Langetermijnbijwerkingen na radiotherapie: de taak van de fysiotherapeut Uit cijfers van de Nederlandse kankerregistratie 2008 blijkt dat 30-40% van de populatie in Nederland kanker krijgt. Hiervan zijn de meest voorkomende typen: borstkanker (15%), darmkanker(13,5%), longkanker(12%), prostaatkanker(10%) en huidkanker(10,5%). Radiotherapie is met chirurgie en chemotherapie één van de voornaamste vormen van behandeling van kanker. De helft van alle kankerpatiënten wordt behandeld met radiotherapie, als enige interventie of in combinatie met chirurgie en/of chemotherapie. Radiotherapie wordt zowel curatief als palliatief ingezet. Deze studie wil het ontstaan en de gevolgen van de langetermijnbijwerkingen na radiotherapie weergeven en de taak van de fysiotherapeut bij het (h)erkennen van deze bijwerkingen en het behandelen van de patiëntengroep met deze lange termijn bijwerkingen Pathofysiologie van radiotherapie Bijwerkingen zijn te verdelen in acute bijwerkingen en bijwerkingen op lange termijn. Fractionering verminderd de kans op acute bijwerkingen, maar zorgt voor een toename van langetermijnbijwerkingen, die gevoeliger zijn voor de veranderingen in radiatiedosis per fractie dan voor de totale behandeltijd.(GC. Barnett et al. 2009) Acute bijwerkingen ontstaan binnen een periode van 0 tot 90 dagen, deze zijn ook te beschrijven als inflammatoire reacties en zijn vooral te vinden in de sneldelende weefsels in de vorm van dermatitis, mucositis, cystitis, proctitis, haaruitval en beenmerg suppressie. (figuur 1) Bijwerkingen op lange termijn ontstaan na een periode van maanden of soms zelfs jaren. Een studie van Mario de Santis et al (2005) naar het ontstaan van subcutane fibrose wijst uit dat fibrose door radiotherapie een dynamisch, door meerdere factoren ontstaan fenomeen is, zonder duidelijk voorspelbaar moment van aanvang of van verergering van symptomen. Meestal ontstaat het tussen 1,5 en 6 jaar. Door een vertraging in aangerichte schade kan fibrose of verergering hiervan zelfs na 20 jaar ontstaan. Barnett et al (2009) spreekt over het ontstaan van langetermijnbijwerkingen na 6 maanden tot vele jaren na de radiotherapie. De late bijwerkingen vinden we vooral in G 10 Nanda Christis oedeem- en oncologiefysiotherapeut Nr 4 G december G 2010 langzaam delende weefsels zoals longen, nieren, hart, lever en centraal zenuwstelsel in de vorm van fibrose, atrofie, vasculaire schade, onvruchtbaarheid, hormonale afwijkingen en secundaire maligniteiten.(figuur 1) Volgens sommige onderzoekers is de basis van vrijwel alle uitingen van een late schade beschadiging van de bloedvaten. (C.J. H. van de Velde et al. 2005) Vaatwanden verharden zich en de basale laminae rondom de capillairen verdikken zich. Samenvatting Achtergrond: Steeds meer mensen hebben een betere overlevingskans als gevolg van de behandeling van een oncologische aandoening. Ondanks dat de radiotherapeutische technieken voortdurend verbeteren en er steeds nauwkeuriger bestraald kan worden, leven steeds meer mensen met de gevolgen van langetermijnbijwerkingen van hun behandeling. Hiermee zal bij de fysiotherapeutische behandeling rekening gehouden moeten worden. Methode en materiaal: Er werd naar literatuur gezocht via PubMed, Cochrane, Google Scholar, Oncoline en IKCnet, waarbij gekeken is naar recente publicaties vanaf 2000. Allereerst werd gezocht naar de pathofysiologie op celniveau bij radiotherapie, daarna naar studies waarin het effect van de langetermijnbijwerkingen na radiotherapie op de organen, met relevantie voor de fysiotherapeutische behandeling, beschreven is. Ook werd gezocht naar studies over fysiotherapeutische interventies bij langetermijnbijwerkingen na radiotherapie. Als zoektermen zijn gebruikt: fibrosis – radiotherapy – adverse effects – late effects – physical therapy –rehabilitation – long term Resultaat: Verschillende studies beschreven langetermijnbijwerkingen van radiotherapie op cellulair niveau. Daarnaast zijn verschillende studies gevonden waarin verschillende langetermijnbijwerkingen na radiotherapie, die van belang kunnen zijn bij fysiotherapeutische interventies, worden beschreven. In enkele oncologische richtlijnen worden fysiotherapeutische interventies na radiotherapie aanbevolen. Conclusie: Patiënten en behandelaars moeten zich ervan bewust zijn dat het risico op het ontwikkelen van langetermijnbijwerkingen na radiotherapie levenslang aanwezig is. In de conclusie wordt de betrokkenheid van de fysiotherapeut geadviseerd met betrekking tot het geven van informatie, het beoordelen van functieverlies en mogelijkheden van functieherstel. Adverse effects of radiotherapy Acute effects Infertility Hormone deficiencies Late effects Second malignancies Occur in rapidly proliferation tissue. Tend to cause inflammation. Usually reversible Examples: Dermatitis Mucositis Cystitis Proctitis Hair loss Bone marrow suppression Fibrosis Proliferation of surviving fibrocytes. Owing to growth factors released as a result of injury Atrophy Loss of fibrocytes and collagen absorption Examples: Hardening and shrinkage of an irradiated breast Strictures and malabsorption of irradiated small bowel Vascular damage Either small vessel dilatation or constriction Examples: Telangiectasia in the skin Bleeding, e.g. haematuria Ischaemia resulting in bowel perforation and formation of fistulae Figuur 1 toxiciteit van radiotherapie. (Gillian C. Barnett et al, 2009) Hierdoor wordt de doorlaatbaarheid van het vaatstelsel nadelig beïnvloed. Verminderde celdelingen zijn de oorzaken van microvasculaire schade, wat zich uit als gaten in de bloed- en lymfvaten, waardoor de doorbloeding verminderd. Door stamceldepletie en afname van de effectieve doorbloeding kan atrofie van het weefsel ontstaan. Fibroblasten en de verplaatsing van collageen spelen een sleutelrol in de ontwikkeling van veel langetermijnbijwerkingen. Dit kan gezien worden als een verkeerd verlopend proces van wondheling. In vergelijking tot de normale wondheling kan de wondheling bij fibrose door bestraling uitgespreid worden over vele jaren. Hierdoor wordt fibrose door bestraling vergeleken met een wond die niet wil helen in vergelijking tot andere fibrotische ziektes. (Bentzen et al, 2006) Stralingsfibrose wordt gedefinieerd als een vermindering van elasticiteit van weefsel, op basis van veranderingen in weefselopbouw en homeostase die het gevolg zijn van radiatieschade. Stralingsfibrose uit zich als een verminderde rekbaarheid in combinatie met induratie (verharding) van (vooral subcutane) weefsels. Bij ernstiger vormen van fibrose is er sprake van verminderde verschuifbaarheid en intrekkingen. (IKA fysiotherapeutische richtlijnen, 2009) Bestraling van oksel, bekken of lies (geeft fibrosering van het lymfsysteem) wordt genoemd als één van de belangrijkste oorzaken van lymfoedeem bij patiënten met kanker. Lymfoedeem komt voor bij ongeveer 20% van de vrouwen die een gemodificeerde radicale mastectomie met okselkliertoilet hebben ondergaan. Indien na deze ingreep radiotherapie op de oksel heeft plaatsgevonden, stijgt de incidentie naar ongeveer 30%. (Revisie CBO richtlijn lymfoedeem, 2009) Voor kwalificatie van de mate van fibrose wordt gebruikt gemaakt van de Common Terminology Criteria for Adverse Events v3.0 (CTCAEv3.0). (IKA fysiotherapeutische richtlijnen, 2009) Hierin worden bijwerkingen naar ernst van klinische manifestatie ingedeeld. In deze lijst worden beperkingen in de ADL als beoordelingscriterium meegenomen Risico’s van radiotherapie worden verdeeld in behandelgerelateerde en patiëntgerelateerde risico’s op toxiciteit. Onder behandelgerelateerde risico´s worden verstaan: eigenschappen van het weefsel, grootte van het bestraalde gebied, totale dosis, fractiedosis, bestralingsduur en de combinatie van behandelingen. Patiëntgerelateerde risico’s zijn: comorbiditeit (diabetes mellitus, hart- en vaatziekten), leefstijl, roken, voeding, eerdere chirurgische ingrepen, eerdere radiotherapie en leeftijd.(Barnett et al. 2009) De gevoeligheid van de verschillende weefsels verschilt van orgaan tot orgaan. Dit hangt af van de structuur van het orgaan en de snelheid van celdeling. Al de effecten op cellulair niveau hebben afhankelijk van de locatie van bestraling effect op de onderliggende organen. Tabel 2 Common Terminology Criteria for Adverse Events v3.0 (CTCAE) CTCAEv3.0; musculoskeletaal weefsel/ weke delen Bijwerkingen Korte naam Fibrose van het diepe bindweefsel Fibrose van het diepe bindweefsel Induratie / fibrose van huid en onderhuids bindweefsel Induratie 1 Verhoogde weefseldichtheid, “sponzig” karakter Verhoogde weefseldichtheid bij palpatie Graad 2 Verhoogde weefseldichtheid; met verminderde indrukbaarheid of strengvorming 3 Verhoogde weefseldichtheid; operatieve interventie geïndiceerd; interfereert met ADL Functiebeperkingen die niet interfereren met ADL; duidelijk waarneembare toename van weefseldichtheid bij palpatie, met of zonder minimale intrekking van het weefsel Disfunctie die interfereert met ADL; uitgesproken toename van weefseldichtheid bij palpatie; intrekkingen of verkleving van weefsel Nr 4 G december G 2010 11 Door het toegenomen inzicht dat de laatste jaren is verkregen in het vermogen tot cellulair herstel heeft men meer invloed op de behandelgerelateerde risico’s. Klinische presentatie langetermijnbijwerkingen Een studie van Ann Yi et al. (2009) geeft verschillende complicaties weer na radiotherapie bij borstkanker: fibrose van de borst, atrofie van de glandula, problemen met borstvoeding, bovenliggende botfracturen, pulmonaire fibrose, pericard afwijkingen, cardiomyopathie en secundaire maligniteiten. Bentzen SM et al. (2008) voerden een studie uit (START) tussen 1998 en 2002 onder 2236 vrouwen behandeld voor borstkanker die behandeld werden met radiotherapie met verschillende doses en fractieschema’s. Een lagere totale dosis in een kleiner aantal fracties gaf dezelfde resultaten wat betreft tumorcontrole en normale weefselschade als het internationale standaard fractioneringsschema van 50 Gy in 25 fracties. De incidentie van ischemisch hartfalen, symptomatische ribfracturen en symptomatische longfibrose na de onderzoekperiode was laag (<1%) en er werd geen significant verschil gevonden tussen de verschillende fractieschema’s. In de 41.6 GY groep was één geval van longontsteking en een patiënt die milde symptomen kreeg van een brachialis plexopathie twee jaar na de behandeling. Een studie van Johansson S et al. (2002) geeft een overzicht van het ontstaan van fibrose, oedeem en neuropathie bij radiotherapie na borstkanker bij patiënten behandeld in de midden en laat jaren zestig van de vorige eeuw. Hierbij was de incidentie van deze langetermijnbijwerkingen beduidend hoger (13-60% voor de verschillende bijwerkingen in de periode van 5 jaar tot 30 jaar na behandeling), Edward J. Dropcho (2010) beschreef de neurotoxiciteit van radiotherapie voor het bestraalde anatomische gedeelte, zoals hersenen, hersenzenuwen, ruggenmerg en plexus. Bijwerkingen op lange termijn bij hersenzenuwen komen onder andere voor na behandeling van hoofd- en halskanker, de plexus brachialis bij borst-, long- en lymfatische kanker en de plexus lumbosacralis bij kanker in het bekken, testis of para-aortische lymfklier bestraling. De bijwerkingen openbaren zich in stenose van de bloedvaten , diffuse hersenbeschadigingen, myelopathieën, neuropathieën en plexopathieën, hetgeen leidt tot 12 Nr 4 G december G 2010 sensorische en motorische stoornissen. Horst Jung et al. (2001) hebben in een evaluatie een grote verzameling van gepubliceerde klinische gegevens over het tijdsverloop van de langetermijnbijwerking van radiotherapie beschreven, waarbij zij het levenslange risico voor langetermijnbijwerkingen benadrukken. Het ging hier om complicaties van de blaas, het bekken, lymfatisch weefsel, bindweefsel, ureter, bot en huid. Søren M. Bentzen en Stanley Dische (2001) hebben kritiek op deze studie en pleiten voor een betere observatie, registratie en rapportage van bijwerkingen door alle radiotherapeutisch artsen, waardoor een grotere database ontstaat voor betrouwbare analyses. In geen van deze studies wordt gesproken over fysiotherapeutische interventies. De langetermijnbijwerkingen van radiotherapie en fysiotherapie De taak van de fysiotherapie bij oncologische patiënten is om de lichaamsstructuur en -functie te herstellen, verdere achteruitgang in functie te voorkomen en een optimaal participeren in het dagelijks leven te bewerkstelligen. Bij patiënten na radiotherapie zijn verschillende taken voor de fysiotherapeut van belang: G Informeren van de patiënt over de langetermijnbijwerkingen. G Behandelen van langetermijnbijwerkingen zoals fibrose, stijfheid, functiebeperking, oedeem en pijn. In verschillende richtlijnen worden fysiotherapeutische interventies na radiotherapie aanbevolen. In de CBO richtlijn mammacarcinoom (2008) wordt, naar aanleiding van verschillende studies gesteld dat de combinatie van OKD en radiotherapie een negatief effect heeft op de functie van de schouder, postoperatieve radiotherapie van de axilla ernstige bewegingsbeperking kan veroorzaken, radiotherapie de kans op bewegingsbeperking van de schouder en lymfoedeem vergroot en dat de combinatie van OKD en radiotherapie de kans verhoogt op plexus brachialis neuralgie. Tevens bleek uit studies dat de beperking van mobiliteit en spierkracht een negatief effect hebben op neurogene pijn. Fysiotherapeutische interventie heeft een positief effect op het herstel van de mobiliteit en de functionaliteit van het schoudergewricht, maar deze studies hebben de patiënten niet op lange termijn gevolgd. De Revisie richtlijn lymfoedeem (2009) geeft als conservatieve symptomatische behandeling de voorkeur aan een combinatiebehandeling, waarin fysiotherapeutische interventie door ambulante compressie therapie, oefentherapie, manuele lymfdrainage en eventueel compressie met apparatuur een rol speelt. Hierbij zijn geen eenduidige conclusies mogelijk over de effectiviteit van de afzonderlijke componenten en over de optimale combinatie ervan. De CBO richtlijn weke delen carcinoom (2004) geeft aan dat functieverlies een prevalente bijwerking is van behandeling van een weke delen sarcoom van een extremiteit die invloed heeft op de kwaliteit van leven. Men stelt dat de effecten van fysiotherapie na resectie van een weke delen sarcoom in een extremiteit en postoperatieve radiotherapie niet zijn beschreven in de wetenschappelijke literatuur. Toch is de werkgroep van mening dat langdurige oefentherapie een belangrijke bijdrage kan leveren aan het behoud van de functie van extremiteiten, na een gecombineerde behandeling van een weke delen sarcoom. De IKA werkgroep fysiotherapie heeft een folder uitgegeven met adviezen voor fysiotherapeutische begeleiding bij stralingsfibrose. Als gevolg van deze fibrose kunnen bewegingsbeperkingen ontstaan. Deze folder kan een handvat zijn voor de fysiotherapeuten bij de behandeling van patiënten met bewegingsbeperkingen veroorzaakt door fibrose na radiotherapie. Er zijn echter geen evidence-based richtlijnen voor het begeleiden/behandelen van patiënten met (risico op) stralingsfibrose na radiotherapie. Discussie Er is het laatste decennium veel gepubliceerd over het ontstaan en de gevolgen van de langetermijnbijwerkingen van radiotherapie. Over de taak of interventie van de fysiotherapie bij langetermijnbijwerkingen is weinig in de literatuur beschreven. Met de verhoogde genezingskans worden overlevingsvraagstukken steeds belangrijker. De langetermijnbijwerkingen die samengaan met de behandeling van kanker door radiotherapie beïnvloeden de kwaliteit van leven negatief, dus strategieën gericht op vermindering van de toxiciteit zijn van belang. Hoewel er nog steeds winst kan worden behaald door middel van technische vooruitgang, veranderde fractionering en nieuwe medicijn combinaties, is het uiteindelijk de stralingsgevoeligheid die het vermogen om verder de maximale toxiciteitvrije overleving voor patiënten te verkrijgen beperkt. Inzicht in de genetica van de stralingsgevoeligheid is dus van cruciaal belang. (Barnett et al. 2009) Het lijkt de moeite waard om in follow-up onderzoek van patiënten te proberen vast te stellen, wat voor soort processen er betrokken zijn bij het ontstaan van subklinische restschade die zich kan ontwikkelen tot een klinisch manifest laat effect. Voor de kwalitatieve beoordeling van fibrose, ofwel de mate van stugheid, kan gebruik gemaakt worden van de Common terminology Criteris for Adverse Events. De CTC is oorspronkelijk ontworpen voor acute bijwerkingen/schade, maar is inmiddels ook geschikt voor late schade. EORTC (European Organisation for Research and Treatment of Cancer ) en RTOG (Radiation Therapy Oncology Group) criteria voor acute en late schade zijn in dit systeem verwerkt. Het systeem is volledig bijgewerkt (CTEP CTC-AE = cancer therapy evaluation programme common toxicity criteria-adverse events) (hypopharynxcarcinoom, landelijke richtlijn, 2007) Het gebruik van het ICF-raamwerk geeft inzicht in het functioneren van de oncologische patiënt. Begrip van structurele en anatomische afwijkingen en beperkingen in activiteiten en participatie geven een beter inzicht in de mogelijkheden van de patiënt.(Gilchrist et al, 2009) Het zal bij het opzetten van multidisciplinaire en transmurale netwerken bij de behandeling van oncologische patiënten van groot belang zijn dat ook de oncologie fysiotherapeut hierin een actieve en adviserende rol krijgt. De ontwikkeling van evidence-based richtlijnen voor het fysiotherapeutisch begeleiden/behandelen van patiënten met (risico op) stralingsfibrose na radiotherapie is gewenst. Hiervoor zullen er eerst meer studies moeten komen, waarin de effecten van fysiotherapeutische interventies bij langetermijnbijwerkingen beschreven worden en waarbij patiënten in de tijd gevolgd worden. Conclusie Langetermijnbijwerkingen van radiotherapie veroorzaken schade aan organen (longen, nieren, hart, lever en centraal zenuwstelsel), functionele beperkingen (bewegingsbeperkingen, krachtsverlies) en kunnen tevens secundaire maligniteiten veroorzaken. Kennis over de gevolgen van de behandeling van kanker zijn essentieel. Patiënten en behandelaars moeten zich ervan bewust zijn dat de kans op een risico voor het ontwikkelen van langetermijnbijwerkingen na radiotherapie levenslang is. Een vroege betrokkenheid van de fysiotherapeut is gewenst met betrekking tot het geven van informatie, het beoordelen van functieverlies en mogelijkheden van functieherstel. Naast de behandeling van de bewegingsbeperkingen en het lymfoedeem zal er ook rekening gehouden moeten worden met comorbiditeit door bijwerkingen op lange termijn na radiotherapie, zoals cardiotoxiciteit, longproblemen, fracturen, blaas-, darm- en neurologische problematiek. Literatuurlijst Ann Yi, Hak Hee Kim, Hee Jung Shin, Mi Ock Huh, Seung Do Ahn & Bo Kyeong Seo. (2009). Radiation-Induced Complications after Breast Cancer Radiation Therapy. Korean Journal of Radiology , 10 (5), 496-507. Barnett GC, West CML, Dunning AM, Elliott RM, Coles CE, Pharoah PDP & Burnet NG. (2009). Normal tissue reactions to radiotherapy towards tailoring treatment dose by genotype. Nature Reviews Cancer , 9 (2), 134–142. Bentzen S. (2006). Preventing or reducing late side effects of radiation therapy: radiobiology meets molecular pathology. nature reviews, 6 (9), 702-713 Bentzen SM & Dische S. (2001, december). Late morbidity: the Damocles Sword of radiotherapy? Radiotherapy and Oncology (3), 31, 219-221 . Bentzen SM et al. (2008). The UK Standardisation of Breast Radiotherapy (START) Trial A of radiotherapy hypofractionation for treatment of early breast cancer: a randomised trial. The Lancet Oncology, 9 (4), 331–341. De Santis M, Luzi S, Errico A, Frascino V, Mangiacotti MG, Picardi V & Morganti AG. (2005). impact of dose and volume on subcutaneous fibrosis. RAYS, 30 (2), 169-173. Dropcho E. (2010). Neurotoxicity of radiation therapy. Neurologic clinics, 61 (9), 233-246. IKA werkgroep fysiotherapie. (2009). fysiotherapeutische begeleiding bij (risico op) stralingsfibrose. Johansson S, Svensson H & Denekamp J;. (2002). Dose response and latency for radiation-induced fibrosis, edema, and neuropathy in breast cancer patients. International Journal of Radiation Oncology • Biology • Physics, 52 (5), 1207-1219. Jung H, Beck-Bornholdt HP, Svoboda V, Alberti W & Herrmann T. (2001). Quantification of late complications after radiation therapy. radiotherapy and oncology, 28 (1), 217-234. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO & Vereniging van Integrale Kankercentra. (2009). Revisie CBO richtlijn lymfoedeem. cbo richtlijn. oncoline. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO & Vereniging van Integrale Kankercentra. (2008). behandeling van het mammacarcinoom. cbo richtlijn. oncoline. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidzorg CBO. (2003). weke delen tumoren. cbo richtlijn. oncoline. Nederlandse Werkgroep Hoofd-Hals tumoren (NWHHT). (2008). hypopharinxcarcinoom. cbo richtlijn. oncoline. van de Velde CJH, van Krieken JHJM, de Mulder PHM & Vermorken JB. (2005). Oncologie (7 ed.). Bohn Stafleu van Loghum. Gilchrist LS, Galantino ML,Wampler M, Marchese VG, Morris GS & Ness KK.(2009). A Framework for Assessment in Oncology Rehabilitation. Physical Therapy, 89 (3), 286-306 Nr 4 G december G 2010 13