Bijbelkring 9 november 2016 Welkom en opening Derde thema: ‘Geen hap door je keel’ (Lukas 11) Vers 1 - 36 Gebeurtenissen voorafgaand aan het toespreken van de Farizeeën Lukas begint met het spreken van Jezus. Hij heeft het gehad over het bidden. Hij dreef een boze geest uit. Hij sprak de menigte fel toe over Jona. De inwoners van Ninevé hebben zich bekeerd op zijn onheilsboodschap. Iemand meer dan Jona stond voor hun neus en een andere boodschap zouden ze niet krijgen. Daarna kwam Jezus met een voorbeeld van de lamp. Dat je kunt leven in het licht of het donker. En omdat het licht door het oog naar binnen valt, is dat oog cruciaal. In lichamelijke zin begrijpen we dat allemaal dat je met je oog ziet. In geestelijke zin is die lijn door te trekken. Het licht van God dringt door in je leven en verlicht alles. De duisternis moet wijken. Leven in het licht, dat begint binnenin. Dat is niets iets van de buitenkant alleen. Het is cruciaal dat het licht bij je naar binnen komt, anders kun je niet leven in het licht. Jezus valt de Farizeeën hier op aan. Ons beeld van de Heere Jezus is dat Hij zachtmoedig en mild was. Wat zegt het je dat Jezus hier zo fel is? Wat zou Jezus met het licht bedoelen? Vergelijk Johannes 1: 1 - 8 en 8: 12 met elkaar. Staat bij ons het licht ‘onder de korenmaat’ of op een standaard? Vers 37 - 38 In huis bij de Farizeeër Wat was de reden voor de Farizeeër om Jezus uit te nodigen? Iets moet hem dus aangesproken hebben. Dat er geen sprake was van eerbied voor Jezus blijkt wel uit het feit dat het de Farizeeër opviel dat Jezus Zich niet waste voor het eten. Er stonden geen dienaren klaar om Hem te ontvangen volgens het gebruik van het huis. En als Jezus eregast geweest was, dan had de Farizeeër wel alsnog zijn dienaren bevolen om het Jezus aan te bieden. De ontvangst was niet perse vijandig, maar ook niet gastvrij. Jezus grijpt dus deze maaltijd aan om de waarschuwing die Hij voor het volk had ook aan de Farizeeën te geven. Waarom bij hen? Zij zouden degenen moeten zijn die voorlopers waren in het goede doen, in God liefhebben en de naaste als zichzelf. Verspreiders van het licht. Maar ze doen het tegenovergestelde. Ze zijn voorlopers van werken en eigen gerechtigheid in plaats van God liefhebben. Ze sloten mensen buiten. Jezus rekent hen dat aan, om het kwaad bij de wortel aan te pakken. Dit wassen was een rituele reiniging, veel meer dan je handen wassen. Dan zou je rein worden, niet omdat je stof of viezigheid op je handen of voeten zou hebben, maar omdat je bij andere, mindere mensen geweest zou zijn. Jezus had een boze geest verjaagd, Hij was in de menigte geweest. De Farizeeër moet gedacht hebben: nou, die mag Zich wel even grondig reinigen. De Farizeeën waren gericht op de buitenkant. Maar Jezus wilde hen iets laten zien van hun binnenkant. En in wat daar gebeurt zien we dat de Farizeeën geen goede gastheer waren. Ze waren hoogmoedig en beoordeelden Jezus op de buitenkant. Hoe anders was dat met de Heere Jezus die de gastheer was voor Zijn discipelen. Die voor hen het water pakte en hun voeten waste. (Johannes 13) Het is een grote tegenstelling tussen Jezus en Zijn tafelgenoten. Welke plek heeft Jezus bij ons aan tafel? (ook in meer figuurlijke zin) Hoe staan wij tegenover die verantwoordelijkheid om ‘voorlopers van het goede’ te zijn? Vers 39 - 41 De schaal en de beker Jezus gaat tot hen spreken. En dan verschuift er iets in het tekstgedeelte. Jezus wordt Heere genoemd. In het spreken. In Zijn spreken en het uitspreken van het oordeel over de Farizeeën laat Hij iets zien van Zijn heerschappij. Hij zegt dat je wel de buitenkant kunt wassen, maar dat heeft totaal geen zin als de binnenkant vol slechtheid is. Hij wijst als het ware naar de drinkbeker en schotel op tafel. Als de inhoud niet goed is, dan heb je er niets aan. Jezus trekt het direct door naar de Farizeeën. God heeft jullie van buiten gemaakt, maar ook van binnen. Hij let evengoed op jullie binnenkant. Jezus benadrukt, als je de inhoud (van de beker en schotel) als liefdegave geeft, dan zul je helemaal rein zijn. Want dat is de echte bedoeling van Gods regels: Hem en andere mensen liefhebben. Jezus ging ons daarin voor. Hij heeft Zichzelf als inhoud voor de beker en de schotel gegeven, uit liefde. Iets waar wij zoveel in tekort schieten. In Mattheus en Marcus staat dezelfde geschiedenis. Dan lezen we dat Jezus de profetische woorden aanhaalt: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver bij Mij vandaan. Wat zegt het ons dat we van buiten, maar ook van binnen gemaakt zijn? Waar ligt bij ons het zwaartepunt, de binnen- of buitenkant van ons geloof? Vers 42 - 44 ‘Wee u’ Tot drie maal toe klinkt het ‘wee u’. Jezus spreekt het oordeel uit over de houding van de Farizeeën. Ze meten de kleinste dingen af om hun tienden te geven. Maar de kern: geven uit liefde, daar stappen ze overheen. Ze groeien van trots als ze die voorname mensen zijn dankzij hun ‘vroomheid’. Paulus schreef over zijn zwakheid, een houding van afhankelijkheid van God. Je mag God in alle kwetsbaarheid jouw binnenkant, (gebrekkige) hart en liefde, laten zien. De Farizeeën zijn verraderlijk: de mensen zagen hun buitenkant, maar konden niet zien wat voor leven zonder God daar achter schuil ging. God neemt geen genoegen met een vrome buitenkant. In Mattheus zegt Jezus dat de Farizeeën als witgepleisterde graven zijn. Van buiten lijken ze mooi, maar van binnen zijn ze vol dood en onreinheid. Aanraking van een dode verontreinigde mensen en ook het betreden van een graf (Numeri 19:16). Lukas beschrijft de Farizeeën als nog verraderlijker. Want die gepleisterde graven die herken je nog als zodanig. Maar de graven die vergeten zijn, daar loop je overheen zonder te beseffen waar je mee in aanraking komt. De mensen zagen hun buitenkant, maar konden niet zien wat voor leven zonder God daar achter schuil ging. Wie kan met deze boodschap nog een hap door de keel krijgen? Als ik mij met hart en ziel aan God toewijdt, dan zal aan de buitenkant zichtbaar worden wat God van binnen bij mij ziet. Wat ziet Hij dan? Als wij zien op Jezus en Zijn liefde, dan ziet God dat licht ook bij ons. We hoeven geen uiterlijke schijn op te houden, terwijl we in onszelf verscheurd worden door verdriet, tegenslag of dingen die we verkeerd doen. We mogen verlangen naar die levendmakende inhoud. Jezus Christus zelf, Die Zich als liefdegave heeft gegeven. Waar herkennen we het gevaar van uiterlijke vroomheid bij ons in de kerk? Ben je daar zelf gevoelig voor? Herkennen we bij onszelf een verschil tussen binnen- en buitenkant? Waardoor wordt dat veroorzaakt? Wat kan jou helpen om je binnenkant meer te laten overeenstemmen met Gods liefde en gerechtigheid? Afsluiting