Zinsontleding: onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, handelend voorwerp, voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepalingen in zinnen. Volgorde zoeken zinsdelen: (een zinsdeel is in principe het woord of de woordgroep dat in zijn eentje voor de pv kan geplaatst worden). De volgorde voor het bepalen van de zinsdelen is de volgende: 1) Pv 2) Onderwerp 3) Is de pv een koppelwerkwoord met een naamwoordelijke gezegde of niet? 4) Lijdend voorwerp 5) Meewerkend voorwerp 6) Handelend voorwerp 7) Voorzetselvoorwerp 8) Bijwoordelijke bepalingen 1. De pv De pv. Is het zinsdeel dat vooraan staat bij de ja-neevraag. Bv. Deze straat is slecht verlicht. Is deze straat slecht verlicht? Het woord “is” vormt hier de pv. 2. Het onderwerp Het onderwerp is (meestal) het zinsdeel dat komt na de pv. bij een ja-neevraag. Bv. De stoel staat naast de tafel. Staat de stoel naast de tafel? Het zinsdeel “de stoel” is het onderwerp. Het onderwerp is tevens het zinsdeel dat moet wijzigen van getal (enk.-mv.) als de pv. wijzigt van getal. Bv. Er werd een bloem gegeven aan de directeur. (bij de ja-nee-vraag staat “er” achter de pv. dit is het voorlopig onderwerp. Het echte onderwerp verandert van getal) Er werden een bloem bloemen gegeven aan de directeur. 3. Is de pv een koppelwerkwoord met een naamwoordelijk deel (samen het naamwoordelijk geheel) of niet? Hiervoor moeten we op vier vragen een antwoord zoeken, als op de vier vragen “ja” kan geantwoord worden hebben we te maken met een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel : a. Is de pv één van de gekende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken, vóórkomen. Zo ja, ga naar vraag b. b. Kan je het werkwoord vervangen door een ander koppelwerkwoord zonder noemenswaardig betekenisverschil? Zo ja, ga naar vraag c. c. Staat er een zinsdeel in de zin dat een eigenschap geeft van het onderwerp? (kan nooit een zinsdeel zijn dat met een voorzetsel begint) Zo ja, ga naar vraag d. d. De pv is NIET gekoppeld aan een ander werkwoord. Klopt dit? Zo ja, dan hebben we te maken met een NAAMWOORDelijk geheel, indien niet met een gewone pv en een ww, samen een WERKWOORDelijk geheel). Tenzij het werkwoord een toestand aanduidt en dus de functie van een bijvoeglijk naamwoord krijgt: bv. Die man is overleden. Je kan het naamwoordelijk deel dan vervangen door andere bijvoeglijke naamwoorden. (mooi, blij, …) Oefening. Verdeel de volgende zinnen in zinsdelen en duid de pv en het onderwerp aan. Ga na of het hier gaat om een naamwoordelijk gezegde (koppelwerkwoord en naamwoordelijk deel) of een werkwoordelijk gezegde (pv met een ander zinsdeel). Hulp bij antwoorden onderaan de oefening. 1. Hij lijkt me een vriendelijke jongen. 2. Hij blijft lange tijd in de tuin. 3. Zij wordt morgen 25 jaar. 4. De geboeide man/ wordt/ meegenomen / voor verhoor .// 5. 6. 7. 8. 9. 10. Ond pv vd Zij/ is / een pientere meid // . Ond pv nwd (nwg) Misschien wordt de grote man wel directeur. Vader was rustig in zijn krant aan het lezen. Moeder was blij. Het jonge meisje werd door de oudere meisjes gepest. Die lamp schijnt fel. (wwg) Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww., is vervangbaar door een ander kww, een vriendelijke jongen is een eigenschap van “hij” en het ww. “lijken” is niet gekoppeld aan een ander werkwoord. Dus alle vier vragen worden met “ja” beantwoord. Zin 2: Blijft + in de tuin, : gewone pv + bijwoordelijke bepaling. Verklaring: ‘blijft’ is een ww. dat kww. kan zijn, kan vervangen worden door een ander kww., er wordt GEEN eigenschap gegeven van “hij”, dus hebben we te maken met een gewone pv. Zin 3: wordt + 25 jaar: ‘wordt’ = kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: worden is kww., is vervangbaar door een ander kww, 25 jaar is een eigenschap van “zij” het ww. “worden” is niet gekoppeld aan een ander werkwoord. Dus alle vier vragen worden met “ja” beantwoord. Zin 4: Wordt + meegenomen, pv + vd = werkwoordelijk gezegde. ‘wordt’ kan kww zijn, kan vervangen worden, er wordt GEEN eigenschap gegeven, is wel gekoppeld aan een ander ww., (meegenomen), dus hebben we te maken met een WERKWOORDelijk geheel, “wordt + meegenomen” (pv + vd (voltooid deelwoord)) zin 5: is pientere meid: kww + naamwoordelijk deel (nwg) zin 6: wordt directeur: kww + naamwoordelijk deel (nwg) zin 7: was aan het lezen: pv + werkwoordelijk deel (werkwoordelijk geheel) zin 8: was blij: kww + naamwoordelijk deel (nwg) zin 9: werd gepest: pv + vd (werkwoordelijk deel) (wwg) zin 10: schijnt fel: pv+ bijwoordelijke bepaling. Het is geen eigenschap van de lamp, de lamp is niet fel, maar het schijnsel is fel. 4. Het lijdend voorwerp Het lijdend voorwerp is een zinsdeel da t aan twee eigenschappen moet voldoen. a. Het begint NOOIT met een voorzetsel. b. Het is het zinsdeel dat met het woord “van” begint als je de een zin maakt die begint met het woord “HET” samen met de infinitief van het hoofdwerkwoord. Bv. Jan heeft de bloemen aan Maria gegeven. Het geven van….de bloemen. Bv. Jan is altijd in de tuin. Het zijn van….. (niet mogelijk, dus geen LV. in deze zin) Oefening: duid in de volgende zinnen de zinsdelen aan en benoem in deze volgorde, pv, naamwoordelijk of werkwoordelijke gezegde, onderwerp, en lijdend voorwerp: 1) Jan /bracht /bloemen /mee/ naar huis. /Het meebrengen van….bloemen (LV) 2) Die man /heeft/ aan de spoorwegen/ gewerkt. //Het werken van …. Geen LV. 3) Hij/ werd /niet goed/ van die verstikkende rook. // Het worden van….. geen LV 4) In die tuin /vind/ je/ veel verwilderde bloemen. // Het vinden van…. Veel verwilderde bloemen (LV) 5) De bloemen in die vaas /zijn /verwelkt. Het verwelken van … geen LV Oplossing en verklaring: Zin 1:het meebrengen van …. (bloemen is het LV) Zin 2: het werken van ….. (kan niets volgen, geen LV in deze zin) Zin 3: het worden van… (kan niets volgen, geen LV in deze zin, ‘niet goed’ is immers een naamwoordelijk deel van een naamwoordelijk geheel ‘wordt niet goed’) Zin 4: het vinden van… (veel verwilderde bloemen is het LV) Zin 5: het verwelken van…. (kan niets volgen want de bloemen was al onderwerp) 5. Het meewerkend voorwerp Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat KAN beginnen met de woorden “aan” of “voor”. Die woorden kunnen ook weggelaten worden. Bv. Ik geef bloemen aan mijn vrouw. Ik geef mijn vrouw bloemen. 6. Het handelend voorwerp Het handelend voorwerp begint altijd met het woord “door” en staat in een passieve zin. Bij omzetting naar de actieve zin wordt dit zinsdeel het onderwerp. Bv. De leerling werd door de leerkracht bestraft. De leerkracht bestrafte de leerling. Hij werd geraakt door de bal De bal raakte hem. Hij werd aangereden door de bus De bus reed hem aan. Hij keek door het raam Het raam…. (gaat niet, dus is ‘door het raam’ geen handelend voorwerp. 7. Het voorzetselvoorwerp Het voorzetselvoorwerp begint steeds met een voorzetsel dat hoort bij het werkwoord, niet vervangbaar is door een ander voorzetsel en niet kan weggelaten worden. Bv. Jantje houdt van Mieke. Jantje is van Hoboken. (naar Hoboken, uit Hoboken) Oefening: bepaal in de volgende zinnen het onderwerp, werkwoordelijk- of naamwoordelijk geheel en een eventueel voorzetselvoorwerp. 1) Zij is erg bang voor spinnen. Vzv (bang zijn voor iets) 2) Margriet Hermans wacht op mij. Vzv (wachten op iemand) 3) We voetbalden vroeger altijd op straat. geen vzv (je kan voetballen naast de straat, onder de straat (als je in een tunnel zit) boven de straat (als je op een brug zit)… 4) Zijn ouders zijn altijd tevreden met zijn goede cijfers. Vzv (tevreden zijn met iets) 5) Hij hangt erg aan zijn moeder. Vzv (hangen aan iemand) Oplossing en verklaring: Zin 1: voor spinnen= voorzetselvoorwerp. Begint met een voorzetsel Kan niet vervangen worden 8. De bijwoordelijke bepaling Hoe vinden we in een zin de bijwoordelijke bepaling? Deze geven het antwoord op de vragen zoals: Wanneer? (tijd) Hoe? (middel) Waar ? (plaats) Waarmee? (middel) Waarom? (reden) ….. Ze geven meer uitleg bij het werkwoord of bij de hele zin. In onze oefeningen verderop hoef je ze niet verder te ontleden. Oefening. Benoem in de volgende zinnen alle zinsdelen die hiervoor behandeld werden. (oplossing onderaan) Daarnet/ gaf /de jongen /zijn vriendin/ een dikke kus.// Bwb pv ond mv lv Ik /was /gisteren /de hele dag /ziek.// Ond pv bwb bwb nwd (nwg) De directeur/ gaf/ een speech /voor zijn personeel//. Ond pv lv mv Irene /komt /volgende week/ terug /van vakantie.// Ond pv bwb ad pv vzv (wwg) De docent /was /erg tevreden /over de resultaten van haar leerlingen.// Ond pv nwd vzv (nwg) De kat/ sprong /op het hek.// Ond pv bwb (wwg) Wij /wachten /met spanning /op de uitslag van het examen.// Ond pv bwb vzv (wwg) Ik/ reken/dat /uit /op de achterkant van een bierviltje.// Ond pv lv deel pv bwb (wwg) Na die nederlaag/ leken /de voetballers /ontroostbaar.// Bwb pv ond nwd (nwg) Voor veel leerlingen /blijft /grammatica /een moeilijk onderdeel van het vak Nederlands.// mvpv ond nwd (nwg) Ik/ ben/ erg benieuwd /naar die nieuwe dirigent.// Ond pv nwd vzv (nwg) Daarnet/ gaf /de jongen /zijn vriendin/ een dikke kus.// Bwb pv ond mv lv (wwg) Ik /was /gisteren /de hele dag /ziek.// Ond pv bwb bwb nwd (nwg) De directeur/ gaf/ een speech /voor zijn personeel//. Ond pv lv mv (wwg) Irene /komt /volgende week/ terug /van vakantie.// Ond pv bwb ad pv vzv (wwg) De docent /was /erg tevreden /over de resultaten van haar leerlingen.// Ond pv nwd vzv (nwg) De kat/ sprong /op het hek.// Ond pv bwb (wwg) Wij /wachten /met spanning /op de uitslag van het examen.// Ond pv bwb vzv (wwg) Ik/ reken/dat /uit /op de achterkant van een bierviltje.// Ond pv lv deel pv bwb (wwg) Na die nederlaag/ leken /de voetballers /ontroostbaar.// Bwb pv ond nwd (nwg) Voor veel leerlingen /blijft /grammatica /een moeilijk onderdeel van het vak Nederlands.// mvpv ond nwd (nwg) Ik/ ben/ erg benieuwd /naar die nieuwe dirigent.// Ond pv nwd vzv (nwg)