De volmaakte wet der vrijheid. Jac.1:16-27 Geliefde broeders en zusters, vergis u niet: elke goede gave, elk volmaakt geschenk komt van boven, van de Vader van de hemellichten; bij Hem is nooit enige verandering of verduistering waar te nemen. Hij wilde ons door de verkondiging van de waarheid tot leven roepen, om ons de eersten te maken in Zijn schepping. Geliefde broeders en zusters, onthoud dit goed: ieder mens moet zich haasten om te luisteren, maar traag zijn om te spreken, traag ook in het kwaad worden. Want de woede van een mens brengt niets voort dat in Gods ogen rechtvaardig is. Wees daarom zachtmoedig en leg alle verdorvenheid en elk denkbaar wangedrag af. En aanvaard zo de boodschap die in u is geplant en die u kan redden. Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen. Want wie de boodschap hoort maar er niets mee doet, is net als iemand die het gezicht waarmee hij is geboren in de spiegel bekijkt: hij ziet zichzelf, maar zodra hij wegloopt is hij vergeten hoe hij eruitzag. Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt, hem valt geluk ten deel, juist om wat hij doet. Wie meent dat hij God dient, terwijl hij zijn tong niet kan beteugelen, zit op een dwaalspoor, en heel zijn godsdienst is vergeefse moeite. Voor God, de Vader, is alleen dit reine, zuivere godsdienst: weduwen en wezen bijstaan in hun nood, en je in acht nemen voor de wereld en onberispelijk blijven. A: Introductie over Jacobus. 1Kor.15:7 Vervolgens is Jezus aan Jacobus verschenen ...... Jezus was de oudste zoon van Maria, maar niet de zoon van Jozef. Jozef en Maria kregen na de geboorte van Jezus nog vier zonen met de namen Jacobus, Joses, Judas en Simon, en ze kregen verschillende dochters (Marc.6:3); Jacobus was dus de oudste halfbroer van Jezus. Zolang Jezus nog thuis woonde, kende Hij geen problemen met Zijn familie; maar zodra Hij Zijn publieke bediening begon, werd Hij door Zijn eigen familie niet meer begrepen. Terwijl grote groepen mensen aan de voeten van Jezus zaten om naar Zijn onderwijs te luisteren, wilde Zijn familie Hem desnoods onder dwang meenemen, want volgens hen had Hij Zijn verstand verloren (Marc.3:21). Ze stuurden iemand dwars door de groep mensen heen naar Jezus toe om Hem te halen (Marc.3:31), maar Jezus verklaarde dat al de mensen aan Zijn voeten Zijn werkelijke broers en zusters waren (Marc.3:34-35). De broers van Jezus waren zeer sceptisch, en hoewel ook zij op de bruiloft te Kana aanwezig waren (Joh.2:12), geloofden zij niet dat Hij de beloofde Joodse Messias was (Joh.7:5); dat kwam doordat zij nog deel uitmaakten van de wereld der ongelovigen (Joh.7:7). Maar na de opstanding van Jezus gebeurde er iets bijzonders, want Jezus verscheen in Zijn opstandingslichaam eerst aan Petrus, vervolgens aan de elf apostelen, daarna aan meer dan 500 broeders, en vervolgens aan Zijn halfbroer Jacobus (1Kor.15:5-7). Dit moet een bijzonder grote schok voor Jacobus geweest zijn, want de geschiedenis vertelt dat hij van plan was om nooit meer voedsel te eten, omdat hij niet in Jezus had geloofd. Daarom openbaarde Jezus Zichzelf aan Jacobus persoonlijk, en het resultaat was dat hij en zijn andere broers samen met de apostelen aan het bidden waren in de bovenzaal (Hand.1:12). Ook hij werd op de pinksterdag vervuld met de Heilige Geest, en daarna zien we hoe hij uitgroeit tot leider van de gemeente in Jeruzalem. Paulus beschrijft hem in Gal.1:18-19 zelfs als een van de apostelen, hoewel hij geen apostel maar een oudste van de gemeente in Jeruzalem was; en in Gal.2:9 noemt Paulus hem dan ook een steunpilaar. In Hand.15:13-21 ontpopt hij zich als de laatste woordvoerder in een heftige discussie over de toetreding van de heidenen tot de gemeente van God. In Hand.15:23-29 lezen we de eerste brief van Jacobus die geschreven is aan gelovigen uit de heidenen, en daarin wordt hen verteld hoe zij zich moeten gedragen in de geloofswereld van Joden die tot geloof in Jezus zijn gekomen. Maar de tweede brief van Jacobus - dat is de Jacobusbrief - is gericht aan Joodse gelovigen, en daarin wordt de Messiaanse Joden verteld hoe zij zich moeten gedragen in een heidense wereld. Jacobus werd uiteindelijk de belangrijkste leider van de gemeente in Jeruzalem (Hand.21:18), en hij had de bijnaam van 1 “Jacobus de rechtvaardige”. Ook werd hij wel “Oblias” genoemd, en deze naam betekende “bolwerk”, want hij werd gezien als een bolwerk van geloof en rechtvaardigheid. Hij noemde zichzelf niet een broer van Jezus, maar een slaaf van God en van de Heer Jezus Christus (Jac.1:1), iets wat zijn broer Judas ook deed (Judas 1:1). Jacobus kwam op een tragische maar toch ook glorieuze manier aan zijn einde, want in het jaar 62 na Chr. was er gedurende twee maanden geen Romeinse gouverneur in de stad Jeruzalem. De Joodse religieuze leiders maakten misbruik van deze situatie en arresteerden Jacobus; ze namen hem mee naar het dak van de tempel en dwongen hem om Christus te verloochenen. Maar Jacobus weigerde met het antwoord: “Ik zie de Mensenzoon komen op de wolken van glorie.” Toen gooiden ze hem naar beneden, maar hij stierf niet; daarom begonnen ze hem te stenigen. Maar Jacobus bad voor zijn moordenaars, en toen sloeg iemand hem uit medelijden dood met een houten knuppel. Toen zijn medegelovigen zijn lichaam kwamen ophalen, zagen ze voor het eerst dat zijn knieën dik onder het eelt zaten; dat was het gevolg van lange tijden van gebed in de tempel, waar hij bad om vergeving voor het Joodse volk. Vooral het gedeelte in zijn tweede brief over rechtvaardigheid vanuit goede werken bracht Maarten Luther in grote problemen, omdat deze een theologische tegenstelling zag met wat Paulus schreef over rechtvaardigheid ten gevolge van geloof. Maar Paulus schreef over de rechtvaardiging uit het geloof om gelovigen uit de heidenen te beschermen tegen het Joodse wetticisme, terwijl Jacobus juist over hetzelfde onderwerp schreef om Joodse gelovigen te beschermen tegen heidense wetteloosheid. Want wetticisme zegt dat wij gered worden door de werken van de wet, en wetteloosheid zegt dat wij zonder werken gered worden, maar de ware geestelijke vrijheid zegt dat wij gered zijn met het oog op werken vanuit liefde. Geloof is niet gebaseerd op wat wij doen, maar wat wij doen is wel het gevolg van wat wij geloven. Zowel Paulus als Jacobus schreven over het geloof van Abraham, maar Paulus schreef over het geloof van Abraham aan het begin van diens relatie met God (Gen.15:6, zie Rom.4), en Jacobus schreef over het geloof van Abraham in een veel latere periode van zijn relatie met God (Gen.22:9, zie Jac.2:20-24). Deze tweede brief van Jacobus is opgedeeld in een aantal gedeelten die op het eerste oog onderling niet al te veel met elkaar te maken hebben, maar elk gedeelte vormt zich rondom een bepaald thema dat het hoofdonderwerp van dat deel is. De afzonderlijke delen zijn de volgende. 1) Jac.1:2-15 met als hoofdthema: beproeving en verleiding. 2) Jac.1:16-27 met als hoofdthema: groeien in de wet der vrijheid. 3) Jac.2:1-13 met als hoofdthema: onbevooroordeeld beoordelen. 4) Jac.2:14-26 met als hoofdthema: je geloof tonen d.m.v. je daden. 5) Jac.3:1-12 met als hoofdthema: de zonden van de tong. 6) Jac.3:13-18 met als hoofdthema: groeien in de ware wijsheid. 7) Jac.4:1-10 met als hoofdthema: bevrijd worden van valse begeerte. 8) Jac.4:11-12 met als hoofdthema: geen kwaadspreken over een ander. 9) Jac.4:13-17 met als hoofdthema: van dag tot dag leven met God. 10) Jac.5:1-6 met als hoofdthema: aanklacht tegen uitbuiters. 11) Jac.5:7-11 met als hoofdthema: volharden in geloof en geduld. 12) Jac.5:12-20 met als hoofdthema: het gebed in verschillende thema’s. In dit document wil ik stilstaan bij het tweede gedeelte van Jac.1:16-27, waarin geestelijke groei in de wet der vrijheid centraal staat; dit thema wordt nog eens herhaald in Jac.2:12. B: De volmaakte wet die vrijheid brengt. Jac.1:25 Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt, hem valt geluk ten deel, juist om wat hij doet. Jac.2:12 Zorg ervoor dat uw spreken en uw handelen de toets kunnen doorstaan van de wet die vrijheid brengt. Het tweede gedeelte van de Jacobusbrief heeft geestelijke groei in de wet der vrijheid als hoofdthema. De vraag is natuurlijk wat Jacobus als rechtgeaarde Jood bedoelde met de wet die vrijheid brengt, want het was de ervaring van alle Joden dat de wet van Mozes absoluut geen vrijheid had gebracht maar veel meer een hopeloze slavernij aan de tirannieke kracht 2 van de zonde (Hand.15:10). De apostel Paulus schreef in Gal.4:25 dat het aardse Jeruzalem met zijn kinderen in slavernij was ondanks de moreel hoogstaande principes van de wet van Mozes. Hij riep de gelovigen in Galatië dan ook op om zich niet opnieuw een slavenjuk te laten opleggen, want Christus had hen bevrijd opdat zij werkelijk in vrijheid zouden kunnen leven (Gal.5:1). Hij had zelf als gelovige een hele worsteling doorgemaakt om het verschil te kunnen begrijpen tussen de wet van God en de wet van de zonde; hij beschrijft deze strijd uitvoerig in Rom.7. Nu zijn heel wat gelovigen van mening dat Paulus in dit hoofdstuk schrijft over zijn ervaring als Jood voordat hij tot geloof in Jezus kwam. Maar er zijn twee gedeelten in zijn brieven die duidelijk laten zien dat hij als onbekeerde Jood deze worsteling totaal niet kende, en ook dat hij toen volledig overtuigd was van zijn rechtvaardige levensstijl en zuivere motieven. Hij ervoer als onbekeerde Jood geen worsteling met de zonde. Gal.1:13-14 U hebt gehoord hoe ik vroeger volgens de Joodse godsdienst leefde, dat ik de gemeente van God fanatiek vervolgde en haar probeerde uit te roeien. Ik leefde de Joodse wetten heel wat strikter na dan velen van mijn generatie en zette mij vol overgave in voor de tradities van ons voorgeslacht. Fil.3:5-6 Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was en behoor tot het volk van Israël, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren Hebreeër met de wetsopvatting van een Farizeeër en heb de gemeente fanatiek vervolgd. Aan wat er in de wet over de gerechtigheid staat, voldeed ik volledig. Als onbekeerde Jood kende Saulus maar één wet, en dat was de wet van Mozes zoals die stond opgeschreven in de Tora; daarnaast erkende hij volledig de betrouwbaarheid van de Profeten en andere Joodse geschriften in wat wij kennen als het Oude Testament. Toen hij tot echt geloof in Jezus kwam, bleef hij weliswaar nog steeds een Jood (Hand.21:39, 22:3, Gal.2:15), maar voor het eerst van zijn leven kwam hij in een enorm geestelijk conflict. Hij ontdekte dat er niet één wet was, maar twee verschillende wetten met grote invloed. Rom.7:22-23 Innerlijk stem ik vol vreugde in met de wet van God, maar in alles wat ik doe zie ik die andere wet. Hij voert strijd tegen de wet waarmee ik met mijn verstand instem en maakt van mij een gevangene van de wet van de zonde, die in mij leeft. Paulus ontdekte als gelovige in Jezus Christus dat hij te maken had met twee verschillende wetten, namelijk de wet van God waarmee hij met zijn verstand volledig instemde, en de wet van de zonde die hij onvrijwillig aan het werk zag in zijn menselijke natuur. Hij merkte ook dat de beide wetten in werking traden door de geschreven wet van Mozes, maar afhankelijk van de houding waarmee hij deze wet benaderde. Wanneer hij op eigen kracht probeerde de wet van Mozes te gehoorzamen, trad de wet van de zonde in werking, waardoor hij tot zijn grote wanhoop verslaafd raakte aan de zonde. Hij worstelde als gelovige vooral met de zonde van begeerte (Rom.7:7), wat een overtreding was van het laatste gebod van de Tien Geboden (Ex.20:17). Maar wanneer hij zich liet leiden door de Heilige Geest, trad de wet van God in werking, waardoor hij tot zijn grote vreugde de vrijheid van de Heilige Geest ervoer. Rom.7:25-8:2 God zij gedankt, door Jezus Christus onze Heer. Met mijn verstand onderwerp ik mij aan de wet van God, maar door mijn natuur onderwerp ik mij aan de wet van de zonde. Dus wie in Christus Jezus zijn, worden niet meer veroordeeld. De wet van de Geest die in Christus Jezus leven brengt, heeft u bevrijd van de wet van de zonde en de dood. Jacobus was net als Paulus een rechtgeaarde Jood, want zijn persoonlijke geloof in Jezus veranderde hem niet in een christen, want hij bleef nog steeds een Jood, maar wel een echte Messiaanse Jood. Als gelovige in Jezus had ook hij de wet van Mozes niet nodig om gered te worden voor het eeuwige leven (Hand.15:11, Gal.215-16), maar als etnische Jood wist hij dat God een speciaal verbond gesloten had met het Joodse volk, en de wet van Mozes was wel gegeven om dit verbond op aarde in stand te houden. Daarom bleven de gelovige Joden zich nog steeds houden aan de wet van Mozes in de tijd van de apostelen (Hand.21:20); dit gold alleen voor gelovige Joden en niet voor gelovigen uit de heidenen (Hand.21:25). Ook nu nog laten Joden zich besnijden omdat zij als volk een aards verbond met God hebben, en zij laten zich dopen in de naam van Jezus, omdat zij alleen door geloof eeuwig leven hebben. Ook Jacobus begreep het grote verschil tussen de wet van God en de wet van de zonde, en ook hij begreep dat beide wetten in werking traden door het geschreven woord van God, dus ook door de wet van Mozes. En ook hij kende net als Paulus de juiste manier om d.m.v. de 3 juiste interpretatie van de wet van Mozes te groeien in de wet van God, dat is de wet die vrijheid brengt. En in Jac.1:16-27 beschrijft hij een proces van geestelijke groei, waarin wij kunnen groeien naar volmaaktheid volgens de principes van de wet die vrijheid brengt. Maar daarbij gebruikt hij een hele andere vocabulaire als Paulus, die een apostel voor de heidenen was, terwijl Jacobus een leraar voor het Joodse volk was. Geheel in zijn eigen stijl beschrijft hij het proces van geestelijke groei in de volmaakte wet die vrijheid brengt. C: De liefdevolle Vader die ons tot leven roept. Jac.1:16-18 Geliefde broeders en zusters, vergis u niet: elke goede gave, elk volmaakt geschenk komt van boven, van de Vader van de hemellichten; bij Hem is nooit enige verandering of verduistering waar te nemen. Hij wilde ons door de verkondiging van de waarheid tot leven roepen, om ons de eersten te maken in Zijn schepping. C1: De meest voorkomende vergissing onder gelovigen. Jac.1:16-18 Geliefde broeders en zusters, vergis u niet. Het tweede gedeelte van de Jacobusbrief begint met een schitterende beschrijving van de liefdevolle Vader in de hemel, en deze openbaring over het waarachtige Vaderhart van God hebben wij als eerste nodig om te kunnen groeien naar de volmaaktheid volgens de wet die vrijheid brengt. Maar het allereerste zinnetje is bijzonder intrigerend, want Jacobus weet dat gelovigen zich bijzonder kunnen vergissen over het karakter van God; dat wist hij maar al te goed uit de geschiedenis van het Joodse volk. Want door de moeilijkheden en beproevingen tijdens de reis door de woestijn kwam bij de Israëlieten de gedachte omhoog dat God hen wel moest haten, en hen daarom uit Egypte had weggehaald om hen te laten doden door de Amorieten (Deut.1:27). Maar de werkelijke reden voor deze gedachte was dat de Israëlieten God niet vertrouwden (Num.14:11), en deze tragedie van ongeloof duurde op dat moment al twee jaar. Achter het ongeloof zat een nog diepere oorzaak voor hun wantrouwen in God, en dat was de verharding van hun hart (Ps.95:8-11). De verharding van hun hart, een geest van rebellie en hun ongeloof in God verhinderden de Israëlieten om op dat moment het beloofde land binnen te gaan. Ze konden het beloofde land niet binnengaan vanwege hun ongeloof (Hebr.3:19) en vanwege hun ongehoorzaamheid (Hebr.4:6). Veel christenen worstelen ook met dezelfde soort misvatting over het karakter van God. Ex.20:4-5a Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want Ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast Mij. Achter elke expressie van ongeloof en ongehoorzaamheid gaat op de een of andere manier een enorme vergissing over het karakter van God schuil; het bovengenoemde tweede gebod uit de Tien Geboden wordt heel vaak door christenen overtreden. Ze doen dat weliswaar niet bewust, en ze doen het ook niet met beelden van hout of steen, en het zijn ook zeker geen afbeeldingen van dingen in de hemel of op de aarde. Nee, veel christenen vergissen zich in het karakter van God, en maken daardoor allerlei verwrongen karikaturen over het wezen en karakter van God, die Zichzelf omschrijft als de Vader. Allerlei theologische misvattingen over het Vaderhart van God maken dat veel christenen vaak een zeer negatief beeld van God hebben, en dat verhindert hen om het beloofde land van de geestelijke groei binnen te gaan, op weg naar de volmaaktheid volgens de wet die vrijheid brengt. Dat berooft hen van veel vreugde in hun geloof, en het verhindert hen ook om een vrijmoedige relatie met God te ontwikkelen. Hebr.11:6 Zonder geloof is het onmogelijk God vreugde te geven; wie Hem wil naderen moet immers geloven dat Hij bestaat, en wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond. Wanneer wij God zoeken, moeten wij niet alleen geloven dat Hij bestaat, maar dat Hij ook daadwerkelijk de Persoon is die Hij zegt te zijn; Zijn naam is Jehovah, wat letterlijk betekent dat Hij is die Hij is, of dat Hij zal zijn die Hij is (Ex.3:14). De Heer is één God (Deut.6:4), wat vooral betekent dat Hij op geen enkele wijze tegenstrijdig is, maar volkomen harmonieus in heel Zijn wezen en karakter. En daarom zegt Jacobus ook dat wij ons niet moeten vergissen, want God is de volmaakte Vader; en deze volmaakte Vader heeft Zijn eigen eeuwige Zoon 4 Jezus naar ons toegestuurd om het Vaderhart van God aan ons te openbaren. En Jezus zag dit als het hoofddoel van Zijn missie op de aarde, zowel in het genezen van de zieken als het bevrijden van de gebondenen, zowel in Zijn onderwijs aan de mensen als in Zijn dood aan het kruis van Golgotha. Joh.1:18 Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die Zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen. Joh.14:7+9 Als jullie Mij kennen zullen jullie ook Mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie Hem, want jullie hebben Hem zelf gezien....... Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Joh.17:26 Ik heb hun Uw naam bekendgemaakt en dat zal Ik blijven doen, zodat de liefde waarmee U Mij liefhad in hen zal zijn en Ik in hen. Om naar de geestelijke volmaaktheid te kunnen groeien volgens de principes van de wet die vrijheid brengt, hebben wij als allereerste een diepe openbaring over het Vaderhart van God nodig, zodat elke vergissing over Zijn liefdevolle wezen en karakter uitgebannen wordt. Pas wanneer elk misverstand over het Vaderhart van God is opgeruimd, zullen wij in staat zijn om verder te gaan in dit proces van geestelijke groei naar vrijheid. Over het Vaderhart van God is de laatste jaren heel veel geschreven, en het volgende deel van de tekst laat zal zien terecht het is dat de Heilige Geest zoveel nadruk legt op de noodzaak van groeiend inzicht in het Vaderhart van God. C2: De allesgevende Vader. Jac.1:17a ...... elke goede gave, elk volmaakt geschenk komt van boven, van de Vader. Hier komen we bij de Bron van alle geestelijke groei, namelijk bij de Vader die de Gever is van elke goede gave en elk volmaakt geschenk; dit staat volledig in tegenstelling met de verkeerde gedachte uit vers 13 dat verleiding van God zou kunnen komen. Want God stelt niemand aan verleiding bloot, zoals Hijzelf ook niet door iets slechts in verleiding kan worden gebracht. Integendeel, God de Vader is de eeuwige Bron van elke goede gave en van elk volmaakt geschenk; en dankzij Zijn goede gaven en volmaakte geschenken kunnen wij groeien in de volmaakte wet die vrijheid brengt. Daarom vormt deze zin de hartslag en de kern van dit tweede gedeelte uit de Jacobusbrief, en voordat wij geestelijk kunnen groeien, hebben we eerst openbaring nodig over de ongelooflijke liefde in het Vaderhart van God, die ons wil overladen met alles wat wij nodig hebben voor geestelijke groei. Matt.7:11 Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan wie Hem daarom vragen. Luc.11:13 Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan de Heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen. Jezus geeft een prachtige illustratie over het verlangen in Gods Vaderhart om ons alles te willen geven wat wij nodig hebben, door te stellen dat wanneer wij als gebrekkige ouders al in staat zijn om onze kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer de Vader in de hemel ons het goede zal willen geven. En de allerbeste gave die Hij ons wil geven is de Heilige Geest, want de Heilige Geest doorzoekt de diepten van Gods Vaderhart om van daaruit de openbaring over Gods goedheid aan ons te laten zien, zodat wij kunnen weten wat God ons in Zijn goedheid geschonken heeft (1Kor.2:9-12). Er is geen enkele begrenzing in het hart en verlangen van de Vader, die Hem beperkingen oplegt in het schenken van goede gaven en volmaakte geschenken aan Zijn kinderen. Want als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Zal Hij, die Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met Hem niet alles schenken (Rom.8:31-32)? God wil ons alles geven wat wij nodig hebben voor onze geestelijke groei in de volmaakte wet die vrijheid brengt, maar het spreekt vanzelf dat de Vader ons daarom alleen goede gaven geeft, gaven die volmaakte geschenken zijn. En het grootste geschenk dat God ons kan geven is Hijzelf, want wanneer God ons alles geeft behalve Zichzelf, koestert Hij geen liefde voor ons; maar wanneer God Zichzelf aan ons geeft - d.w.z. openbaring over Zijn Vaderhart - dan heeft Hij ons eeuwig lief. Daarom is diepe openbaring over het Vaderhart van God een essentiële voorwaarde voor geestelijke groei in de volmaakte wet die vrijheid brengt, en het is goed dat wij dat dagelijks voor onszelf en anderen bidden (Efez.1:17-19, 3:14-17). 5 C3: Goede gaven en volmaakte geschenken. Jac.1:17a ...... elke goede gave, elk volmaakt geschenk. Jacobus spreekt hier over twee aspecten van datgene wat de Vader aan ons wil schenken, namelijk goede gaven en volmaakte geschenken; dit zijn weliswaar synoniemen, maar toch benadrukken beide uitdrukkingen een verschillend aspect van de liefde van Gods Vaderhart. Voor het woord ‘gave’ wordt het Griekse woord ‘dosis’ gebruikt, dat maar twee keer in het Nieuwe Testament voorkomt, namelijk ook nog in Fil.4:15, waar het met het woord ‘tegoed‘ vertaald wordt. Het gaat bij dit Griekse woord niet zozeer om de gave op zichzelf alswel om de handeling van het geven, en Jacobus stelt dat God een goede daad verricht in het geven van goede gaven. Maar bij het woord ‘geschenk’ wordt het Griekse woord ‘doorèma’ gebruikt en dat komt ook maar twee keer in het Nieuwe Testament voor, namelijk ook in Rom.5:16. In die tekst ligt de nadruk op de genade van God, zodat wij bij het woord geschenk vooral aan de hartsgesteldheid van God de Vader moeten denken. Elke goede gave spreekt dan van de vele goede handelingen die God aan ons verricht, want God is goed en daarom doet Hij ook goed (Ps.119:65). Maar elk volmaakt geschenk spreekt over de genade in het hart van God, waarmee Hij ons het volmaakte uit Zijn eigen hart wil geven, hoewel wij in geen enkel opzicht daarop aanspraak kunnen maken. God schonk ons uit genade Zijn eigen Zoon, en Zijn Zoon is vol van genade en waarheid (Joh.1:14), en daarom hebben wij uit Zijn overvloed genade op genade ontvangen (Joh.1:16). God geeft ons dus goede gaven omdat Hij goed is, en Hij geeft ons volmaakte geschenken omdat Hij genadig is. En zowel de goede gave als het volmaakte geschenk komt van boven, bij de Vader vandaan, waar ook de hemelse wijsheid vandaan komt (Jac.3:17). C4: De onveranderlijke Vader. Jac.1:17b De Vader van de hemellichten; bij Hem is nooit enige verandering of verduistering waar te nemen. Jacobus beschrijft God hier als de Vader van de hemellichten, dat zijn de zon en de maan. Nu lijken deze hemellichten geen enkele rol in dit gedeelte te spelen, en zelfs niet in de hele Jacobusbrief, maar toch heeft Jacobus dit bewust gedaan, namelijk om een tegenstelling te creëren. Want van de hemellichten maakt hij duidelijk dat zij wel te maken hebben met verandering, namelijk verandering door de rotatie van zon en maan die in de toenmalige beleving van Jacobus om de aarde draaiden. Nu weten wij in de moderne tijd dat de aarde de zon draait, en de maan om de aarde, maar in de beleving van Jacobus maakte dat niets uit. Waar het om gaat is dat wij in onze ervaring met zonlicht en maanlicht niet het volledige etmaal daarop kunnen vertrouwen, want de stand van zon en maan veranderen voortdurend. Deze verandering is zelfs zodanig dat er op gegeven moment sprake is van verduistering; de zon verduistert voor ons, wanneer zij achter de horizon verdwijnt en het nacht wordt. Hetzelfde geldt ook voor het maanlicht, wanneer de maan achter de horizon verdwijnt. Maar Jacobus wil het onveranderlijke van Gods karakter benadrukken, zodat wij altijd durven vertrouwen op Zijn voorziening in goede gaven en volmaakte geschenken. Dan durven wij altijd vrijmoedig voor de troon van de genadige God te verschijnen en te bidden om de hulp die wij nodig hebben in de vorm van barmhartigheid en genade (Hebr.4:16). Dat zullen wij alleen maar durven blijven doen, wanneer wij geloven dat God onveranderlijk is, en wijzelf stabiel genoeg zijn om te geloven dat Hij onze gebeden zal verhoren. Hebr.6:17-18 Toen God de erfgenamen van de belofte ervan wilde doordringen hoe vast Zijn voornemen was, stelde Hij Zich op dezelfde manier met een eed garant. Met deze twee onomkeerbare daden - die uitsluiten dat God liegt - heeft Hij ons krachtig moed in willen spreken. Onze toevlucht is het vasthouden aan de hoop op wat voor ons in het verschiet ligt. 1Sam.15:29 En u weet dat de Glorie van Israël nooit Zijn woord breekt en nimmer van Zijn besluiten terugkomt. Hij is immers geen mens, dat Hij van Zijn besluiten terug zou komen. Hebr.13:8 Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid! In de eerste twee teksten stelt de Bijbel vast dat God de Vader onveranderlijk van karakter is, en dat Hij daarom nooit op Zijn besluiten zal terugkomen; de derde tekst stelt dat Jezus de Zoon hetzelfde onveranderlijke karakter als de Vader heeft. Volgens Hebr.6:17-18 zijn er 6 drie onveranderlijke dingen die ons geloof op een bijzonder krachtige manier ondersteunen, namelijk het onveranderlijke karakter van Gods voornemen, het onveranderlijke karakter van Gods eed, en de zekerheid dat God altijd de waarheid spreekt. Deze drie onveranderlijke aspecten in het wezen en karakter van de Vader zijn de absolute garantie dat Hij ons altijd goede gaven en volmaakte geschenken zal geven, die wij nodig hebben voor geestelijke groei in de volmaakte wet die vrijheid brengt. Efez.1:3 Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelsferen, in Christus, met talrijke geestelijke zegeningen heeft gezegend. 2Petr.1:3 Zijn Goddelijke macht heeft ons alles geschonken wat nodig is voor een vroom leven, door de kennis van Hem die ons geroepen heeft door Zijn majesteit en door Zijn wonderbaarlijke kracht. Wanneer er al hindernissen zijn in het ontvangen van Gods gaven, kunnen wij dit niet aan God wijten, want Hij is onveranderlijk in heel Zijn wezen en karakter, en daarom zijn ook Zijn beloften onveranderlijk. Maar er is niets zo veranderlijk als de mens vanwege het onstabiele karakter van de mens in zijn eigen gebroken hart, dat geschonden is door het leven in een zondige wereld. En het is deze onstabiliteit die ons vaak belemmert om de goede gaven van God in ontvangst te nemen. Hebr.11:6 Zonder geloof is het onmogelijk God vreugde te geven; wie Hem wil naderen moet immers geloven dat Hij bestaat, en wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond. Jac.1:6-8 Vraag vol vertrouwen, zonder enige twijfel. Wie twijfelt is als een golf in de zee, die door de wind heen en weer wordt bewogen. Wie zo aarzelend en onberekenbaar is bij alles wat hij doet, moet niet denken dat hij iets van de Heer zal krijgen. Deze tekst kan als een mokerslag aankomen bij mensen die emotioneel en geestelijk nog onstabiel zijn, maar het is zeker niet de bedoeling van Jacobus geweest om ons in de hoek te drijven met deze radicale uitspraak. In plaats van wanhopig te worden en op te geven in het zoeken naar God moet deze tekst ons juist naar God toe drijven om bij Hem genezing voor ons onstabiele hart te zoeken. En Jacobus formuleerde dat als volgt. Jac.4:8 Nader tot God, dan zal Hij tot u naderen.......... zuiver uw hart, weifelaars. De psalmen beschrijven vele momenten waarop David en andere psalmschrijvers hevig aan het wankelen waren vanwege de onstabiliteit in hun hart tijdens moeilijke omstandigheden waar zij op bepaalde momenten doorheen gingen. Maar alle psalmen laten zonder ook maar één enkele uitzondering zien, dat zij altijd de weg naar God zochten en die weg ook altijd wisten te vinden, zodat zij genezing voor hun hart konden ontvangen en uitredding uit hun moeilijke situaties. Hebr.13:5b-6 Hij heeft immers zelf gezegd: Nooit zal Ik u afvallen, nooit zal Ik u verlaten, zodat we vol vertrouwen kunnen zeggen: De Heer is mijn helper, ik heb niets te vrezen. Wat zouden mensen mij kunnen doen? C5: De Vader die ons roept en voorbestemt. Jac.1:18 Hij wilde ons door de verkondiging van de waarheid tot leven roepen, om ons de eersten te maken in Zijn schepping. We hebben gesproken over de gevende Vader die goede gaven en volmaakte geschenken geeft, en we hebben gesproken over de onveranderlijke Vader; maar in vers 18 komen we bij de hartstochtelijke drijfveer van de Vader, Zijn eeuwige bedoeling met de mensen die Hem toebehoren. Onze God en Vader is Zelf gezegend omdat Hij ons gezegend heeft met talrijke geestelijke zegeningen (Efez.1:3), maar de achterliggende reden voor de talrijke zegeningen is dat Hij ons al ver vóór de grondvesting der wereld vol liefde had uitgekozen om heilig en zuiver te zijn voor Zijn aangezicht (Efez.1:4). Maar zelfs dat is nog niet het diepste motief van Zijn liefdevolle handelen met ons, want naar Zijn wil en verlangen heeft Hij ons voorbestemd om in Jezus Christus Zijn kinderen te worden (Efez.1:5). En daarmee geeft de Vader eer aan de grootheid van Zijn genade die ons geschonken wordt in Zijn geliefde Zoon (Efez.1:6). In Jac.1:18 komen we dit zelfde verlangen van de Vader tegen, want Hij wilde ons tot leven roepen door de verkondiging van de waarheid, d.w.z. dat het Zijn vurige verlangen was om ons tot leven te wekken. Letterlijk zegt de Griekse grondtekst hier dat de Vader ons gebaard heeft door het woord van de waarheid als grote tegenstelling met vers 14-15, waar de zonde 7 gebaard wordt door de bevruchting van zondige begeerte; alleen spreekt vers 15 over een onvrijwillige bevalling, terwijl vers 18 spreekt over een gewenste bevalling. Wanneer wij ons laten meeslepen in de verleiding van vers 13-14, is de bevalling van de zonde helaas een ongewenst bijproduct; maar de verkondiging van de waarheid geeft een bevalling van nieuw leven, en deze geboorte is door de Vader zeer gewenst. Voordat wij goed inzicht kunnen krijgen in het koninkrijk van God, moeten wij eerst opnieuw geboren worden - dat is van bovenuit geboren worden (Joh.3:3); deze geboorte is daarmee een absolute vereiste om het koninkrijk van God te kunnen binnengaan (Joh.3:6), nadat wij dit koninkrijk hebben gezien. Deze wedergeboorte ofwel een geboorte van bovenuit - d.w.z. vanuit de hemel - kan plaatsvinden dankzij de opstanding van Jezus Christus uit de dood (1Petr.1:3), maar wordt effectief veroorzaakt door het onvergankelijke zaad van het levende en altijd blijvende woord van God (1Petr.1:23). Dat is precies hetzelfde als wat Jacobus bedoelt met de geboorte d.m.v. de verkondiging van de waarheid; zo worden wij voor eeuwig gered door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwende kracht van de Heilige Geest (Tit.3:5). De geestelijke geboorte betekent dat wij uit God geboren worden, omdat wij in de naam van Jezus geloven en Hem als onze Heer en Redder hebben aanvaard (Joh.1:12-13). Maar al deze teksten over wedergeboorte spreken over het begin van ons geestelijke leven, terwijl Jacobus ook het einddoel beschrijft. Jac.1:18 ...... om ons de eersten te maken in Zijn schepping. Wij komen het natuurlijke leven op de aarde binnen, doordat wij door onze natuurlijke vader verwekt zijn en door onze natuurlijke moeder gebaard zijn; zo gaan wij het geestelijk leven in het koninkrijk van God binnen doordat wij door onze hemelse Vader verwekt én gebaard zijn. Maar hoe prachtig een geboorte ook is, toch is elke geboorte slechts het begin van alles wat daarna nog komen gaat, d.w.z. het volle leven. En zoals een natuurlijke geboorte bewonderd kan worden, maar later toch op de achtergrond verdwijnt omdat de groei van het natuurlijke leven veel belangrijker is, zo kunnen wij ons altijd blijven verwonderen over onze geestelijke geboorte, maar het is nog veel belangrijker om ons uit te strekken naar geestelijke groei. Want het was het verlangen van de hemelse Vader om ons tot geboorte te brengen door het woord van de waarheid, maar het is Zijn hoofddoel om ons te maken tot de belangrijkste personen van de hele schepping. Want de wedergeboorte brengt ons weliswaar binnen in het koninkrijk van God, maar is geen absolute garantie dat wij daardoor ook daadwerkelijk in het koninkrijk zullen blijven. Want wij kunnen door het licht beschenen zijn, hebben geproefd van de hemelse gave, hebben deelgekregen aan de Heilige Geest, het goede woord van God hebben ervaren, en ook de kracht van de toekomstige wereld hebben ervaren, maar toch weer afvallig worden en voor eeuwig verloren gaan (Hebr.6:4-8). We moeten dus goed op onszelf letten, dat wij geen kwaadwillig en ongelovig hart laten groeien en daardoor van de levende God afvallen (Hebr.3:12). Want alleen wanneer wij tot het einde toe resoluut vasthouden aan ons oorspronkelijke geloof, blijven wij deelgenoten van Christus (Hebr.3:14). We moeten dus niet achterom blijven kijken naar het wonder van de wedergeboorte, maar juist vooruitkijken naar het einddoel van onze geestelijke geboorte. God de Vader wil ons tot de belangrijkste personen van Zijn schepping maken, ofwel tot de eerstelingen van Zijn schepping; het woord eersteling is een term die gebruikt werd bij het binnenhalen van de oogst in de tijd van het Oude Testament, en ook spreekt het van de eerstgeborene in een gezin of in de veestapel. Eerstgeborenen en eerstelingen behoorden in de tijd van het Oude Testament aan God toe (Ex.13:11-12), en dit oudtestamentische ritueel had een profetische boodschap voor de tijd van het Nieuwe Testament. Want Christus is de eersteling van de opstanding (1Kor.15:20+23), en zo zijn ook wij geroepen om in navolging van Jezus de eerstelingen van de schepping te zijn (Jac.1:18). De Joden vormen daarin een aparte groep, want God heeft hen als eerstelingen van de schepping geroepen (Rom.11:16), en wij mogen in het spoor van de Messiaanse Joden volgen. De Heilige Geest is de eerste gave die wij in ons leven als volgeling van Jezus behoren te ontvangen (Rom.8:23), waarna elke andere gave van God op de juiste plek in ons leven kan vallen. Sommige gelovigen kunnen in een bepaald gebied als eersteling functioneren, d.w.z. als degenen die als eerste tot geloof gekomen zijn, of een pioniersfunctie in de gemeente vervullen, zoals Epenetus in Asia (Rom.16:5) en Stefanas in Achaje (1Kor.16:15). In de eindtijd zal er sprake zijn van een 8 speciale groep van 144.000 gelovigen die als eerstelingen voor God en het Lam functioneren zullen, ook al weten we nu nog niet precies wat dat inhoudt (Openb.14:4). Als wedergeboren kinderen van God komen wij dus in het eeuwige koninkrijk van God op de hoogste plaats in de rangorde te staan, direct onder God Zelf en boven de engelen; dit is een zeer hoge roeping, die wij met de grootst mogelijke zorg moeten koesteren (Efez.4:1, Fil.3:14 2Tess.1:11, 2Petr.1:10). Het krachtig beschermen van deze Goddelijke roeping vraagt om een voortdurend ingrijpen van Gods kant en een waakzame hartsgesteldheid van onze kant. Rom.8:28-30 En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens Zijn voornemen geroepen zijn, alles bijdraagt aan het goede. Wie Hij al van tevoren heeft uitgekozen, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van Zijn Zoon, die de eerstgeborene moest zijn van talloze broeders en zusters. Wie Hij hiertoe heeft bestemd, heeft Hij ook geroepen; en wie Hij heeft geroepen, heeft Hij ook vrijgesproken; en wie Hij heeft vrijgesproken, heeft Hij nu al laten delen in Zijn luister. God grijpt voortdurend in met Zijn jaloerse liefde, van waaruit Hij een vurige aanspraak op ons leven doet; bovendien schenkt Hij ons voortdurend Zijn genade wanneer wij met een nederige hartsgesteldheid tot Hem komen, want daarna kan Hij ons verhogen (Jac.4:5-10). Vanuit onze kant moeten wij het proces van groeien in de wet der vrijheid omarmen, zoals dat beschreven wordt in Jac.1:19-27. D: In zachtmoedigheid naar God luisteren. Jac.1:19-21 Geliefde broeders en zusters, onthoud dit goed: ieder mens moet zich haasten om te luisteren, maar traag zijn om te spreken, traag ook in het kwaad worden. Want de woede van een mens brengt niets voort dat in Gods ogen rechtvaardig is. Wees daarom zachtmoedig en leg alle verdorvenheid en elk denkbaar wangedrag af. En aanvaard zo de boodschap die in u is geplant en die u kan redden. D1: Snel om te luisteren, langzaam om te spreken. Jac.1:19 Geliefde broeders en zusters, onthoud dit goed: ieder mens moet zich haasten om te luisteren, maar traag zijn om te spreken, traag ook in het kwaad worden. Want de woede van een mens brengt niets voort dat in Gods ogen rechtvaardig is. Het gedeelte van vers 19-27 heeft praktische toepassingen en begint met een opdracht, en dat is: “onthoud dit goed!” Het hier gebruikte Griekse woordje ‘hoste’ kunnen we het beste vertalen met ‘daarom’, d.w.z. als gevolg van de schitterende omschrijving van het Vaderhart van God (1:17) en geweldige beloften (1:18) moeten wij daarom de volgende toepassingen in ons leven maken. En de éérste toepassing die wij moeten maken is dat we snel moeten zijn om te luisteren naar het woord van God, maar langzaam in de veronderstelling dat we al heel spoedig een leraar kunnen zijn. Want het verlangen om een Bijbelleraar te zijn voor andere gelovigen wordt aan een zeer hoge maatstaf en een strenger oordeel onderworpen, omdat er geen gebied is waarin mensen zo vaak struikelen als in het spraakgebruik van de tong (Jac.3:1-2). Wie zijn mond op slot houdt, waakt over zichzelf, maar wie zijn lippen hun gang laat gaan, stort zichzelf in het verderf (Spr.13:3); en wanneer iemand altijd klaarstaat met zijn woorden, is er minder hoop voor hem dan voor een dwaas (Spr.29:20). Salomo roept ons op om een lange adem te hebben en onze rusteloosheid te beheersen, want de rusteloosheid heerst in het hart van de dwazen (Pred.7:9). Het begrip rusteloosheid kan hier ook vertaald worden met boosheid of ergernis, en daarom roept Jacobus ons ook op om traag te zijn in het kwaad worden. Want de woede van een mens brengt niets voort dat in Gods ogen rechtvaardig is. Jac.1:26 Wie meent dat hij God dient, terwijl hij zijn tong niet kan beteugelen, zit op een dwaalspoor, en heel zijn godsdienst is vergeefse moeite. Jac.3:7-8 De mens heeft alle mogelijke soorten dieren weten te temmen, wilde dieren, vogels, kruipende dieren en zeedieren, maar er is geen mens die de tong kan temmen, dat onberekenbare kwaad, vol dodelijk venijn. Wanneer wij ons willen verdiepen in de geestelijke wet die vrijheid brengt, moeten wij leren ontdekken dat wij twee oren hebben, maar slechts één mond; leren luisteren naar wat God ons werkelijk te zeggen heeft in Zijn woord, baant de weg naar openbaring door de Heilige 9 Geest over de werkelijke betekenis van de wet der vrijheid. Jes.50:4-9 beschrijft de derde profetie van Jesaja over de lijdende Dienaar van de Heer, en dat is Jezus Christus, de Zoon van God. In deze derde profetie staat beschreven hoe Jezus als Mens geleerd heeft om een waarachtige boodschapper van God voor de mensheid te worden, namelijk door eerst te leren luisteren. Jes.50:4 God de HEER gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt Hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen. Jezus Christus, de eeuwige Zoon van God, moest als Mens alles op dezelfde manier als wij van God de Vader leren, en hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij moeten lijden, en zo heeft Hij de gehoorzaamheid geleerd (Hebr.5:8). Volgens de tweede helft van Jes.50:4 moest Hij eerst aandachtig leren luisteren, zodat Hij daarna een vaardige tong kon ontwikkelen om moedeloze mensen op de beuren. Als klein kind groeide Jezus op in de directe nabijheid van de Vader, en daardoor werd Hij sterk en werd Hij begiftigd met wijsheid, want de genade van God rustte op Hem (Luc.2:40). Toen Hij als twaalfjarige jongen mee mocht naar de tempel in Jeruzalem na Zijn bar-mitsvah, was Hij in staat om vragen te stellen aan de theologen van Zijn tijd die iedereen verbaast deed staan; en bovendien was Hij in staat om al hun vragen te beantwoorden (Luc.2:46-47). Daarna groeide Hij verder op en nam Zijn wijsheid nog meer toe, waardoor Hij steeds meer in de gunst kwam bij God en mensen (Luc.2:52). En wat was het grote geheim van Jezus? Hij had eerst leren luisteren in de tegenwoordigheid van God en ook in de synagoge (Luc.4:16), waardoor Hij een buitengewone mate van Gods wijsheid in Zijn leven ontwikkelde, waarna Hij in staat was op een bijzondere manier het woord van God te verkondigen (Luc.4:22, Matt.7:28-29). Jezus besteedde de eerste 30 jaar van Zijn leven als Mens op de aarde in het intiem leren luisteren naar God de Vader, zodat Hij in de tijd van Zijn openbare bediening altijd de stem van de Heilige Geest kon verstaan in elke situatie, die zich voordeed in Zijn laatste 3,5 jaar vóór de kruisiging. Spr.21:28 (NBG’51) Een leugenachtig getuige zal omkomen, maar een man die luistert, zal zegevierend spreken. Spr.21:28 (NBV) Een onbetrouwbare getuige moet de mond worden gesnoerd, maar wie vertelt wat hij weet, mag uitspreken. D2: Met zachtmoedigheid het woord van God aanvaarden. Jac.1:21 Wees daarom zachtmoedig en leg alle verdorvenheid en elk denkbaar wangedrag af. En aanvaard zo de boodschap die in u is geplant en die u kan redden. De aandrang om snel te willen spreken komt voort uit allerlei onopgeloste dilemma's in ons emotionele hart, waardoor wij ook snel in woede exploderen; maar de woede van een mens brengt geen enkele vrucht van gerechtigheid voort. Het Goddelijke alternatief is het aanleren van zachtmoedigheid, en zachtmoedigheid is een bijzondere Goddelijke eigenschap waarin elke vorm van vergeldingsdrang afwezig is. Zachtmoedigheid is samen met nederigheid de enige eigenschap die Jezus over Zichzelf vertelde (Matt.11:29), en zachtmoedigheid is ook de enige eigenschap waarmee Mozes zichzelf beschreef (Num.11:3). Zachtmoedigheid en nederigheid spreken van een kracht die onder controle is, want de beschikbare kracht wordt niet gebruikt in eigenbelang, maar alleen in het belang van anderen. Zachtmoedigheid is een juk dat God ons oplegt, omdat Hij ons onder de lichte last van dat zachte juk (Matt.11:30) op een bijzonder liefdevolle manier kan beheersen door Zijn Heilige Geest. Jezus nodigt ons uit om te komen onder het juk dat Hijzelf draagt (Matt.11:29 Mijn juk), en Hij draagt altijd het meeste gewicht. Het is goed wanneer een mens van God een juk krijgt opgelegd, maar hij moet wel leren om dit juk op een goede manier te dragen (Klaagl.3:27-33). De lichte last van dit juk bewerkt in dit leven een zachtmoedigheid die ons klaarmaakt om Gods erfgenamen te worden van de hele aarde (Matt.5:5). En de geringe last die wij tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige glorie, die alles omvat en alles overtreft (2Kor.4:17); daarom moeten wij leren om zachtmoedig te zijn, en alle verdorvenheid en elk denkbaar wangedrag af te leggen. Op die manier en in die hartsgesteldheid kunnen wij de boodschap aanvaarden die in ons geplant is en die ons kan redden uit alle onopgeloste dilemma's, want in een nederig en zachtmoedig hart kan het woord van God geweldig zijn werk doen. Zachtmoedigheid is een vrucht van de Heilige Geest (Gal.5:22), en bij de zachtmoedigheid en de mildheid van 10 Christus kunnen wij een beroep op elkaar doen (2Kor.10:1). Zachtmoedigheid is een zeer belangrijke Goddelijke karaktereigenschap waarmee wij elkaar als gelovigen onderling op een effectieve manier kunnen helpen (Gal.6:1, Efez.4:2, Kol.3:12, 2Tim.2:24-25), maar het is ook een eigenschap die wij tegenover mensen in de buitenwereld behoren te tonen (Tit.3:2, 1Petr.3:15-16). De ware wijsheid wordt gedemonstreerd door een onberispelijk leven dat gekenmerkt wordt door waarachtige zachtmoedigheid (Jac.3:13), en is daarom ook een zeer belangrijke voorwaarde voor het aanvaarden van het woord van God, dat in ons geplant is en waardoor wij wedergeboren zijn (Jac.1:21). Zachtmoedigheid maakt de bodem van ons hart bijzonder ontvankelijk voor Goddelijke waarheid, zodat het zaad van Gods woord in goede grond gezaaid wordt, waardoor wij het woord van God kunnen horen, begrijpen en rijkelijk vruchtdragen (Matt.13:23). Dat brengt ons naar de volgende teksten van Jac.1. E: Kijken in de spiegel van Gods woord. Jac.1:22-25 Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen. Want wie de boodschap hoort maar er niets mee doet, is net als iemand die het gezicht waarmee hij is geboren in de spiegel bekijkt: hij ziet zichzelf, maar zodra hij wegloopt is hij vergeten hoe hij eruitzag. Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt, hem valt geluk ten deel, juist om wat hij doet. E1: Horen en gehoorzamen. Jac.1:22 Vergis u niet: alleen horen is niet genoeg, u moet wat u gehoord hebt ook doen. Het meest gebruikte Griekse werkwoord in het Nieuwe Testament voor gehoorzamen is het werkwoord ‘hupakouo’, maar dit woord is afgeleid van het werkwoord ‘akouo’ dat ‘luisteren’ betekent. M.a.w. gehoorzamen heeft in de eerste plaats te maken met horen, en d.m.v. het horen naar Gods woord komen wij tot gehoorzaamheid. Maar het horen naar Gods woord heeft éérst geloof tot gevolg, want door te luisteren komt men tot geloof, en wat men hoort is de verkondiging van Christus (Rom.10:17). Oprecht geloof leidt weer tot gehoorzaamheid, en dat is dan geen gehoorzaamheid die gebaseerd is op plichtsbesef of op schuldgevoel, maar gehoorzaamheid gebaseerd op geloof (Rom.1:5, 16:26). Maar omdat oprecht geloof pas echt werkzaam wordt d.m.v. de liefde (Gal.5:6b), is de gehoorzaamheid uit het geloof pas effectief wanneer dit geloof bekrachtigd wordt door de liefde. Dus de volgorde is horen – geloven – liefhebben – gehoorzamen, en dit mogen we niet over het hoofd zien wanneer we de tekst uit Jac.1:22 lezen. Er bestaat namelijk ook een gehoorzaamheid op basis van de wet, d.w.z. op basis van menselijke inspanning die niet geworteld is in het geloof in God, maar vooral in plichtsbesef dat gevoed wordt door schuldgevoel (Rom.10:2-3), terwijl Gods principes pas goed werken wanneer ze volbracht worden vanuit geloof dat gebaseerd is op rechtvaardiging door God (Rom.10:4). Er is nog een tweede minder gebruikt Grieks werkwoord voor gehoorzamen, en dat is het werkwoord ‘peitharcheo’, dat maar vier keer in het Nieuwe Testament voorkomt; dit woord is afgeleid van de werkwoorden ‘peitho’ en ‘archo’. Het eerste werkwoord ‘peitho’ komt vaak voor en heeft de betekenis van overreden, overtuigen of overhalen; het tweede werkwoord ‘archo’ komt maar twee keer voor en heeft de betekenis van ‘regeren’. Deze tweede vorm van gehoorzaamheid komt dus voort uit het overtuigd worden door een persoon die over ons leven een bepaalde vorm van legale heerschappij uitoefent, en in die betekenis komt het dan ook voor in het Nieuwe Testament. Petrus en de apostelen zeiden tegen het Sanhedrin dat ze God meer moesten gehoorzamen dan het Joodse leiderschap (Hand.5:29), want God had een hoger niveau van autoriteit in hun leven dan de Joodse leiders. Even later zei Petrus dat God Zijn Heilige Geest geeft aan mensen die Hem gehoorzaam zijn (Hand.5:32); en daar wordt hetzelfde Griekse werkwoord gebruikt. Paulus leerde de gelovigen dat zij gehoorzaam moesten zijn aan overheid en gezag, altijd bereid om het goede te doen (Tit.3:1); ook hier geldt hetzelfde principe van gehoorzaamheid aan een door God gegeven gezag (Rom.13:1). Deze vorm van gehoorzaamheid komt dus voort uit overtuiging vanwege Goddelijk gezag; het is de Heilige Geest die ons daarvan overtuigt (Hand.5:32). Wanneer wij echter gehoorzamen omdat wij ons daartoe verplicht voelen, en omdat wij ons 11 schuldig voelen wanneer wij niet gehoorzamen, hebben wij het werkelijke karakter van de gehoorzaamheid aan God niet begrepen. Want gehoorzaamheid is voor God pas oprechte gehoorzaamheid, wanneer iemand Hem gehoorzaam is op basis van geloof in Zijn woord en en een vreugdevol verlangen om Zijn woord te gehoorzamen vanwege liefde voor God. Rom.6:17-18 Maar God zij gedankt: u was slaven van de zonde, maar nu gehoorzaamt u van ganser harte de leer waaraan u zich hebt toevertrouwd, en bevrijd van de zonde hebt u zich in dienst gesteld van de gerechtigheid. Jacobus begint vers 22 met dezelfde woorden als vers 16, namelijk dat wij ons niet moeten vergissen; maar in vers 16 wordt er in het Grieks gesproken over verdwalen, wanneer wij ons in het karakter van Gods Vaderhart vergissen, terwijl er in vers 22 in het Grieks wordt gesproken over zelfmisleiding, wanneer je alleen hoort maar niet gehoorzaamt. Wij misleiden onszelf, wanneer we wel luisteren naar het woord van God, maar dit niet in de praktijk willen brengen; maar we misleiden onszelf ook wanneer onze gehoorzaamheid alleen maar gebaseerd is op kil plichtsbesef en niet op vreugdevolle liefde. Want gehoorzaamheid aan het woord van God is een expressie van onze liefde voor Jezus. Joh.14:15 Als je Mij liefhebt, houd je dan aan Mijn geboden. Joh.14:21 Wie Mijn geboden kent en zich eraan houdt, heeft Mij lief....... Joh.14:23 Wanneer iemand Mij liefheeft zal hij zich houden aan wat Ik zeg...... E2: Ongehoorzaamheid door verlies van geestelijke identiteit. Jac.1:23-24 Want wie de boodschap hoort maar er niets mee doet, is net als iemand die het gezicht waarmee hij is geboren in de spiegel bekijkt: hij ziet zichzelf, maar zodra hij wegloopt is hij vergeten hoe hij eruitzag. Jacobus benadert ongehoorzaamheid in deze tekst op een wel heel bijzondere manier, want hij vergelijkt een ongehoorzame gelovige met een gelovige die zichzelf als nieuwe schepping heeft gezien in de spiegel van Gods woord (2Kor.5:17, Gal.6:15, Kol.3:10), maar vervolgens vergeet om de mogelijkheden van deze nieuwe mens toe te passen in het dagelijkse leven. Wij zijn een nieuwe schepping, omdat wij één zijn met Christus (2Kor.5:17), want wie zich met de Heer verenigt, is één van geest met Hem (1Kor.6:17). Deze nieuwe schepping is de nieuwe mens in ons, die naar het beeld van God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid (Efez.4:24), en die dagelijks vernieuwd wordt naar het beeld van onze Schepper (Kol.3:10). Wij moeten leren om de oude mens met zijn goddeloze praktijken en bedrieglijke begeerten af te leggen als oudgeworden, vervuilde kleding, en daarna de nieuwe mens leren aantrekken als een van God gegeven schitterende garderobe, die voor eeuwig ons hemelse eigendom zal zijn. En Jacobus leert ons dat gehoorzaamheid pas optimaal kan functioneren, wanneer wij onszelf in de spiegel van Gods woord gezien hebben als een nieuwe schepping; dit thema van de spiegel komt maar sporadisch voor in de Bijbel, maar bevat een mysterieus geheim over ons leven als een nieuwe mens. Wanneer wij echter vergeten wie wij in de ogen van God zijn, vergeten wij ook het fundament voor onze gehoorzaamheid; dan lezen we de Bijbel, maar lopen daarna in ongehoorzaamheid weg omdat we vergeten hoe wij er uitzien in de ogen van God, namelijk als een nieuwe mens, een wedergeboren nieuwe schepping. Het lezen van de Bijbel is pas effectief, wanneer wij in de Bijbel als allereerste ontdekken wie wij zijn in de gedachten van God de Vader, zodat wij daarna Hem gaan gehoorzamen vanuit de grote vreugde die wij ervaren als geliefden van de Vader. Het heeft geen enkele zin om de Bijbel vanuit plichtsbesef zonder enig gevoel van vreugde te gehoorzamen, wanneer we vergeten zijn hoe God de Vader ons in Zijn Vaderhart koestert als Zijn kinderen. 1Joh.3:1-3 Bedenk toch hoe groot de liefde is die de Vader ons heeft geschonken! Wij worden kinderen van God genoemd, en dat zijn we ook...... Geliefde broeders en zusters, wij zijn nu al kinderen van God. Wat we zullen zijn is nog niet geopenbaard, maar we weten dat we aan Hem gelijk zullen zijn wanneer Hij zal verschijnen, want dan zien we Hem zoals Hij is. Ieder die dit vol vertrouwen van Hem verwacht maakt zich rein, zoals ook Jezus rein is. Dus wanneer wij op een effectieve manier aan God gehoorzaam willen zijn, moeten we éérst met heel ons hart leren ontdekken hoe God over ons denkt, en wat Hij in Zijn emotionele hart voelt, wanneer Hij naar ons kijkt met Zijn ogen vol van vurige Vaderliefde. Maar voordat wij onszelf kunnen zien in de spiegel van God, moeten we eerst God Zelf leren ontdekken. 12 E3: De schoonheid van God zien in een spiegel. St.Vert: En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. NBG’51: Wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is. N.B.V: Wij allen die met onbedekt gezicht de luister van de Heer aanschouwen, zullen meer en meer door de Geest van de Heer naar de luister van dat beeld worden veranderd. Paulus introduceert in bovengenoemde tekst een groot geestelijk geheim m.b.t. persoonlijke verandering; in tegenstelling tot de methodes van de wereld waarin ons geleerd wordt om naar onszelf te kijken (introspectie), onthult Paulus ons de geestelijke sleutel tot werkelijke verandering, die plaatsvindt wanneer wij naar de glorieuze persoonlijkheid van onze Heer kijken. In plaats van naar onszelf in onze natuurlijke identiteit te staren, worden wij intens opgeroepen om onze blik te richten op de schitterende persoonlijkheid van onze Heer; en alléén door dit te doen vindt er een grote inwendige verandering plaats, een metamorfose die de koers van ons hart en leven drastisch zal veranderen. Rom.12:2 U moet uzelf niet aanpassen aan deze wereld, maar veranderen (metamorphoo) door uw gezindheid te vernieuwen, om zo te ontdekken wat God van u wil en wat goed, volmaakt en Hem welgevallig is. Werkelijke, blijvende verandering ontstaat niet door introspectie of sleutelen aan jezelf, maar door met volharding de emotionele persoonlijkheid van Jezus Christus te bestuderen, zodat een inwendige transformatie gaat plaatsvinden. Het is veel belangrijker om te kijken naar wie Jezus is dan de nadruk te leggen op wat wij moeten doen; in het kijken naar Hem vindt een inwendige verandering plaats, waardoor wij deel krijgen aan Zijn verborgen bronnen en waardoor wij gaan doen wat Hij werkelijk wil; zo ontstaat gehoorzaamheid aan God. Het kijken naar Jezus vanuit ons natuurlijke leven op aarde is echter niet zonder hindernissen, want wij zijn op aarde maar Hij is in de hemel. Het geestelijke aanschouwen van Jezus vindt daarom plaats op een versluierde manier die door Paulus omschreven wordt als het kijken in een spiegel; de tragedie van bovengenoemde tekst is echter dat deze gedachte wat verloren gaat in de verschillende Nederlandse vertalingen, maar de Statenvertaling geeft nog het beste de gedachte van Paulus weer (zie boven). 1Kor.13:12 Nu kijken we nog in een wazige spiegel , maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. Deze tekst wordt in de N.B.V. uitstekend vertaald want hier wordt het begrip spiegel als een wazige spiegel omschreven wat zeer correct is; want de glazen spiegels zoals wij die nu kennen werden pas voor het eerst in de 13e eeuw na Chr. gemaakt. Tot die tijd bediende men zich van metalen platen die goed werden opgepoetst maar toch een vaag spiegelbeeld van het werkelijke menselijke gezicht gaven. Er worden in het Oude Testament twee teksten genoemd die laten zien dat spiegels metalen platen waren. Job 37:18 Kun jij dan als God de hemelkoepel uithameren, die zo hard is als een gegoten spiegel? Ex 38:8 Men maakte het bronzen wasbekken en het bronzen onderstel, en gebruikte hiervoor de spiegels van de vrouwen die bij de ingang van de ontmoetingstent waren samengestroomd. Paulus vertelt ons een groot geestelijk geheim, wanneer hij ons stimuleert om de verborgen glorie van Christus te aanschouwen als in een wazige spiegel, omdat wij daardoor enorm zullen veranderen. Hoewel de werkelijke volle glorie van Jezus voor ons nog verborgen is en hoewel de volle omvang van Zijn majesteit nog niet geopenbaard is (1Joh.3:2), zullen wij toch diepingrijpende veranderingen ondergaan wanneer wij in de wazige spiegel van Gods geestelijke openbaring kijken, wanneer het woord van God de eeuwige glorie van Jezus aan ons openbaart. Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste in het land? Deze vraag is een vraag die diep in de menselijke hart aanwezig is, en ons antwoord kan niet anders zijn dan dat Jezus de mooiste van alle mensen is (Ps.45:3). 13 Maar wanneer wij Zijn schoonheid zien in de mysterieuze wazige spiegel van geestelijke openbaring, ontdekken wij ook onze eigen schoonheid in Hem, want Hij noemt ons ook mooi (Hgl.1:15, 4:1+7+9, 6:4, 7:7). Maar zoals de werkelijke schoonheid van Jezus grotendeels nog verborgen is, zo is ook onze eigen geestelijke schoonheid samen met Hem verborgen (Kol.3:3). Pas wanneer Hij terugkomt, zal onze eeuwige glorie zichtbaar worden voor onszelf en voor de hele schepping van God (Rom.8:18-19). Tot die tijd worden wij door de Heilige Geest uitgenodigd om in de geestelijke spiegel van openbaring te kijken naar de schoonheid en majesteit van Jezus, zodat wij ook een hartsverbinding kunnen leggen met onze eigen schoonheid in Hem. Dan wordt het belangrijk dat wij ons die openbaring eigen maken en niet vergeten hoe God eruitziet in termen van schoonheid en hoe wij er voor Hem uitzien; want deze openbaring van Gods eigen schoonheid en onze schoonheid in Hem is door God bedoeld om in een grote geestelijke revolutie ons hart te veranderen. Dat bedoelde Jacobus. Jac.1:23-25 Want wie het woord van God hoort maar er niets mee doet, is net als iemand die het gezicht waarmee hij is geboren in de spiegel bekijkt: hij ziet zichzelf, maar zodra hij wegloopt is hij vergeten hoe hij eruitziet. Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt, zal gelukkig zijn in wat hij doet. Een van de grootste geestelijke ontdekkingsreizigers, die dit geheim van verandering door de openbaring van Gods geestelijke schoonheid heeft ontdekt, is David, die in de Bijbel wordt beschreven als een zeer bekwame student van de emoties van God. Doordat David leerde ontdekken wie God was, ontdekte hij ook wie hijzelf was in de ogen van God; en daardoor werd hij een man naar Gods hart (1Sam.13:14). E4: Onze schoonheid en onze worsteling. Ps.27:4 Ik vraag aan de HEER één ding, het enige wat ik verlang: wonen in het huis van de HEER alle dagen van mijn leven, om de liefde van de HEER te aanschouwen, en Hem te ontmoeten in Zijn tempel. In Psalm 27 laat David zien dat het zoeken naar de schoonheid van God geen gemakkelijke weg is, want in vers 4 spreekt hij zijn grote verlangen uit om het onderzoeken van het wezen en karakter van God tot zijn grootste levensdoel te maken. Maar in vers 5-6 beschrijft hij hoe hij openbaring over de schoonheid van God ontvangt temidden van problemen en vijanden die hem omringen. David maakt duidelijk dat de openbaring van de lieflijkheid en schoonheid van God onze veiligheid zijn, en in vers 7-9 laat hij zien dat het zoeken van Gods aangezicht de sleutel is tot zowel openbaring als veiligheid. God zei tegen David dat hij het aangezicht van God moest zoeken (vers 8) en in het zoeken van de tegenwoordigheid van God zou hij gered worden van zijn vijanden (vers 11). Pijnlijke omstandigheden creëren helaas vaak een verkeerde reactie in ons hart, zodat wij de genade van God nodig hebben (vers 7); dit is een veelvoorkomend thema in het boek van de Psalmen. Gods primaire strategie is niet om ons te bevrijden van onze vijanden, maar om ons hart te genezen en te bevrijden wanneer wij het aangezicht van God zoeken. Het aangezicht van God weerspiegelt alles wat in het hart van God leeft, en wanneer wij de schoonheid van God op Zijn aangezicht zien, voelen wij ons totaal anders; en wanneer wij vervolgens onze eigen schoonheid in Hem zien, voelen wij ons inwendig bekrachtigd zodat wij een totaal andere kijk krijgen op onze moeilijkheden. Wanneer wij de schoonheid van God zien, zullen wij opgewonden raken; en wanneer wij onze eigen schoonheid in Hem zien, zullen wij kracht ontvangen om te veranderen in ons emotionele hart. Wanneer wij temidden van de strijd ons hart in lijn brengen met de hoogste roeping van ons leven, zullen we graag terugkeren naar de essentiële reden van ons bestaan; als gevolg daarvan zullen we een totaal andere houding aannemen tegenover moeilijkheden. Pijn en schaamte en moeilijke omstandigheden zijn bedoeld om ons naar de tegenwoordigheid van God te drijven, maar vaak reageren wij precies tegenovergesteld. Wanneer wij ons in de moeilijkheden naar God toe laten drijven, zullen wij voor Zijn aangezicht komen, waar wij Zijn schoonheid zullen ontdekken en dan inwendige kracht in ons hart ontvangen. In het zien van Gods aangezicht ontvangen wij een kracht die grote vastberadenheid ontwikkelt. Wanneer God de Vader onze zonden vergeeft en ons bevrijdt van onze vijanden zonder dat 14 wij geleerd hebben Zijn aangezicht te zoeken, zal het proces van pijn en moeite niet het door God beoogde resultaat hebben. Wanneer het ons hoofddoel is bevrijd te worden van onze moeilijkheden en het zoeken van Gods aangezicht op de tweede plaats zetten, zal God ons niet bevrijden tenzij wij onze volgorde van prioriteiten veranderen. Het is veel belangrijker om te kijken naar wie God is dan naar wat wij moeten doen; in het kijken naar Hem vindt een grote verandering plaats, zodat wij deel krijgen aan Zijn verborgen bronnen en en daardoor gaan doen wat Hij wil. Wanneer wij de schoonheid van God zien en Zijn onbegrensde liefde voor ons, wordt ons hart enorm vergroot in emotionele capaciteit, zodat het gemakkelijker wordt voor ons om Zijn geboden te gehoorzamen (Ps.119:32). E5: Mediteren in de volmaakte wet die vrijheid brengt. Jac.1:25 Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt, hem valt geluk ten deel, juist om wat hij doet. We komen nu bij de essentiële tekst van dit tweede gedeelte uit de Jacobusbrief, namelijk de tekst die ons zegt hoe wij kunnen leren leven vanuit de wet die vrijheid brengt. We hebben eerst stilgestaan bij het liefdevolle Vaderhart van God, die ons elke goede gave en ook elk volmaakt geschenk wil geven, omdat Hij ons door de verkondiging van de waarheid tot leven heeft geroepen. Want het is het verlangen van Zijn Vaderhart om ons om te vormen tot de eerstelingen van de hele schepping (Jac.1:17-18). Daarom moeten wij ons haasten om goed te luisteren, maar langzaam zijn om te spreken; dat is namelijk de snelste manier om met een zachtmoedig hart het woord van God te aanvaarden, dat in ons is geplant en ons kan redden in deze tijd en in de eeuwigheid (Jac.1:19-21). En daarbij is het van groot belang om niet alleen te horen naar het woord van God, maar het ook toe te passen. Maar daarvoor moeten wij eerst leren om de schoonheid van Gods glorie en onze eigen schoonheid in de spiegel van Gods woord te ontdekken, zodat wij weten wie God is maar ook wie wijzelf zijn in Gods ogen. Dan kunnen wij onszelf spiegelen aan de wet der vrijheid. De NBV-vertaling volgt de gedachte van Gods woord als een spiegel op een prachtige manier, terwijl de NBG-vertaling van 1951 spreekt over het zich verdiepen in de volmaakte wet van de vrijheid. De Griekse grondtekst gebruikt echter het werkwoord ‘parakupto’, dat maar vijf keer in het Nieuwe Testament voorkomt en de betekenis heeft van neerbukken. Zo moesten Johannes (Joh.20:5) en Petrus (Luc.24:12) en Maria van Magdala (Joh.20:11) zich bukken om in het graf van Jezus te kunnen kijken, om vervolgens te ontdekken dat het graf leeg was. Het werkwoord ‘kupto’ komt drie keer voor in het Nieuwe Testament, en ook dit werkwoord heeft de betekenis van neerbukken; Johannes de Doper voelde zich niet waardig om voor Jezus neer te buigen om Zijn sandalen los te maken (Marc.1:7), en Jezus bukte zich twee keer neer om op de grond te schrijven (Joh.8:6+8). Jacobus zegt dus letterlijk dat wij ons moeten buigen om in de volmaakte wet der vrijheid te kunnen kijken, om daarna de wet der vrijheid te kunnen uitvoeren. Dit neerbuigen om in de wet der vrijheid te kunnen kijken en te mediteren brengt ons terug bij de zachtmoedigheid waarmee wij het in ons geplante woord van God moeten aanvaarden (vers 21). Een nederige hartsgesteldheid is de snelste manier voor het ontvangen van geestelijke openbaring over de wet die vrijheid brengt, en dat zijn de wettige principes in het woord van God die vrijheid creëren in ons hart. Jac.4:5-7 Hij die ons het leven gaf, maakt er vurig aanspraak op; maar de genade die Hij schenkt is nog groter. Daarom staat er: God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt Hij Zijn genade. Onderwerp u dus aan God...... De grootste mensen in het koninkrijk van de hemel zijn mensen die de mentaliteit hebben van eenvoudige kinderen (Matt.18:1-4), want de Vader in de hemel verbergt de mysteries van Zijn koninkrijk voor wijzen en verstandigen, maar Hij onthult ze aan eenvoudige mensen; zo heeft Hij dat gewild (Matt.11:25-26). De Joden vragen om wonderen en tekenen, en de Grieken zoeken wijsheid, maar de volgelingen van Jezus verkondigen de boodschap van het kruis, die aanstootgevend is voor Joden en dwaas is voor de heidenen (1Kor.1:22). En zo heeft God dat gewild in Zijn wijsheid (1Kor.1:21). Dus wanneer wij de Goddelijke principes van de wet der vrijheid willen leren begrijpen, moeten wij komen met een zachtmoedig hart en een nederige mentaliteit. Want het al eerder genoemde Griekse werkwoord ‘parakupto’ 15 wordt in 1Petr.1:12 vertaald met het doordringen in de mysteries van God; m.a.w. alleen wanneer wij in nederigheid neerbuigen voor de spiegel van Gods woord, kunnen wij diep doordringen in de mysteries van de volmaakte wet die vrijheid brengt. Dan zien wij in deze spiegel de glorie en de schoonheid van onze God op het gezicht van Jezus weerspiegeld (2Kor.3:18, 4:6), en ook zien wij onze eigen schoonheid in Christus weerspiegeld. En de vreugdevolle aanblik van de glorieuze schoonheid van God de Vader in de persoon van Jezus Christus en onze eigen eeuwige schoonheid in Hem zal ons enorm bekrachtigen om de principes van de wet der vrijheid te volbrengen. Wanneer wij deze weg bewandelen, zullen wij de gelukkigste mensen van de hele schepping worden. Jac.1:25 Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet die vrijheid brengt, en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt, hem valt geluk ten deel, juist om wat hij doet. F: Leven vanuit de wet die vrijheid brengt. Jac.1:26-27 Wie meent dat hij God dient, terwijl hij zijn tong niet kan beteugelen, zit op een dwaalspoor, en heel zijn godsdienst is vergeefse moeite. Voor God, de Vader, is alleen dit reine, zuivere godsdienst: weduwen en wezen bijstaan in hun nood, en je in acht nemen voor de wereld en onberispelijk blijven. Hier komen we bij de laatste teksten van dit tweede gedeelte uit de Jacobusbrief, en hierin laat Jacobus zien dat leven vanuit de wet der vrijheid vooral een leven vanuit dienstbaarheid is. Het gaat uiteindelijk niet om wat zeggen, maar om wat we doen en vanuit welke motieven wij anderen willen dienen; dat is de maatstaf voor waarachtige vrijheid. Jac.2:12 Zorg ervoor dat uw spreken en uw handelen de toets kunnen doorstaan van de wet die vrijheid brengt. F1: Zelfbeheersing in ons spreken. Jac.1:26 Wie meent dat hij God dient, terwijl hij zijn tong niet kan beteugelen, zit op een dwaalspoor, en heel zijn godsdienst is vergeefse moeite. Hier keert Jacobus terug naar het thema van vers 19 over het spraakgebruik van onze tong, maar terwijl hij in vers 19 de nadruk legt op het feit dat wij twee oren hebben en maar één mond, legt hij in vers 26-27 de nadruk op het feit dat wij twee handen hebben en maar één mond. De volmaakte wet der vrijheid wordt geleerd door goed te luisteren naar de stem van de Heilige Geest, en deze zelfde wet der vrijheid wordt in praktijk gebracht door de principes van de wet uit te leven in dienstbaarheid. Maar de allergrootste bedreiging voor zowel het luisteren als het handelen is een ongecontroleerd gebruik van onze mond; dit thema brengt Jacobus met nadruk ter sprake Jac.3:1-18, zodat ik op dit moment daarover niets meer hoef te zeggen. Maar behalve ons handelen moet ook ons spreken de toets kunnen doorstaan van de wet die vrijheid brengt (Jac.2:12). 1Petr.4:11a Voert u het woord, laat dan Gods woorden doorklinken in wat nu zegt. F2: Vrijheid in dienstbaarheid. Jac.1:27 Voor God, de Vader, is alleen dit reine, zuivere godsdienst: weduwen en wezen bijstaan in hun nood, en je in acht nemen voor de wereld en onberispelijk blijven. Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven; daarom moeten we waakzaam standhouden, en ons niet opnieuw een religieus slavenjuk laten opleggen (Gal.5:1). Maar wanneer wij geroepen zijn om vrij te zijn, moeten we die vrijheid niet misbruiken om onze eigen verlangens te bevredigen, maar elkaar te dienen in liefde (Gal.5:13). Want de hele wet van Mozes wordt vervuld door één simpele uitspraak uit Lev.19:18b te gehoorzamen, en dat is de ander lief te hebben als jezelf (Matt.22:39, Rom.13:8, Jac.2:8). En ware vrijheid zoekt vooral om dienstbaar te zijn voor die mensen uit de samenleving die het minste van echte vrijheid kunnen genieten, namelijk weduwen en wezen. De ware vrijheid volgens de wet die vrijheid brengt zoekt dus niet naar mensen op de hoogste plaats in de samenleving, maar naar mensen onderin de samenleving. Evenals ons spreken moet ook ons handelen de toets kunnen doorstaan van de wet die vrijheid brengt (Jac.2:12). 1Petr.4:11b Helpt u anderen, doe dat dan vanuit de kracht die God geeft. 16 F3: Dienstbaarheid aan de minstbedeelden. Jac.1:27 Voor God, de Vader, is alleen dit reine, zuivere godsdienst: weduwen en wezen bijstaan in hun nood...... Er zijn geen groepen mensen in de Bijbel die zoveel aandacht krijgen van God de Vader als de weduwen en de wezen, want zij vormden de meest achtergestelde en meest onderdrukte mensen in de samenleving; dit was zeker het geval in de tijd waarin er nog geen sociale wetgeving was om voor deze zwakkeren in de samenleving te zorgen. Bij de term weduwe kunnen we ook denken aan alleenstaande moeders, en bij de term wees kunnen we ook denken aan kinderen uit éénoudergezinnen; deze sociale catastrofe is het gevolg van het morele faillissement van huwelijkstrouw met echtscheiding als gevolg. In de rijkere landen van de wereld is het sociaal-maatschappelijke dilemma vaak een grotere nood dan financiële armoede. Het hart van God de Vader gaat bijzonder uit naar weduwen en wezen. Ps.68:6 Vader van wezen, beschermer van weduwen, God in Zijn heilige verblijf. Ps.146:9 De HEER beschermt de vreemdelingen, wezen en weduwen steunt Hij. Om die reden wordt er in de wet van Mozes veel nadruk gelegd op het ondersteunen van zwakke groeperingen in de samenleving. Lees Ex.22:21-23, Deut.10:18, 14:29, 16:11+14, 24:17-22, 26:12-13, 27:19, Jes.1:17, Jer.7:5-7, 22:3, Zach.7:9-10, Mal.3:5. F4: Inwendig afstand houden van de wereld. Jac.1:27 Voor God, de Vader, is alleen dit reine, zuivere godsdienst: ........ je in acht nemen voor de wereld en onberispelijk blijven. We komen hier bij de allerlaatste zin van het tweede gedeelte van de Jacobusbrief, en er lijkt bijna geen grotere tegenstelling te bestaan dan tussen de eerste zin - waarin we lezen over God de Vader die de Bron is van elke goede gave en elk volmaakte geschenk - en de laatste zin waarin wij onberispelijk moeten blijven door onszelf te bewaren voor de wereld. Want de wereld is door Jezus Christus, het levende Woord van God, ontstaan, maar toch heeft de wereld Hem niet herkend, toen Hij naar de wereld kwam (Joh.1:9-10). Jezus kwam naar degenen toe die in de wereld woonden en Hem toebehoorden, maar ze wilden Hem niet ontvangen (Joh.1:11), en zo is het voor veel mensen nog steeds. Dat komt omdat de hele wereld in de macht van de duivel is (1Joh.5:19), omdat hij de heerser van deze wereld is (Joh.12:13, 14:30, 16:11). Maar de duivel is alleen maar de heerser van deze wereld, omdat de mens de autoriteit over de wereld aan hem heeft overgedragen d.m.v. de zonde, want vanaf de schepping bezat de mens Goddelijke autoriteit over de wereld (Gen.1:28). Door één mens is de zonde de wereld binnengekomen, en door de zonde de dood (Rom.5:12), maar daarmee ook degene die de macht over de dood had (Hebr.2:14b-15). Het geheime wapen waarmee de duivel de mens wist te verleiden, was de valse begeerte om aan God gelijk te zijn (Gen.3:5), en de kracht achter elke zonde in de wereld is begeerte. 2Petr.1:4 ...... het verderf dat de wereld beheerst als gevolg van de begeerte. In het oudste boek van de Bijbel lezen we dat toen God de wereld schiep, de morgensterren samen jubelend stonden te juichen, en de zonen van God schreeuwden het uit van vreugde (Job 38:7). In het laatste boek van de Bijbel lezen we dat God alle lof, eer en macht toekomt, omdat Hij alles geschapen heeft, en Zijn wil is de oorsprong van alles wat er is (Openb.4:11); m.a.w. het verlangen van God is de enige reden voor het bestaan van het heelal. Dus dat betekent dat de vreugde van God de enige oorzaak en reden is, waarom de wereld bestaat; en God schiep de mens met een diepgeworteld verlangen om de levende God te zoeken en Hem te leren kennen. Hand.17:27 Het was Gods bedoeling dat we Hem zouden zoeken en Hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien Hij van niemand van ons ver weg is. In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was Zelf ook God; Hij was in het begin bij God. Alles is door dit Woord ontstaan en zonder Hem is er niets ontstaan van wat bestaat (Joh.1:1-3). Jezus Christus is de Schepper-God van de wereld, maar voor Hem was de schepping van de mens het absolute hoogtepunt van de schepping, want Hij vond vreugde in Zijn hele aarde, en was blij met alle mensen (Spr.8:31). Om deze reden was Hij vol vreugde bereid om Zelf een mens te worden (Joh.1:14), maar in Zijn grote vreugde over 17 de mens was Hij zelfs bereid nog verder te gaan. Hij was aan God gelijk, maar in Zijn grote verlangen om de wil van de Vader te doen (Ps.40:9, Joh.4:34, 8:29), legde Hij Zijn hemelse glorie af, en werd Hij aan de mensen gelijk (Fil.2:5-7). Maar dat was nog niet genoeg, want Hij ging nog verder door de gestalte van een slaaf aan te nemen en Zichzelf te vernederen tot de diepe schande van Zijn kruisdood op Golgotha (Fil.2:7-8). En waarom? Hebr.12:2 ...... Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof, denkend aan de vreugde die voor Hem in het verschiet lag, liet zich niet afschrikken door de schande van het kruis. Goddelijke vreugde is de enige oorsprong van de schepping, en Goddelijke vreugde is de enige reden voor het kruis; en met deze zelfde vreugde wil God de Vader ons overvloedig Zijn goede gaven en volmaakte geschenken geven. Want door ons te zegenen met talrijke geestelijke zegeningen wordt Hijzelf enorm gezegend (Efez.1:3). Maar wat is nu de grootste concurrentie voor de vreugde van God in ons leven? Wat is de meest verleidelijke vijand die ons afhoudt van het zoeken naar vreugde in God? Dat is de begeerte van de wereld! 1Joh.2:15-17 Heb de wereld en wat in de wereld is niet lief. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem, want alles wat in de wereld is - zelfzuchtige begeerte, afgunstige inhaligheid, pronkzucht - dat alles komt niet uit de Vader voort maar uit de wereld. De wereld met haar begeerte gaat voorbij, maar wie Gods wil doet blijft tot in eeuwigheid. Er bestaat een universeel conflict - een wereldoorlog sinds de zondeval - tussen het eeuwige verlangen van God naar de mens en de begeerte van de zondaar om zijn door God gegeven verlangens buiten God om te verzadigen. De mens is geschapen door het verlangen van God, en hij kan alleen maar zijn menselijke verlangens verzadigen in zijn relatie met God; maar al sinds de zondeval van Adam en Eva zoekt de mens zijn hunkering naar verzadiging te bevredigen door het creëren van vele afgoden. Johannes spreekt in bovengenoemde tekst over drie dingen, die in de wereld concurreren met de liefde van de Vader. 1) zelfzuchtige begeerte ofwel plezier zonder God. 2) afgunstige inhaligheid ofwel bezit zonder God. 3) pronkzucht ofwel eer en positie zonder God. Dit zijn de drie grote concurrenten in de wereld die ons verhinderen om verzadigd te worden door de liefde van de Vader, maar ze vervuilen ons leven en brengen vele gelovigen in grote moeilijkheden omdat zij daarmee de vijandige mentaliteit van hun oude leven versterken. Jac.4:1-4 Waar komt al die strijd, waar komen al die conflicten bij u toch uit voort? Is het niet uit de hartstochten die strijd leveren in uw binnenste? U verlangt naar iets, maar krijgt het niet. U bent jaloers en moordlustig, maar u bereikt uw doel niet. U bekvecht en twist met elkaar. U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen. Trouwelozen! Beseft u niet dat vriendschap met de wereld vijandschap jegens God betekent? Wie bevriend wil zijn met de wereld, maakt zich tot vijand van God. Maar onze God is een jaloerse God, en Zijn liefde maakt een vurige aanspraak op ons leven (Jac.4:5, Ex.34:34); en Hij geeft ons een genade die groter en sterker is dan de begeerte die in de wereld heerst, maar wel op voorwaarde dat wij ons nederig afkeren van valse begeerte (Jac.4:6). Deze begeerte komt voort uit de verleiding in ons eigen hart, en sleept ons mee naar de ondergang (Jac.1:14-15); door de zorg om het dagelijkse bestaan en de verleiding van rijkdom (Matt.13:22), en door de verlangens naar allerlei andere dingen (Marc.4:19), en door de genoegens van het leven (Luc.8:14) wordt het woord van God in ons hart verstikt, zodat het geen vrucht kan dragen. Daarom sluit Jacobus dit tweede deel van zijn brief ook terecht af met de mededeling dat reine en zuivere godsdienst niet alleen inhoudt dat je zorgt voor minderheidsgroeperingen, maar ook dat je jezelf terdege in acht neemt voor de wereld en onberispelijk op een afstand blijft van de begeerte in de wereld. Dan kan de liefde van de Vader d.m.v. Zijn goede gaven en volmaakte geschenken wortelschieten in ons hart, zodat wij door meditatie in de wet der vrijheid een leven kunnen leiden, waarin god de Vader grote vreugde vindt, en waarin wijzelf onze vreugde vinden in Hem. Want God wordt het meest geëerd in ons, wanneer wij het diepst verzadigd worden in Hem; wij zijn gemaakt om God te eren en voor eeuwig van Hem te genieten (Ps.145:16+19). V.v.d.B. 18