruil voor materiële
goederen
-
Eind XIX: nieuwe interpretatie: burgers als lokale patriotten  enkel
voor welzijn van Calais (voorafgaand stadium van nationaal
patriottisme)
CONCLUSIE
Representatie primeert op de historische feiten
o
Anachronisme
Bv. 15de eeuwse miniatuur stelt een Karolingische ridder uit de 9de eeuw
steevast voor in 15de eeuwse kledij
o
Dubbele boden en ironie
Werken met techniek van de onopvallende kenmerken, die aan wijzingen zijn
van verscholen realiteiten

Analyse van foto’s en films
o
Dubbele ingreep van de cineast
1. opname: mise – en – scène gebeurt volgens aanwijzingen van de
regisseur
2. montage: speelt met de tijd, verknipt opnamen en plakt ze aan elkaar
55
o
Tekens in de film
Iconen
=
tekens waarvan de vorm verwijst naar ons bekende
dingen
Symbolen
=
tekens waarvan de vorm niet verwijst naar ons bekende
dingen
Indexen
o
=
tekens die indirect verwijzen naar een moeilijk uit te
beelden realiteit (bv. hitte beeldt men uit door parelend
zweet te tonen)
Filmanalyse
Franse structuralisten
Film behandelen alsof het een tekst is (vormelijk en inhoudelijk)
Angelsaksische aanpak
Aandacht voor contextuele benadering:
o
-
Productie en receptie van de film
-
Ideologische elementen
Historische film: een genre apart
Robert Rosenstone: film als soort geschiedschrijving
-
Invention =
fictionaliseren van historische feiten en het verrijken van
het verhaal met fictieve elementen
-
True invention: extra fictie elementen brengen geen schade toe aan
het historisch inzicht
-
False invention: extra fictie elementen brengen wel schade toe aan het
historisch inzicht
4.3.5. Belang van de hermeneutiek: beschrijven of speuren naar
wetmatigheden?
Hermeneutiek
=
leer van de regels en hulpmiddelen bij de uitlegkunde
Nomothetische aanpak
= zoeken naar wetmatigheden
56

Hermeneuten
o
o
o
Wilhelm Dilthey en Wilhelm Windelband
-
Neo – Kantianen
-
Historicus moet feiten en handelingen pogen te verstaan
(“Verstehenslehre”)
-
Accent op het individuele
Hans – Georg Gadamer
-
Bouwt voor op Verstehenslehr
-
Er moet een behoorlijke tijdsafstand zijn tussen observator (historicus)
en het object (verleden)
-
Leggen van verbanden als wetenschappelijke analyse
Paul Ricoeur
-
“La mémoire, l’histoire, l’oubli”
-
Onderscheid tussen ‘herinnering’ en ‘geschiedenis’
-
Herinnering: beperkt zich tot recentste geschiedenis en wordt door de
media aangewakkerd
-
Geschiedenis: zoektocht naar de waarheid
-
Sinds Lorenzo Valla de “Donatio Constantini” als falsum ontmaskerde
 historicus beschikt over argumenten en methodes om
andere falsa te ontmaskeren

Nomothetische aanpak
o
o
Gustav Hempel & Patrick Gardiner
-
Hempel : “The function of general laws in history”
-
Gardiner: “ The nature of historical explanation”
-
‘covering – law model” : elke losse handeling moet worden uitgelegd
binnen een bredere basisstructuur of model
Robin G. Collingwood
-
Natuurwetenschapper : zoekt uitwendige oorzaken overeenkomstig
wetmatige verklaringen
-
Menswetenschapper: zoekt motieven voor menselijk handelen
57
o
o
William H. Dray
-
Algemene wetten kunnen niet alle handelingen uitleggen
-
Verklaren + ‘verstehen’ zonder naar overkoepelende wet te verwijzen
-
Veronderstelt dat mens altijd handelt op basis van een aantal
normatieve basisbeginselen
-
Irrationele handelen blijft in de kou = belangrijkste kritiek op zijn theorie
Arthur C. Danto
Historicus moet feiten uiteenzetten in de volgorde waarin ze plaatsvonden
4.3.6. Structuralisme, poststructuralisme en postmodernisme: aandacht
voor het discours
(post-)structuralisme

=
aandacht vestigen op het feit dat elke lezer of
toehoorder de tekst leest en begrijpt op zijn eigen wijze
Ferdinand de Saussure
o
“Cours de linguistique générale” (1916 – postuum)
Taal als functionerend systeem :
o
o

taalfeit moet in zijn relatie tot het
taalsysteem als geheel worden bekeken
Signifiant – signifié
-
Vormaspect: ‘signifiant’ = dat wat betekend, de woorden
-
Betekenisaspect: ‘signifié’ =
het onderliggende begrip
Langue - parole
-
‘Langue’ = gesystematiseerde taal synchronisch bestuderen
-
‘parole’ = taalgebruik in de dagelijkse praktijk diachronisch bestuderen
Jacques Derrida
-
“Marges de la philosophie” (1972)
-
Klemtoon: deconstrueren van de tekens om interne tegenspraak, spanningen
of dubbelzinnigheden bloot te leggen
-
Relatie tussen ‘signifiant’ en ‘signifié’ is onzeker en wisselend
58

-
Betekenis van tekens veranderd naargelang de context waarin ze worden
gebruikt
-
Intertekstualiteit: teksten verwijzen niet naar een werkelijkheid, maar naar
andere teksten (“il n’y a pas de hors – texte”)
-
‘dissémination’ = de in principe onbeperktheid van betekenissen  historische
context mag niet als betekenisverlenend aan de tekst worden beschouwd
Nelson Goodman
-
“The language of Art”
-
Werkelijkheidsgehalte van een schilderij moet je lezen op verschillende
niveau’s
Bv:
Holbein portretteerde Erasmus, portret bevat een dubbele waarheid:
* die van Erasmus, want het portret gelijkt op andere Erasmusportretten
*die van Holbein, want het portret gelijkt op andere Holbein - portretten

Roland Barthes
Vestigde aandacht op het historisch discours:
bevat reeks vooronderstellingen die de historicus bewust (maar nog veel vaker
onbewust) inlast en die niet van de bestudeerde bronnen afkomstig zijn, maar van
eigen inzichten

Jean – François Lyotard
-
“La condition postmoderne. Rapport sur le savoir” (1979)
-
Fundamenteel wantrouwen tegenover de grote verhalen en de ‘méta – récits’
REDEN: benaderen geschiedenis vanuit een enkel interpretatiekader,
wat onvermijdelijk tot vervormingen en beperkingen voert
-

Historici moeten zich realiseren dat de teksten die zij voortbrengen en de
gebeurtenissen uit het verleden twee verschillende zaken zijn
Michel Foucault
-
“Les mots et choses: une archéologie des sciences humaines” (1966)
-
“Archéologie du savoir” (1969)
-
Studie van de waanzin
-
(onafgewerkte) studie van de geschiedenis van de seksualiteit
-
Studie van hoe de samenleving via instellingen specifieke groepen en
individuen behandelt
59



-
Feiten bestaan nooit onafhankelijk van de gedachtewereld die een bepaald
feit denkbaar maakt
-
Moderniteit = gevangenisachtig universum dat de controle over het individu en
het sociale leven almaar uitbreidt
Michel de Certeau
-
“L’invention du quotidien” (1980)
-
Pogingen om aan controle en disciplinering van de moderniteit te ontsnappen
-
“La prise de parole” (1968)
-
Het woord nemen (protesten mei ’68) ondermijnde de officiële waarheid van
de machthebbers
Pierre Bourdieu
-
‘le discours juridique est une parole créatrice, qui fait exister ce qu’elle
énonce”
-
Genadegerecht: naast de veroordeling moeten overwegingen en redenen
voor het verlenen van gratie aan bod komen
Noam Chomsky
-
Scherp criticus en analist
-
Onderscheid competence - performance
Competence = kennisniveau dat een taalgebruiker passief van zijn taal
bezit en diens handigheid
Performance = effectieve gebruik van die kennis
-
“Hegemony or survival. America’s quest for global dominance” (2003)
-
Kritische aandacht voor discours kan direct politiek engagement onderbouwen
4.3.7. Het kritisch realisme als uitweg?

Keith Jenkins
-
“Refiguring history. New thoughts on an old discipline” (2003)
-
Verleden ≠ geschiedenis
-
Iedere historicus bouwt een eigen verhaal / visie over een deel van het
verleden
-
‘the before now’ = verleden (beeld van de historicus althans)
-
Geschiedschrijving = zinvolle fictie
-
Eindresultaat = geconstrueerd verhaal
60




Gabrielle Spiegel
-
‘theory of the middle ground’ : tussenweg tussen het positivisme en
postmoderne scepsis
-
Bronnen verwijzen naar een werkelijkheid die buiten andere teksten bestaat
Carolyn Steedman
-
Wijst op het aparte karakter van de teksten: historicus neemt kennis van
teksten die niet voor hem bedoeld waren
-
Verstandige lectuur van teksten / iconografie: intentie van de maker van de
tekst én vele interpretaties van andere lezers in acht nemen
-
Verleiding is groot om vrije en daardoor aberrante verklaringen te geven
Umberto Eco
-
“The limits of interpretation”
-
Rechten van de interpreterende lezer én van de geïnterpreteerde tekst dienen
gerespecteerd te worden
-
Grens = gedeelde wijsheid van een aantal competente lezers
Postmoderne geschiedschrijving
o
o
Kenmerken
-
Elk discours is valabel
-
Geschiedenis = constructie van de historicus
-
Meta – theorie over historische evoluties is puur maatwerk
Gevaar
Wetenschap is slechts een intellectueel, vrijblijvend spelletje
Bv. Holocaustontkenners moeten even serieus genomen worden als
overlevenden van de kampen

Roy Bhaskar
-
“Reclaiming realilty” (1984)
-
“The possibility of naturalism: a philosophical critique of the contemporary
human sciences” (3de ed. 1998)
-
Teruggrijpen naar de redelijkheid
-
Feiten bestaan onafhankelijk van onze kennis van de gebeurtenissen
-
Observatie is theorie – geladen, maar kan aan empirische controle worden
onderworpen
61
62
Download