Effectief leren met cognitieve strategieën

advertisement
Mei 2015
EFFECTIEF LEREN MET
COGNITIEVE STRATEGIEËN
Afstudeeronderzoek Leraar Basisonderwijs
Christelijke Hogeschool Ede
Evita van de Groep – 110599
Begeleider: Derjan Havinga-Heijs
15.700 woorden
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
VOORWOORD
Het onderzoek dat u voor u heeft liggen is gemaakt naar aanleiding van het afstudeeronderzoek van Evita van
de Groep. Ik ben een vierdejaars studente aan de Christelijke Hogeschool Ede. Dit onderzoek is tot stand
gekomen naar aanleiding van een gesprek met mijn afstudeerbegeleidster. Via haar heb ik vernomen wat de
MatriXmethode inhoudt en dit sprak mij aan. Mijn doel is kinderen begeleiden en ondersteunen bij het
ontwikkelen van zichzelf. Op school is vooral het opdoen van kennis van groot belang. Tijdens mijn stageervaringen heb ik gezien hoeveel een leerkracht hier in kan betekenen. Maar om volledige aansluiting te vinden
is het naar mijn mening belangrijk dat het kind zichzelf in zijn kracht zet. En daarbij kun je als leerkracht van
grote waarde zijn! Door middel van dit onderzoek hoop ik mijzelf en anderen aan te sporen deze gedachte te
volgen. Hoe dit kan, is nader in dit onderzoek te lezen.
Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op PCB de Grondtoon in Bunschoten-Spakenburg. Naast Ingrid Stoop en
de leerkrachten van groep 5/6 en 6/7 hebben de kinderen uit groep 6 de grootste rol gespeeld in dit
onderzoek. Zij hebben zichzelf kwetsbaar opgesteld om erachter te komen welke strategieën zij hebben om te
leren.
Ik wens u veel leesplezier,
Evita van de Groep
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
1
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
SAMENVATTING
De onderzoeksvraag waar middels dataverzameling antwoord op gegeven wordt is ‘Versterkt de
MatriXmethode het toepassen van de cognitieve strategieën?’ Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van een
actie-onderzoek onder zeven leerlingen uit groep 6, die zwak scoren bij het spellingonderwijs.
Ontwikkelaar en MatriXcoach Ingrid Stoop heeft twee MatriXgesprekken per leerlingen gevoerd. Kinderen
hebben daar hun structurerend kader ontworpen en zijn zich bewust geworden van hun cognitieve strategieën.
Resultaten werden gehaald uit de uitkomsten van de woordenanalyse van de CITO M6 Spellingtoets. Het bleek
dat de kinderen na het bewust opslaan van de woorden die zij eerder fout hadden gespeld, de woorden vaker
goed hadden. Dit was bij alle zeven kinderen zo. Er is gekeken naar de algehele spellingontwikkeling door
middel van trendlines. Daaruit bleek dat de MatriXmethode heeft gezorgd voor een stijgende lijn in de
ontwikkeling. Ook zijn er drie afnamemomenten van de CITO M6 Spellingtoets vergeleken in SPSS en het
resultaat is dat kan worden bevestigd dat de MatriXmethode de cognitieve strategieën versterkt. Dit is alleen
het geval wanneer de MatriXmethode in zijn geheel wordt toegepast. Dat wil zeggen dat er aandacht moet
worden geschonken aan de bewustwording van cognitieve strategieën en het bewust opslaan van woorden. Bij
een volgend onderzoek zou hetzelfde onderwerp groter opgezet kunnen worden, door het gebruik van een
testgroep en een controle groep. Zo wordt de uitkomst betrouwbaarder. Daarnaast zou gekeken kunnen
worden naar de toegevoegde waarde van voorkennis en transfer bij het gebruik van cognitieve strategieën.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
2
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord .............................................................................................................................................................. 1
Samenvatting .......................................................................................................................................................... 2
1
2
Inleiding ........................................................................................................................................................... 6
1.1
Aanleiding .............................................................................................................................................. 6
1.2
Maatschappelijke context en probleemstelling .................................................................................... 6
1.3
Onderzoeksvragen ................................................................................................................................. 7
Literatuurverkenning ...................................................................................................................................... 8
2.1
Theoretisch kader .................................................................................................................................. 8
2.1.1
Gebruikte begrippen ......................................................................................................................... 8
2.1.2
Relaties tussen begrippen ................................................................................................................. 9
2.2
Deel I: Leren is… ..................................................................................................................................... 9
2.2.1
Definitie van leren ............................................................................................................................. 9
2.2.2
Componenten van leren .................................................................................................................... 9
2.3
Deel II: Het brein – langetermijngeheugen ......................................................................................... 11
2.3.1
Verwerking van nieuwe informatie ................................................................................................. 11
2.3.2
Cognitieve strategieën .................................................................................................................... 13
2.3.3
Leren van strategieën ...................................................................................................................... 13
2.3.4
Effectieve opslag van kennis ........................................................................................................... 14
2.3.5
Integreren van informatie ............................................................................................................... 15
2.3.6
Structurerend kader: de basis? ....................................................................................................... 16
2.3.7
Transfer – toepassen van kennis in een nieuwe situatie ................................................................ 16
2.3.8
Koppeling leren en de Bijbel............................................................................................................ 17
2.3.9
Het verband tussen een leerprobleem en cognitieve strategieën .................................................. 18
2.3.10
2.4
Specifieke tips voor beter spellingonderwijs .............................................................................. 19
Deel II: Coachen en cognitieve strategieën ......................................................................................... 21
2.4.1
De rol van de leerkracht en coaching .............................................................................................. 21
2.4.2
Coaching gericht op ‘Hoe’ te leren .................................................................................................. 21
2.5
Deel III – De MatriXmethode ............................................................................................................... 23
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
3
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
2.5.1
Introductie MatriXmethode ............................................................................................................ 23
2.5.2
Grondslagen MatriXmethode .......................................................................................................... 23
2.5.3
Werkwijze MatriXmethode ............................................................................................................. 23
2.5.4
Inspiratie vanuit andere methodieken ............................................................................................ 24
2.6
3
Methode van onderzoek ............................................................................................................................... 26
3.1
4
Conclusie probleemstelling/praktijkvraag ........................................................................................... 25
Keuze van gebruikte onderzoeksmethoden ........................................................................................ 26
3.1.1
Actie-onderzoek .............................................................................................................................. 26
3.1.2
Onderzoeksinstrumenten................................................................................................................ 26
3.1.3
Koppeling met theorie..................................................................................................................... 30
3.2
Keuze en beschrijving van de gekozen onderzoekspopulatie + verantwoording ................................ 30
3.3
Dataverzameling/verwerking .............................................................................................................. 30
Resultaten ..................................................................................................................................................... 31
4.1
Resultaten MatriXgesprekken ............................................................................................................. 31
4.1.1
Resultaten eerste MatriXgesprekken .............................................................................................. 31
4.1.2
Resultaten tweede MatriXgesprekken ............................................................................................ 34
4.1.3
Verschillen per MatriXgesprek ........................................................................................................ 38
4.2
Aangeboden spellingscategorieën februari t/m maart ....................................................................... 38
4.3
Resultaten CITO M6 Spellingtoets per leerling .................................................................................... 39
4.3.1
4.4
Analyse afgenomen woorden per leerling ...................................................................................... 39
Resultaten trendline van ontwikkeling M4 t/m M6 per leerling ......................................................... 44
4.4.1
Trendlines cijfers cito M4 t/m M6 april ........................................................................................... 44
4.4.2
Conclusie trendline .......................................................................................................................... 45
4.5
Metingen CITO M6 Spelling ................................................................................................................. 45
4.6
Resultaten SPSS ................................................................................................................................... 46
4.6.1
Hypothese ....................................................................................................................................... 46
4.6.2
Resultaten Paired Samples Test januari-april.................................................................................. 47
4.6.3
Resultaten Paired Samples Test januari-maart ............................................................................... 48
4.6.4
Resultaten Paired Samples Test maart-april ................................................................................... 49
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
4
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.6.5
5
Conclusie naar aanleiding van de Paired Samples Tests ................................................................. 50
Conclusie en aanbevelingen .......................................................................................................................... 51
5.1
Conclusie.............................................................................................................................................. 51
5.2
Aanbevelingen ..................................................................................................................................... 52
5.3
Discussie en suggesties voor vervolgonderzoek .................................................................................. 53
6
Literatuurlijst ................................................................................................................................................. 54
7
Bijlagen .......................................................................................................................................................... 56
7.1
Bijlage 1: Observatieformulier MatriXgesprek .................................................................................... 56
Z
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
5
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
1
1.1
INLEIDING
AANLEIDING
Ik vond het lastig een onderwerp uit te kiezen. Het onderwerp moet bij je interesses passen en ik vond het
belangrijk dat ik ook iets kan bijdragen aan een mogelijk probleem dat er nu speelt. Naar aanleiding van een
gesprek met mijn afstudeerbegeleidster Derjan Havinga ben ik verder gaan zoeken naar een onderwerp. Zij
heeft mij een aantal suggesties voorgesteld die ik nader heb bekeken. Mijn interesses werden op dat moment
gewekt voor de MatriXmethode. Naar aanleiding van diverse filmpjes en de site te hebben bekeken, heb ik
contact opgenomen met Ingrid Stoop, de ontwikkelaar van deze methode. Daarna heeft er een ontmoeting
plaatsgevonden tussen Ingrid Stoop, de projectmanager Walter Franssen en mij. Toen hebben zij mij kennis
laten maken met deze methode en van daaruit heb ik vertrouwen gekregen om deze waardevolle methode in
mijn onderzoek te betrekken.
1.2
MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT EN PROBLEEMSTELLING
Het komt geregeld voor dat kinderen moeite hebben met bepaalde onderdelen van een vak. Dit kan aan
verschillende factoren liggen. Die factoren kunnen eenmalig de oorzaak zijn, zoals het minder lekker in zijn vel
zitten door slaaptekort of afdwalende gedachte naar iets wat hij heeft meegemaakt. Daarnaast kan het ook
structureel zijn. Zoals concentratieproblemen vanwege de drukke plek in de klas. Kinderen kunnen ook een
minder sterke aanleg hebben voor een bepaald vak. Ten slotte kan een leerprobleem of stoornis de oorzaak
zijn. Als leerkracht probeer je die kinderen meer te ondersteunen zodat zij de informatie beter opnemen.
Echter, dit gebeurt vaak in het algemeen waardoor het niet helemaal aansluit per leerling. Iedereen denkt
immers anders en verwerkt informatie op zijn eigen manier. De leerkracht legt strategieën voor die gegeven
zijn door de methodes of die zelf als handig worden ervaren. Daarnaast kan er kennis zijn van een bepaald
leerprobleem. Dat leerprobleem is waarschijnlijk al meerdere malen onderzocht en vanuit die conclusies
worden oplossingen of strategieën aangeboden. Dit zijn externe manieren om het kind te helpen bij het leren.
De oplossingen gaan vanuit de leerkracht naar de leerling toe. Ik wil graag onderzoeken op welke manier je als
leerkracht het kind intern kunt begeleiden bij het leren. Dat het kind voor zichzelf de meest prettige strategieën
uitkiest en die zich eigen maakt. Om te weten hoe je dat als leerkracht kunt doen moet er naar de diepere laag
van informatie opslaan, verwerken en terughalen worden gekeken. Dit is terug te vinden in het eerste deel van
het literatuuronderzoek.
Het is belangrijk om als leerkracht de juiste tools in handen te krijgen zodat je de leerling kunt begeleiden. Dit
kan middels een coaching waarbij je als professional naast de leerling staat en hem eigenaar laat zijn van zijn
eigen ontwikkelingen. Zoals in de aanleiding besproken is, is de MatriXmethode een fijne methode die
leerkrachten kan helpen om het kind bewust te laten worden van zijn strategieën en het de leerling zelf in de
vingers te laten krijgen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
6
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
1.3
ONDERZOEKSVRAGEN
Naar aanleiding van de probleemstelling heb ik de literatuurverkenning in drie delen kunnen splitsen. Deze drie
delen zullen aan het einde een antwoord kunnen geven op de volgende probleemstelling/onderzoeksvraag:
Hoe kan een leerkracht de kinderen in de bovenbouw begeleiden in het ontwikkelen van hun cognitieve
strategieën met behulp van de MatriXmethode?
Het eerste deel zal zich toespitsen op leren wat gericht is op kennis. Het tweede deel richt zich op het brein en
de cognitieve strategieën. In het derde deel zal coaching gericht op leren en vooral de MatriXmethode centraal
staan. Er zijn diverse deelvragen onderverdeeld bij de drie delen. Dit geheel is hieronder te lezen.
Deel I: Leren is…
-
Wat is leren?
Uit welke componenten bestaat leren?
Deel II: Het brein en cognitieve strategieën
-
Hoe zit de kennis opgeslagen in het brein?
Hoe wordt nieuwe informatie verwerkt in het langetermijngeheugen?
Wat zijn algemeen cognitieve strategieën?
Hoe sla je nieuwe informatie effectief op?
Wat is het verband tussen een leerprobleem en cognitieve strategieën?
Deel III: Coaching gericht op leren – de MatriXmethode
-
Wat is NLP? Wat is het raakvlak met leren?
Hoe werkt de MatriXmethode? Wat is de grondslag?
Op welke manier coacht de MatriXmethode de cognitieve strategieën?
Naast een literatuurstudie zal ook in de praktijk worden gekeken hoe tegemoet kan worden gekomen aan de
probleemstelling. Daarom zal tijdens het praktijkonderzoek zal de volgende onderzoeksvraag centraal komen
te staan:
Versterkt de MatriXmethode het toepassen van de cognitieve strategieën van de leerlingen in groep 6?
De hypothese die naar aanleiding hiervan is opgesteld is:
Het ontwikkelen van de cognitieve strategieën is inbegrepen in de MatriXmethode. Dit zal zorgen voor betere
prestaties bij het afnemen van de CITO M6 Spellingtoets in maart en april. Het inzetten van de MatriXmethode
zal het leren versterken.
Er zal antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag door middel van een actie-onderzoek onder zeven
leerlingen uit groep 6. Deze leerlingen zijn allemaal zwakke spellers. Twee van hen hebben gediagnosticeerd
dyslexie. Zij zullen gedurende twee maanden twee maal middels de cognitieve gespreksvoering van de
MatriXmethode worden begeleid. Dit zal in handen zijn van Ingrid Stoop. Daarnaast zullen zij specifieke
begeleiding van mij als leerkracht krijgen bij de spellingscategorieën die behandeld worden middels het
programmagerichte spellingonderwijs op de Grondtoon.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
7
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
2
LITERATUURVERKENNING
In deze scriptie wordt het leren, hoe er wordt geleerd en wat daarbij van belang is onderzocht. Daarvoor wordt
eerst het begrip leren zelf onder de loep genomen. Leren beschikt over meerdere componenten waardoor er
kan worden geleerd. In dit onderzoek wordt uitgebreid gekeken naar de cognitieve strategieën. Deze
strategieën zijn essentieel bij het leren. Cognitieve strategieën zorgen ervoor dat informatie kennis wordt en
dat het daarnaast wordt opgeslagen in het langetermijngeheugen. In deel II van deze literatuurverkenning
wordt uitgebreid informatie gegeven over de werking van het langetermijngeheugen, de kennis zelf en de
voorwaarden om kennis goed in het langetermijngeheugen te plaatsen. In deel III wordt de MatriXmethode
verder toegelicht. Ondertussen zal bij de theorie steeds een brug worden gemaakt tussen dit onderzoek en de
MatriXmethode.
2.1
THEORETISCH KADER
Onder dit kopje zijn de definities van diverse begrippen te vinden. Deze begrippen vormen de basis van het
theoretisch kader binnen dit onderzoek. De begrippen worden op alfabetische volgorde getoond.
2.1.1 GEBRUIKTE BEGRIPPEN
Coaching: Het leerproces dat plaatsvindt bij een coachee. Bij dit leerproces is een coach en een coachee
betrokken. Het doel van coaching is het vergroten van de zelfsturing en effectiviteit van de coachee (Donders,
2011, p. 30). Bij dit proces ondersteunt en begeleidt de coach.
Cognitieve strategieën: Cognitieve strategieën hebben het doel om informatie te verwerken. Iedereen heeft
eigen cognitieve strategieën. Bij een goed gehanteerde cognitieve strategie gaat het verwerken en opslaan van
informatie snel en is het effectief. Ingrid Stoop noemt dit leerstrategieën in plaats van cognitieve strategieën.
Dit zal verder uitgewerkt worden in paragraaf 2.5.3.
Lange termijngeheugen: In het langetermijngeheugen is informatie te vinden die voor een lange tijd in de
hersens is opgeslagen. Het langetermijngeheugen bestaat uit twee onderdelen: expliciete en impliciete
geheugen. Informatie over kennis en feiten is te vinden in het semantische geheugen, dat gevestigd is in het
expliciete geheugen.
MatriXmethode: De MatriXmethode is een vorm van cognitieve gespreksvoering waarbij een MatriXcoach met
een coachee kijkt naar de leer- of mentale problemen van de coachee. De MatriXcoach begeleidt de coachee
bij het vinden van een oplossing voor het probleem. In deze context wordt er gekeken naar een probleem bij
de cognitieve strategie, waardoor een leerprobleem wordt veroorzaakt.
NLP: Deze afkorting staat voor Neuro-Linguïstisch Programmeren. Bij NLP staat de hoe-vraag centraal. Dat wil
zeggen dat de vraag ‘hoe verloopt het proces van het probleem’ leidinggevend is. Bij NLP wordt er
oplossingsgericht gedacht. Er wordt gekeken naar wat er veranderd of verbeterd kan worden zodat een doel
behaald kan worden.
Transfer: Transfer is de toepassing van bepaalde kennis en vaardigheden in meerdere situaties. De regel ‘de
klinkerdief' wordt bijvoorbeeld geleerd met behulp van de woorden adel en regen. Er vindt transfer plaats
wanneer die persoon de geleerde kennis over de lange klank kan toepassen bij woorden zoals water, dromen
en buren. Die transfer is de verbinding van kennis bij het geleerde naar een nieuwe situatie.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
8
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
2.1.2 RELATIES TUSSEN BEGRIPPEN
Er is vooral gezocht naar relaties tussen verschillende theoretici met de begrippen en hun opvattingen daarbij.
2.2
DEEL I: LEREN IS…
We weten wel wat leren is, maar het is moeilijk om hier een vaste definitie aan te geven. Invalshoeken met
betrekking tot leren kunnen onder andere gericht zijn op gedrag, informatieverwerking en betekenisgeving
(Veen, van der & Wal, van der & Bolhuis, 2012 en 2009). De invalshoek informatieverwerking is het meest
gericht op dit onderzoek, omdat het verdere onderzoek gericht is op de informatieverwerking en cognitieve
strategieën die plaatsvinden in ons brein.
2.2.1 DEFINITIE VAN LEREN
Een definitie waar in dit onderzoek bij wordt aangesloten is die van Wald en Van der Linden (2001). Zij stellen
dat leren het tot stand brengen is van mentale processen door middel van het selecteren, opnemen,
verwerken, integreren, vastleggen, gebruiken van en het betekenis geven aan verschillende vormen van
informatie (ervaringen, gebeurtenissen en verschijnselen in de werkelijkheid), die leiden tot duurzame
veranderingen in kennis, vaardigheden, houdingen, motieven en/of het vermogen om te leren (Wald & Van der
Linden in Van der Veen & Van der Wal, 2011, p.30).
Deze definitie bevat de mentale processen, over welke soort informatie het gaat en waar het leren invloed op
kan hebben. Vanuit deze definitie zal leren en vooral hoe te leren verder worden toegelicht.
2.2.2 COMPONENTEN VAN LEREN
Leren bestaat uit veel verschillende componenten. Iedereen heeft andere kennis en verwerft dit op een andere
manier. Wat voor de één als helpend wordt ervaren kan voor de ander nietszeggend zijn. Er zijn een aantal
componenten die in mijn ogen het leren vormen tot wat leren is. Daarbij bestaat de mogelijkheid dat een
component vanuit een andere wetendheid er niet bij staat. Of dat er een component bij staat waar nog nooit
eerder over nagedacht is. De componenten die mijns inziens het leren vormen zijn cognitieve strategieën,
executieve functies, motivatie en intelligentie.
Niemand heeft een eenduidige toverformule die verantwoordelijk is voor het goed kunnen leren of niet. Dit
komt omdat het per persoon enorm verschilt wat belangrijk is om tot leren te komen. Tevens is er een grote
variatie in ontwikkeling. Hersenonderzoek bevestigt dat er tussen leerlingen van dezelfde leeftijd grote
verschillen zijn in ontwikkeling, onder andere in de aandachtsspan, zelfstandigheid, leertempo, leerstrategieën,
motivatie en emotie. De verschillen hierin tussen kinderen kunnen aangeboren zijn, maar ook door
ontwikkeling zijn ontstaan. Het feit dat leren een grote individuele variatie in patronen kent, betekent voor
onderwijs en andere educatievormen vooral dat niet moet worden uitgegaan van een gefixeerde standaard.
(Bolhuis, 2009, p. 289).
2.2.2.1 COGNITIEVE STRATEGIEËN
Bewust of onbewust, iedereen gebruikt cognitieve strategieën. Ze hebben te maken met het verwerken van de
informatie en kunnen ervoor zorgen dat de nieuwe informatie wordt opgeslagen in het langetermijngeheugen.
Ze zijn onmisbaar bij het leren. De mate waarin iemand kan leren, is afhankelijk van het handig gebruiken van
die strategieën. Cognitieve strategieën kunnen ontwikkeld worden. Hier wordt doorgaans weinig aandacht aan
besteed op school, waardoor een belangrijk component links komt te liggen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
9
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
2.2.2.2 EXECUTIEVE FUNCTIES
Executieve functies zorgen ervoor dat er doelgericht kan worden gehandeld en geleerd. Executieve functies zijn
een onderdeel van de hogere cognitieve functies. Het zijn vaardigheden die een persoon leert. Deze zijn
essentieel bij de mate van het kunnen leren. Er wordt gesteld dat kinderen met sterk ontwikkelde executieve
functies beter kunnen leren. Dawson (2009) heeft elf executieve functies onderscheden.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
Respons-inhibitie: nadenken voordat je iets doet.
Werkgeheugen: informatie in je geheugen houden bij het uitvoeren van complexe taken.
Emotieregulatie: emoties reguleren om doelen te behalen of gedrag te controleren.
Volgehouden aandacht: aandachtig blijven, ondanks afleiding.
Taakinitiatie: op tijd en efficiënt aan een taak beginnen.
Planning/prioritering: een plan maken en beslissen wat belangrijk is.
Organisatie: informatie en materialen ordenen.
Timemanagement: tijd inschatten, verdelen en deadlines halen.
Doelgericht gedrag: doelen formuleren en realiseren zonder je te laten afschrikken.
Flexibiliteit: flexibel omgaan met veranderingen en tegenslag.
Metacognitie: een stapje terug doen om jezelf en de situatie te overzien en te evalueren.
Het beheersen van de vaardigheden zorgt ervoor dat er doelgericht kan worden geleerd. En wanneer een
executieve functie wordt beheerst, zal het steeds onbewust worden ingezet. De focus op leren is zo
eenvoudiger. Wanneer bij de MatriXmethode wordt gecoacht op het ‘hoe’ te leren, staat er één doel voorop.
Dat is achterhalen hoe iemand handiger kan leren. Wanneer iemand bezig is met het onderzoeken en
ontwikkelen van zijn eigen handige strategie, wordt er eerst bewust stil gestaan bij de executieve functies. Dit
is terug te vinden in de vragen die Ingrid stelt tijdens de gesprekken. De vragen die overeenkomen hiermee zijn
bijvoorbeeld ‘Hoe ziet jouw hoofd eruit? Hoe werkt het?’ en er worden vragen gesteld waarbij duidelijk wordt
of het overzichtelijk is, of dat er ook moet worden gecoacht op het indelen en managen van de kennis. Dit
wordt gedaan bij het onderdeel ‘hoofd opruimen’.
2.2.2.3 MOTIVATIE
Zin hebben om te leren: sommige leerlingen beschikken hier van nature over en anderen niet. Wanneer het uit
de leerling zelf komt is er sprake van intrinsieke motivatie. De andere vorm van motivatie is extrinsieke
motivatie. Hierbij wordt de leerling aangezet tot leren.
Op grond van drie decennia research door onder andere Ryan en Deci (2002) kan worden gesteld dat de
kwaliteit van leren door intrinsiek gemotiveerde leerlingen substantieel anders is dan de kwaliteit van leren
door extrinsiek gemotiveerde leerlingen. Intrinsieke motivatie is een zeer krachtige bron voor ‘highquality
learning and creativity’ (Schuit, 2011, p.16).
Dit wil zeggen dat wanneer een leerling intrinsiek gemotiveerd is, hij beter in staat is om tot leren te komen.
2.2.2.4 INTELLIGENTIE
Er zijn 1001 definities van intelligentie. De wijze waarop het in dit onderzoek bedoeld is, is de mate van de
aanleg van verstandelijke intelligentie. Resing (2001, p.20) verwoordde intelligentie als volgt: ‘Het geheel van
cognitieve of verstandelijke vermogens dat nodig is om kennis te verwerven en daar op een goede wijze
gebruik van te maken’. Voor een groot deel ligt de intelligentie vast in de aanleg. De mate van intelligentie die
iemand van nature bezit, bepaalt ook in hoeverre de leerling goed kan leren.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
10
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Leren
Cognitieve
strategieën
Executieve
Intrinsieke
functies
motivatie
Intelligentie
Figuur 1. Componenten van leren.
Onder andere Van Dijk (z.j.) heeft in opdracht van de Open Universiteit een onderzoek gedaan naar de
psychobiologische determinanten van leren. Zij zeggen dat het enerzijds in de genen zit, en anderzijds dat
omgevingsfactoren een rol spelen bij de ontwikkeling van het brein. En dat aan de hand van die ontwikkeling
de leerprestaties beïnvloed worden. In het onderzoek hebben zij de omgevingsfactoren verder toegelicht. Zij
verdelen deze in biologische en psychologische factoren. Een tekortkoming aan biologische factoren (voeding,
slaap en lichamelijke activiteit) heeft invloed op de leerprestaties. Informatie opnemen en verwerken zal dan
moeilijker zijn.
De door hen genoemde psychologische factoren die het leren beïnvloeden zijn: cognitieve factoren,
affectieve/motivationele factoren en sociale factoren. Dit zijn de factoren waarvan in eerste instantie wordt
gedacht dat ze onbewust het leren beïnvloeden. Maar wanneer er bewust met deze factoren wordt omgegaan,
zullen zij een grote invloed hebben op het leren. Als cognitieve factoren worden leerstrategieën, cognitieve
vaardigheden, zelfregulatie en zelfsturend leren genoemd. Het komt er op neer dat wanneer één of meerdere
factoren niet goed functioneren, dat diegene zich daarvan bewust moet worden. Op dat moment kan er aan
gewerkt worden, zodat die factor goed aansluit.
Al deze factoren komen ook overeen met de bovengenoemde componenten die mijns inziens het leren het
meest beïnvloeden.
2.3
DEEL II: HET BREIN – LANGETERMIJNGEHEUGEN
Allereerst is het belangrijk om globaal te weten hoe het brein werkt, waar wordt de kennis opgeslagen en een
nog belangrijkere vraag: hoe wordt het opgeslagen en heb je er als persoon invloed op? In het eerste deel van
dit onderzoek zullen deze vragen beantwoord worden.
2.3.1 VERWERKING VAN NIEUWE INFORMATIE
Voordat nieuwe informatie een plekje in ons geheugen heeft gekregen, moeten er een aantal stappen worden
doorlopen. Dit gebeurt vanzelf. Allereerst komt de nieuwe informatie binnen via de zintuigen. Die spelen de
informatie door naar het kortetermijngeheugen waar de bewuste verwerking van de informatie plaatsvindt.
Om de informatie te onthouden ga je met de desbetreffende informatie aan de slag. Als er geen aandacht meer
aan wordt aanbesteed dan wordt het vergeten. Het verliezen van de informatie gebeurt snel. Wanneer de
persoon wel met de informatie aan de slag gaat, wordt de kennis de meeste keren overgebracht naar het
langetermijngeheugen.
Van het binnenkrijgen van informatie tot het gebruiken van informatie zijn er drie opeenvolgende
basisprocessen om nieuwe informatie te verwerken en op te slaan. Allereerst wordt de informatie gecodeerd,
dit proces wordt ‘encoding’ genoemd. Dat is de manier waarop informatie binnenkomt. Dit gebeurt altijd via de
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
11
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
zintuigen. Dit kan door middel van auditieve codering (het komt binnen via geluiden of klanken), semantische
codering (het komt binnen via de betekenis die we verlenen aan de informatie) en visuele codering (het komt
binnen via beelden) (Nevid,2009). Iedereen heeft ongemerkt een eigen voorkeur hoe hij nieuwe informatie laat
binnen komen. Nevid geeft aan dat door semantische codering de kans groter is dat informatie wordt
opgeslagen binnen het langetermijngeheugen.
Het tweede proces is de opslag van informatie, ook wel ‘storage’ genoemd. Bij dit proces staat het behouden
van de nieuwe informatie centraal. Uiteraard blijft niet alles behouden. Sommige informatie behouden we tot
30 seconden en zit in het kortetermijngeheugen. Tijdens dit proces kan ook permanente opslag plaatsvinden,
die informatie gaat dan naar het langetermijngeheugen.
Tot slot behoort het ophalen van informatie tot één van de drie genoemde processen. Het laatste proces wordt
‘retrieval’ genoemd. Onderzoek wijst uit dat het ophalen van herinneringen of informatie succesvoller verloopt
wanneer er vergelijkbare signalen zijn die ook aanwezig waren bij het coderen van die informatie.
Encoding
Storage
De manier waarop
informatie
binnenkomt in het
geheugen
Het opslaan van
informatie in het
geheugen: KTM of
LTM
Retrieval
Het terughalen van
informatie
Figuur 2. Processchema van informatie opnemen tot terughalen.
Nu we weten welke processen plaatsvinden in ons brein is het tijd om te kijken naar de plek waar de nieuwe
informatie opgeslagen wordt en waar alle kennis die een persoon bezit te vinden is. Al die informatie en kennis
is te vinden in het langetermijngeheugen. Het langetermijngeheugen bestaat uit twee onderdelen die
verschillen van elkaar wat betreft de opslag van informatie. Het eerste onderdeel is het expliciete geheugen.
De kennis die hier zit is bewust aanwezig. Dat betekent dat we die kennis of herinneringen kunnen oproepen
uit ons geheugen. In dit deel van het geheugen zijn weer twee subvormen te vinden, namelijk het episodisch
geheugen en het semantisch geheugen. In het episodisch geheugen wordt het vrij recente verleden
opgeslagen. In het semantisch geheugen zit alle kennis over de wereld, de feiten.
Het andere onderdeel in ons langetermijngeheugen is het impliciete geheugen, dat wil zeggen dat we ons niet
bewust zijn van de kennis die daar is opgeslagen. Het impliciete geheugen bestaat uit het autografische
geheugen en het procedureel geheugen. In het autografische geheugen is alles opgeslagen wat te maken heeft
met de persoonlijke gegevens en herinneringen. In het procedureel geheugen zijn alle handelingen en
vaardigheden te vinden (Gathercole & Alloway, 2013).
Langetermijngeheugen
Expliciet
Episodisch
Impliciet
Semantisch
Autografisch
Procedureel
Figuur 3. Schema langetermijngeheugen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
12
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Wanneer het gaat om kennis opslaan zoals vakspecifieke kennis spreken Gathercole en Alloway over de vorm
semantisch geheugen van het langetermijngeheugen. Om de kennis op te slaan zijn er diverse cognitieve
strategieën die ingezet kunnen worden. Vaak is men zich er niet bewust van hoe de informatie opgeslagen
wordt. Bij de meesten gaat dit vanzelf.
Marzano en Miedema (2013) noemen de soorten kennis die in het langetermijngeheugen zitten anders. Zij
spreken van procedurele kennis en verklarende kennis. Wanneer deze informatie betrokken wordt bij dit
onderzoek is verklarende kennis relevant. Met deze soort kennis gaat namelijk de MatriXmethode aan de slag.
Daarnaast kan vorm van kennis ook gebruikt worden bij spellingonderwijs. Marzano beschrijft namelijk drie
fasen die worden doorlopen bij het aanleren van verklarende kennis. Allereerst wordt er aansluiting gezocht bij
de voorkennis. Daarna wordt de informatie georganiseerd. Dit kan bijvoorbeeld in schema’s of grafieken. In
ieder geval wordt er een visuele voorstelling gemaakt van de informatie. Tot slot wordt de informatie
opgeslagen, bijvoorbeeld door het leggen van verbanden met reeds aanwezige kennis. Deze fasen vinden in
grote lijnen aansluiting bij de MatriXmethode, die ook aandacht schenkt aan het organiseren van de nieuwe
kennis en het daarna opslaat. Hoe de MatriXmethode exact in zijn werking gaat is te lezen in paragraaf 2.5.3.
2.3.2 COGNITIEVE STRATEGIEËN
Kennis wordt opgeslagen door middel van een cognitieve strategie. Cognitieve strategieën hebben als doel om
informatie te verwerken. Cognitieve strategieën zorgen voor verbindingen in het mentale netwerk van het
langetermijngeheugen. Binnen de cognitieve strategieën zijn algemene en vakspecifieke cognitieve strategieën
te onderscheiden.
Algemene cognitieve strategieën zijn strategieën die bij allerlei informatieverwerkingsprocessen gehanteerd
kunnen worden, zoals aandachtsstrategieën of probleemoplossingsstrategieën. Vakspecifieke cognitieve
strategieën zijn strategieën die in het kader van specifieke vakken gebruikt kunnen worden, zoals
leesstrategieën en schrijfstrategieën (Boekaerts & Simons, 2012, p.77).
Beide hebben ze het doel om iets te bereiken door middel van een strategie. In het kader van dit onderzoek
worden de algemene cognitieve strategieën gehanteerd, omdat die cruciaal zijn bij het
informatieverwerkingsproces en deze de basis zijn voor handig informatie opslaan. Een specificatie hiervan is
de integratiestrategie, die verantwoordelijk is voor het uitbreiden van kennisvelden in het mentale netwerk en
op welke manier dit gebeurt.
Wanneer de verbinding wordt gelegd tussen cognitieve strategieën en de MatriXmethode moet benoemd
worden dat Ingrid Stoop, die de MatriXmethode heeft ontwikkeld, uit gaat van de term leerstrategie. Hiermee
bedoelt zij de manier waarop kinderen informatie opslaan, en leren. Dit staat gelijk aan de term die wordt
gebruikt door Boekaerts en Simons. In dit onderzoek wordt uitgegaan van de term die Boekaerts en Simons
gebruiken in hun theorie.
2.3.3 LEREN VAN STRATEGIEË N
Vygotsky (1978) en een aantal andere theoretici zijn van mening dat het leren van strategieën vooral gebeurt in
kleinschalige sociale interacties met de ouders of andere experts. Zo zien de kinderen van de volwassenen hoe
zij een leertaak aanpakken en problemen oplossen en zullen dit waarschijnlijk ook zo doen. Leseman (1989)
borduurt nog verder op deze theorie over de kleinschalige sociale interacties, hij stelt namelijk dat vooral in de
voorschoolse tijd de kleinschalige sociale interacties tussen kinderen en hun ouders belangrijk zijn voor het
leren van strategieën. Deze theorie baseert hij op uitkomsten van zijn analyse waarbij duidelijk werd dat
kinderen uit sociaal lagere milieus, die thuis geen strategieën hadden geleerd, slecht scoorden op het effect
van programma’s. Het doel van deze programma’s was de opgelopen achterstand in proberen te halen.
Leseman: ‘’Met name is er daarbij een belangrijke rol voor integratiestrategieën die in hogere milieus vaker in
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
13
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
kleinschalige interacties met ouders of verzorgers worden geoefend bij het lezen van kranten en boeken met
volwassenen samen, bij het samen naar de televisie kijken en bij het samen discussiëren.’’
Boekaerts en Simons (2012) vinden deze theorie beperkt. Zij zeggen dat Leseman de kleinschalige sociale
interacties op school onderschat. Hier wordt zeker – ook al is dat niet zo vaak – wel aandacht aan geschonken.
Daarnaast kunnen leerkrachten op school ook aandacht geven aan het leren denken en integreren. Onderzoek
wijst uit dat het mogelijk is dat de denk- en integratiestrategieën van leerlingen op deze manier worden
verbeterd. (Palincsar & Brown (1984), Scardamalia, Bereiter & Steinbeck (1984) en Schoenfield (1985) in
Boekaerts en Simons, 2012). Al deze onderzoeken toonden aan dat er ook blijvende resultaten bij onder andere
kinderen met leermoeilijkheden kunnen worden bereikt via de kleinschalige interactiebenadering op school.
Tot slot vinden zij dat Leseman de mogelijkheden van ouders onderschat wanneer de kinderen al op school
zitten. Op dat moment kunnen ouders nog steeds veel bijdragen.
2.3.4 EFFECTIEVE OPSLAG VAN KENNIS
Nieuwe kennis heeft meer kans om succesvol op te worden geslagen wanneer het wordt toegevoegd aan
bestaande kennis die al in het langetermijngeheugen aanwezig is. Het verbinden van de nieuwe kennis met de
bestaande kennis zorgt er voor dat er beter en effectiever wordt geleerd (Stienstra-Sondij, 1997). Er moeten als
het ware bruggetjes ontstaan tussen de nieuwe kennis en de bestaande kennis. Iets wat nieuw in het geheugen
is gekomen kan zo sneller opgepakt worden. Wanneer het nodig is om de nieuwe kennis te gebruiken wordt de
voorkennis geactiveerd. Deze manier is snel en effectief. De voorkennis activeren kan in een onderwijssetting
bijvoorbeeld plaatsvinden tijdens een instructie. Bij het directe instructiemodel worden meerdere fasen
gehanteerd, waaronder de fase voorkennis activeren. Tijdens deze fase worden de eerdergenoemde bruggetjes
gemaakt die de nieuwe kennis aan de al bestaande kennis koppelen. Vaak gaan lesovergangen soepel en vlug.
Rekenen is afgerond, daarna pakken de kinderen hun geschiedenisboeken. Ondertussen opent de leerkracht de
PowerPoint voor de betreffende les. Het is belangrijk dat de leerkracht nu gaat terugblikken op wat er de
vorige keer behandeld is. Veel kinderen zullen met hun hoofd nog bij rekenen zitten, omdat hen daar wat
nieuws is aangeboden of omdat het optellen van breuken nu eindelijk in de vingers zit. Om hun mindset te
veranderen van rekenen naar geschiedenis is het ophalen van voorkennis belangrijk. Dit kan door in de
terugblik sleutelwoorden te benoemen. Dat zijn woorden waarbij al een verbinding is gelegd tussen een begrip
en een bepaald kennisveld (Boekaerts, Simons, 2012). De kinderen kunnen vanaf dat moment ervaren dat ze
met hun hoofd bij de volgende les, geschiedenis, zitten. Dit is de praktische reden.
Er is nog een andere reden waarom het van belang is om voorkennis te activeren. Het opslaan van kennis
wordt pas effectief wanneer de informatie niet alleen herhaald wordt, maar wordt ingevoegd bij de al
aanwezige kennis. Het langetermijngeheugen bestaat niet uit losse stukjes informatie, maar de informatie staat
met elkaar in verbinding middels een mentaal netwerk. Om de nieuwe informatie in te voegen bij de bestaande
kennis moet deze bij de mentale netwerken geïntegreerd worden. Marzano en Miedema (2013) geven ook aan
dat het aansluiten bij voorkennis belangrijk is om informatie om te zetten naar kennis en dat uiteindelijk toe te
voegen aan het langetermijngeheugen.
Het probleem kan voorkomen dat iemand niet de juiste mentale netwerken in zijn langetermijngeheugen heeft
zitten of niet weet hoe hij nieuwe informatie aan bestaande kennis moet toevoegen. Dan is een goede
herstructurering van informatie noodzakelijk. Alleen dan kan de opgeslagen informatie bruikbaar worden
gemaakt. Die herstructurering kan door middel van de MatriXmethode (Stoop, 2009) plaatsvinden. In het derde
deel is meer te lezen over deze methode waarbij de persoon centraal staat om zijn eigen mentale netwerken te
organiseren.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
14
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
2.3.5 INTEGREREN VAN INFORMATIE
Nu weten we globaal hoe ons langetermijngeheugen werkt en op welke manier nieuwe informatie het meest
efficiënt kan worden toegevoegd aan bestaande kennis, namelijk door middel van de integratiestrategie. Die
integratiestrategie is een specificatie van de algemene cognitieve strategieën.
Het integreren van informatie staat niet gelijk aan het begrijpen van informatie. Er kan niet worden gesteld dat
wanneer informatie begrepen wordt het ook in het langetermijngeheugen een plek heeft gekregen. Boekaerts
(2012, p. 81) stelt dat ‘’in de meeste gevallen integratie inderdaad een bijkomend, actief en constructief proces
impliceert dat tot doel heeft nieuwe informatie te structureren en in bestaande kennisvelden op te nemen. Dat
wil zeggen, om een boodschap goed te kunnen begrijpen, interpreteren en integreren moet de luisteraar of
lezer zijn voorkennis met betrekking tot die boodschap mobiliseren en een referentiekader opstellen
(minitheorie), dit niet alleen om de boodschap van kennis te voorzien, maar ook om (1) de boodschap vast te
houden en (2) om bestaande kennisvelden uit te breiden (door het construeren van nieuwe knooppunten,
nieuwe relaties tussen knooppunten en zelfs nieuwe kennisvelden).’’
Hier zegt Boekaerts dat het activeren van voorkennis van essentieel belang is. Op die manier kunnen er sneller
verbindingen worden gemaakt en wordt er betekenis toegekend aan de nieuwe informatie, waardoor het
waardevolle kennis wordt. Daarnaast moet er een referentiekader worden opgesteld. Een referentiekader is
het geheel van waarden, normen, overtuigingen en gedragingen die men zich eigen maakt. Dat wil zeggen dat
de boodschap eigen moet worden gemaakt. Ook moet er in het referentiekader het al eerder geleerde zitten.
Bolhuis (2009) noemt het referentiekader een raamwerk en filter waar je nieuwe ervaringen en informatie in
selecteert. Daarnaast orden en interpreteer je het daarin. Al met al maakt dat het referentiekader van waaruit
een nieuw leerproces wordt opgestart.
Informatie wordt eenvoudiger en sneller geïntegreerd wanneer er een referentiekader is. In dat
referentiekader zit de inhoudelijke informatie die zorgt voor betekenisgeving. Daarnaast zijn in het
referentiekader ook eerdere leerprocessen te vinden. Dit kan verduidelijkt worden aan de hand van een
voorbeeld. Iemand is gewend om bij plussommen eerst de honderdtallen, dan de tientallen en dan de
eenheden bij elkaar op te tellen. Wanneer voor het eerst minsommen met honderdtallen worden aangeboden,
zal de leerling eerst de honderdtallen van elkaar aftrekken, vervolgens de tientallen en dan de eenheden. Zo
wordt er op het eerder geleerde leerproces ingehaakt.
Vaak is diegene zich niet bewust van die leerprocessen, en dat is ook niet nodig om iets te kunnen leren.
Leerprocessen kunnen volledig impliciet, onbewust, verlopen waarbij ook de leerresultaten zich onttrekken aan
je eigen bewustzijn. Het zijn automatismen. In dat verband wordt ook gesproken van blinde vlekken: de
patronen van doen en denken waarvan je jezelf niet bewust bent (Bolhuis, 2009, p.39). Je bent je ook niet
bewust van je cognitieve strategieën. En wanneer diegene met de MatriXmethode zich wel bewust wordt
daarvan, moet het uiteindelijk geautomatiseerd worden. Dan zal bij bijvoorbeeld het vak spelling de manier van
leren een natuurlijk proces worden.
Een groot voordeel van onbewuste leerprocessen hebben, is dat er veel sneller gehandeld en gereageerd kan
worden. Polanyi (1967, in Bolhuis, 2009) zegt dat stilzwijgende kennis expertise omvat. Het geeft aan dat
diegene competent is om stilzwijgend te leren. Een nadeel is dat wanneer er nooit bewust wordt nagedacht
over een leerproces, de mogelijke oorzaak niet gevonden kan worden.
Wanneer een onbewust leerproces soepel verloopt, zijn er veel voordelen te noemen. Maar wanneer dit
moeizaam gaat, kan er niet direct iets aan gedaan worden. Dan moet er eerst bewustwording komen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
15
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
2.3.6 STRUCTUREREND KADER: DE BASIS?
Aan de hand van een referentiekader kan een kennisveld worden uitgebreid. Een belangrijke factor, misschien
wel de belangrijkste, hebben Mandier (1972), Bower (1976) en Friedman (1978) geconcludeerd naar aanleiding
van een experimenteel onderzoek. Er zijn diverse specifieke, cognitieve vaardigheden waardoor nieuwe
informatie aan bestaande kennisvelden kan worden toegevoegd. Deze vallen onder de integratiestrategieën.
Die specifieke, cognitieve vaardigheden zijn in chronologische volgorde:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
de voornaamste aspecten van de boodschap kunnen identificeren;
elementen die op elkaar betrekking hebben, maar op verschillende plaatsen in de tekst te vinden zijn,
kunnen samenvoegen (chuncking);
organisatieprincipes die de spreker of schrijver in de boodschap heeft gelegd, kunnen ontdekken;
Punten van overeenkomst en verschil tussen het eigen referentiekader en de nieuwe informatie
kunnen opsporen;
uit het geheugen een structurerend kader oproepen of, indien dat niet voorhanden is;
een structurerend kader kunnen vinden (waar knoop je de informatie aan vast, waarmee houdt de
nieuwe leerstof verband, hoe kan ik deze informatie het best indelen en overzichtelijk maken?) (in
Boekaerts, 2012, p. 81)
Kortom, zij stellen dat wie geen goede integratiestrategieën hanteert, ook niet in staat is om zijn kennisvelden
uit te breiden. De juiste specifieke, cognitieve vaardigheden moeten aangeleerd en gehanteerd worden. Zoals
Mandier, Bower en Friedman concludeerden is het hebben van een structurerend kader belangrijk. Hoe andere
theoretici hierover denken is onbekend. Een structurerend kader kan worden vormgegeven wanneer er een
cognitieve gespreksvoering plaatsvindt, waarbij de persoon zelf het structurerend kader ontwerpt en zo
eigenaar is van zijn eigen kennisvelden. Alleen de persoon zelf heeft hier invloed op. Dit kan worden gedaan
door middel van de MatriXmethode.
2.3.7 TRANSFER – TOEPASSEN VAN KENNIS IN EEN NIEUWE SITUATIE
Vervolgens introduceren Boekaerts en Simons (2012) het begrip transfer, wat inhoudt dat bepaalde kennis en
vaardigheden die in een situatie zijn geleerd, kunnen worden toegepast in andere situaties. Die transfer is de
verbinding van kennis bij het geleerde naar een nieuwe situatie. Maar uit allerlei onderzoeken van Simons en
Verschaffel (1992) is gebleken dat die transfer nogal problematisch is en alleen optreedt onder bepaalde
condities (Simons, 1990a). Die condities kunnen aangeboren zijn, waardoor het lastig is die te veranderen. In de
jaren ‘90 waren er twee theorieën die naar aanleiding van onderzoeken zijn vastgelegd door twee verschillende
personen. De eerste theorie is van Thorndike, die zegt dat transfer alleen optreedt als er overeenkomsten zijn
tussen het geleerde en de nieuwe situatie. De transfer zou niet zonder problemen verlopen, omdat er geen of
weinig overeenkomsten zijn in het geleerde en de nieuwe gebruikssituatie. Judd, een andere theoreticus, legt
de nadruk op algemene begrippen en principes. Hij stelt dat transfer achterwege blijft, omdat er te weinig
veralgemeniseerde kennis zou zijn. Vanuit deze twee theorieën zijn Salomon en Perkins (1989) gaan verder
denken en hebben nabije transfer en verre transfer daarvan afgeleid. Nabije transfer treedt op wanneer de
leer- en de gebruikscontext op elkaar lijken, dit is afgeleid van de theorie van Thorndike. Verre transfer treedt
op wanneer er algemene begrippen abstract zijn gemaakt, in vergelijking met de theorie van Judd.
Al met al kan worden gesteld dat er transfer moet plaatsvinden om tot leren te komen. Wanneer dit optreedt,
is te zien dat de kinderen de leerstof hebben opgeslagen en het zich eigen hebben gemaakt. Bij spelling is snel
nabije transfer te zien, omdat daar één spellingsregel in verschillende – en tevens op elkaar lijkende –
contexten naar voren komt. De leerkracht kan aan de hand van de verwerkingsopdracht zien of er transfer is
opgetreden.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
16
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Verder kan uit het bovenstaande worden opgemaakt dat het belangrijk is om betekenis te verlenen aan
informatie. Dit kan door nieuwe informatie te koppelen aan bestaande kennis en om informatie op een
tactvolle plek op te slaan. Dat is door eerdere lesstof even aan de kant te schuiven in het hoofd. Zo wordt er
plaats gemaakt voor de nieuwe informatie die aangeboden gaat worden. En wanneer de leerling die informatie
wil terughalen, denkt de leerling terug aan de plek waar hij het heeft opgeslagen. Zo zal de bestaande kennis
makkelijker voor handen zijn en te gebruiken zijn. Om de nieuwe informatie aan bestaande kennis te kunnen
koppelen zal de voorkennis geactiveerd moeten worden. Dit gebeurt door het terugblikken naar eerder
behandelde stof of door sleutelwoorden te gebruiken die toegang verlenen tot een bepaald kennisveld.
Nu zijn we te weten gekomen hoe het brein nieuwe informatie verwerkt. Iedereen heeft cognitieve strategieën
die hier onbewust bij gebruikt worden. Om nieuwe informatie succesvol op te kunnen slaan moet er verbinding
worden gemaakt tussen bestaande kennis en de nieuwe informatie. Dit moet worden opgeslagen in het
betreffende structurerende kader waar kennis zit opgeslagen die gaat over een bepaald onderwerp. Het komt
vaak voor dat de cognitieve strategieën niet passen bij hoe iemand het beste informatie op kan slaan. Door
middel van de MatriXmethode kan het hanteren van de passende cognitieve strategieën wellicht worden
ontwikkeld.
2.3.7.1 WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK OVER HET EFFECT VAN COGNITIEVE STRATEGIEËN
OP DE BEREIKBAARHEID VAN KENNIS
Karen Freeman (1987) heeft een onderzoek gedaan 2 onder 72 jonge studenten (‘undergraduated students’)
waar resultaten uit het onderzoek laten zien dat de bereikbaarheid van relevante conceptuele kennis (kennis
die je alleen bewust kan leren, niet door routine) duidelijk effect heeft door het gebruik van strategieën en wel
op drie manieren.
Allereerst heeft het effect op de effectiviteit van het gebruik van de strategie. Resultaten werden beter
naarmate de strategie werd ingezet op conceptuele kennis die makkelijk te bereiken was. Daarnaast beïnvloedt
de relatieve bereikbaarheid de waarnemingen van de onderworpen personen aan de strategie, het nut en de
hoeveelheid inspanning die nodig is om de strategie te gebruiken. Het gemak waarmee de relevante
conceptuele kennis kan worden bereikt, kan geleidelijk de perceptie van studenten over de strategie
beïnvloeden. En daardoor kan het gebruik van de strategie in navolgende tijd beïnvloed worden.
‘’In such a context, overall performance level is better and students perceive the strategy as being more useful,
requiring less effort, and being less difficult to use. The consequence of this is that students tend to maintain use
of the strategy in a similar context when not given explicit instructions to do so (p. 233).’’
Wat in het citaat beschreven staat is dat wanneer een strategie goed wordt toegepast, de prestaties beter
worden en de studenten de strategie als handig ervaren, ongeacht de moeite, en minder moeilijk te gebruiken.
De consequentie hiervan is dat de studenten de neiging hebben de strategie te gebruiken, ook al wordt hier
niet expliciet opdracht voor gegeven.
2.3.8 KOPPELING LEREN EN DE BIJBEL
In de Bijbel is niet exact te vinden hoe de mensen onderwezen werden. In die tijd bestond geen school en
waren er geen leerkrachten aangesteld. In de Bijbel wordt een aantal keren het onderwijzen benoemd. Hieruit
blijkt dat het leren van vroeger onlosmakelijk verbonden was met het leven. De ouders droegen de kennis over
op de kinderen. Ter ondersteuning zijn er uit diverse Bijbelboeken een aantal verzen geciteerd waaruit blijkt
dat onderwijs toentertijd een belangrijke plek had in het leven van onder andere de Israëlieten.
In het oude testament is Mozes een belangrijke man voor God en Zijn volk. God had hem een belangrijke taak
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
17
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
gegeven. Daarbij was het onderwijzen een belangrijk onderdeel. God koos Mozes niet zo maar uit, in
Handelingen 7:22 blijkt dat Mozes veel kennis bezat. ‘’Mozes werd onderwezen in alle kennis van de
Egyptenaren en werd een machtig man in woord en daad.’’ Mozes kreeg van God de taak bij het volk weer
structuur aan te brengen. Hij moest het volk leren te leven volgens de Tien Geboden. Dit is te lezen in
Deuteronomium 4:1 ‘’Luister dus, Israël, naar de wetten en de regels waarin ik u onderwijs en kom ze na. Dan
blijft u in leven en kunt u het land in bezit nemen dat de HEER, de God van uw voorouders, zal geven.’’ En
Deuteronomium 4:5 staat: ‘’Zoals de HEER, mijn God, mij heeft opgedragen, leer ik u wetten en regels
waarnaar u moet handelen in het land dat u in bezit zult nemen.’’ Uit dit vers kan worden gehaald dat God de
Tien Geboden aan Mozes gaf, en hij ze moest leren en daarna onderwijzen aan de anderen. In de laatste
hoofdstukken van Numeri zijn onderwerpen te vinden waar God duidelijk was tegen Mozes wat hij moest
overbrengen naar het volk. Uit die stukken blijkt dat alles mondeling werd overgedragen. Numeri 28:3 begint
met ‘’Zeg tegen hen…’’ In Deuteronomium 6 gaat het erover dat de kinderen specifiek geleerd moet worden
over de wet. Het gaat over overdracht en inprenten. Er staat in Deuteronomium 6:7 ‘’Prent ze uw kinderen in
en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat.’’ Vers 8 is een vervolg hierop,
waarbij duidelijk wordt dat er gebruik wordt gemaakt van visuele ondersteuning. ‘’U moet ze als een teken op
uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn.’’
De Tien Geboden zal Mozes naast het mondeling verteld te hebben, ook visueel hebben gemaakt door deze
geboden te laten zien. Toen Jozua de leiding had over het volk en was overgestoken over de Jordaan, kreeg hij
van God de opdracht om twaalf mannen uit te kiezen, uit elke stam één man. Zij moesten allemaal één steen
zoeken en deze kwam te midden van de Jordaan te liggen. God had hier een bedoeling mee. Dit wordt duidelijk
in Jozua 4:6-7 ‘’Ze zullen een gedenkteken voor u zijn. Wanneer uw kinderen later zullen vragen wat die stenen
betekenen, dan moet u ze vertellen dat het water van de Jordaan werd tegengehouden door de aanwezigheid
van de ark van het verbond met de HEER. Vertel ze dat toen de ark de Jordaan in ging het water werd
afgesneden en dat deze stenen daarvan voor Israël een eeuwig gedenkteken zijn.’’ Met andere woorden, God
gebruikte de stenen om de gebeurtenis visueel en concreet te maken voor de kinderen. Op deze wijze leerden
de kinderen de geschiedenis van hun (voor)ouders.
Ook in het nieuwe testament wordt duidelijk dat het onderwijzen een belangrijke plek heeft in het leven. Jezus
benadrukt in Mattheüs 28:19 ‘’Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en
van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen.’’ Hij geeft aan
dat onderwijs, met name over het leven naar Gods Woord, erg belangrijk is. De ouders waren hier
verantwoordelijk voor. Bij de kennisoverdracht vond continu nabije transfer plaats. De leercontext en de
gebruikscontext waren namelijk nauw met elkaar verbonden.
Tot slot geeft Jezus de opdracht aan Johannes om alles op te schrijven wat hij ziet. Dit staat in Openbaring 1:19
‘’Schrijf nu op wat u hebt gezien, en wat is, en wat hierna zal geschiedenis.’’ Hierbij wordt duidelijk dat
schriftelijk leren ook een plek krijgt in de Bijbel. Johannes geeft hierna de brieven aan de zeven gemeentes. Zij
zullen leren middels het geschreven woord.
Kortom, in de Bijbel is gesproken over leren middels mondelinge overdracht, visuele overdracht en schriftelijke
overdracht. Naast de transfer is er een tweede link te vinden met dit onderzoek. De tweede link kan gelegd
worden met de manier waarop informatie binnenkomt. In de Bijbel worden met name de modaliteiten horen
en zien gebruikt. Meer informatie over modaliteiten is te vinden in paragraaf 2.5.3.
2.3.9 HET VERBAND TUSSEN EEN LEERPROBLEEM EN COGNITIEVE STRATEGIEËN
Omdat in dit onderzoek twee van de zeven gekozen leerlingen gediagnosticeerd dyslexie hebben, wordt er kort
gekeken naar het verband tussen een leerprobleem en cognitieve strategieën. Dit is belangrijk om te weten,
zodat er een antwoord kan komen op de vraag of dit invloed heeft op elkaar. Ook staat de vraag welke van de
twee gegeven (leerprobleem of cognitieve strategieën) is een primair probleem? Hier wordt de vergelijkbare
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
18
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
vraag ‘wat was er eerder: het kip of het ei’ gesteld, waar Gathercole en Alloway (2013) een antwoord op
hebben.
Gathercole en Alloway (2013) hebben een onderzoek gedaan naar ontwikkelingsstoornissen op leergebied in
combinatie met het werkgeheugen. Het werkgeheugen is de term voor het vermogen dat we hebben om
informatie gedurende korte periodes vast te houden en te bewerken (Gathercole & Alloway, 2013, p.12). Het
werkgeheugen kan informatie ophalen uit het langetermijngeheugen om bijvoorbeeld een vraag te
beantwoorden. Zo wordt er bij een rekensom kennis gebruikt die de persoon heeft over hoe de som
uitgerekend moet worden. In de bovenstaande vraag wordt gevraagd naar de relatie tussen een leerprobleem
en cognitieve strategieën die iemand kan bezitten. Deze vraag is lastig te beantwoorden met conclusies uit
onderzoeken door professionals, maar de conclusie van Gathercole en Alloway kan ook van toepassing zijn op
de cognitieve strategieën. Het volgende hebben zij geconstateerd: ‘Bij onderzoek naar
ontwikkelingsstoornissen op leergebied is het vrij algemeen om problemen van het werkgeheugen te
beschouwen als bijverschijnsel van één van de bekende problemen als dyslexie, taalstoornissen of ADHD. Een
zwak werkgeheugen komt zeker even vaak voor als de bovengenoemde stoornissen. Voor alle duidelijkheid: we
zijn er van overtuigd dat, hoewel sommige kinderen primair een probleem met het werkgeheugen hebben, bij
andere kinderen met moeilijkheden bijvoorbeeld taalontwikkeling of coördinatie, problemen met het
werkgeheugen zeker secundair kunnen zijn (p.7). ’
De conclusie die kan worden getrokken naar aanleiding van de conclusie van Gathercole en Alloway, is dat het
hebben van verkeerde cognitieve strategieën een primair probleem kan zijn waar leerproblemen uit
voortvloeien. Maar het kan ook een secundair probleem zijn. Dat wil zeggen dat er door leerproblemen die
voort komen uit een leerstoornis ook verkeerde cognitieve strategieën worden toegepast. Kinderen hebben
door de beperkingen die zij ondervinden niet de juiste tools in handen om nieuwe kennis effectief op te slaan.
Als dit het geval is kan de leerkracht door middel van instructie of coaching hierbij helpen. In dit geval wordt er
gekeken of de zwakke spellers baat hebben bij coaching die gericht is op het leren.
2.3.10 SPECIFIEKE TIPS VOOR BETER SPELLINGONDERWIJS
De kans bestaat dat een klas, gezien over meerdere basisschooljaren, verschillende strategieën aangeboden
krijgen bij het spellingonderwijs door de leerkrachten. De één laat bijvoorbeeld het (interactieve) directe
instructiemodel meer terug zien in de lessen dan de ander. Het kan ook zo zijn dat een leerkracht van mening is
dat het belangrijk is om ook het fonetische gedeelte elke keer terug te laten komen. Als leerkracht ben jij een
belangrijk onderdeel van de resultaten die worden behaald bij het vak spelling. De manier van
spellingonderwijs kan het verschil maken! Daarom wordt er in deze alinea gekeken wat er gedaan kan worden
aan het spellingonderwijs in het algemeen om de resultaten te verbeteren. Telkens worden bevindingen
vergeleken met de MatriXmethode, om zo te achterhalen wat overlappingen zijn en welke onderdelen van
elkaar verschillen.
Het ontwikkelen van leerkrachtvaardigheden is belangrijk om de resultaten van het spellingonderwijs te
verbeteren (Hereijgens en Van den Berg, z.j.). Leerkrachtvaardigheden kunnen ervoor zorgen dat het kind in
zijn kracht komt te staan. Dat wil zeggen dat het kind begeleiding nodig heeft om de cognitieve strategieën en
executieve functies te ontwikkelen. Daarnaast kan de leerkracht ervoor zorgen dat de leerlingen gemotiveerd
raken. Zo hebben de leerkracht en het kind samen veel in de hand. Hiernaast is de manier van de schoolvakken
aanbieden ook essentieel. Op de meeste scholen, en ook op De Grondtoon, gebeurt dit grotendeels via de
methodes die de programmagerichte scholen hebben aanschaft. Bij dit onderzoek wordt er gekeken naar het
spellingonderwijs. Op grond daarvan wordt toegelicht wat de aanpak van spellingonderwijs de kinderen als
waardevols kan aanbieden, waardoor zij beter gaan spellen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
19
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Cees Hereijgens en Margo van den Berg (z.j.) hebben in een uitgave bij ‘School aan Zet’ diverse tips
samengesteld die het spellingonderwijs en de daarbij horende resultaten zouden kunnen verbeteren. Zij geven
allereerst aan de leerkrachtvaardigheden onder de loep te nemen en die te verbeteren. Met name is het laten
horen van de betreffende klanken belangrijk. Begin niet direct met overschrijven van woorden, maar laat de
kinderen luisteren naar de woorden en laat hen aan de hand daarvan ontdekken waar op gelet moet worden.
Daarna moet het lesdoel benoemd worden en de strategie hoe de regel wordt toegepast moet duidelijk
worden benoemd. Er kunnen meerdere strategieën zijn om een regel te leren. Dit kan ook aan bod komen in de
spellingles, zodat ieder kind de strategie kiest die passend is bij zijn leerstijl.
Hereijgens en Van den Berg geven ook aan dat woordbeelden inprenten effectief is. Dit is ook wat er gebeurt
bij de MatriXmethode. Kinderen luisteren naar het woord, zien het woord en prenten het in (slaan het bewust
op). Het woord wordt overgeschreven zonder afkijken en zo wordt het woord ingeprent.
Hereijgens en Van den Berg vinden een systematische aanpak van groot belang. Die van hen is in
chronologische volgorde:
•
•
•
•
•
•
het woord horen (zeg het woord dus);
er even over kunnen denken (wacht dus even);
benoemen wat er moeilijk is in het woord;
het voorbeeldwoord laten verdwijnen en het uit het hoofd opschrijven;
het goed nakijken, waarbij het woord weer zichtbaar is;
het uitspreken zodat woord- en klankbeeld weer aan elkaar gekoppeld worden.
Wanneer dit vergeleken wordt met de MatriXmethode, is veel overlap te zien tussen deze aanpak en die van
Stoop. Stoop heeft alleen niet standaard het fonetische gedeelte in haar aanpak. Wanneer dit past bij de
leerstijl van kinderen, wordt dit toegepast. Hereijgens en Van den Berg geven juist aan dat dit een essentiële
stap is, omdat zo de koppeling wordt gemaakt tussen klankbeeld en woordbeeld.
Verder benoemen zij het hebben en duidelijk zichtbaar maken van geheugensteuntjes. Vaak ontbreekt dit bij
een spellingmethode. Echter, dit kan wel veel steun bieden voor kinderen die zich daartoe aangesproken
voelen. Ook Gathercole en Alloway (2013) moedigen het gebruik van geheugensteuntjes aan. Wanneer er
geheugensteuntjes gebruikt worden, is het wel belangrijk dat schoolbreed dezelfde geheugensteuntjes en
regels worden gehanteerd.
Stoop heeft het gebruik van geheugensteuntjes niet standaard geïntegreerd bij haar methode. Volgens haar is
het bewust opslaan op een zelfgecreëerde plek in het hoofd het meest effectief.
Om te controleren en het vasthouden van het woordbeeld te versterken, is het volgens Hereijgens en Van den
Berg raadzaam om in de spellinglessen een dictee van vijf woorden te geven. In dit dictee komen woorden die
eerder aan bod zijn geweest naar voren. Zo wordt er steeds kort aandacht gegeven aan eerder behandelde
woordbeelden.
Echter, iets wat vaak ontbreekt in het spellingonderwijs en waar Hereijgens en Van den Berg ook geen
aandacht aan hebben geschonken, is de transfer. Bonset (2010) zegt dat de huidige manier van
spellingonderwijs zich minder concentreert op de transfer. Bij de spellinglessen worden veel deeloefeningen
gemaakt door de leerlingen. Dit gebeurt in de trant van een dictee of het invullen van opdrachten in een
werkboekje. Deze manier van aanbieden is niet gericht op de verbindingen leggen tussen de spellingregels en
het eigen schrijfwerk. Wanneer hier meer op gefocust zou worden, zou het spellingonderwijs volgens hem ook
verbeteren. Bij de visie van Bonset sluiten zich ook Veenstra en Korstanje (2012) aan. Zij noemen transfer één
van de zeven bouwstenen voor effectief spellingonderwijs.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
20
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
2.4
DEEL II: COACHEN EN COGNITIEVE STRATEGIEËN
2.4.1 DE ROL VAN DE LEERKRACHT EN COACHING
Het onderwijs is in de afgelopen eeuwen enorm veranderd. Van hoofdelijk onderwijs, via klassikaal onderwijs
naar gedifferentieerd onderwijs (Berding en Pols, 2006). Daarbij veranderde ook de rol van de leerkracht.
Eerder was er alleen sprake van een onderwijzer die informatie overdroeg naar de kinderen. Daarbij gaf de
onderwijzer alleen input en kregen de leerlingen geen onderwijs op niveau. Tegenwoordig heeft de leerkracht
naast het onderwijzen onder andere een begeleidende rol. De leerkracht begeleidt het kind bij het
verantwoordelijk worden bij het leerproces. Wanneer de leerkracht de leerling begeleidt wordt daar een doel
bij gekozen. Dit gebeurt ook bij coaching. Het verschil tussen begeleiden en coachen is dat er bij een coaching
wordt gewerkt vanuit een hulpvraag die een persoon heeft. Mensen leren uit eigen beweging als zij zich actief
inzetten om veranderingen in hun kennis en inzicht, vaardigheden en houdingen te bewerkstelligen. Hun
interesse is opgewekt of er is een probleem dat ze willen aanpakken (Bolhuis, 2009, p. 55). De kracht zit in het
ontwikkelen en doorzetten van eigen oplossingen met behulp van een coach. Daarnaast is het belangrijk dat de
coaching kan worden ingevuld in een diepere laag van het onderwijs, namelijk het denken. Het denken en leren
moet worden ontwikkeld zodat de persoon cognitieve strategieën ontdekt die passen bij zijn of haar denkwijze
en die ondersteunend zijn voor de persoon. Zo is de MatriXmethode een methode waarbij onder andere
kinderen worden gecoacht. De methode is onder andere gericht op het leren ‘hoe’ te leren.
2.4.2 COACHING GERICHT OP ‘HOE’ TE LEREN
Er zijn tientallen, misschien wel een honderdtal aan soorten coaching gaande. Allemaal zijn ze gebaseerd op
een theorie die hen aansprak en waar weer een vertakking van is ontwikkeld. Een grondslag die aanspreekt
naar aanleiding van de kennismaking hiermee, is het Neuro-Linguïstisch Programmeren. Kortweg wordt dit NLP
genoemd.
Bij NLP staat de hoe-vraag centraal. Dat wil zeggen dat de vraag ‘hoe verloopt het proces van het probleem’
leiding gevend is. Dit is voor NLP-coaches belangrijker dan de wat-vraag. Daarbij wordt zich namelijk
afgevraagd ‘wat er precies aan de hand is’. De hoe-vraag is belangrijker dan de wat-vraag, omdat het gaat om
hoe je wat in je hoofd haalt (Bandler, 1982). De inhoud van het probleem is daarbij minder relevant. Er kan wat
gedaan worden aan het ‘hoe’ en niet aan het ‘wat’. Bovendien zal de inhoud steeds weer verschillen terwijl zich
steeds hetzelfde probleem blijft voordoen. Dit komt overeen met de insteek van de MatriXmethode. Hier is
meer over te lezen in paragraaf 2.5.2.
Wat de woorden Neuro-Linguïstisch Programmeren precies inhouden en hoe de informatieverwerking volgens
deze theorie werkt in ons hoofd is met zeven stappen op chronologische wijze in onderstaand schema
weergegeven:
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
21
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Zintuigen geven informatie door aan neuronen (zenuwcellen die informatie ontvangen
en doorsturen)
De zenuwprikkels worden via de neuronen verwerkt in de hersenen
De informatie wordt verwerkt in onze hersenen
Tijdens die verwerking geven we betekenis aan die informatie
De gegeven betekenis uiten we via taal, oftewel linguïstisch
Dit kan via woorden, intonatie of lichaamstaal
We krijgen een gevoel bij die betekenis
Er wordt een programma in onze hersenen geopend
Hierin programmeren we het gevoel of wat we doen bij deze informatie
Er ontwikkelt zich een gedragspatroon
Elke keer als we aan de informatie denken, voelen we ons hetzelfde of gedragen we ons op dezelfde manier
Figuur 4. Proces van informatieverwerking binnen NLP.
Dit proces kan worden geïllustreerd door het horen van een liedje op een bruiloft. De zintuig ‘horen’ geeft het
liedje door aan de neuronen. Die sturen het liedje door naar de hersenen. Op dat moment wordt het liedje
verwerkt in de hersenen en wordt er een betekenis aan gegeven. Die betekenis kunnen we uiten door een
vrolijke mimiek of het in woorden uit te drukken ‘’Dat liedje doet me denken aan de bruiloft. Het maakt me
vrolijk’’. Bij die betekenis van vrolijkheid voelen we ons ook vrolijk. Dit gevoel wordt opgeslagen bij dat liedje in
een programma in ons hoofd. Wanneer dat liedje de volgende keer geluisterd wordt, zal hetzelfde gevoel naar
boven komen. Tijdens het beluisteren van het liedje wat we hoorden op de bruiloft, zullen we ons weer vrolijk
voelen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
22
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Excellentie modelleren is een ander thema dat Burton en Ready (2004) beschrijven. De NLP-aanpak luidt dat
alles wat iemand doet, door een ander kan worden aangeleerd als het leerproces maar in voldoende mate in
kleine onderdelen kan worden opgesplitst. Het is een uitgangspunt dat je meer kracht geeft en dat tevens een
aanmoediging is om overweldigend grote projecten in een heleboel kleine projecten op te splitsen (Burton, p.
15).
2.5
DEEL III – DE MATRIXMETHODE
2.5.1 INTRODUCTIE MATRIXMETHODE
De MatriXmethode is een coachende cognitieve gespreksvoering die in 1992 is ontwikkeld door Ingrid Stoop. Zij
heeft vanuit veel praktijkervaringen en diverse studies deze methode ontwikkeld. De MatriXmethode richt zich
op de vraag die stelt ‘hoe’ iemand leert of denkt. Vanuit die vraag gaat de MatriXcoach een gesprek met de
persoon aan waarbij diegene centraal staat. De vragen die worden gesteld zijn puur om te kaderen en richting
aan te geven. De invulling hiervan is voor iedereen weer anders. In dit deel van het onderzoek zal er eerst
worden ingegaan op de grondslagen van de MatriXmethode. Daarna zal de werkwijze van de MatriXmethode
verder toegelicht worden en zal worden toegelicht wat er kan worden bereikt. Tot slot wordt antwoord
gegeven op de vraag: op welke manier coacht de MatriXmethode de cognitieve strategieën?
2.5.2 GRONDSLAGEN MATRIXMETHODE
Ingrid Stoop ervoer dat veel kinderen die haar praktijk bezochten vastlopen in het leren. Met dit gegeven, en
de kennis die zij heeft opgedaan naar aanleiding van de opleidingen NLP-master en trainer, Orthomoleculaire
geneeskunde van Gert Schuitemaker, NEI van Roy Martina, The Work van Byron Katie en Neurosemantiek van
Michael Hall, heeft zij een stap voorwaarts gezet binnen het effectief coachen van het ‘hoe te leren’. Op de
meeste scholen wordt gewerkt vanuit programmagericht onderwijs waar veel vast ligt voor de kinderen. Voor
sommige kinderen is dit geen probleem, zij hebben zichzelf namelijk correct aangeleerd hoe ze moeten leren.
Dit ging vanzelf. Echter, er zijn ook kinderen die dit niet weten. Op school wordt voornamelijk aandacht
besteed aan de inhoud die geleerd moet worden en daarbij hebben onderwijsmethodes of leerkrachten
bedacht op welke manier dit moet. Veel kinderen, met name die leerproblemen ondervinden, vinden het lastig
om dit bij te benen. Dit komt omdat die strategie wellicht niet bij hen past. Ingrid Stoop vond dat er een manier
moest komen waardoor kinderen zelf hun strategieën konden kiezen en gebruiken. Onder andere vanuit deze
missie is de MatriXmethode ontwikkeld.
2.5.3 WERKWIJZE MATRIXMETHODE
Zoals eerder genoemd komt nieuwe informatie binnen via onze zintuigen. De
zintuigen die gebruikt worden bij het binnen laten komen van nieuwe informatie
worden ook wel modaliteiten genoemd. De vijf modaliteiten zijn zien, horen, tast,
reuk en smaak (Burton & Ready, 2004). Iedereen heeft onbewust een voorkeur
voor het gebruiken van een bepaald zintuig. Het is niet zo dat de rest van de zo
geheten kanalen niet gebruikt wordt, maar het betekent dat iedereen één
voorkeurskanaal heeft. Stoop zegt dat de belangrijkste modaliteiten zien, horen,
voelen en denken zijn. Proeven en ruiken vallen haar inziens onder voelen (Stoop,
2010). Zij ziet denken ook als modaliteit, omdat er mensen zijn die veelal feiten
willen. Zij willen zoveel mogelijk te weten komen via vragen stellen. Dit valt naar
mijn mening onder de modaliteit ‘horen’.
Nu is bekend wat modaliteiten zijn en dat elke leerling een persoonlijke voorkeur
heeft voor één modaliteit. Nieuwe leerstof komt dus hoofdzakelijk via één
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
Figuur 5. Modaliteiten.
23
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
modaliteit binnen bij de leerling. Elke modaliteit heeft zijn eigen cognitieve strategie. Het kan zijn dat het kind
de binnengekomen informatie niet goed een plek kan geven doordat het kind een verkeerde strategie heeft bij
zijn voorkeurskanaal.
Om het probleem bij de kern te kunnen aanpakken, zullen we kort teruggaan naar het tweede basisproces van
het geheugen: storage. Tijdens deze fase wordt de informatie namelijk opgeslagen. Bij deze fase worden
onbewust cognitieve strategieën gebruikt. Die strategieën sluiten niet helemaal aan bij de manier waarop
diegene het beste nieuwe informatie op kan slaan. Door middel van de MatriXmethode kan worden vastgelegd
hoe iemand op dat moment zijn informatie opslaat. Daarna wordt er plaatsgemaakt voor nieuwe, efficiënte
cognitieve strategieën door het kind zelf.
Om er achter te komen hoe iemand het beste leert worden er gerichte vragen gesteld die de cognitieve
strategieën bloot leggen. Op deze manier wordt de oude strategie dankzij het kind zelf vervangen door een
nieuwe strategie. Dan zal het opslaan van informatie goed verlopen. Wanneer het proces van
informatieverwerking op een goede manier verloopt, is het mogelijk de opgeslagen informatie op elk gewenst
moment op te roepen en te gebruiken. Bij iedereen met leerproblemen werkt het zelf bedachte proces van
opnemen, verwerken, opslaan en gebruiken vaak niet efficiënt (Stoop, 2010, p. 29).
Wanneer eenmaal de goed aansluitende cognitieve strategieën zijn gevonden, verloopt het proces van
opnemen, verwerken en opslaan via een systematische aanpak. Dat wil zeggen dat steeds dezelfde stappen
worden doorlopen, ook al gaat het om andere informatie. De leerling zal zich eerst bewust zijn van het proces,
maar uiteindelijk zal de manier van leren als vanzelfsprekend aanvoelen en verloopt het onbewust.
Stoop gaat uit van de term leerstrategie. Met deze term wordt aansluiting gevonden bij wat zij wil bereiken
met de kinderen. Namelijk dat zij voor zichzelf een handige leerstrategie vinden, zodat zij makkelijker
informatie kunnen opslaan en onthouden. Hiermee komt de definitie van cognitieve strategieën en haar
interpretatie van leerstrategieën overeen.
2.5.4 INSPIRATIE VANUIT ANDERE METHODIEKEN
Byron Katie is gericht op het aannemen van een overtuiging en die analyseren en omkeren. Wat het gemeen
heeft met de MatriXmethode is dat er dieper bij zichzelf wordt nagedacht. De betreffende persoon zorgt er
namelijk voor dat er anders wordt gedacht. Byron Katie heeft dit bedoeld met gedachtes. De MatriXmethode
past deze gedachte toe bij ervaringen of leerproblemen. Bij beide zoek je zelf een oplossing voor het probleem
aan de hand van leidende vragen. Bij beide creëer je rust, waardoor je anders (beter) kunt gaan functioneren.
In het geval van de MatriXmethode neem je nieuwe informatie beter op en kun je dit meteen op de juiste plek
plaatsen.
NLP is vooral gericht op gedrag en om dat in een ander daglicht te zetten. Er zijn meerdere definities
beschreven door Peter Dalmeijer (2011, p. 119) ‘ervaringsleren’ , ‘de structuur van de subjectieve ervaring’:
hoe komt een ervaring, belemmering of onvermogen tot stand en hoe houdt iemand zelf een probleem in
stand? De structuur van de subjectieve ervaring is een zeer pragmatisch model waarmee we de gedachten en
gevoelens achter ons in kaart kunnen brengen als coach. ‘NLP bestaat uit een houding van nieuwsgierigheid en
bereidheid om te experimenteren, waar een methodiek uit gevormd is, die een aantal technieken
voortgebracht heeft.’
De HOE-vraag (hoe verloopt het proces van het probleem) is voor NLP-coaches belangrijker dan de ‘wat-vraag’
(wat is er precies aan de hand). Eén van de grondleggers, Richard Bandler (1982) zegt dat het gaat om hoe je
wat in je hoofd haalt. De inhoud van een probleem is meestal niet zo interessant. Ook deze gedachte vindt
aansluiting bij de MatriXmethode. De inhoud is niet de leidraad, maar de oplossing. En daarbij de vraag die stelt
hoe die persoon het zou willen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
24
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
2.6
CONCLUSIE PROBLEEMSTELLING/PRAKTIJKVRAAG
Leren bestaat uit verschillende componenten, waarvan de cognitieve strategieën er één is. Daarbij zijn het niet
op zichzelf staande componenten, maar versterken ze elkaar wanneer meerdere in goede condities zijn. Tijdens
de literatuurverkenning is er specifiek gekeken naar de ontwikkeling van cognitieve strategieën en de
MatriXmethode. Daarbij stond deze vraag centraal:
Hoe kan een leerkracht de kinderen in de bovenbouw begeleiden in het ontwikkelen van hun cognitieve
strategieën met behulp van de MatriXmethode?
De leerkracht kan de kinderen in de bovenbouw begeleiden in het ontwikkelen van hun cognitieve strategieën
met behulp van de MatriXmethode door aandacht te geven aan de manier waarop het kind het beste leert. Dit
is niet de strategie die de leerkracht of een methode aanbiedt, maar die van het kind zelf. Het is belangrijk om
als leerkracht aandacht te geven aan de fase ‘storage’ binnen het proces van het opslaan van informatie. In
deze fase worden de cognitieve strategieën toegepast. Wanneer deze niet passend zijn bij de persoon, verloopt
het opslaan van informatie niet soepel. De MatriXmethode kan er voor zorgen dat de persoon bewust wordt
van zijn cognitieve strategieën en zo zijn beste manier vindt om te leren. Hiernaast zijn er nog een aantal
punten die door meerdere theoretici worden aangehaald als belangrijk gegeven om informatie beter en
makkelijker op te kunnen slaan. Veel van die punten komen overeen met de handelswijze van de
MatriXmethode. Daardoor kan worden gesteld dat de MatriXmethode voldoende onderbouwd kan worden
vanuit de theorie. Dit wil zeggen dat het vanuit theoretisch oogpunt mogelijk is om met behulp van de
MatriXmethode de cognitieve strategieën te ontwikkelen. Als leerkracht kun je de kinderen in de bovenbouw
hierbij begeleiden door aan te sluiten bij de punten die bij de kracht van de MatriXmethode horen, en tevens
zijn onderbouwd door meerdere theoretici. De kracht van de MatriXmethode, en wat wordt ondersteund
vanuit verschillende literatuur is te vinden in de aansluiting bij de fasen die Marzano beschrijft bij het aanleren
van verklarende kennis. Marzano beschrijft namelijk drie fasen die worden doorlopen bij het aanleren van
verklarende kennis. Deze fasen vinden in grote lijnen aansluiting bij de MatriXmethode, die ook aandacht
schenkt aan het organiseren van de nieuwe kennis en het daarna opslaat. Ten tweede is een belangrijk punt
van de MatriXmethode het scheppen van een structurerend kader. Het is volgens Mandier, Bower en Friedman
ook belangrijk om informatie een duidelijke plek te geven in het langetermijngeheugen. Informatie wordt
volgens de MatriXmethode via inprenting opgeslagen. Hereijgens en Van den Berg geven ook aan dat het
inprenten van woordbeelden effectief is. Daarnaast zeggen zij dat een systematische aanpak ook van belang is.
Dit is ook waar de MatriXmethode over beschikt.
Wat verschilt tussen de theorie en de MatriXmethode is dat er bij de MatriXmethode geen aandacht wordt
geschonken aan de voorkennis. Dit is wel belangrijk om informatie betekenisvol te maken, waardoor het
makkelijker kan worden onthouden. Ook is er geen sprake van transfer of controle hiervan. En al met al kan wel
worden gesteld dat transfer moet plaatsvinden om tot leren te komen. Wanneer dit optreedt, is te zien dat de
kinderen de leerstof hebben opgeslagen en het zich eigen hebben gemaakt. Tot slot komt het aandacht
schenken aan het fonetische gedeelte niet overeen, iets wat Hereijgens en Van den Berg wel aangeven als
essentieel punt bij effectief spellingonderwijs.
Als leerkracht kun je de kinderen begeleiden door naast de MatriXmethode aandacht te geven aan voorkennis
en aan transfer. Wanneer deze voorwaarden worden toegepast, kunnen de cognitieve strategieën bij kinderen
in de bovenbouw ontwikkeld worden.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
25
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
3
METHODE VAN ONDERZOEK
Uit de literatuurverkenning is gebleken dat de MatriXmethode hulp kan bieden bij het ontwikkelen van de
cognitieve strategieën. Er wordt vanuit gegaan dat als het de cognitieve strategieën bij spelling versterkt, dat
het in het algemeen zou werken.
Om te kijken of dit in de praktijk ook zo is, werd er een actie-onderzoek opgestart. Daarbij is de volgende
onderzoeksvraag opgesteld:
Versterkt de MatriXmethode het toepassen van de cognitieve strategieën van de leerlingen in groep 6?
De hypothese die naar aanleiding hiervan is opgesteld luidt:
Het ontwikkelen van de cognitieve strategieën is inbegrepen in de MatriXmethode. Dit zal zorgen voor betere
prestaties bij het afnemen van de CITO M6 Spellingtoets in maart en april. Het inzetten van de MatriXmethode
zal het toepassen van de cognitieve strategieën versterken, waardoor de leerresultaten zullen verbeteren.
3.1
KEUZE VAN GEBRUIKTE ONDERZOEKSMETHODEN
3.1.1 ACTIE-ONDERZOEK
Bij dit onderzoek is gekozen voor een actie-onderzoek. Een actie-onderzoek is een kwalitatief, interveniërend
onderzoek waarbij vier tot zestien personen betrokken zijn. Een ander belangrijk kenmerk van een actieonderzoek is dat de onderzoeker in samenwerking met de betrokkenen een nieuwe aanpak ontwikkelt en
uitprobeert (Bruïne de, E. e.a., 2011). Kallenberg (2007) beschrijft in totaal vijf elementen van een actieonderzoek. Allereerst moet er een handelingsvraag zijn. Die vraag zal gevormd worden door er een ‘hoe-vraag’
van te maken. Er zal antwoord op gegeven worden door middel van experimenteren en daarover gegevens te
verzamelen. Een tweede element is dat de onderzoeker en onderzochte hetzelfde zijn. Dat wil zeggen dat
degene die met de vraag is gekomen, ook degene is die het onderzoek uitvoert. Ten derde is het vertalen naar
een specifieke context van belang. Er wordt niet uitgegaan van een algemene context, maar deze wordt
gevormd aan de hand van de groep waarbij, in dit geval, het probleem speelt. Er wordt een persoonlijke
betekenis aan gegeven. Daarnaast is een actie-onderzoek gebaseerd op gefundeerd inzicht. Dat betekent dat
het onderzoek van te voren uitgedacht is en er planmatig te werk wordt gegaan. Tot slot is een actie-onderzoek
ook gericht op verbetering van het eigen handelen. Een passend gezegde is ook wel ‘reflection-in-action’
(Kallenberg e.a., 2007). Dit wil zeggen dat er gedurende het onderzoek wordt gereflecteerd en wordt gekeken
naar wat verbeterd kan worden.
Wat een actie-onderzoek nog meer kenmerkt, en wat ook aansluit bij dit onderzoek, is dat de onderzoeker
samen met de betrokkenen een nieuwe aanpak ontwikkelt en uitprobeert. (Bruïne de, E. & Everart, H. &
Harinck, F. & Riezebos-Groot de, A. & Ven van de, A., 2011, p.5). Hierbij geldt niet zozeer dat de aanpak
helemaal nieuw ontwikkeld is, maar er hebben zich momenten voorgedaan waarbij de aanpak voor het eerst zo
werd uitgevoerd en dus uitgeprobeerd. Dit geldt voor de invulling van het tweede MatriXgesprek. Hier is meer
over te lezen in paragraaf 3.1.2.1.
3.1.2 ONDERZOEKSINSTRUMENTEN
Er is een viertal onderzoeksinstrumenten gekozen om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. Om een
compleet antwoord te kunnen krijgen op de onderzoeksvraag is er specifiek gekeken naar de resultaten van de
CITO Spellingtoetsen van M4 tot en met M6. Dit wordt gedaan, omdat de eindmeting bestaat uit het afnemen
van het dictee van de CITO M6 Spellingtoets. Daarnaast zijn er per leerling twee MatriXgesprekken
geobserveerd. Een verdere uitwerking van deze onderzoeksinstrumenten is hieronder te lezen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
26
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
De onderzoeksinstrumenten worden valide, doordat er alleen gegevens die te maken hebben met de meting
en de observaties bij dit onderzoek zijn betrokken. Deze gegevens zullen uiteindelijk een totaalbeeld geven,
waardoor er een antwoord kan worden geformuleerd op de onderzoeksvraag.
Observaties
MatriXgesprekken
Versterkt de
MatriXmethode het
toepassen van de
cognitieve strategieën
van de leerlingen in
groep 6?
Afname CITO M6
Spellingtoets maart + april
& analyse
Cijfers CITO Spelling M4 t/m
M6 in trendline
SPSS resultaten n.a.v.
afgenomen toetsen
Figuur 6. Weergave onderzoeksinstrumenten.
3.1.2.1 VERLOOP VAN DATAVERZAMELING
De kinderen hebben in januari de reguliere CITO M6 Spellingtoets gemaakt. In februari heeft Ingrid Stoop per
individu het eerste coachinggesprek gevoerd. Daar hebben zij kennis gemaakt met de MatriXmethode. Middels
deze coaching zijn ze bewust geworden van hun cognitieve strategieën. Vervolgens was er een kleine vakantie.
Daarna is Ingrid weer geweest en hebben de kinderen tijdens het tweede gesprek geoefend met de eigen
strategieën. Tijdens dit gesprek hebben zij een aantal woorden die bij het reguliere spellingonderwijs in
september tot januari aan bod zijn gekomen opgeslagen.
Vervolgens zijn de spellinglessen normaal aan bod gekomen. In maart is een nieuwe taal- en spellingmethode
geprobeerd. De kinderen hebben in combinatie met de nieuwe taalmethode ook hun eigen strategieën
toegepast. In die periode zijn de woorden die voorkomen in de toets niet specifiek naar voren gekomen. Er is
dus geen expliciete instructie geweest die gebaseerd is op de CITO M6 Spellingtoets. Vervolgens is eind maart
de CITO M6 Spelling nog een keer afgenomen. Bij alle kinderen waren de toetsen niet foutloos gemaakt. Aan de
hand van de resultaten van het tweede afnamemoment hebben de kinderen de fout gespelde woorden bewust
opgeslagen. Er is na dit moment geen aandacht meer geschonken aan de toets en de specifieke woorden. Na
een vakantie is deze toets voor de derde, en laatste, keer afgenomen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
27
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
3.1.2.2 NIET-PARTICIPERENDE SEMI-GESTRUCTUREERDE OBSERVATIE
De MatriXgesprekken die in februari en maart hebben plaatsgevonden zijn niet-participerend en semigestructureerd geobserveerd. Dat wil zeggen dat de observator niet actief deelnam aan het gesprek. De
observator was toeschouwer. De observatie is semi-gestructureerd uitgevoerd. Dat wil zeggen dat er een
aantal factoren die geobserveerd moesten worden waren vastgelegd. Daarnaast lag de inhoud van de
observatie niet vast. Deze is ongestructureerd geobserveerd.
-
Observatieschema (gestructureerd)
Beschrijvende observatie (ongestructureerd)
Er zijn zeven kinderen geobserveerd, gedurende 30 minuten. Er waren gedurende alle MatriXgesprekken drie
mensen aanwezig: de observator, het kind en Ingrid. Eenmalig was ook de directrice aanwezig gedurende 15
minuten.
Het onderzoeksinstrument dat is gebruikt bij de niet-participerende semi-gestructureerde observatie is door
mijzelf ontwikkeld. Om de observaties betrouwbaar te maken, wordt er onderscheid gemaakt tussen feiten en
interpretaties. Dit onderscheid is te vinden in de uitwerkingen van de observaties. De observaties bestaan uit
een gestructureerd gedeelte en een ongestructureerd gedeelte. Het eerste deel is gestructureerd, zodat de
observator gericht de kenmerken en gedragingen die concreet zijn op te merken kan herkennen. Voor de tijd is
er een observatieschema gemaakt met daarin hoofdaspecten waar non-verbale communicatie uit bestaat.
Hierbij zijn steeds de twee uiterste uitgezocht, met daartussen nog drie stappen. Hierdoor ontstaat een
vijfpuntschaal die niet met cijfers wordt aangegeven, maar de mate van de non-verbale communicatie die
wordt gezien.
Het ongestructureerde gedeelte is een beschrijvende observatie. Er is voor deze vorm van observeren gekozen,
omdat het van tevoren nog niet duidelijk was wat verwacht kon worden van het eerste observatiemoment.
Naar aanleiding van de beschrijvende observatie kan de inhoud van het MatriXgesprek verder worden
uitgewerkt en aandachtspunten die meer toelichting nodig hebben.
In hoofdstuk twee is uitgebreid aan de orde geweest wat de MatriXmethode inhoudt en hoe het te werk gaat.
Deze werkwijze zal terug te vinden zijn in de meerdere observaties. Er worden twee coachingsgesprekken
gehouden waarbij ingang wordt gevonden via één van de modaliteiten. Dit is terug te koppelen aan wat er
gebeurt met de ogen wanneer het kind nadenkt over zijn systeem. Kinderen kijken omhoog, van links naar
rechts of naar een bepaalde hoek (Stoop, 2010).
Tijdens de MatriXgesprekken waren de invalshoeken van Ingrid op het gebied van cognitie en emotie. Bij het
cognitieve gedeelte werd hoofdzakelijk ingegaan op het bewust worden of maken van een systeem waar onder
andere het alfabet, spelling en rekenen werden opgeslagen.
Bij het emotionele gedeelte werd er zoal ingegaan op angsten, pesten, hoogzittende emoties zoals woede,
nachtmerries en zelfverzekerdheid.
Vragen die onder andere werden gesteld zijn op het gebied van leren:







Ken jij het alfabet? Schrijf hem op.
Welk alfabet vind jij handiger, die van jou (alle letters op een rij) of die van mij – Ingrid? (alle
letters in een model).
Waar wil jij dat alfabet opslaan? Maak er een plekje voor.
Welk woord vind jij lastig? Schrijf het op.
Hoe gaan we het foute woord wissen? (Eerst in het hoofd, dan op papier)
Waar zet je het goede woord in?
Waar heb jij rekenen opgeslagen?
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
28
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN

Hoe heb jij de onderdelen van rekenen opgeslagen? (honderdveld, tafels)
3.1.2.3 ONTWIKKELING CITO SPELLING M4 T/M M6 IN TRENDLINE
Zoals het ook een kenmerk is van een actie-onderzoek is bij dit onderzoek ook planmatig gewerkt. Er zijn
bestaande informatiebronnen bestudeerd. Hierbij is in ParnasSys gekeken naar de CITO-toetsresultaten van M4
tot en met M6 van de zeven gekozen leerlingen en van de gehele groep. Er wordt gekeken naar de ontwikkeling
van hun spelling omtrent de CITO-scores, omdat in maart en april de CITO M6 Spellingtoetsen voor de tweede
en derde keer worden afgenomen. Aan de hand van de CITO-toetsresultaten van M4 tot en met M6 wordt een
trendline gemaakt die een stijgende, constante of dalende ontwikkeling zal weergeven. Dit brengt de
ontwikkeling van hun spelling in beeld. De twee testen die in maart en april zijn afgenomen, geven een nieuwe
trendline weer, waaruit blijkt of de ontwikkeling verandert.
3.1.2.4 AFNAME CITO M6 SPELLINGTOETS MAART + APRIL & ANALYSE
Tot slot zijn de toetsresultaten van CITO M6 Spellingtoets van de zeven gekozen leerlingen in januari 2015
bestudeerd. Daarnaast is eind maart 2015 dezelfde CITO M6 Spellingtoets nog een keer afgenomen. Er is
gekeken welke woorden de kinderen nog niet (correct) opgeslagen hadden. Deze zijn via hun eigen cognitieve
strategieën opgeslagen. Als eindmeting is begin april de betreffende toets voor de laatste keer afgenomen.
Deze drie resultaten zullen weergeven of de kinderen middels hun eigen cognitieve strategieën de woorden
goed hebben opgeslagen. Alle drie de toetsen zijn naar aanleiding van de fout gespelde woorden geanalyseerd.
De gegevens die zijn voortgekomen uit de meting van de CITO M6 Spellingtoets in januari, maart en april zijn
vergeleken in SPSS. Hieruit zal blijken of de MatriXmethode de cognitieve strategieën wel of niet versterkt.
De gegevens die gebruikt worden bij de grafieken en tabellen zijn betrouwbaar, omdat het feitelijke gegevens
zijn. De toetsresultaten van M4 tot en met M6 staan geregistreerd in ParnasSys. De gegevens worden
weergegeven in een lijndiagram met een daarbij behorende trendline die de ontwikkelingen zichtbaar zullen
maken.
3.1.2.5 SPSS METING NAAR AANLEIDING VAN DE AFGENOMEN TOETSEN
Er is voor de Paired Samples T-Test gekozen, omdat één groep op twee momenten wordt vergeleken.
In totaal worden er drie momenten, waarbij er steeds twee tegenover elkaar staan, met elkaar vergeleken. Het
eerste moment vond plaats in januari 2015, toen de CITO M6 Spellingtoets officieel ter registratie van de
ontwikkeling werd afgenomen. Het tweede moment was in maart 2015, en het laatste moment was in april
2015. Eerst wordt januari met maart vergeleken, daarna januari met april en tot slot maart met april.
Toen de toets in januari was afgenomen, hadden de leerlingen nog geen bewuste kennis van hun cognitieve
strategieën. Op het tweede moment, in maart, hadden de kinderen twee coachingsgesprekken gehad met
Ingrid, waar ze bewust werden van hun cognitieve strategieën. Voor de derde afname hadden de leerlingen de
fout gespelde woorden van de toets in maart bewust opgeslagen.
De afname van januari en maart worden met elkaar vergeleken, omdat er zo te weten kan worden gekomen in
hoeverre alleen het bewust zijn van de cognitieve strategieën zinvol is.
De afname van januari en april worden met elkaar vergeleken, omdat er zo te weten kan worden gekomen in
hoeverre het bewustzijn én het bewust opslaan van specifieke woorden zinvol is.
De afname van maart en april worden met elkaar vergeleken, omdat er zo te weten kan worden gekomen in
hoeverre het bewust opslaan van specifieke woorden zinvol is.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
29
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
3.1.3 KOPPELING MET THEORIE
Uit de theorie blijkt onder andere dat expliciete instructie van de cognitieve strategieën belangrijk is om deze
te ontwikkelen en dat het zorgt voor goede prestaties (Rabinowitz, 1988). Echter, hoe die ontwikkeling en
prestaties behouden kunnen worden is niet verder onderzocht. Wellicht kan dit duidelijk worden na het
onderzoeken of de cognitieve strategieën worden ontwikkeld met behulp van de MatriXmethode, waar
kinderen zelf de regie in handen hebben. Als leerkracht bied je nieuwe woorden aan, maar na enkele
instructies zal deze wijze van opslaan wel ingeslepen zijn en kan het door het kind zelf worden toegepast.
Eventueel kan de leerkracht een hulpblad ophangen waar de stappen op te vinden zijn. Zo hoeft er niet altijd
expliciete instructie te zijn en kunnen waarschijnlijk de cognitieve strategieën nog worden doorontwikkeld. Dit
blijkt uit een citaat van Rabinowitz (1988, p. 229-235): ‘’Cognitive performance can be improved through the
explicit instruction of strategies that produce good performance. While such instruction will generally promote
improved performance immediately following instruction, an important issue that still needs to be addressed is
how to get students to maintain use of the strategies when they are left to their own devices.’’
De koppeling tussen de theorie en de praktijk wordt hoofdzakelijk zichtbaar door de cognitieve strategieën en
de MatriXmethode. In hoofdstuk twee is uitgebreid verteld wat deze inhouden en hoe deze kunnen worden
ontwikkeld. Uit de literatuurverkenning is gebleken dat het theoretisch mogelijk is dat met behulp van de
MatriXmethode de cognitieve strategieën kunnen worden versterkt. Of dit in de praktijk ook mogelijk is, zal
blijken uit de eindmetingen.
3.2
KEUZE EN BESCHRIJVING VAN DE GEKOZEN ONDERZOEKSPOPULATIE +
VERANTWOORDING
Bij dit onderzoek bestaat de onderzoekspopulatie uit zeven leerlingen die in groep 6 zitten van PCB de
Grondtoon te Bunschoten-Spakenburg. Het zijn in totaal vier jongens en drie meisjes. Het onderzoek is
specifiek gericht op het gebruik en de ontwikkeling van de cognitieve strategieën bij het vak spelling. Daarom
zijn de zeven kinderen gekozen op basis van hun zwakke strategieën bij het vak spelling. Deze zwakke
strategieën zijn af te leiden van hun CITO-scores en hun resultaten bij de methodieke spellingtoetsen. Bij deze
zeven leerlingen zijn de resultaten bij de verschillende toetsen lager dan gemiddeld. De zeven leerlingen
worden gedurende een periode van zes weken extra begeleid bij het verwerken en opslaan van informatie die
te pas komt bij het vak spelling.
3.3
DATAVERZAMELING/VERWERKING
In paragraaf 3.1.2.1 is het verloop van de dataverzameling te lezen. In die paragraaf staat alles uitgebreider
beschreven. De verzamelde data is verwerkt met behulp van grafieken die gemaakt zijn in Excel. Daarnaast is er
gebruikt gemaakt van SPSS om de Paired Samples T-Test uit te voeren.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
30
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4
RESULTATEN
In paragraaf 4.1.1 is te lezen hoe het eerste MatriXgesprek is verlopen. De inhoud van het tweede
MatriXgesprek en het verloop hiervan, is te lezen in paragraaf 4.1.2.
Vervolgens zijn de spellinglessen normaal aan bod gekomen. In de maand maart is een nieuwe taalmethode
geprobeerd. De kinderen hebben in combinatie met de nieuwe taalmethode ook hun eigen strategieën
toegepast. In die periode zijn de woorden die voorkomen in de toets niet specifiek aan bod gekomen. Er is dus
geen specifieke instructie geweest die gebaseerd is op de CITO M6 Spellingtoets. Vervolgens is eind maart de
CITO M6 Spelling nog een keer afgenomen. Bij alle kinderen waren de toetsen niet foutloos gemaakt. Aan de
hand van de resultaten hebben de kinderen de fout gespelde woorden bewust opgeslagen. Na een vakantie is
deze toets voor de derde keer afgenomen. In paragraaf 4.6 vindt u de uitwerking en de resultaten van de
Paired Sample T-Test.
4.1
RESULTATEN MATRIXGESPREKKEN
De resultaten zijn uitgewerkt naar aanleiding van het gebruik van het observatieformulier. Het
observatieformulier heeft informatie van alle MatriXgesprekken opgeleverd. In totaal hebben veertien
gesprekken plaatsgevonden, twee per leerling. Dit formulier is te vinden in bijlage 1.
4.1.1 RESULTATEN EERSTE MATRIXGESPREKKEN
4.1.1.1 DOEL EERSTE MATRIXGESPREK
Het doel van het eerste MatriXgesprek is kennis maken met de MatriXmethode waarbij de leerlingen hun eigen
cognitieve strategieën ontdekken en zich bewust worden van structurerend kader.
Om het onderzoek betrouwbaar te maken is bij de uitwerking gekozen voor twee tabellen. De informatie wordt
zo gescheiden van feiten en interpretatie (Kallenberg, T., 2007). Iets wordt genoteerd bij gebeurtenis wanneer
dat letterlijk heeft plaatsgevonden. Dit kan zowel iets zijn dat visueel zichtbaar werd op dat moment, als iets
wat werd gezegd.
4.1.1.2 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 1
Gebeurtenis
 Leerling 1 vertelt vaak te leren (spelling) met
moeder. Dit doet zij middels overlezen van
woorden.
 Ze heeft geen plek waar zij informatie
opslaat.
 Er wordt gezocht naar een passend systeem
voor haar. Ze vertelt een computer te willen.
 Een schriftje waar alle woorden in komen
lijkt haar handiger.
 Er wordt ook een schrift gemaakt voor
rekenen.
 Ze valt soms stil en antwoordt dat ze het niet
weet.
EVITA VAN DE GROEP
Interpretatie

Het door haar bedachte systeem ‘een
computer’ gaat erg moeizaam, en blijkt geen
geschikt systeem voor haar.

Leerling 1 vindt het lastig om dingen in haar
hoofd te benoemen.
VERSIE MEI 2015
31
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.1.1.3 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 2
Gebeurtenis
 Tijdens het alfabet automatiseren zegt hij
kort wat over zijn boosheid. Ingrid springt
hier direct op in.
 Tijdens het MatriXen van de pesters en de
boosheid en andere emoties wordt hij fysiek.
Hij slaat bijvoorbeeld met een vuist op de
tafel. Of hij trekt de bommen uit zijn hoofd.
 Leerling 2 zit niet recht en volgens de regels
op de stoel.
 Hij vertelt veel.
 Leerling 2 vertelt dat zijn hoofd een
voetbalveld is.
 Het alfabet slaat hij op door een poster aan
de muur van een kleedkamer.
 Voor spelling maakt hij nog een kleedkamer.
 Er zijn in totaal zeven kleedkamers, zegt hij.
 Wanneer hij nieuwe woorden opslaat, doet
hij dit zonder grove lichamelijke
bewegingen.
Interpretatie
 De boosheid zit hem hoog: hij begint er
vrijwel direct over.

Hij beleeft het intens en echt.

Hij zit op een ontspannen manier.

Hij voelt zich veilig – hij heeft een open
houding.

De kleedkamers vormen voor hem een
structurerend kader.

Het onderwerp nieuwe woorden opslaan
komt minder dicht bij wie hij is en wat hem
bezig houdt. Hij is dan iets afstandelijker.
4.1.1.4 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 3
Gebeurtenis
 Leerling 3 kan in eerste instantie niet
bedenken waar ze het alfabet en spelling op
wil slaan.
 Ze beschrijft haar dyslexie: ‘Ik vind woorden
moeilijker om te lezen’.
 Ze geeft aan de woorden die ze leert niet
bewust op te slaan.
 Er wordt een schrift gemaakt waar de
nieuwe woorden in komen te staan.
 Ze beantwoordt alle vragen.
Interpretatie


Ze maakte eerder geen gebruik van
inprenting. Heeft dit te maken met slechte
resultaten?
Ik heb het gevoel dat ze sociaal wenselijke
antwoorden geeft.
4.1.1.5 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 4
Gebeurtenis





Interpretatie
Leerling 4 geeft aan rekenen in een
computer te hebben voorin het hoofd.
Taal zit achter in het hoofd, door elkaar op
een klein plekje.
Het alfabet schrijft hij op middels voor
zichzelf het liedje ‘ABC’ te zingen.
Er wordt een mapje in de computer gemaakt
voor taal en spelling.
Om woorden te wissen gebruikt hij
EVITA VAN DE GROEP

VERSIE MEI 2015
Hij weet snel te verwoorden hoe zijn hoofd
er uit ziet. Het structurerend kader is in zijn
ogen helder.
32
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
‘backspace’.
4.1.1.6 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 5
Gebeurtenis
 Naar aanleiding van de opdracht van Ingrid
tekent hij zijn hoofd. Het is heel erg
geordend.
 Hij benoemt dat hij heeft getekend hoe hij
dat zou willen.
 Leerling 5 geeft aan dat hij niet weet hoe het
nu is in zijn hoofd.
 Bij het schrijven van het alfabet zegt hij de
letters voor zichzelf op.
 Leerling 5 wil voor taal en spelling een grote
kast maken. Voor spelling maakt hij een
lade.
 Halverwege komt de directrice binnen om
het MatriXgesprek in zijn werk te zien.
 Later geeft hij aan dichtgeklapt te zijn toen
de directrice erbij kwam.
Interpretatie


Hij is zich niet bewust van zijn kennisvelden.
Hij weet wel hoe hij dat vorm wil geven, hoe
het structurerend kader er uit kan zien.

Dit verandert de houding van leerling 5 van
open naar gesloten.
4.1.1.7 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 6
Gebeurtenis
 Leerling 6 haar ogen gaan helemaal omhoog
bij het ophalen van het alfabet.







Ze geeft aan dat het rommelig is in haar
hoofd.
Bij het opslaan van het alfabet bewegen haar
ogen van boven naar onder en van links naar
rechts.
Ze wil een boek maken. Die zet ze in de kast.
Daar gaat het alfabet in.
Voor spelling maakt ze een woordenboek.
Bij het uitgummen van woorden bewegen
haar ogen van links naar rechts.
Nieuwe woorden slaat ze op door te
sorteren op beginletter.
Ze geeft aan alle nieuwe woorden te
kopiëren en dan op te slaan in het
woordenboek.
EVITA VAN DE GROEP
Interpretatie
 Ze ziet het alfabet – of het plaatje ervan –
voor zich.
 Ze is een beelddenker.

VERSIE MEI 2015
Ze is vrolijk en wil graag geholpen worden.
33
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.1.1.8 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 7
Gebeurtenis
 Leerling 7 heeft al een plek waar hij
informatie van taal en spelling opslaat. In
een kast en glazen planken.
 Hij wil in de kast een woordenboek maken
waar hij de woorden direct in kan opslaan.
 Het gesprek verliep soepel en snel. Er was
wat extra tijd over om al een aantal woorden
op te slaan.
Interpretatie
 Het opslaan van de nieuwe woorden ging
vlot.
 Het ontwerpen van een structurerend kader
verliep niet moeizaam, hij wist direct wat hij
wilde en dit paste ook direct bij hem.
4.1.2 RESULTATEN TWEEDE MATRIXGESPREKKEN
4.1.2.1 DOEL TWEEDE MATRIXGESPREK
Behandelde woorden tijdens de tweede coaching:
Scherven, reclame, binnenkort, kalveren, nauwkeurig, avonturen, voorrang, brilletje, schadelijk, maandelijks,
bekendst, cement, brandstof, burgemeester, zeldzaam, meerderheid, betrouwbaar, begrijpelijk, klauwen,
ernstig, adressen, plafond, uiteindelijk, woninkje.
Dit zijn woorden die afkomstig zijn uit de spellingscategorieën die aangeboden zijn van september tot januari in
leerjaar 6.
Het doel van de tweede coaching was controleren of het zelfbedachte systeem voor hen werkt. De hierboven
genoemde woorden zijn via hun eigen manier ingeoefend. Er is aandacht gegeven aan hoe je nieuwe woorden
opslaat en hoe fout gespelde woorden worden vervangen door goed gespelde woorden. De coaching per kind
duurde in totaal 20 minuten. Aanwezig waren de observator, het kind en Ingrid Stoop.
4.1.2.2 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 1
Gebeurtenis
 Benoemt dat ze spelling in een schriftje
opslaat.
 Een aantal woorden wordt eerst mondeling
gegeven. Deze schrijft Leerling 1 direct goed
over.
 Het woord ‘kalveren’  fout. Ingrid geeft de
goede, ze slaat het op en schrijft direct het
goede woord op.
 Naast de woorden van de kaartjes biedt
Ingrid ook woorden aan die niet voorkomen
in één van de behandelde
spellingscategorieën . Deze woorden schrijft
ze wel op met de tussenstap bij stap 2
‘overschrijven met afkijken’.
 Engelse woorden komen aan bod. Zijn
behandeld in de Engelse les, alleen ligt daar
de nadruk op uitspraak en niet op spelling.
EVITA VAN DE GROEP
Interpretatie

VERSIE MEI 2015
Wordt er genoeg aandacht besteed aan het
opslaan?
34
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN

Ingrid vraagt ‘waar sla je Engelse woorden
op?’ Leerling 1 antwoordt ’In Engelse
schriftje’.
4.1.2.3 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 2
Gebeurtenis
 Bij binnenkomst lacht hij vrijwel direct.
Beweegt vrij op de stoel.
 De eerste twee woorden die mondeling
worden aangeboden zijn ‘bekendst’ en
‘adressen’. Deze worden foutloos
opgeschreven.
 Dan wordt mondeling het woord ‘massage’
aangeboden. Hij schrijft dit verkeerd.
 Vervolgens biedt Ingrid mondeling het
woord ‘fysiotherapeut’ aan. Wanneer hij dat
wil schrijven zegt ze ’stop’ en schrijft het
woord direct op zodat hij het woord in een
keer goed gespeld kan opslaan. Bij de eerste
keer overschrijven ziet hij dat hij een fout
maakt en verbetert zichzelf.
 Bij het aanbieden van woorden die hij nog
niet eerder bewust geleerd heeft doet hij
zijn ogen dicht. Is dan geconcentreerd.
Interpretatie
 Voelt zich veilig en op zijn gemak.

Dit zijn woorden waar de leerling geen
voorkennis van heeft.

Hij kijkt in zijn hoofd.
4.1.2.4 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 3
Gebeurtenis
 Geeft aan woorden soms bewust op te slaan.
 Heeft de vorige keer een schrift gemaakt
voor spelling.
 De eerste drie mondeling aangeboden
woorden worden correct geschreven. De
vierde niet. Het woord wordt correct
aangeboden via het kaartje. Schrijft het op
met afkijken, slaat snel op en daarna zonder
afkijken.
 Ze zegt de woorden te zien in het schrift.
Ingrid: ‘Waar is het schriftje?’ Wacht zeven
seconde met een antwoord geven, lacht
ondertussen. Ingrid: ‘Waar zie je het
schriftje? Binnen of buiten je hoofd?’. Zegt
na drie seconde het wel in het hoofd te
hebben.
 Op ‘bekendst’ na schrijft ze de woorden in
één keer goed over.
 Sommige woorden zijn een mix van
boekletters en hoofdletters. Daarom wordt
er voor haar het alfabet op vier verschillende
manieren opgeschreven: schrijfletter,
boekletter, hoofdletter van boekletter en
hoofdletter van de schrijfletter.
EVITA VAN DE GROEP
Interpretatie
 Haar systeem is nog niet goed genoeg
geautomatiseerd.


Wordt het woord grondig opgeslagen?
Ze slaat de woorden niet bewust op, dit kan
te maken hebben met een niet-passend
structurerend kader.


Ze vindt het lastig een antwoord er op te
geven.
Een verlegen lachje

Is dit echt zo, of sociaal wenselijk?
VERSIE MEI 2015
35
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.1.2.5 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 4
Gebeurtenis
 De eerste vraag is hoe het gaat met Leerling
4. Hij zegt dat hij een 8,3 heeft gehaald voor
een toets en dat dit te danken is aan zijn
manier van opslaan.
 Het eerste woord wat mondeling wordt
aangeboden is ‘kalveren’, dit gaat fout. Het
goed geschreven woord wordt via het
kaartje aangeboden. Leerling 4 zegt het
foute woord te backspacen. Dan krast hij het
woord door, schrijft over met afkijken, slaat
dan op en tot slot zonder afkijken.
 Daarna worden woorden direct aangeboden
via het kaartje. Hij schrijft ze over met
afkijken, slaat op en schrijft dan op zonder
afkijken.
 Zegt het alfabet hardop op. Op de manier
zoals die tijdens de eerste coaching is
aangeboden.
 Er komen Engelse woorden ter sprake. Hij
maakt daar een rode map voor in zijn
computer. (Nederlands is oranje).
 Zegt dat hij het bijzonder vindt.
Interpretatie

Is geconcentreerd tijdens het opslaan van de
nieuwe woorden.

Is zich bewust van de verschillende
kennisvelden, en maakt daarbij een passend
structurerend kader.
4.1.2.6 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 5
Gebeurtenis
 Het tijdens de eerste coaching geleerde
alfabet wordt herhaald. Hij gaat over van het
liedje naar het aangeleerde alfabet.
 Leerling 5 zegt de woorden op te slaan in
een woordenboek die een la ligt van een
kast. En die kast staan in een opslagruimte.
 ‘Brilletje’ en ‘burgemeester’ worden foutloos
geschreven.
 Ontspant zich tijdens de coaching.


Interpretatie
 Heeft hij twee alfabetten? Of staan ze door
elkaar?

Heeft een ingewikkeld systeem voor zichzelf
bedacht waar een woordenboek in een la in
een kast in een opslagruimte ligt.

Voelt zich meer op zijn gemak nu de
directrice er niet bij is.
Het woord ‘voorrang’ wordt fout
geschreven. Het woord wordt correct via het
kaartje aangeboden. Schrijft over met
afkijken. Daarna zie je Leerling 5 nadenken
met zijn ogen open. Slaat vlot op.
Na een aantal woorden wordt er overgegaan
op woorden die niet eerder behandeld zijn in
een spellingscategorie.
4.1.2.7 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 6
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
36
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Gebeurtenis
 Ingrid vraagt hoe het gaat met haar. Ze
antwoordt dat het goed gaat met de
woorden, maar niet met de tafels.
 Leerling 6: ‘’Ik sla de woorden op in een
taalboekje in de kast’’.
 Het eerste woord wat wordt aangeboden is
‘burgemeester’. Dit woord schrijft zij direct
verkeerd op. Ingrid gaat vanaf nu de meeste
woorden voor de tijd geven. Bij het opslaan
zegt ze het woord ongeveer drie keer in
klankgroepen.
 Bij het opslaan gaan de ogen helemaal
omhoog.
 Bij het woord ‘begrijpelijk’ zegt ze al
‘begrijpenlijk’.



Ze geeft aan het woord voor zich te zien en
het daarna op te slaan en op te schrijven.
Daarbij zegt ze het woord hardop in
klankgroepen. Daarna wordt kijken + zeggen
gecombineerd. Zo slaat zij het op. Tot slot
wordt het woord nog overgeschreven.
Sommige woorden verdeelt ze niet goed in
klankgroepen, zoals het woord ‘klauwen’.
Vertelt later dat ze twee taalboekjes heeft: 1
met woorden en 1 met lettergrepen. Nieuwe
woorden gaan in het taalboekje. Bij het
ophalen van een woord gaat ze naar het
lettergrepen-taalboekje.
Interpretatie

Leerling 6 heeft behoefte aan het verdelen in
klankgroepen, omdat zo de woord- en
klankbeelden aan elkaar worden gekoppeld.

Ze heeft het nodig om ook de woorden
correct uit te spreken. Zo is de koppeling
tussen fonologie en grammatica ook helder.

Vindt het moeilijk woorden in goede
klankgroepen te verdelen. Bijvoorbeeld klauwe-n.
4.1.2.8 RESULTATEN OBSERVATIE LEERLING 7
Gebeurtenis
 Ingrid biedt een woord mondeling aan. Hij
schrijft snel daarna het woord op.
 Geeft aan worden met een lange klank (zoals
‘adel’) lastig te vinden. Woorden die
overeenkomen met deze spellingscategorie
worden aangeboden. Hij schrijft ze allemaal
foutloos op.
 Een aantal woorden van de kaartjes zijn
aangeboden. Hierbij zijn telkens drie stappen
behandeld.
 De meeste woorden zijn aan bod gekomen
zonder de tussenstap ‘overschrijven met
afkijken’.
EVITA VAN DE GROEP
Interpretatie
 Hij slaat woorden snel op in zijn
woordenboek.

De hele systematische aanpak van de
MatriXmethode wordt toegepast.

Er lijken weinig spellingsproblemen bij hem
te zijn. Komt dit door goed gebruik van zijn
eigen systeem? Of doordat de hele aanpak
VERSIE MEI 2015
37
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
wordt toegepast?
4.1.3 VERSCHILLEN PER MATRIXGESPREK
Tussen de observator en Ingrid Stoop kwam ter sprake of ezelsbruggetjes aangeleerd mogen worden. Ingrid is
van mening dat woorden het best zonder ezelsbruggetje aangeleerd kunnen worden.
Het is interessant om te zien dat er in de tweede serie MatriXgesprekken met verschillende kinderen meerdere
punten verschillen. Hier onder is puntsgewijs te vinden welke verschillen er zoal waren tussen de gesprekken.
Tabel 7 - Verschillen tweede reeks MatriXgesprekken
Punten die verschillen bij de tweede serie MatriXgesprekken
Het aangeleerde alfabet wordt allereerst nog een
keer opgezegd.
Het alfabet wordt niet herhaald.
Woord wordt mondeling aangeboden.
Woord wordt schriftelijk aangeboden
De woorden worden gegeven door Ingrid.
De kinderen mogen zelf een woord uitkiezen n.a.v. de
kaartjes.
De woorden zijn afkomstig van de kaartjes.
De woorden zijn niet afkomstig van de kaartjes.
De woorden die worden aangeboden zijn allemaal
Nederlands.
Sommige woorden die worden aangeboden zijn
Engels.
De stap ‘opslaan’ wordt benoemd.
De stap ‘opslaan’ wordt niet benoemd.
Woord wordt eerst overgeschreven met afkijken.
Woorden worden direct zonder afkijken
overgeschreven.
Woord wordt na fout te hebben geschreven naast het
in het hoofd uitgegumde en doorgekraste woord
geschreven.
Woord wordt via het kaartje aangeboden na het fout
geschreven woord gewist en doorgekrast te hebben.
Na het doorkrassen zijn de fout gespelde woorden
onleesbaar.
Na het doorkrassen zijn de fout gespelde woorden
nog leesbaar.
Het goed gespelde woord wordt per klankgroep
onderstreept.
Het goed gespelde woord wordt niet onderstreept.
4.2
AANGEBODEN SPELLINGSCATEGORIEËN FEBRUARI T/M MAART
Het is mogelijk dat de leerlingen aan de hand van hun voorkennis een woord in de CITO M6 Spellingtoets
correct spellen. Die voorkennis kan ontstaan zijn door het aanbieden van de spellingcategorieën eerder dit jaar,
of dat zelfs het specifieke woord naar voren is gekomen. Dan bestaat de kans dat de leerling de bijpassende
spellingcategorie of zelfs het woord nog herkent. Daarom is in de onderstaande tabel overzichtelijk gemaakt
welke voorkennis de kinderen al hadden van de CITO M6 Spellingtoets.
Welke spellingscategorieën zijn aangeboden in de periode begin september t/m eind januari die overeenkomen met
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
38
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
de spellingscategorieën uit de CITO M6 Spellingtoets?
Septemberoktober
Oktobernovember
Novemberdecember
Decemberjanuari


Woorden met ei (karwei  niet specifiek behandeld)
Woorden met ij (kwalijk, twijfels, cijfer  niet specifiek behandeld)




Woorden met c die klinken als s (cijfer, citroen, centrum  specifiek behandeld)
Woorden met c die klinken als k (camera, contract  niet specifiek behandeld)
Woorden met voorvoegsel ge (gejuich  niet specifiek behandeld)
Woorden met het achtervoegsel lijk (kwalijk  niet specifiek behandeld)
Geen overeenkomende spellingscategorieën
Welke spellingscategorieën zijn aangeboden in de periode van begin februari t/m eind maart die overeenkomen met
de spellingscategorieën uit de CITO M6 Spellingtoets?

Februari

Woorden met gesloten lettergreep (naaldbomen, springtouw, herfstweer, kladblok,
lichtknopje  niet specifiek behandeld)
Woorden met open lettergreep waarbij sprake is van een korte klank (kanon  niet
specifiek behandeld)
.


Maart
Woorden met c die klinken als s (cijfer, citroen, centrum  specifiek behandeld)
Woorden met c die klinken als k (camera, contract  niet specifiek behandeld)
Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat er wel spellingcategorieën zijn aangeboden die overeenkomen met de
spellingcategorieën uit de CITO M6 Spellingtoets. Verder blijkt dat geen één woord dat voorkomt in de CITO
M6 Spellingtoets eerder specifiek aan bod is geweest in de periode van begin september t/m eind maart.
4.3
RESULTATEN CITO M6 SPELLINGTOETS PER LEERLING
4.3.1 ANALYSE AFGENOMEN WOORDEN PER LEERLING
In de onderstaande tabel zijn de uitslagen weergegeven van de CITO M6 Spellingtoets.
1 keer fout
De toets bestaat uit dertig woorden. Deze toets is op drie momenten afgenomen. Het
2 keer fout
eerste moment gold de toets ook voor de resultaten van het kind op school. Het tweede
3 keer fout
moment was nadat de kinderen vier weken met de MatriXmethode hadden gewerkt. Op
dat moment hadden ze de exacte woorden uit de M6 toets niet behandeld gekregen.
Het derde moment was anderhalve week nadat de kinderen de woorden via de MatriXmethode hadden
opgeslagen. De fouten die zij in de tweede toets hadden gemaakt, werden door het kind op zijn eigen manier
opgeslagen. Er is daarna geen specifieke aandacht meer voor de toetsende woorden geweest.
In de tabel is het aantal goede én foute woorden te vinden per afname. Daarnaast zijn de foute woorden
weergegeven. Wanneer een woord in totaal één keer fout is geschreven, is het woord zwart. Is het woord twee
keer fout geschreven, dan is het woord oranje. Is het woord drie keer fout geschreven,
Figuur 8. Kleurweergave
dan is het woord rood gekleurd.
foute woorden.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
39
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Tot slot is er per tabel een analyse geschreven die getrokken kan worden naar aanleiding van het bekijken van
de fout gespelde woorden.
Leerling 1
Januari 2015
Maart 2015
April 2015
Aantal goede woorden
Niet aanwezig
16
24
Aantal foute woorden
Niet aanwezig
-
14
6
Brilletje, tomaten, prettig,
naaldbomen, mosselen,
jochie, raampje, kwalijk,
kanon, echo, kudde,
contract, gejuich, pakket
Tomaten, prettig, raampje,
kudde, gejuich, pakket
Fout gespelde woorden
Analyse
Er zijn acht fouten minder gemaakt wanneer de tweede en derde toets met elkaar
vergeleken worden. Alle woorden die de derde toets fout zijn, zijn al eerder fout
geschreven in de tweede toets. Er zijn geen ‘nieuwe’ woorden fout geschreven.
Van de veertien woorden die tijdens het tweede afnamemoment fout zijn gespeld, zijn
tijdens het derde afnamemoment zes na het opslaan nog een keer fout gespeld. Dat
betekent dat 57% van die woorden goed is opgeslagen.
Leerling 6
Januari 2015
Maart 2015
April 2015
Aantal goede woorden
11
17
20
Aantal foute woorden
19
13
10
Fout gespelde woorden
Tomaten, familie,
naaldbomen, citroen,
mosselen, jochie,
springtouw, camera,
kanon, centrum, karwei,
contract, amandelen,
twijfels, gejuich, cijfer,
pakket, trouwens,
(lichtknopje)
Familie, naaldbomen,
mosselen, camera, kanon,
kladblok, karwei, kudde,
contract, amandelen,
gejuich, pakket, cijfer
Tomaten, familie,
mosselen, kwalijk, kanon,
kladblok, contract, gejuich,
pakket, cijfer
Analyse
In vergelijking met de eerste en derde toets is er bijna de helft minder fouten gemaakt.
De fouten die in de tweede en derde toets gemaakt zijn, zijn meestal meerdere keren
fout gespeld.
Van de dertien woorden die bij het tweede afnamemoment fout zijn gespeld, zijn er
negen het derde afnamemoment fout gespeld na het bewust opslaan. 31% van de
bewust opgeslagen woorden zijn dus goed gespeld tijdens het derde afnamemoment.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
40
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Leerling 3
Januari 2015
Maart 2015
April 2015
Aantal goede woorden
16
21
23
Aantal foute woorden
14
9
7
Fout gespelde woorden
Tomaten, nauwkeurig,
naaldbomen, mosselen,
jochie, kladblok, karwei,
kudde, contract, twijfels,
gejuich, trouwens, pakket,
cijfer.
Naaldbomen, jochie,
kwalijk, kladblok, karwei,
kudde, twijfels, gejuich,
pakket
Naaldbomen, herfstweer,
centrum, amandelen,
twijfels, gejuich, pakket
Analyse
Bij de derde toets is de helft minder fouten gemaakt als bij de eerste toets. Vier
woorden zijn alle drie de keren fout gespeld. Bij de tweede toets was er één ‘nieuw’
woord fout gespeld. Bij de derde toets zijn drie ‘nieuwe’ woorden fout gespeld.
Van de negen woorden die bij het tweede afnamemoment fout zijn gespeld, zijn er vier
voor de derde keer fout gespeld. 56% is dus goed opgeslagen.
Leerling 4
Januari 2015
Maart 2015
April 2015
Aantal goede woorden
13
13
19
Aantal foute woorden
17
17
11
Fout gespelde woorden
Familie, naaldbomen,
citroen, mosselen,
raampje, springtouw,
kwalijk, luizen, centrum,
kladblok, karwei, contract,
amandelen, riool, twijfels,
gejuich, cijfer
Tomaten, prettig, familie,
nauwkeurig, naaldbomen,
citroen, mosselen, jochie,
centrum, kladblok, karwei,
kudde, riool, twijfels,
gejuich, pakket, cijfer
Prettig, nauwkeurig,
mosselen, jochie, centrum,
kladblok, kudde, riool,
twijfels, gejuich, pakket
Analyse
De eerste en tweede toets hebben hetzelfde aantal goede en fout gespelde woorden.
De specifieke woorden verschillen enigszins van elkaar. Bij de tweede toets zijn er vijf
‘nieuwe’ fout gespelde woorden bij gekomen. De derde toets is beter gemaakt dan de
eerste en de tweede toets. De fout gespelde woorden bij de derde toets zijn één of
twee keer eerder fout gespeld.
Van de zeventien woorden die bij de tweede afname fout waren gespeld, zijn er elf
woorden fout gespeld na het opslaan van die zeventien woorden. 35% van die woorden
is dus goed opgeslagen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
41
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Leerling 5
Januari 2015
Maart 2015
April 2015
Aantal goede woorden
18
19
20
Aantal foute woorden
12
11
10
Fout gespelde woorden
Tomaten, familie,
nauwkeurig, centrum,
kladblok, contract,
amandelen, twijfels,
gejuich, lichtknopje,
pakket, cijfer
Tomaten, familie,
naaldbomen, kanon,
kladblok, contract,
amandelen, twijfels,
gejuich, pakket, cijfer
Tomaten, naaldbomen,
mosselen, kwalijk,
centrum, karwei, twijfels,
gejuich, pakket, cijfer
Analyse
De verschillen tussen deze drie toetsen zijn niet heel groot. Bij de tweede en derde
toets zijn er in totaal zes ‘nieuwe’ fout gespelde woorden bijgekomen. Er is één woord
drie keer fout gespeld. Dat zou betekenen dat het aantal fout gespelde woorden
minimaal gehalveerd had kunnen zijn.
Van de elf woorden die na het tweede afnamemoment bewust zijn opgeslagen, zijn er
tijdens het derde afnamemoment zes woorden nog een keer fout gespeld. Dat betekent
dat 45% van die woorden goed is opgeslagen.
Leerling 2
Januari 2015
Maart 2015
April 2015
Aantal goede woorden
23
26
29
Aantal foute woorden
7
4
1
Fout gespelde woorden
Prettig, familie, mosselen,
centrum, kladblok, kudde,
pakket
Prettig, mosselen, kudde,
pakket
Kudde
Analyse
Bij deze drie toetsen is een stijgende lijn in het aantal goed gespelde woorden te zien.
Eén woord is in totaal drie keer fout gespeld.
Van de vier woorden die na het tweede afnamemoment bewust zijn opgeslagen, is er
één woord nog een keer fout gespeld. Er is dus 75% goed opgeslagen.
Leerling 7
Januari 2015
Maart 2015
April 2015
Aantal goede woorden
26
24
26
Aantal foute woorden
4
6
4
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
42
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Fout gespelde woorden
Familie, naaldbomen,
kanon, amandelen
Jochie, camera, luizen,
karwei, kudde, gejuich
Familie, karwei, kudde,
gejuich
Analyse
De eerste en tweede toets verschillen 100% in de fout gespelde woorden. Bij de derde
toets zijn woorden die zowel de eerste als de tweede toets voorkomen fout gespeld. In
de tweede toets zijn meer fouten gemaakt. Bij de derde toets is het aantal goed
gespelde woorden hetzelfde als bij de eerste toets.
Van de zes woorden die tijdens het tweede afnamemoment fout zijn gespeld, zijn drie
woorden na het bewust opslaan weer fout gespeld. 50% is dus goed opgeslagen.
4.3.1.1 CONCLUSIE WOORDENANALYSE CITO M6 SPELLINGTOETS
Een conclusie die kan worden getrokken is dat bij alle zeven leerlingen de woorden die na het tweede
afnamemoment zijn opgeslagen, vaak goed zijn opgeslagen. Gemiddeld is dat 49,9% goed gedaan, waardoor de
kinderen tijdens het derde afnamemoment betere resultaten hebben behaald.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
43
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.4
RESULTATEN TRENDLINE VAN ONTWIKKELING M4 T/M M6 PER LEERLING
4.4.1 TRENDLINES CIJFERS CITO M4 T/M M6 APRIL
Onderstaand is de trend te zien van alle leerlingen die deel hebben genomen aan het MatriXprogramma.
Trend cijfers CITO M4 t/m M6 april
10
9
8
7
6
5
4
3
M4
E4
M5
E5
M6 jan
M6 mrt
M6 apr
Cijfers van de CITO Leerling 1
Cijfers van de CITO Leerling 2
Cijfers van de CITO Leerling 3
Cijfers van de CITO Leerling 4
Cijfers van de CITO Leerling 5
Cijfers van de CITO Leerling 6
Cijfers van de CITO Leerling 7
Gemiddelde MatriXleerlingen
Figuur 9. Trendlines MatriXleerlingen.
Om de ontwikkeling duidelijk weer te geven is in figuur 10 de gemiddelde trend van alle zeven participerende
leerlingen visueel gemaakt. Hieruit wordt duidelijk dat de ontwikkeling van midden groep 4 tot en met de
afname van januari midden groep zes gemiddeld dalend is. Vervolgens is te zien dat de trend gemiddeld
stijgend is vanaf januari midden groep zes tot en met de in april midden groep zes.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
44
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Trend cijfers CITO M4 t/m M6 gemiddelde MatriXleerlingen
9
8,5
8
7,5
7
6,5
6
5,5
5
M4
E4
M5
E5
M6 jan
M6 mrt
M6 apr
Figuur 10. Trendline gemiddelde MatriXleerlingen.
4.4.2 CONCLUSIE TRENDLINE
Aan de hand van de trendline in figuur 9 is weergegeven dat de trend van de cijfers van de CITO Spelling tot en
met M6 januari dalend was. Vervolgens is een stijgende lijn te zien van januari tot en met maart. In deze
periode hebben de MatriXgesprekken plaatsgevonden en is dit toegepast in de spellingslessen bij de zeven
gekozen leerlingen. In de periode van maart tot en met april is een nog hogere stijging van de toetsresultaten
te zien. In deze periode is de hele MatriXmethode toegepast, waarbij er gebruik is gemaakt van bewust
opslaan.
Er kan op basis van de trend worden geconcludeerd dat het gebruik van de gehele MatriXmethode het meest
positieve effect heeft op de toetsresultaten van de CITO Spelling.
4.5
METINGEN CITO M6 SPELLING
In de maanden februari en maart is er een nieuwe taal- en spellingmethode gebruikt. Dit was ‘Taal Actief 4’.
Deze is gebruikt vanwege de overstap naar een andere taalmethode volgend jaar. Dit kan mogelijk een
belemmering zijn voor het gebruik van de cognitieve strategieën, omdat er ook mentaal moet worden
geswitcht naar een andere methode en werkwijze. Voor de kinderen zijn het dan veel veranderingen in één
keer. Het kan ook positief zijn, omdat zij de cognitieve strategieën direct goed kunnen toepassen. Bij de vorige
methode hebben zij nog niet bewust gebruik gemaakt van de cognitieve strategieën. Bij de nieuwe methode
zullen ze hier voor het eerst bewust mee werken. Zo wennen zij aan de nieuwe methode met hun nieuwe
strategieën erbij.
Tabel 10 - Verschillen taalmethodes


Overeenkomsten Taal Actief 3 - 4
Directe instructiemodel
Hantering spellingcategorieën




EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
Verschillen Taal Actief 3 - 4
TA 4: Digibord gestuurd
TA 4: Bij elke spellingscategorie een filmpje
TA 4: Twee lessen per spellingscategorie.
o 1: instructie + dictee van 8 woorden
o 2: verwerken op niveau
TA4: Weinig inoefening in vergelijking met TA 3
45
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.6
RESULTATEN SPSS
4.6.1 HYPOTHESE
De hypothese die is opgesteld naar aanleiding van de onderzoeksvraag is:
H0 Hypothese
De MatriXmethode versterkt de cognitieve strategieën
Als alternatieve hypothese is de volgende opgesteld:
H1 Hypothese (alternatieve hypothese)
De MatriXmethode versterkt de cognitieve strategieën niet.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
46
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.6.2 RESULTATEN PAIRED SAMPLES TEST JANUARI-APRIL
In SPSS zijn de resultaten van afnamemoment 1 en afnamemoment 3 vergeleken.
In deze tussentijd hebben de kinderen hun cognitieve strategieën ontdekt, hiermee gewerkt tijdens de lessen
én ze hebben de fout gespelde woorden opnieuw bewust opgeslagen door middel van de cognitieve
strategieën. Na invoering van alle gegevens zijn de volgende resultaten eruit gekomen:
Paired Samples Statistics
Mean
N
Std. Deviation
Std. Error Mean
Januari
17,43
7
5,381
2,034
April
23,00
7
3,651
1,380
Pair 1
Paired Samples Correlations
N
Pair 1
Correlation
Januari & April
Sig.
7
,780
,038
Paired Samples Test
Paired Differences
Mean
Std. Deviation
t
Std. Error
95% Confidence Interval of the
Mean
Difference
Lower
Pair 1
Januari - April
-5,571
3,409
1,288
-8,724
df
Sig. (2-tailed)
Upper
-2,419
-4,324
6
,005
De gemiddelde score van april is hoger dan januari (23, resp. 17,4). Er is een hoge positieve correlatie tussen de
januari-afname en de april-afname, namelijk 0,8. Uit de tabel ‘Paired Samples Test’ blijkt dat het verschil tussen
de afnames in januari en april significant is. De toevalskans is kleiner dan p.01, namelijk 0,005. Naar aanleiding
van dit gegeven wordt de 0-hypothese bevestigd.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
47
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.6.3 RESULTATEN PAIRED SAMPLES TEST JANUARI-MAART
Paired Samples Statistics
Mean
N
Std. Deviation
Std. Error Mean
Januari
17,43
7
5,381
2,034
Maart
19,43
7
4,577
1,730
Pair 1
Paired Samples Correlations
N
Pair 1
Januari & Maart
Correlation
7
Sig.
,851
,015
Paired Samples Test
Paired Differences
t
Sig. (2-
df
tailed)
Mean
Std.
Std. Error
95% Confidence Interval of
Deviation
Mean
the Difference
Lower
Pair 1
Januari Maart
-2,000
2,828
1,069
-4,616
Upper
,616
-1,871
6
,111
De gemiddelde score van maart is hoger dan januari (19,4, resp. 17,4). Er is een zeer hoge positieve correlatie
tussen de afnames van januari en maart, namelijk 0,9. Uit de tabel ‘Paired Samples Test’ blijkt dat het verschil
tussen de afnames in januari en maart niet significant is. De toevalskans is groter dan p.01, namelijk 0,1. Er is
wel een verschil, maar te weinig om te kunnen zeggen dat het significant is. De 0-hypothese wordt dus niet
bevestigd.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
48
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.6.4 RESULTATEN PAIRED SAMPLES TEST MAART-APRIL
Paired Samples Statistics
Mean
N
Std. Deviation
Std. Error Mean
Maart
19,43
7
4,577
1,730
April
23,00
7
3,651
1,380
Pair 1
Paired Samples Correlations
N
Correlation
Maart &
Pair 1
7
April
Sig.
,838
,019
Paired Samples Test
Paired Differences
t
Sig. (2-
df
tailed)
Mean
Std.
Std. Error
95% Confidence Interval of
Deviation
Mean
the Difference
Lower
Pair 1
Maart April
-3,571
2,507
,948
-5,890
Upper
-1,253
-3,769
6
,009
De gemiddelde score van april is hoger dan maart (23, resp. 19,4). Er is een zeer hoge positieve correlatie
tussen de afnames van januari en maart, namelijk 0,8. Uit de tabel ‘Paired Samples Test’ blijkt dat het verschil
tussen de afnames in maart en april significant is. De toevalskans is kleiner dan p.01, namelijk 0,009. De 0hypothese wordt hiermee dus bevestigd.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
49
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
4.6.5 CONCLUSIE NAAR AANLEIDING VAN DE PAIRED SAMPLES TESTS
Het is interessant om te bekijken waarom de significantie in januari-april wel is aangetoond, en in januari-maart
niet. Dit kan liggen aan het volgende:



Het is positief wanneer er over een langere periode met de MatriXmethode wordt gewerkt;
Het is essentieel om woorden expliciet aan te bieden;
Het is essentieel om woorden expliciet aan te bieden en door middel van de cognitieve strategieën
bewust op te slaan.
Aangezien het over zwakke spellers gaat die ondanks het expliciet aanbieden, of zelfs bij het direct
overschrijven toch fouten maken, lijkt punt drie mij het meest waarschijnlijk.
De kracht van de MatriXmethode zit vooral in het gebruik van de eigen cognitieve strategieën én het bewust
opslaan. Het versterkt het meest wanneer de gehele MatriXmethode in gebruik wordt genomen. Dit is te zien
aan de resultaten van de Paired Samples Tests. De laagste toevalskans, namelijk 0,005, blijkt wanneer er een
structurerend kader ontworpen is én de fout gespelde woorden bewust worden opgeslagen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
50
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
5
5.1
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
CONCLUSIE
Versterkt de MatriXmethode het toepassen van de cognitieve strategieën van de leerlingen in groep 6?
Wanneer de kinderen bewust worden van hun cognitieve strategieën, en zij dit toepassen bij het bewust
opslaan van informatie, is dit effectief voor de leerresultaten bij spelling. Het bewust worden hiervan en het
leren toepassen kan worden gedaan met behulp van de MatriXmethode. Uit metingen blijkt dat de
toetsresultaten significant zijn verbeterd. Deze conclusie kan worden getrokken naar aanleiding van de
resultaten tussen het afnamemoment dat zij zich nog niet bewust waren van de cognitieve strategieën, in
januari én het afnamemoment dat zij hun eigen cognitieve strategieën weten en de woorden bewust hebben
opgeslagen. Naar aanleiding van het afnamemoment van maart en april kan worden geconcludeerd dat het
bewust opslaan met de cognitieve strategieën het meest effectief is. En dat een plekje ervoor maken alleen
niet voldoende is.
Het ontwikkelen van de cognitieve strategieën is inbegrepen in de MatriXmethode. De MatriXgesprekken
leiden ertoe dat de kinderen zich bewust worden van de cognitieve strategieën, dat zij ze gaan ontwikkelen en
dat zij ze leren inzetten middels de systematische aanpak. Al met al heeft dit ervoor gezorgd dat de
leerresultaten uiteindelijk zijn gestegen. Pas wanneer de MatriXmethode in zijn totaliteit wordt ingezet, kan dit
het leren versterken.
Het sterkste punt van de MatriXmethode is dat de kinderen de bewustwording ontwikkelen. Allereerst worden
ze bewust van de eigen strategieën. Vervolgens moeten de woorden bewust worden opgeslagen. Die laatste
stap is het meest essentieel om de resultaten te verhogen.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
51
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
5.2
AANBEVELINGEN
De praktische consequenties die naar aanleiding van de onderzoeksresultaten zijn geformuleerd, zijn
toegespitst op het spellingonderwijs.
Een mogelijkheid kan zijn dat er een leerkracht tot MatriXcoach wordt opgeleid binnen een
school/scholenvereniging. Die kan de kinderen klassikaal introduceren met de MatriXmethode en hen hun
eigen cognitieve strategieën laten ontdekken. Vervolgens kan de groepsleerkracht tijdens de spellinglessen
steeds terugkomen op de strategieën en het gebruik hiervan.
Uit dit onderzoek is gebleken dat alleen het ontwerpen van een structurerend kader niet voldoende is. Daarom
wordt bij de bovenstaande aanbeveling ter uitbreiding nog een mogelijkheid toegevoegd. Naast het ontwerpen
van een structurerend kader kan namelijk aandacht besteed worden aan het bewust opslaan volgens de
systematische aanpak van de MatriXmethode. Dit zou ook gedaan kunnen worden naar aanleiding van een
dictee. Zo kunnen de kinderen de correct gespelde woorden tijdens de remedieerles opslaan. Eventueel kan na
enige tijd worden gecontroleerd of dit proces goed is verlopen. Het combineren van deze twee aanbevelingen
zal hoogstwaarschijnlijk het meest effectief blijken uit de toetsresultaten.
Wat niet alleen geldt voor het spellingonderwijs, maar voor alle vakken is dat er gebruik kan worden gemaakt
van de voorkennis activeren. Uit theoretisch onderzoek blijkt dit effectief te zijn. Ook kan er als leerkracht
aandacht worden besteed aan de transfer, waardoor er een controle is voor de leerkracht of het correct is
opgeslagen en weer kan worden toegepast in andere situaties.
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
52
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
5.3
DISCUSSIE EN SUGGESTIES VOOR VERVOLGONDERZOEK
Voor zover het bij mij bekend is, heeft er nog geen soortgelijk onderzoek plaatsgevonden. In eerste instantie
leek er weinig bekend over de cognitieve strategieën, maar door verschillende invalshoeken te bekijken is het
nu een compleet, duidelijk en afgebakend onderwerp.
Bij dit onderzoek is er bewust voor gekozen om de gesprekken door Ingrid Stoop zelf te laten doen. Ik realiseer
bij deze keuze dat dit geen principes zijn die leerkrachten zomaar kunnen overnemen. Om dit zelf te kunnen
doen, moet daar eerst een cursus aan vooraf gaan. In dit onderzoek is de meerwaarde van MatriXgesprekken
aangetoond, waar via een cognitieve gespreksvoering cognitieve strategieën worden ontdekt en een
structurerend kader wordt ontworpen. Voor scholen kan dit een te grote drempel vormen, omdat zij eerst een
MatriXcoach moeten vinden. Al met al maakt dit onderzoek geen actie-onderzoek waarbij de interventie
gemakkelijk valt in te voeren.
De resultaten van dit onderzoek bevestigen enerzijds de theorie. Namelijk de theorie over de essentie van het
structurerend kader en het inprenten. Deze combinatie maakt de MatriXmethode een theoretisch werkend
onderbouwde methode. Anderzijds bleek uit de theorie dat er aan meer voorwaarden voldaan moest worden
om als leerkracht te begeleiden bij het ontwikkelen van de cognitieve strategieën. Dit is niet getest in dit
onderzoek.
In dit onderzoek is tijdens de reguliere spellinglessen gebruik gemaakt van een andere taalmethode. Misschien
heeft dit de resultaten beïnvloed. Dit zou dan gebeurd kunnen zijn in maart, waardoor de resultaten van het
tweede afnamemoment wellicht anders zijn uitgevallen.
De eindconclusie is deels gebaseerd op de significantie die bleek uit de SPSS resultaten. Dit zou een te grote
conclusie kunnen zijn, omdat er maar zeven kinderen mee hebben gedaan aan het onderzoek. De uitkomsten
van het onderzoek waren sterker onderbouwd kunnen worden wanneer er ook een controlegroep aanwezig
zou zijn geweest. Met betrekking tot dit onderzoek was dit praktisch gezien niet mogelijk, omdat de rest van de
kinderen in de klas goed scoorden bij het spellingonderwijs. En wanneer een andere klas erbij betrokken zou
worden, zouden er met veel meer condities rekening gehouden moeten worden.
Is er specifiek één onderdeel van de MatriXmethode effectief, of is het een combinatie van? Uit de theorie
bleek dat het inprenten zeer effectief is, en wanneer er gekeken wordt naar de SPSS resultaten blijkt dat dit
ook de grootste invloed had op de positieve uitslagen van de toets. Hoe zouden de leerlingen het gedaan
hebben wanneer zij alleen in hadden geprent? In hoeverre speelden dan de cognitieve strategieën mee?
Bij een volgend soortgelijk onderzoek zou een ander vakgebied getoetst kunnen worden. Daarbij zou er gebruik
gemaakt kunnen worden van een testgroep en een controle groep. Ook zou een test met alleen inprenting
gedaan kunnen worden, om te kijken of cognitieve strategieën een grote rol spelen. Zo kan het verschil nog
betrouwbaarder worden onderzocht. Naast de betrouwbaarheid kan ook de validiteit duidelijk worden. Het is
bekend dat inprenten een manier is van informatie opslaan. En bij het opslaan van informatie worden
cognitieve strategieën gebruikt. De link tussen het inprenten en de cognitieve strategieën wordt hierdoor
duidelijk. De resultaten die uit een dergelijk onderzoek komen kunnen terecht gekoppeld worden aan de
cognitieve strategieën, omdat uit een test kan blijken of die strategieën correct worden toegepast.
Een andere insteek, welke ook interessant lijkt, zou betrekking kunnen hebben op het effect van voorkennis
activeren en de meerwaarde van transfer bij de cognitieve strategieën. Een vraag hierbij zou kunnen zijn ‘Wat
is de meerwaarde voor de cognitieve strategieën van het activeren van voorkennis en het gebruik van
transfer?’
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
53
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
6
LITERATUURLIJST
Berg, M. van den. (2012, augustus). Kwaliteitskaart tips voor beter spellingonderwijs. Geraadpleegd van
http://www.schoolaanzet.nl/thematischeinhoud/detail/?tx_sazcontent_article%5Barticle%5D=365&tx_sazcontent_article%5Baction%5D=show
&tx_sazcontent_article%5Bcontroller%5D=Article&cHash=0fbd2f1133
Boekaerts, M., & Simons, P. R. J. (2012). Leren en instructie. Psychologie van de leerling en het leerproces. (6e
ed.). Assen, Nederland: Koninklijke van Gorcum.
Bolhuis, S. (2009). Leren en veranderen. (3e ed.). Bussum, Nederland: Uitgeverij Coutinho.
Bonset, H. (2011). Spelling in het onderwijs: hoe staat het ermee, en hoe kan het beter? Levende talen
Tijdschrift, 11(3), 3-17. Geraadpleegd van http://www.lttijdschriften.nl/ojs/index.php/ltt/article/view/83/81
Dijk, M. van, Neroni, J., Gijselaers, J., Dijkstra, E., Groot, R. de, & Kirschner, P. (z.j.). Onderwijs- en
leerwetenschappen. Topic brein, leefstijl en leren. Geraadpleegd van http://portal.ou.nl/web/topicbrein- leefstijl-en-leren/home/-/wiki/Main/Wat%20zijn%20psychobiologische%20determinanten%3F
Donders, W. (2011). Coachende gespreksvoering. (2e ed.). Den Haag, Nederland: Boom Lemma.
Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2005). Actief leren. Bronnenboek. (2e ed.). Houten, Nederland: Noordhoff Uitgevers
B.V.
Gathercole, S. E., & Alloway, T. (2013). De invloed van het werkgeheugen op het leren. Handelingsgerichte
adviezen voor het basisonderwijs. Amsterdam, Nederland: Uitgeverij SWP.
Marzano, R., & Miedema, W. (2013). Leren in vijf dimensies. Moderne didactiek voor het voortgezet onderwijs.
(6e ed.). Assen, Nederland: Koninklijke van Gorcum.
Nevid, J. (2013). Psychology: Concepts and Applications. (4e ed.). Geraadpleegd van
https://books.google.nl/books?id=0KboCxDWFKwC&pg=SL18-PA10&lpg=SL18PA10&dq=DOI+Cengage+Advantage+Books:+Psychology:+Concepts+and+Applications&source=bl&ots
=ymyuel4Iki&sig=KmVRojXJjVJUCgM7oMz1iYI1Bsw&hl=nl&sa=X&ei=vKxhVZDnA4b0Ut39gMgI&ved=0
CD8Q6AEwAw#v=onepage&q=DOI%20Cengage%20Advantage%20Books%3A%20Psychology%3A%20C
oncepts%20and%20Applications&f=false
Rabinowitz, M. (1988, juli). On Teaching Cognitive Strategies: The Influence of Accessibility of Conceptual
Knowledge. Elsevier, 13(3), 229-235. Geraadpleegd van
http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/0361476X88900239
Ready, R., & Burton, K. (2010). Neuro-linguistic programming for Dummies. (2e ed.). Geraadpleegd van
https://books.google.nl/books?id=0EVY_ViImZEC&printsec=frontcover&dq=Neurolinguistic+programming+for+Dummies+2004&hl=nl&sa=X&ei=4K5hVavHFsO9Ucj7g_gC&ved=0CFUQ6
AEwBA#v=onepage&q&f=false
Resing, W., & Drenth, P. (2007). Intelligentie. Weten en meten. (2e ed.). Amsterdam, Nederland: Uitgeverij
Nieuwezijds.
Schuit, H., Vrieze, I., & Sleegers, P. (2011). Leerlingen motiveren: een onderzoek naar de rol van leraren. (27).
Geraadpleegd van http://www.ou.nl/documents/14300/fee4dbdd-7213-4daf-8b77-2ebd346ca1cd
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
54
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Simons, P.R.J. (z.j.). Leren is denken, denkend leren. Dissertatie. Katholieke Universiteit Nijmegen.
Veen, T. van der, & Wal, J. van der. (2009). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. (3e ed.). Houten, Nederland:
Noordhoff Uitgevers B.V..
Veen, T. van der, & Wal, J. van der. (2012). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. (5e ed.). Houten, Nederland:
Noordhoff Uitgevers B.V..
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
55
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
7
BIJLAGEN
7.1
BIJLAGE 1: OBSERVATIEFORMULIER MATRIXGESPREK
Observatieformulier ‘MatriXgesprek’
Naam: _____________________
Houding
Heel gesloten
Gesloten
Neutraal
Open
Heel open
Geïnteresseerd
Heel erg
geïnteresseerd
Gefocust
Heel gefocust
Interesse
Helemaal niet
geïnteresseerd
Niet
geïnteresseerd
Neutraal
Focus
Helemaal niet
gefocust
EVITA VAN DE GROEP
Niet gefocust
Neutraal
VERSIE MEI 2015
56
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Concentratie
Helemaal niet
geconcentreerd
Niet
geconcentreerd
Neutraal
Geconcentreerd
Heel geconcentreerd
Actief
Heel actief
Zelfverzekerd
Zeer zelfverzekerd
Enthousiast
Heel enthousiast
Passief/actief
Heel passief
Passief
Neutraal
Zelfverzekerdheid
Zeer onzeker
Onzeker
Bescheiden
Enthousiasme
Heel onverschillig
EVITA VAN DE GROEP
Onverschillig
Neutraal
VERSIE MEI 2015
57
EFFECTIEF LEREN MET COGNITIEVE STRATEGIEËN
Overige opmerkingen
EVITA VAN DE GROEP
VERSIE MEI 2015
58
Download