Kleurrijk Religieus Leven in Nederland Rapportage van de internationalisering van religieuze instituten in Nederland Uitgave: CMBR Postbus 111 5201 AC Den Bosch tel.: 073 – 69 21 388 e-mail: [email protected] 1 Inhoudsopgave Voorwoord ........................... p. 3 1. Inleiding ........................... p. 4 2. Internationalisering van het religieuze leven in Nederland ............... p. 6 3. Redenen voor internationalisering ........................... p. 8 4. Voorbereiding ........................... p. 10 5. Begeleiding ........................... p. 13 6. Werkvelden ........................... p. 15 7. Van multicultureel naar intercultureel ........................... p. 18 8. Terug naar eigen land ........................... p. 21 9. Nawoord ........................... p. 23 Bijlage 1: Gegevens buitenlandse religieuzen in Nederland: aantallen, werkvelden, nationaliteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . p. 24 Bijlage 2: Overzicht bijeenkomsten Kleurrijk Religieus Leven Bij het logo op de voorkant: De duif en de handen strekken zich uit naar Nederland, de meridianen geven de wereldbol weer, de vijf handen staan symbool voor de vijf mensenrassen. (ontwerp: zr. Ludwina Foolen s.f.i.c.) 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . p. 27 Voorwoord In 2000 organiseerde het Centraal Missionair Beraad Religieuzen (CMBR) een ontmoetingsdag voor de buitenlandse religieuzen die in Nederland wonen en werken. Doel was om in contact te treden met de buitenlandse religieuzen, met hen te spreken over hun ervaringen en ideeën over hun missie in Nederland, en om hen een platform te bieden om met elkaar ervaringen uit te wisselen. De bijeenkomst voorzag duidelijk in een behoefte. Ondanks zeer verschillende culturele en nationale achtergronden vonden de deelnemers herkenning en steun in hun ervaringen als allochtone religieuzen in Nederland. Gelijk tijdens deze eerste bijeenkomst werd ook duidelijk gevraagd om een dialoog met de Nederlandse religieuzen over de vraag naar de gezamenlijke taak van Nederlandse en buitenlandse religieuzen in de Nederlandse kerk en samenleving. Daarom werd besloten om jaarlijks een dergelijke bijeenkomst te houden, georganiseerd door een groep van buitenlandse religieuzen zelf, ondersteund door het secretariaat van het CMBR. Op nadrukkelijk verzoek van de buitenlandse religieuzen namen vanaf 2001 dus steeds Nederlandse religieuzen deel aan deze bijeenkomsten ‘Kleurrijk Religieus Leven’ (KRL). Nederlandse deelnemers waren veelal teruggekeerde Nederlandse missionarissen. Het contact tussen buitenlandse religieuzen en teruggekeerde Nederlandse missionarissen blijkt buitengewoon soepel te verlopen. Beide groepen kennen de ervaring van ‘vreemdeling zijn’ en tegelijk zich willen inzetten voor kerk en samenleving in een nieuw land. Juist teruggekeerde Nederlandse missionarissen weten wat voor moeite het kost om te wortelen in een vreemde cultuur. De bijeenkomsten KRL bieden gelegenheid om met elkaar in gesprek te gaan over de soms lastige vragen met betrekking tot de ‘omgekeerde missie’1 van de buitenlandse religieuzen. Welke zin heeft de komst van buitenlandse religieuzen naar Nederland? Wat is de meerwaarde van hun aanwezigheid? Hoe kan hun integratieproces zo worden begeleid dat het vruchtbaar en zinvol is: voor de betrokken religieuzen, voor de congregatie in Nederland, voor de Nederlandse kerk en samenleving? Eind 2004 vond in Rome een internationaal congres plaats voor religieuzen uit de gehele wereld. Het document dat ter voorbereiding was opgesteld, getiteld ‘With a passion for Christ and a passion for humanity’, besteedde uitgebreid aandacht aan de internationalisering van het religieuze leven overal ter wereld. Internationalisering, zoveel is duidelijk, is voor religieuzen wereldwijd geen keuze meer, maar een omgaan met de realiteit van globalisering en multiculturaliteit. Het CMBR acht het vanwege de actualiteit van dit onderwerp van belang om de ervaringen en inzichten van de bijeenkomsten KRL beschikbaar te stellen aan de Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR), als platform van de religieuze instituten in Nederland. Het is goed om te beseffen dat dit platform niet louter meer een conferentie is van de Nederlandse religieuzen, maar van de religieuzen in Nederland. Den Haag, september 2006 1 De term ‘reversed mission’ ofwel ‘omgekeerde missie’ wordt de afgelopen jaren gebruikt in de missionaire literatuur om de recente missionaire beweging van Zuid naar Noord aan te duiden. 3 1. Inleiding De laatste jaren zijn een aanzienlijk aantal buitenlandse religieuzen door hun religieus instituut of door een van de bisdommen uitgenodigd om naar Nederland te komen.2 Velen van hen zijn werkzaam in een bestuurlijke functie op het generalaat van hun instituut. Anderen zijn aan het werk in het pastoraat, niet zelden van migrantenparochies. Weer anderen komen met een uitdrukkelijk missionaire taak en werken in grote stadswijken, met en voor buurtgenoten of mensen in de maatschappelijke marge. Tenslotte zijn er religieuzen die hier studeren, werkzaam zijn in de zorg voor medezusters en –broeders, of in een contemplatief klooster leven3. Missionair gezien is de komst van religieuzen uit andere landen naar Nederland om verschillende redenen van belang. Om te beginnen blijkt daaruit dat er in Indonesië, de Filippijnen, India en al die andere gebieden waar Nederlandse congregaties vroeger ‘missies’ hadden, nu sprake is van volwaardige provincies, die genoeg kracht hebben ontwikkeld om leden naar Nederland te kunnen sturen. Dit is een van de tekenen dat het zwaartepunt van de christenheid wereldwijd inmiddels naar het Zuiden is verschoven. Binnen een aantal religieuze instituten maken leden uit zuidelijke provincies meer dan de helft uit van de Algemene Vergaderingen. De kreet ‘Nederland, missieland!’ roept wellicht geïrriteerde reacties op onder veel Nederlanders: vanuit een verstaan van missie als ‘missie-in-zes-continenten’ is deze volkomen acceptabel. Een ander aspect van missionair belang is de wereldwijde migratie. Een groot deel van de nieuwe immigranten in Nederland is christen4. Het gaat om mensen die zowel binnen de kerk als in de samenleving een eigen identiteit en eigen religieuze uitdrukkingen, culturele oriëntaties en tradities meebrengen. De kerken in Nederland worden in snel tempo steeds kleurrijker. Dat ook het religieuze leven in Nederland multicultureler wordt, hoeft dan ook geen verbazing te wekken en kan gezien worden als een verheugende ontwikkeling. Toch is de komst van buitenlandse religieuzen naar Nederland zeker niet onomstreden, ook onder Nederlandse religieuzen niet. Velen zijn op zijn zachtst gezegd huiverig om buitenlandse religieuzen in te zetten om ‘opengevallen plekken’ hier op te komen vullen, in bijvoorbeeld parochiepastoraat of de zorg voor oudere medereligieuzen. Daarbij is de vraag gerechtvaardigd of deze buitenlandse religieuzen, die vaak afkomstig zijn uit regio’s waar de noden nog veel schrijnender zijn dan hier, hun energie en talent niet beter ter plekke kunnen inzetten. Bovendien zijn velen sceptisch over de energie en tijd die het kost voordat buitenlanders hier goed genoeg zijn ingeburgerd om op een zinvolle manier een bijdrage te leveren aan de missie van de religieuzen in Nederland binnen kerk en samenleving. Mogen we het hen aandoen om hen bloot te stellen aan deze gecompliceerde, geseculariseerde samenleving? Om maar niet te spreken over alle problemen rond verblijfs- en werkvergunningen… 2 Volgens gegevens van het CMBR leven en werken er momenteel ongeveer 180 buitenlandse religieuzen in Nederland (zie bijlage 1). 3 Internationale communiteiten onder monialen zijn geen uitzondering, zoals moge blijken uit bijlage 1. De dynamiek binnen een kloostergemeenschap tussen buitenlanders en Nederlanders is in veel opzichten gelijk aan die binnen een gemeenschap van actieve religieuzen. In een aantal opzichten is deze echter ook anders vanwege het besloten karakter van een monastieke gemeenschap. Tijdens bijeenkomsten KRL zijn monialen totnogtoe schaars vertegenwoordigd geweest. In dit document gaan we dan ook niet specifiek in op de internationalisering van contemplatieve kloostergemeenschappen. 4 Op grond van cijfers van de Landelijke Katholieke Instelling Cura Migratorum en SKIN, de protestantse koepelorganisatie voor migrantenkerken, wordt geschat dat er momenteel ongeveer 800.000 allochtone christenen in Nederland zijn; dat wil zeggen dat ruim 40% van de allochtonen in Nederland christen is. 4 Niet alleen de Nederlandse, maar ook de buitenlandse religieuzen zelf worstelen met dit soort vragen. De cultuurschok na aankomst in Nederland is zonder uitzondering groot. Het helpt daarbij bepaald niet dat er vraagtekens leven binnen de eigen gemeenschap of Nederlandse kerk bij hun komst. Velen vragen zich de eerste periode af wat ze hier – in Godsnaam – kunnen en moeten doen Ze moeten opboksen tegen culturele vooroordelen: ze zijn ‘maar allochtoon’ en komen uit een ‘primitievere’ cultuur. Anders dan de Nederlandse missionarissen die eertijds vertrokken naar landen overzee, kunnen de buitenlandse religieuzen geen beroep doen op een achterban thuis die hen financieel en materieel ondersteunt. Hun missie is in zekere zin een ‘missie zonder macht’. Ze komen met lege handen, alleen met zichzelf. Deze rapportage is een weerslag van de ervaringen en ideeën die tijdens zes bijeenkomsten KRL naar voren zijn gebracht. Ter aanvulling heeft het secretariaat CMBR daarnaast in de periode maart – mei 2006 interviews gehouden met vijf buitenlandse en vijf Nederlandse religieuzen over de benoeming en voorbereiding van buitenlandse religieuzen, de taken en begeleiding, het intercultureel samenleven en samenwerken en de visie op de ‘omgekeerde missie’. In het tweede en derde hoofdstuk wordt ingegaan op de achtergronden van de huidige internationalisering en de visie die daarop leeft binnen de religieuze instituten in Nederland. In het vierde tot en met het zesde hoofdstuk staan praktische kwesties centraal: de voorbereiding, begeleiding en de mogelijke werkvelden van buitenlandse religieuzen. Tenslotte gaan hoofdstuk zeven en acht dieper in op de kwestie van de interculturele dialoog binnen instituten en de bron van wederzijdse verrijking die deze kan betekenen voor betrokkenen. Het CMBR heeft zich beperkt tot de ervaringen van de religieuze instituten die lid zijn van de Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR) en die de afgelopen jaren deel hebben genomen aan bijeenkomsten die het CMBR, als missionaire commissie van de KNR, de afgelopen jaren heeft georganiseerd voor buitenlandse religieuzen en hun Nederlandse medereligieuzen. Daarmee zijn gelijk ook de grenzen van dit document aangegeven. De kwestie van het wel of niet uitnodigen van buitenlandse religieuzen speelt ook binnen de Nederlandse kerkprovincie. Sommige bisdommen voeren een actief beleid op het vlak van uitnodigen van buitenlandse paters en zusters. Daarnaast bestaan ook particuliere initiatieven die beogen buitenlandse religieuzen naar Nederland te halen voor functies in het parochie pastoraat. Echter, het beleid van en de praktijk binnen bisdommen en andere organisaties valt buiten het kader van dit adviesdocument. Het moge duidelijk zijn dat de komst naar Nederland van buitenlandse religieuzen een ingrijpende gebeurtenis is voor alle betrokkenen. Het gaat om een relatief nieuw fenomeen; de religieuze instituten bevinden zich op dit vlak nog in een experimentele fase. Al doende zoekt men een weg hierin. De afgelopen jaren zijn sommige van deze experimenten moeizaam verlopen. Daar tegenover staan positieve verhalen van buitenlandse religieuzen, die erin zijn geslaagd hun weg te vinden in Nederland en die het religieuze leven en de Nederlandse kerk en samenleving met hun inzet en aanwezigheid ontegenzeggelijk hebben verrijkt. Uitwisseling van ervaringen en opgedane inzichten tussen religieuze instituten is in dit stadium van groot belang. We pretenderen met deze rapportage niet dat we de religieuze instituten van kant en klaar advies kunnen voorzien; daarvoor is het proces van internationalisering nog te nieuw en in zekere zin ook te weerbarstig. Wel denken we dat het van belang is dat religieuze instituten die met internationalisering binnen eigen gelederen te maken hebben ervaringen en inzichten met elkaar uitwisselen. Dit document is in feite een bundeling van inzichten die naar voren zijn gebracht in de afgelopen jaren. We denken dat deze kunnen helpen om een verantwoord en zinvol beleid te ontwikkelen met betrekking tot de komst van buitenlandse religieuzen naar Nederland en hun ondersteuning en begeleiding. 5 2. Internationalisering van het religieuze leven 2.1. De voorgeschiedenis van internationalisering in vogelvlucht Veel religieuze instituten zijn vanouds internationaal. Er is zeker de laatste eeuwen veel uitwisseling over landsgrenzen heen geweest. In de negentiende eeuw vestigden zich veel religieuzen vanuit Frankrijk en Duitsland in Nederland, omdat in die landen door politieke tegenstanders het religieuze leven onmogelijk werd gemaakt. Nederland dankt zijn vele religieuze instituten mede aan dat gegeven. De tweede helft van de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw trokken tienduizenden Nederlandse religieuzen overzee, naar Latijns-Amerika, Afrika of Azië. Ze waren nauw betrokken bij het stichten van nieuwe kerken in deze gebieden. Er ontstonden in de loop der tijd eigen provincies van hun religieus instituut. Deze ontwikkelden zich in veel gevallen voorspoedig. Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw spelen twee ontwikkelingen zich gelijktijdig af: de snelle groei van het religieuze leven in veel zuidelijke landen en een steeds verdere afname van het aantal religieuzen in de West-Europese landen. De combinatie van deze twee ontwikkelingen heeft tot gevolg gehad dat er nu meer religieuzen vanuit het Zuiden hier naartoe komen dan andersom. Dit proces kwam al eind jaren ’60 van de vorige eeuw op gang in Nederland5. Deze beweging van Zuid naar Noord is zeer bescheiden als men deze vergelijkt met de aantallen missionarissen die vanuit Nederland vertrokken in de 19e en eerste helft van de 20e eeuw. De trend is echter duidelijk: het religieuze leven in Nederland is mede door de komst van buitenlandse religieuzen steeds internationaler en multicultureler geworden en dat zal in de komende jaren alleen nog maar toenemen. 2.2. Een nadere begripsbepaling Met de term ‘internationalisering’ van het religieuze leven moeten we overigens een beetje oppassen. Er worden tegenwoordig namelijk twee processen mee aangeduid, die niet helemaal los gezien kunnen worden van elkaar maar wel onderscheiden moeten worden. Ten eerste wordt het gebruikt om aan te geven dat meer en meer gemeenschappen van religieuzen internationaal zijn samengesteld. Over deze vorm van internationalisering is tijdens de bijeenkomsten KRL steeds gesproken. Maar onder internationalisering wordt ook verstaan dat verschillende, nationale provincies van een religieus instituut vanwege een afname van het aantal leden worden samen gevoegd tot één nieuwe, internationale provincie. Wat betreft de eerste vorm van internationalisering bestaan er grote verschillen tussen de religieuze instituten. Ten eerste zijn er congregaties, met name de missiecongregaties die van meet af aan internationaal waren, met internationaal samengestelde gemeenschappen. Ten tweede zijn er de oudere ordes. Deze zijn vaak al eeuwen internationaal, met allerlei verschillende provincies, maar niet per se met internationaal samengestelde gemeenschappen. De internationalisering - in beide vormen - speelt in steeds meer van deze ordes een rol. Ten derde zijn veel congregaties in Nederland van oorsprong Nederlands en richtten zij zich aanvankelijk op de Nederlandse situatie. Pas later werden zij internationaal, omdat de vraag zich aandiende om mensen uit te zenden voor de 5 Eind jaren ‘60 van de vorige eeuw werden de eerste buitenlanders gekozen in het generaal bestuur van religieuze instituten waarvan het generalaat in Nederland gevestigd was. In 1992 startten de Missiezusters van de Heilige Geest (s.sp.s) de eerste internationale communiteit in Nederland met een specifiek missionair karakter. 6 missie overzee. Tenslotte hebben zich het laatste decennium ook van oorsprong jonge, buitenlandse congregaties in Nederland gevestigd, veelal op uitnodiging van een bepaald bisdom. Vaak zijn hun gemeenschappen internationaal samen gesteld. De voorgeschiedenis tekent het proces van internationalisering binnen een religieus instituut. Over het algemeen kan opgemerkt worden dat de instituten die van meet af aan internationaal waren, met internationaal samengestelde gemeenschappen, makkelijker omgaan met processen van internationalisering dan die instituten die lange tijd alleen in Nederland opereerden. Wanneer we het in de rest van dit document hebben over de ‘internationalisering’ van het religieuze leven, dan duiden we op de internationale samenstelling van veel gemeenschappen van religieuzen in Nederland, met alles wat daarbij komt kijken aan interculturele dialoog. 7 3. Redenen voor internationalisering 3.1. De context van internationalisering De aanwezigheid van buitenlandse religieuzen kan niet los gezien worden van een context van globalisering, wereldwijde migratiestromen en multiculturalisering, niet alleen van de samenleving maar ook van de kerk. Mensen reizen de hele wereld over. Met de nieuwe communicatiemogelijkheden is het eenvoudig om contacten te onderhouden en op de hoogte te blijven van ontwikkelingen elders in de wereld. De vraag, ook voor religieuze instituten, is eenvoudigweg niet óf we globaliseren, maar hoe. De ‘omgekeerde missie’ van buitenlandse religieuzen in Nederland krijgt diepere betekenis als het geschiedt vanuit een verbondenheid met al die andere migranten die in Nederland hun weg zoeken. Ook de buitenlandse religieuzen maken dezelfde problemen mee met cultuurschokken, moeite om de taal te leren, met verblijfspapieren en werkvergunningen. Tegelijk brengen ze vaak ervaringen mee in het leven binnen een multiculturele setting die ook in Nederland goed van pas kunnen komen. Met name de missionaire congregaties geven vaak aan dat een belangrijke reden voor hun keuze tot internationalisering is dat de buitenlandse leden mee kunnen helpen de missionaire taak vorm te geven in de huidige multiculturele context. 3.2. Internationalisering: verschillende visies en motieven Een groot gedeelte van de in Nederland aanwezige buitenlandse religieuzen hebben een bestuurlijke taak binnen hun instituut. Het is niet meer dan logisch dat naarmate het zwaartepunt van een instituut naar het Zuiden verschuift, ook leden uit het Zuiden leiding geven aan het instituut. Sommige religieuze instituten met Nederlandse wortels kiezen ervoor om het generalaat te verhuizen naar dat deel van de wereld waar de congregatie de meeste leden telt. Verschillende instituten maken wat dat betreft verschillende keuzes. Maar het feit dat leden uit het Zuiden steeds vaker gekozen worden in het generaal bestuur van hun instituut en in sommige gevallen dus om die reden naar het in Nederland gevestigde generalaat komen, zal geen wenkbrauwen doen fronsen. Over versterking van de gelederen van de religieuzen in Nederland vanuit het buitenland om andere redenen dan deze wordt echter verschillend gedacht. Sommigen juichen het toe dat buitenlanders taken op zich nemen waarvoor geen Nederlandse leden meer te vinden zijn. Het ligt in zekere zin voor de hand om in een situatie waar men kampt met een steeds nijpender gebrek aan menskracht leden uit te nodigen van provincies die sterk en talrijk zijn. Anderen echter vinden het geen goede zaak om buitenlandse religieuzen hierheen te halen om opengevallen plekken te vullen, zeker niet binnen het parochiepastoraat of in de zorg voor oudere medebroeders en -zusters. Hun visie is dat veel van de ontwikkelingen binnen de Nederlandse kerk en het religieuze leven positief geduid moeten worden. Religieuzen hebben een andere plek in de Nederlandse kerk en samenleving dan voorheen. Leken zetten zich vaak op vruchtbare manier in binnen missionaire of pastorale werkvelden. Het kan niet de bedoeling zijn dat door de komst van buitenlandse religieuzen deze ontwikkelingen worden terug gedraaid. Tijdens de bijeenkomsten KRL is dit tweede standpunt duidelijk naar voren gebracht als standpunt van de meerderheid van zowel buitenlandse als Nederlandse religieuzen. In het verlengde hiervan werd ook gezegd dat inculturatie een hoge prioriteit moet hebben. Het is geen goede zaak om vormen van religieus leven uit het buitenland te importeren, zonder dat er een proces van inculturatie plaatsvindt. 8 Over de vraag of het juist is om mensen van andere provincies te vragen hierheen te komen om de zorg op zich te nemen voor de oudere leden hier, reageren buitenlandse leden overigens positiever dan de Nederlanders. Hierbij speelt de eerbied voor oudere generaties een rol. Buitenlandse leden voelen een zekere verantwoordelijkheid voor hun oudere medereligieuzen, zoals kinderen voor hun ouders. “Zolang het niet louter eenrichtingsverkeer is!...”6 Veel religieuze instituten onderhouden warme contacten met provincies die men in het Zuiden heeft gesticht. In enkele gevallen heeft de zuidelijke provincie zelf het aanbod gedaan om leden te sturen om de gemeenschap in het ‘moederland’ te versterken. De buitenlandse religieuzen die worden uitgezonden zijn vaak niet de minsten. Voor de zuidelijke provincie is het veelal een aderlating om een begaafde en goed opgeleide zuster of broeder te laten gaan. De realiteit gebiedt echter ook te vermelden dat er in sommige gevallen een financiële component meespeelt bij uitzendingen van Zuid naar Noord. De noordelijke provincie heeft vaak financiële en materiële mogelijkheden die het Zuiden ontbeert. Het biedt voor een zuidelijke provincie vaak gunstige perspectieven om leden in Nederland te hebben. Voor iedereen is duidelijk dat er in Nederland noden zijn die om een aanpak vragen. Maar het is belangrijk dat een religieus instituut duidelijk heeft wat men beoogt met de uitnodiging van buitenlandse medereligieuzen. Welke taken krijgen deze? Kunnen deze niet door anderen worden gedaan? Gaat het erom nieuwe impulsen te geven aan de eigen gemeenschappen op basis van het eigen charisma? Wanneer buitenlandse religieuzen worden ingezet binnen bestaande projecten, is het goed zich af te vragen of het erom gaat reeds bestaande initiatieven te versterken die anders niet of moeilijk voort zouden kunnen gaan. Met andere woorden: waar de presentie van buitenlandse religieuzen toegevoegde waarde heeft voor een project. Buitenlandse religieuzen kunnen met hun vitaliteit en hun nieuwe kijk op zaken belangrijke impulsen geven aan het religieuze leven en de missie van religieuzen in Nederland. Sommige internationale religieuze instituten geven als motief van internationalisering aan dat men in de samenstelling van de eigen gemeenschappen de internationaliteit van het hele instituut weerspiegeld wil zien. En in sommige religieuze instituten speelt bij de beslissing om medereligieuzen uit een ander land uit te nodigen naar Nederland impliciet of expliciet de hoop mee, dat hun voorbeeld effect zal sorteren op Nederlandse jongeren. Op zijn minst kan gezegd worden dat de aanwezigheid van buitenlandse religieuzen binnen een orde of congregatie het beeld doorbreekt van een vergrijzend instituut. De meesten van hen zijn immers relatief jong. Het is echter nog de vraag in hoeverre hun aanwezigheid een dergelijke aantrekkingskracht kan uitoefenen op Nederlandse jongeren, dat zij serieuzer zullen overwegen of het religieuze leven ook voor hen de moeite waard is. Een toenemend aantal religieuze instituten in Nederland weerspiegelen nu in hun eigen gemeenschappen de multiculturele samenleving die Nederland, en ook de Nederlandse kerk, inmiddels is geworden. Vanzelfsprekend vraagt dat om aanpassingen wederzijds en zal dat spanningen oproepen. Maar die zijn er altijd geweest: tussen oud en jong, tussen conservatief en progressief, etc. De ontmoeting tussen culturen kan relativerend werken. Immers, juist in de ontmoeting wordt duidelijk dat er andere vormen zijn van geloven, vergaderen, beleven, vieren en denken. 6 Verslag KRL 2002, p. 12. 9 4. Voorbereiding 4.1. Studie van Nederlandse taal en cultuur Nederlandse missionarissen werden (en worden) over het algemeen grondig voorbereid op hun missie in het buitenland. Zij leerden de eerste beginselen van de taal en cultuur van het land waar zij naar toe gingen; men volgde praktische lessen; er werd aandacht besteed aan theologie en bijbelstudie. De opleiding diende vaak ook als een soort selectie: is men geschikt om naar de missie te gaan? Kan men goed in een team leven en werken? Is men bestand tegen een ander klimaat? Kan men zich gemakkelijk aanpassen? Vaak kregen mensen na aankomst in een vreemd land ook de tijd om ervaringen op te doen en zich verder te verdiepen in de noodzakelijke kennis en vaardigheden die nodig waren ter plekke. Een dergelijke voorbereiding is ook voor de buitenlandse missionarissen die naar Nederland komen gewenst. Het verdient aanbeveling om al voor het vertrek te beginnen met de studie van de Nederlandse taal, cultuur en ontwikkelingen binnen samenleving en kerk. Deze kennis is de basis waarop men in Nederland op zoek kan gaan naar de invulling van de eigen werkzaamheden. De meeste instituten zorgen ervoor dat de buitenlandse leden meteen na aankomst een intensieve cursus Nederlands kunnen volgen. Het belang van het leren van de Nederlandse taal kan niet genoeg worden benadrukt. Taal is voor een heel groot deel de basis van het werken en samen leven in Nederland. Het gaat er niet alleen om de woorden en grammatica te leren kennen, maar vooral de gewoonten en gebruiken. Dat leert men het beste in de omgang met mensen. “Als vreemdeling, als allochtoon ( dat is: ‘de van elders gekomene’ ) hebben we alleen maar ‘levensvatbaarheid’ als we zelf relaties gaan maken met ‘het hier’ waar we nu zijn, door met respect kennis te gaan maken met de omgeving waar we zijn aangeland.”7 Sommigen hebben er veel baat bij in Nederland een studie te volgen en zodoende de Nederlandse taal, kerk en samenleving beter te leren kennen. ‘Treed naar buiten! Leer te houden van het land waar je woont! Sluit je niet op in je eigen kleine wereldje!’ is het advies. De verplichte inburgeringcursus is voor sommigen een reële hulp geweest. Anderen hebben een dekenale toerustingcursus gevolgd die hen enorm heeft geholpen de Nederlandse kerk beter te begrijpen. Contacten met mensen in het nieuwe land, studie, nieuwe vriendschappen of vrijwilligerswerk kunnen helpen om ergens thuis te raken.8 Daarbij is wel geduld nodig. Het vinden van mogelijkheden kost tijd. “Drie jaar is echt niet genoeg!”9 4.2. Motivatie Speciale aandacht moet worden besteed aan de motivatie van kandidaten. Intreden in een internationaal instituut mag niet als motivatie hebben dat het een kiezen is voor een hogere levensstandaard of voor de kansen die een verblijf in het buitenland biedt. De realiteit is dat Europa en de kansen die men hier kan vinden aantrekkingskracht heeft op sommigen. 7 Opmerking gemaakt door Theo Vergeer ofm tijdens slotviering van KRL 2003. Er is tijdens bijeenkomsten KRL wel geopperd dat diverse trainingen inter-institutioneel zouden kunnen worden opgezet. Een voorbeeld hiervan zijn in feite de cursussen die Kontakt der Kontinenten de afgelopen jaren diverse malen heeft georganiseerd voor buitenlandse religieuzen. Verder kan er worden gedacht om gebruik te maken van de expertise van Urban Mission-werkers met interculturele ontmoetingen. Het hoort per slot van rekening wezenlijk bij Urban Mission om grenzen te overschrijden. Er zijn instellingen binnen het Netwerk Urban Mission die een grote ervaring hebben opgebouwd in de begeleiding van missionaire werkers die hun weg proberen te vinden temidden van de gemarginaliseerden van de Nederlandse samenleving. 9 Zie verslag KRL 2003, p. 16. 8 10 Afgezien daarvan, geven buitenlandse religieuzen meer dan eens aan dat hun komst naar Nederland geen eigen keuze was. Maar als het instituut een beroep op je doet, geef je daaraan gehoor. “Ik was niet erg gemotiveerd om naar Europa te komen, maar uit dankbaarheid voor alles wat de Europese provincies voor India gedaan hebben, heb ik ‘ja’ gezegd.”10 Ook hierin ligt een verschil met de missie ‘ad extra’ van Nederlandse religieuzen. Zij hadden vaak wel bewust gekozen voor hun missie. Het feit dat ze zo gemotiveerd waren, hielp hen door de onvermijdelijke moeilijke momenten heen. 4.3. Spirituele rijpheid Het vergt veel van een individu om zijn draai te vinden in een nieuw land. Een congregatie moet daarom niet alleen kijken naar de professionele kwalificaties van een kandidaat, maar ook naar de emotionele en spirituele rijpheid. Daarnaast kan een volgroeid gebedsleven helpen om het evenwicht te bewaren in moeilijke situaties. Spanningen en problemen kunnen worden neergelegd in het gebed. Het gebed scherpt ook het onderscheidingsvermogen, wat helpen kan bij situaties die geen makkelijke oplossingen bieden. Daarnaast kan de specifieke spiritualiteit van een congregatie helpen om een gevoel van verbondenheid te creëren tussen leden van verschillende komaf. Zonder deze innerlijke kracht, bestaat het gevaar dat men zich vastklampt aan de eigen cultuur en manier van denken. En dat vormt een ernstige belemmering voor een zinvolle inzet in Nederland. Deze is immers niet mogelijk zonder openheid voor de cultuur van anderen. Men moet daarvoor eerst goed thuis zijn bij zichzelf, geworteld in de eigen cultuur. Dat is een belangrijke reden om de eigen omgeving niet te snel te verlaten.11 Bij de selectie lijken de religieuze instituten te zoeken naar een balans tussen verschillende overwegingen. Enerzijds vraagt men een zekere psychische en spirituele rijpheid. Anderzijds is een flexibele instelling essentieel. Met name wat oudere priesters hebben vaak moeite met de totaal andere status die zij binnen de Nederlandse samenleving hebben. Sommige instituten hebben goede ervaringen met jonge buitenlandse leden die in Europa een opleiding hebben gevolgd. 4.4. Vergunningen Een zeer prozaïsch, maar helaas wel belangrijk probleem zijn de verblijfs- en werkvergunningen voor buitenlandse religieuzen. Buitenlandse religieuzen worden in Nederland geconfronteerd met een ongastvrij politiek klimaat ten aanzien van buitenlanders. Het bureaucratische systeem en de ingewikkelde regelgeving in Nederland komt voor buitenlandse religieuzen als een onaangename verrassing. “Ik verwachtte dat ik meteen aan de slag zou kunnen gaan, maar toen kwam ik er al gauw achter dat in Nederland alles volgens de wet geregeld moet worden, en ik kreeg geen werkvergunning.”12 De overheid heeft zich de afgelopen jaren huiverig getoond ten aanzien van de komst van religieuze werkers (priesters, imams, pandits, zendelingen, etc) uit andere landen. Alle religieuze instituten klagen over de weinig heldere en omslachtige procedures. Voor de buitenlandse zuster, broeder of pater die zich wil voorbereiden op zijn of haar komst naar Nederland is de onzekerheid uiterst vervelend. Meer dan eens was de papieren rompslomp de reden dat een voorgenomen benoeming niet is door gegaan. Dat men vaak geen werkvergunning krijgt, ervaren de buitenlandse religieuzen op de lange duur als een pijnlijk gebrek aan erkenning vanuit de Nederlandse maatschappij voor hun inzet. CMC heeft er de afgelopen jaren met aandrang bij de Nederlandse overheid op aan gedrongen om soepelere regelingen te treffen betreffende verblijfsvergunningen voor buitenlandse religieuzen. De 10 Inleiding van zr. Elsy Varghese s.sp.s tijdens KRL 2000. Henri Heekeren s.v.d. benadrukte met name dit punt tijdens KRL 2004. 12 Inleiding van Elsy Varghese s.sp.s tijdens KRL 2000. 11 11 lobby die CMC samen met andere godsdienstige groeperingen binnen de koepel van het ‘Interkerkelijk Contact in Overheidszaken’ heeft gevoerd, lijkt eindelijk enige vrucht te hebben afgeworpen. In het voorjaar van 2006 heeft de minister voor vreemdelingenzaken en integratie eindelijk een nieuwe regeling vastgesteld voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen die naar Nederland komen om een religieuze boodschap uit te dragen. In deze regeling worden zij ‘geestelijk bedienaren’ genoemd13. Dit begrip omvat o.a. priesters, dominees, imams en zendelingen. Uitgezonderd zijn kloosterlingen die vooral binnen de muren van het klooster werken en hun religieuze visie niet naar anderen uitdragen14. Voor hen is het toelatingsbeleid wat soepeler in de zin dat bijvoorbeeld niet aan de Wet Arbeid Vreemdelingen hoeft te worden voldaan. Er geldt een aanvullende inburgeringplicht voor geestelijke bedienaren. Dat geldt zowel voor oudkomers als voor nieuwkomers. Een van de positieve punten van de nieuwe regeling is dat een geestelijk bedienaar na vijf jaar een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan aanvragen 15. 4.5. Bestuurders Wat voorbereiding betreft, is de situatie van mensen die in een bestuur worden gekozen anders dan die van contemplatieven of leden met een missionaire of diaconale taak. Bestuurders hebben doorgaans maar beperkt de tijd, meestal niet meer dan een paar maanden, om de verhuizing te regelen en zich voor te bereiden. Voor het nieuwe bestuurslid is de overgang eigenlijk te abrupt. Helemaal op te vangen is dat niet. Maar het is goed dat de Nederlandse medebroeders of -zusters zich realiseren hoe groot de omschakeling is en dat ze daar begripvol mee om gaan en ruimte en tijd scheppen voor hun buitenlandse medezuster of -broeder om hier thuis te raken. 4.6. Voorbereiding van de Nederlandse gemeenschap Een punt van aandacht binnen een instituut dat buitenlandse leden uitnodigt, is zeker ook dat de Nederlandse leden moeten worden voorbereid op de komst van buitenlandse leden. Het gemeenschapsleven verandert ook voor hen wanneer medereligieuzen uit een ander land en een andere cultuur, in de meeste gevallen ook veel jongere mensen, mee gaan leven. Men gaat als gemeenschap een proces aan wanneer men internationaliseert. Daar moet draagvlak voor zijn binnen het eigen religieuze instituut. Soms duurt het jaren voordat er binnen een instituut dit vereiste draagvlak aanwezig is. Maar het zou een slechte zaak zijn als de buitenlandse religieuzen naar Nederland komen en merken dat er weerstand leeft ten aanzien van hun komst. 13 In de kabinetsreactie naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken wordt ‘geestelijk bedienaar’ als volgt omschreven: “… een vreemdeling die een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, arbeid verricht als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, dan wel ten behoeve van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht of anderszins met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap naar buiten treedt.” 14 Expliciet wordt in de kabinetsreactie hierover gezegd: “Vreemdelingen die uitsluitend activiteiten ten behoeve van de organisatie verrichten en geen religieuze of levensbeschouwelijke boodschap uitdragen, vallen niet onder het begrip ‘geestelijk bedienaar’. Er kan hierbij worden gedacht aan het uitoefenen van een bestuurlijke functie, meditatie en contemplatie.” 15 Het is op het moment van schrijven niet precies bekend wanneer de nieuwe regeling van kracht wordt. Voor actuele informatie of advies kan men contact opnemen met CMC, hoofd afdeling Diensten. 12 5. Begeleiding 5.1. Cultuurschok Alle buitenlanders die arriveren in Nederland krijgen te maken met een cultuurschok. Zoveel is in Nederland anders: het klimaat, de manier van aanvoelen en denken, de manier waarop beslissingen worden genomen, het omgaan met gastvrijheid, de eetgewoontes, de manieren van bidden, de plek van de eigen familie. “Je leeft daar in een web van relaties en hier in Nederland ben je beland in een individualistische wereld, van privacy en van niet gekend worden. Daar ben je gekend bij naam, daar ben je nodig, hier ervaar je jezelf als bijna overbodig, niet gekend in wie je bent en wat je allemaal al gedaan hebt.”16 Buitenlandse religieuzen moeten veel loslaten. De overstap naar een sterk geseculariseerde samenleving is heel moeilijk en problematisch voor de meesten. Hun identiteit als pater, zuster of broeder staat in Nederland ter discussie. Ze moeten het oude beeld dat ze hadden van hun religieuze status loslaten, want daar hebben mensen in Nederland weinig boodschap aan. Wat in het land van herkomst zeker leek, is dat hier niet meer. De polarisatie binnen de Nederlandse kerk ervaren zij als uiterst pijnlijk. De oecumenische instelling van veel van hun Nederlandse medereligieuzen en hun opvattingen over allerlei religieuze, maatschappelijke en sociale kwesties, is hen in het begin vaak vreemd. Wat vereist wordt is niets minder dan een kenosis – een totale ontlediging. Een Indonesische zuster merkte op: “Hier gekomen was het een proces van loslaten... Het klinkt wel mooi, ‘missie met lege handen’, maar het kost veel energie en tranen.” Voor de Nederlandse religieuzen is het ook moeilijk om te zien hoeveel moeite hun buitenlandse broeders of zusters hebben om hier in de beginperiode hun weg te vinden. 5.2. Culturele botsingen binnen de eigen gemeenschap Niet alleen klimaat, cultuur, maatschappij en kerk zijn anders, maar ook de eigen congregatie of orde. Vooral dat laatste kan pijnlijk zijn. De meeste instituten zorgen ervoor dat men van te voren de nodige informatie toestuurt over de gemeenschap in Nederland. Maar het verschil in mentaliteit tussen westerlingen (vaak erg doelgericht, zakelijk) en mensen uit het Zuiden (meer persoonsgericht) is en blijft vaak een bron van moeilijkheden binnen een gemeenschap. Er is tijdens bijeenkomsten KRL opgemerkt dat westerlingen geneigd zijn om te domineren, antwoorden al te weten, als eersten het woord te nemen en daardoor de leden uit het Zuiden te beletten om initiatieven te ontplooien. Hoogopgeleide mensen voelen zich plotseling machteloos, omdat ze niet goed kunnen communiceren. Sommigen merken zelfs op dat men zich soms meer een object van hulp noemt dan een subject dat in staat is hulp te geven. 5.3. Noodzaak van goede begeleiding Goede begeleiding is uiterst belangrijk voor de buitenlandse religieuzen en de internationale communiteiten. Meestal zorgt het instituut ervoor dat er voor de buitenlandse religieus een persoonlijke begeleider is met wie men alles kan bespreken zonder dat er iets van naar buiten komt. Het is raadzaam wanneer deze ervaring heeft op het vlak van interculturele communicatie. De meeste gemeenschappen zorgen ook voor een externe begeleider voor de groep in haar geheel, met wie men allerlei kwesties die binnen de groep spelen kan bespreken. Veel religieuze instituten stimuleren hun buitenlandse medereligieuzen om hier cursussen of een opleiding te volgen. Zoals al is opgemerkt, is dit vaak een uitstekende manier om beter thuis te 16 Inleiding van Carla van Thiel tijdens KRL 2001. 13 raken in Nederland. Bovendien geeft het de buitenlandse religieuzen nieuwe geestelijke ‘bagage’ die meegenomen kan worden bij terugkeer naar eigen land en daar vruchtbaar gemaakt kan worden. 5.4. Contact met de eigen wortels De 'omgekeerde missie' is vaak een zoektocht vol schijnbaar onoplosbare vragen. Daarom is het goed tijdens die tocht te weten dat er anderen zijn die een soortgelijke weg gaan. Veel deelnemers aan de bijeenkomsten KRL hebben laten weten hoe belangrijk bijeenkomsten met andere buitenlandse religieuzen zijn. Het biedt hen gelegenheid om te spreken met mensen die soortgelijke ervaringen hebben en van elkaar te leren. Daarnaast is het voor velen heerlijk om af en toe bewust weer de eigen cultuur op te zoeken: naar een Filippijnse mis te gaan, Indonesisch te eten, landgenoten te spreken. Het is goed dat er momenten zijn van identiteitsbeleving, om de vertrouwdheid met elkaar en eigen tradities te beleven. Het verlicht de eenzaamheid die iedereen wel eens voelt. De moedertaal is en blijft toch de taal van het eigen hart. Tenslotte is het van belang om ook de band met het land van herkomst te onderhouden. Met de huidige communicatiemiddelen is dat goed te doen. Verder hebben de meeste instituten als regel dat men eens per twee of drie jaar enkele maanden naar eigen land op verlof mag gaan. 5.5. Inculturatie als een voortdurend proces Tijdens bijeenkomsten KRL is wel opgemerkt dat naar de mate waarin men verder komt, er weer nieuwe uitdagingen naar boven komen. Het hanteren van deze uitdagingen om de nieuwe cultuur binnen te gaan kost veel energie. Een Indonesische zuster zei hierover: “Het blijft een grote stap. Maar het gaat in veel kleine stappen, elke dag.” Sommige buitenlandse religieuzen die al wat langer in Nederland zijn, beschrijven een ontwikkeling die gaat van aanpassing naar acceptatie van de eigenheid. De eerste jaren steekt men veel energie in het leren van de taal en de nieuwe cultuur. In deze beginperiode neigt men ertoe zich maar zoveel mogelijk aan te passen. Pas later, wanneer mensen zich minder onzeker voelen over hun omgeving en hun eigen functioneren daarbinnen, lukt het om de ‘aanpassingsneigingen’ van zich af te schudden. Men leert accepteren dat men in sommige opzichten anders is, met een buitenlands accent, met een eigen culturele achtergrond. “Hoe ouder ik word, hoe meer ik me Antilliaanse ga voelen”, vertelde een zuster die al heel lang in Nederland is. Men leert relativeren en de eigenheid te bewaren. En men ontdekt dat men vanuit eigen achtergrond en persoonlijkheid nieuwe dingen kan inbrengen hier, en dat dat voor iedereen een verrijking kan betekenen. Het kost pijn en moeite om zover te komen. Maar deze religieuzen geven ook aan dat ze in dit hele proces een enorme groei hebben doorgemaakt als mens. De ervaringen van geleefd te hebben in een andere cultuur in een ander land geeft ruimte en openheid. Het geeft een bredere visie op het leven en het maakt, dat men dingen gemakkelijker relativeren kan. “En als je dan tot de kern van het leven komt: de vreugde en het verdriet, de kracht van de mens of zijn angsten, of wat dan ook, dan is dat herkenbaar dwars door alle cultuurverschillen, godsdiensten en levenssituaties heen. En daarin vind je ook je eigen kern terug, ben je weer thuis bij jezelf en daarmee bij het Leven, bij je eigen Schepper en bij de God van de ander.”17 17 Inleiding van zr. Johanna Ketelaar tijdens KRL 2003. 14 6. Werkvelden 6.1. Pionierswerk In zekere zin zijn de buitenlandse religieuzen die naar Nederland komen pioniers. Hun taak ligt vaak niet vooraf vast. Ze moeten zelf creatief zoeken naar wat ze kunnen betekenen voor de Nederlandse kerk en samenleving. Velen hebben de neiging om te snel aan de slag te willen met werk. Maar zonder een stevig fundament in de vorm van een goede kennis van de taal en cultuur is een zinvolle inzet niet goed mogelijk. In zekere zin blijft men zeer lange tijd gehandicapt vanwege de taal. Een Filippijnse pater die al bijna tien jaar in Nederland is, merkte op: “Soms voel ik me machteloos en gefrustreerd. Ik slaag er niet altijd in mijn gedachten en gevoelens in het Nederlands uit te drukken.” En een Nigeriaanse pater zei: “Het nadeel van in een vreemde cultuur werken is dat alles veel meer tijd en energie kost. Ik moet altijd veel tijd besteden om me ergens op voor te bereiden. In het begin was het ook nog moeilijk, omdat men niet gewend was aan een zwarte priester. Daaraan beginnen mensen wat te wennen.” Een Indonesische zuster raadt anderen aan om niet van te voren te hoge verwachtingen te koesteren. “Als je teveel doelen stelt, levert dat alleen maar stress op en vergeet je het proces waarin je staat. Mijn weg is geen snelweg, eerder een pad in de wildernis. Soms vraag ik me af of het pad nog geklaard moet worden. Maar juist op het kleine pad hoor je de vogels.” In het onderstaande worden enkele werkvelden genoemd waarin buitenlandse religieuzen in Nederland werkzaam zijn. Daarbij worden opmerkingen meegenomen die naar voren zijn gebracht tijdens bijeenkomsten KRL. 6.1.1. Bestuurlijk werk voor het eigen religieuze instituut De beste manier om thuis te raken in de Nederlandse samenleving en kerk is om er gewoon in te duiken: activiteiten op te pakken, een studie te doen, etc.18 Echter, religieuzen met een bestuurlijke taak binnen hun instituut hebben het probleem dat bestuurlijke taken zoveel tijd en energie vergen, dat het bijna ondoenlijk is om daarnaast activiteiten te ontplooien. Het risico is dan groot dat de bestuursleden die hier vanuit het buitenland zijn gekomen, hun hele bestuursperiode lang in een soort vacuüm leven: niet meer geworteld in eigen land, zonder echte kansen om thuis te raken in Nederland, alleen bezig met het eigen religieuze instituut. De bestuursperiode is een soort ‘overwintering’, wanneer deze erop zit breekt de lente wel weer aan. “O wee, als je dan herkozen wordt…” De kunst, ook voor bestuurders, is om hun tijd in Nederland te ervaren als een missie, niet slechts als een taak. De aanbeveling die regelmatig klinkt tijdens bijeenkomsten KRL is om bestuurders de kans te bieden om, naast hun bestuurlijke taken, ook andere taken op zich te nemen. 6.1.2. Missionair of diaconaal werk Een aantal buitenlandse religieuzen in Nederland zijn hier met een specifiek missionaire of diaconale opdracht. Zij proberen hun missie gestalte te geven in solidariteit met mensen die binnen de Nederlandse samenleving weinig of geen stem hebben: mensen in achterstandsbuurten, migranten, vluchtelingen, daklozen, verslaafden. Het feit dat zijzelf ook een inburgeringtraject doormaken of hebben doorgemaakt, maakt dat de afstand tussen hen en andere migranten relatief klein is. Verder komen velen van de buitenlandse religieuzen, zoals eerder opgemerkt, uit regio’s waar men gewend is samen te leven met verschillende culturen en met mensen die een andere religie aanhangen. Ook dit biedt kansen om een heel eigen inbreng te leveren op het vlak van de interculturele en interreligieuze dialoog. Nederlandse religieuzen merken op dat hun 18 Zie verslag KRL 2001. 15 medereligieuzen vanwege hun afkomst en mentaliteit vaak makkelijker de buitenlanders bereiken. Ze vervullen een brugfunctie tussen buitenlanders en Nederlanders. 6.1.3. Pastoraal werk in migrantenparochies Een mogelijk werkveld is ook het pastorale werk in migrantenparochies. Veel buitenlandse christenen voelen zich niet goed thuis in de Nederlandse parochies. In het allochtonenpastoraat hebben missionarissen vanaf het begin een belangrijke rol gespeeld, vanwege hun bekendheid met andere culturen. De laatste jaren nemen meer en meer buitenlandse religieuzen taken op zich binnen deze vorm van pastoraat. 6.1.4. Taak op het vlak van bezinning en vorming Bijna alle buitenlandse religieuzen merken op dat het hen opvalt hoe mensen in Nederland spiritueel zoekend zijn. De toekomst van de kerk en het christelijke geloof in Nederland gaat hen ter harte. Vaak noemen ze expliciet hoe belangrijk ze het vinden dat religieuzen in Nederland met name de jongeren bereiken. Sommige buitenlandse religieuzen hebben taken op zich genomen in het vormingsaanbod dat hun instituut ontwikkelt voor leken of jongeren. 6.2. Presentie Tijdens bijeenkomsten KRL is vaker opgemerkt dat de missie van buitenlandse religieuzen het best kan worden gekarakteriseerd met ‘aanwezig zijn’: “Luisteren zonder te veroordelen, wachten, dat is de manier om je missie hier te vinden. Openheid is een voorwaarde om hier aansluiting te vinden bij de mensen. Zet je eigen ideeën en achtergrond opzij. Leer te luisteren met je hart. Men merkt het wanneer je echt geïnteresseerd bent. Het belangrijkste is niet om veel te presteren, maar om er gewoonweg te zijn, vooral te midden van de armsten. Door met hen op te trekken, kom je erachter dat er aan de basis veel leeft in Nederland. Je missie kan zijn om daar aansluiting bij te vinden, niet als maatschappelijk werker maar als mens. Dicht bij de mensen zijn, misschien met lege handen maar wel solidair. Proberen te voelen wat mensen ook voelen. Dat raakt mensen. Met lege handen kan je ook veel ontvangen. In deze cultuur waar geld tijd is, is het nemen van tijd voor de ander een teken.”19 Een klassieke fout die buitenlandse religieuzen wel maken is dat ze de secularisatie en het moderne, individualistische leven te snel veroordelen. Maar als ze niet leren omgaan met en begrip leren opbrengen voor de ontwikkelingen in kerk en maatschappij, dan is de kans dat ze in Nederland stuklopen groot. Een Nigeriaanse pater beschrijft hoe hij de goede kanten van de Nederlandse kerk en samenleving heeft ontdekt: “De overheid doet hier veel van wat de kerk in Nigeria doet. Daar is de kerk heel belangrijk. Ik vind het niet erg dat ik als priester hier niet de status heb zoals priesters die bij ons hebben. Ik word gedwongen om me professioneel op te stellen. Dat vind ik goed. Daar wordt alles makkelijker geaccepteerd, omdat je priester bent. Mijn contacten met diaconale centra hebben mij ook verrijkt. Ik heb geleerd dat hier ook armoede is, ook al lijkt het op het eerste gezicht dat alles goed is. Maar iedereen vindt respect bij de diaconie. Mensen hoeven niet te buigen om iets te krijgen. Het is dienstverlening met respect en aandacht.” 6.3. Individueel apostolaat of gezamenlijk apostolaat Het werken op internationaal niveau binnen een congregatie kan een nieuw perspectief werpen op het in stand houden van prestigieuze institutionele vormen van apostolaat (zoals scholen of ziekenhuizen) van het instituut. In het Zuiden zijn deze instellingen voor de meeste religieuze instituten nog erg belangrijk. Maar de meeste buitenlandse religieuzen leren in Nederland het belang daarvan te relativeren. Dat is van betekenis, omdat nieuwe leden, ook in het land van 19 Verslag KRL 2003, pag. 16. 16 herkomst, zich vaak niet meer echt aangetrokken voelen tot de oude institutionele vormen van apostolaat. Hoewel men er dus voor moet waken niet al te zeer te hechten aan de oude instituties, blijft het idee van een gezamenlijk apostolaat, meer dan alleen nog maar individuele apostolaten, de moeite waard. De meeste religieuze instituten hebben als beleid dat de buitenlandse leden zelf op zoek moeten gaan naar een apostolaat dat hen ligt en waarin zij actief willen zijn. De buitenlandse religieuzen geven echter vaak aan dat men graag al in een vroeg stadium duidelijk omschreven taken had gehad. Een buitenlandse pater verwoordde zijn ervaring als volgt: “We werden in het diepe gegooid, terwijl we niet konden zwemmen!” Sommige internationale communauteiten zijn echt zoekende op dit vlak: wat zijn de noden van deze maatschappij en hoe kunnen we daar als instituut het beste op inspringen? 17 7. Van multicultureel naar intercultureel 7.1. Het begrip ‘cultuur’ Aan het begrip ‘cultuur’ wordt tegenwoordig veel aandacht besteed binnen allerlei wetenschappelijke disciplines. Cultuur wordt wel omschreven als een evoluerend systeem van waarden, normen en leefregels20. Voor de mensen in een groep is hun cultuur vaak onbewust richtinggevend voor hun gedrag en voor hun kijk op de wereld. Een simpele, maar effectieve definitie van cultuur die eens werd genoemd tijdens KRL was: ‘dat wat je vanzelfsprekend vindt’. Het maakt duidelijk dat er binnen bijvoorbeeld de Nederlandse ‘cultuur’ een veelvoud aan culturen bestaat: denk alleen maar aan het verschil tussen de stedelijke of plattelandscultuur, of aan de verschillende ‘subculturen’ onder jongeren. Sommigen spreken daarom, wanneer sprake is van contacten tussen mensen van verschillende komaf, tegenwoordig liever over ‘interculturatie’, daarmee aangevend dat er een wisselwerking optreedt tussen de specifieke, eigen culturen van concrete mensen. Binnen één en hetzelfde religieuze instituut, kan er een cultuur zijn waar vooral de ouderen zich wel bij voelen, maar de jongeren weer niet. Dat is niet per se gebonden aan de nationaliteit van de leden. 7.2. Interculturaliteit vooronderstelt openheid Een internationale of multiculturele samenstelling van de gemeenschap betekent niet automatisch dat men ook intercultureel is. Intercultureel leven betekent dat de verschillende culturen die vertegenwoordigd zijn, ieder een substantiële inbreng hebben in het leven en werken van de gemeenschap. Dat vooronderstelt openheid en ruimte voor de culturele eigenheid van de buitenlandse leden die de gemeenschap komen versterken. Als de congregatie van Europese oorsprong is, zal de oorspronkelijke groep heel bewust onderscheid moeten maken tussen de originele inspiratie (het charisma) en de traditionele vormgeving ervan. De visie op missie van de nieuwkomer kan verschillen met die van de Nederlandse leden. Soms heeft de nieuwkomer al heel snel een oordeel klaar over de nieuwe situatie (de secularisatie, de ontkerkelijking, de vergrijzing van het religieuze leven) zonder veel begrip of waardering voor de ontwikkelingen binnen de Nederlandse context. Aan de andere kant weigeren Nederlanders soms om dingen anders te doen dan ze steeds werden gedaan. Maar het is funest om te vergelijken met hoe het elders of vroeger was. Openheid is een voorwaarde om vruchtbaar met elkaar te kunnen leven en werken. Openheid van de buitenlandse religieuzen: een aanvaarding van de manieren waarop dingen hier zijn gegroeid en het vele goede dat tot stand is gebracht. Openheid van de Nederlanders: een echte bereidheid om te luisteren naar de buitenlandse medereligieuzen en samen te zoeken naar nieuwe wegen. Een buitenlandse zuster beschreef hoe het onderlinge vertrouwen moest groeien. “Zeker in het begin was het een struikelblok dat de Nederlandse zusters vaak zeiden: ‘Zo doen we het hier, zo is het altijd geweest.’ Dat was voor mij een negatieve ervaring. Maar nu is de ontvankelijkheid gegroeid, aan beide kanten. Het vertrouwen moet groeien. Ook voor hen moet het moeilijk zijn geweest met ons als jongeren.” 7.3. Culturele dominantie Intercultureel samenleven en werken is zeer moeilijk als een bepaalde culturele groep gewild of ongewild overheersend is, in bijvoorbeeld numeriek overwicht, in het bezetten van de 20 Zie D. Pinto, ‘Interculturele communicatie’, Houten 1994. 18 verantwoordelijke posten, in het beheren van materiële middelen, etc. Een diverse samenstelling van een gemeenschap kan voorkomen dat één bepaalde nationaliteit de overhand krijgt. Het vergt een grote fijngevoeligheid om in een overgangsfase goed om te gaan met de machtsverhoudingen. Intercultureel leven en werken vereist gelijkheid in behandeling en bijdrage van alle vertegenwoordigde nationaliteiten en culturen. De ervaring leert dat mensen met missionaire ervaring in het buitenland vaak beter in staat zijn om in een internationale groep te functioneren, aangezien men weet wat het betekent om een vreemdeling te zijn en men heeft geleerd om te gaan met culturele verschillen. Het is belangrijk dat men zich bewust is van eigen racisme en culturele vooroordelen. Waar het om gaat is de anderen te leren aanvaarden als gelijken. 7.4. Integratie moet van twee kanten komen Hoe gevoelig dit alles ligt, blijkt ook wel uit het gegeven dat het woord ‘integratie’ veel weerstand oproept onder buitenlandse religieuzen. Het impliceert sterk dat men zich moet aanpassen en de eigen identiteit prijsgeven. Men sluit zich ergens bij aan, zonder dat het geheel er erg door verandert. Daar voelt men helemaal niet voor. Integratie moet van beide kanten komen. Wie aanpassing alleen van de buitenlandse religieuzen vraagt, ziet over het hoofd dat de ontvangende Nederlandse gemeenschappen zich ook moeten aanpassen om plaats te maken, niet alleen letterlijk maar vooral figuurlijk, voor de buitenlandse leden. Sommigen voelen meer voor het woord ‘participatie’, waarin de ruimte doorklinkt om, met behoud van eigen identiteit, een eigen bijdrage te leveren. Ook werd wel gesproken over ‘je inpassen in’. Deel worden van de nieuwe maatschappij gaat dieper dan enkel participeren, eraan deelnemen. Je past je in het geheel in, waarin de anderen ook ruimte scheppen voor je. Het kan niet zo zijn dat het proces maar van één kant komt. Zonder wederzijdse openheid en respect, zonder goede onderlinge communicatie, is het proces van internationalisering gedoemd te mislukken. 7.5. Aandachtspunten voor het samenleven in een internationale communiteit De gebruikelijke gang van zaken binnen een communiteit kan door de komst van buitenlandse medereligieuzen veranderen. Eenzelfde spiritualiteit is geen garantie voor de eenheid binnen een communauteit, aangezien ieder zijn of haar eigen manier heeft om deze vorm te geven. Lang niet alles zal vanzelfsprekend meer zijn; het vieren van verjaardagen b.v. heeft in sommige culturen geen betekenis. De manier waarop men invulling geeft aan de drie geloften is verschillend. Terwijl voor Nederlandse religieuzen tweedehands spullen een uiting kunnen zijn van hun evangelische soberheid, hebben buitenlanders in het begin vaak moeite met tweedehandse spullen. Sommige Nederlanders merken op dat hun buitenlandse medereligieuzen op het persoonlijke vlak vaak heel spontaan en informeel zijn, maar dat zij op het vlak van liturgie en gemeenschapsstructuren juist vaak formeel zijn. Men houdt strakker vast aan formele gezagsverhoudingen. Ceremonies zijn belangrijk, pracht en praal. Men vindt het in Nederland allemaal te kaal, te protestants. Internationale communauteiten moeten goed beseffen dat er onbewust dingen kunnen spelen die het samenleven beïnvloeden. Het zijn bovendien vaak niet de grote dingen die voor onrust zorgen in een gemeenschap, maar de alledaagse dingen. Aandachtspunten binnen een gemeenschap zijn o.a.: Taal: maak duidelijke afspraken over het gebruik van taal in een groep of communauteit. Daarnaast moeten de Nederlanders erop bedacht zijn dat de ander hen ook echt verstaat. In veel zuidelijke culturen bestaat de neiging om uit beleefdheid of eerbied ‘ja’ te zeggen, ook al begrijpt men niet helemaal waar het om gaat of is men het er eigenlijk niet mee eens. Voedsel: er moet mogelijkheid zijn om met enige regelmaat het eigen voedsel te kunnen eten. Liturgische vormen: de tekenen en symbolen die men gebruikt moeten een afspiegeling vormen van de samenstelling van de groep. 19 Familiebanden: deze wegen in veel zuidelijke culturen zwaarder dan in Nederland. Veel buitenlandse religieuzen hebben verantwoordelijkheden voor hun familie. Contact met de familie is zeer belangrijk. Goede communicatie: gemeenschapsleven is bijna altijd moeilijk, aangezien men zich moet aanpassen aan anderen. Zorg ervoor dat elk lid zijn of haar mening kan geven over zaken en inbreng heeft over de gang van zaken in de gemeenschap. Onenigheid in opvatting of aanpak moet herhaaldelijk doorgepraat worden. Er moet ook ruimte zijn om emoties te uiten, zonder dat iemand zich daardoor onveilig hoeft te voelen. Het is, zoals eerder opgemerkt, vaak nuttig om een externe begeleider te hebben. Dit alles gezegd zijnde, kan men tenslotte toch ook nuchter constateren dat de meeste problemen die onder leden van een multiculturele gemeenschap rijzen vaak eerder te wijten zijn aan karakter en temperament dan aan cultuur. 7.6. Aandachtspunten voor het internationale functioneren van het religieuze instituut Binnen een religieus instituut in haar geheel heeft internationalisering gevolgen op vele verschillende vlakken. Vormingsverantwoordelijken binnen het instituut moeten erop toezien dat het internationale karakter steeds gevoed en ontwikkeld wordt. In de vorming van nieuwe leden kan erop worden gelet dat men als het even kan een tweede taal leert, desnoods door een tijdlang stage te lopen in een ander land. Het is verder een goede zaak wanneer geschriften van de stichter of stichteres worden vertaald en daarmee toegankelijk gemaakt voor allen binnen het eigen instituut. Verder is het voor het instituut in haar geheel belangrijk om een duidelijk beleid te voeren op het vlak van de gemeenschappelijke taal die binnen het instituut wordt gebruikt: tijdens algemene kapittels, in verslagen en publicaties die voor het hele religieus instituut zijn bedoeld. Dit alles kost tijd, geld en energie, maar het is wel van essentieel belang. 7.7. Wederzijdse verrijking Het vergt moed en creativiteit om internationale communauteiten te vormen, ondanks alle verschillen; en deze verschillen te zien als een verrijking. Veel religieuzen die direct betrokken zijn bij de internationalisering van hun instituut geven aan dat het veel kost: aan inzet, tijd, energie en geld. Internationalisering is een waagstuk waarvan tevoren niet zeker is dat deze succesvol zal zijn. Maar veel betrokkenen geven ook zonder enige weifeling aan dat het waagstuk voor hen de moeite waard is. Buitenlanders die langere tijd hier zijn geven aan dat ze veel aspecten van het leven in Nederland zijn gaan waarderen. Maar de verrijking bestaat er ook in dat men aan de ene kant duidelijker waardering is gaan opbrengen voor de eigen cultuur en aan de andere kant de eigen culturele gebruiken ook heeft leren relativeren. Een veel gehoorde opmerking van Nederlandse religieuzen is dat met de komst van buitenlandse medereligieuzen nieuwe vitaliteit als het ware de gemeenschap binnen stroomt. Hun godsdienstigheid is een wezenlijk bestanddeel van hun dagelijkse leven en een bron van inspiratie voor de Nederlandse religieuzen. Veel Nederlandse religieuzen zijn diep beïnvloed door de polarisatie binnen de Nederlandse kerk. Vaak zijn hun buitenlandse medereligieuzen in staat om vastgeroeste posities en patronen in het denken en vieren van de gemeenschap te doorbreken. Binnen het gemeenschapsleven nemen ze de tijd om te vieren, samen te zijn en uitbundig te feesten. Spontaniteit en warmte zijn kwaliteiten die de Nederlandse religieuzen vaak noemen in verband met hun buitenlandse medereligieuzen. Daarmee waait een frisse wind binnen in de internationale gemeenschappen. Binnen veel van de geïnternationaliseerde instituten geeft men aan dat men de buitenlanders niet meer wil en kan missen. 20 8. Terug naar eigen land 8.1. Een nieuwe cultuurschok Een laatste aandachtspunt is de terugkeer naar eigen land. De ervaring van missionarissen, waar dan ook ter wereld, leert dat men enorm kan vervreemden van eigen land en cultuur. Als men op verlof is in eigen land, dan weet men dat het voor een korte tijd is. Men ontmoet familie en vrienden en bereidt zich voor op de komende periode in het buitenland. Misschien volgt men nog een korte cursus, maar er helemaal weer induiken doet men niet. Maar al tijdens de verlofperiodes ervaart men, hoe men vreemdeling aan het worden is in eigen land. Men verstaat de taal, maar toch begrijpt men veel dingen niet. En het is vaak moeilijk om het eigen verhaal te vertellen. Vaak ervaart men te verkeren tussen twee werelden. De buitenlandse religieuzen die voor langere tijd in Nederland hebben gewoond wacht een nieuwe cultuurschok bij terugkeer in eigen land. Veel buitenlandse religieuzen geven aan dat ze in Nederland waardering zijn gaan opbrengen voor de democratische manier van leiding geven, de efficiënte manier van vergaderen, voor de kwaliteit van de inzet in allerlei soorten vrijwilligerswerk, voor het op tijd komen op afspraken, voor de oecumenische houding, voor de directe manier van communiceren, etc. Die bagage neemt men mee naar het moederland. Men is veranderd en in het land van herkomst moet men opnieuw een plek zien te vinden. De ervaring van teruggekeerde Nederlandse missionarissen is wat dit betreft relevant. Zij vertellen dat men een gat ervaart in eigen leven: men heeft zoveel niet meegemaakt in hun moederland, terwijl men niet goed terecht kan met het eigen verhaal over wat men wél heeft meegemaakt in het buitenland. Hun ervaring is veelal dat het behulpzaam is om contact te hebben met mensen die door een zelfde soort ervaring zijn gaan. Samen herinneringen ophalen, verhalen vertellen die goed verstaan worden, ervaringen uitwisselen met mensen die begrijpen waar men het over heeft. 8.2. De ervaring van een teruggekeerde buitenlandse missionaris Er zijn inmiddels een grote groep buitenlandse religieuzen die na een langer verblijf in Nederland terug gekeerd zijn naar eigen land. Elsy Varghese s.sp.s. ging in 2003, na een verblijf van ruim 12 jaar in Nederland, weer terug naar haar geboorteland India. In een brief die ze aan haar medezusters schreef, evalueerde ze haar verblijf in Nederland: “Als ik terugkijk op deze 12 jaar, heb ik een gevoel van voldoening en van dankbaarheid, een echt blij gevoel en zelfs een zekere mate van trots. Ik zou deze 12 jaar van mijn leven voor mij graag zien als waardevol en leerrijk en belangrijk voor het opdoen van ervaring, omdat ik bij mijn werk hier in India merk dat mensen me zien als iemand met een brede ervaring. Ik voel dat mijn horizon breder is geworden met betrekking tot de manier van denken en kijken naar dingen en daar ben ik blij om. Natuurlijk had ik in het begin moeilijkheden met de aanpassing, vooral ook met het eten. En het klimaat bleef voor mij problematisch. Maar als ik nu terugkijk zie ik die pijn en die moeilijkheden als waardevol. Ik weet niet of ik met het idee kwam dat ik missionaris zou zijn, zoals sommigen van u die naar India kwamen. Ik kwam gewoon met een open geest en een open hart: laat maat komen wat komt. Klaarblijkelijk was ik een vreemdeling in een vreemd land. Dat was in zekere zin uniek, maar ik voelde dat ik welkom was en ik had het gevoel dat de zusters en de mensen met wie ik in aanraking kwam alles deden opdat ik me thuis zou voelen. Mijn medezusters gaven me alle vrijheid om te 21 doen wat ik wilde doen, wat ik beschouw als een van de sterkste punten van de tijd dat ik in Nederland was. Misschien gaf mijn ‘dans-apostolaat’ me ruim gelegenheid om door het gebruik van mijn talent deel van de Nederlandse gemeenschap te zijn. Ik geloof dat het feit dat ik een zuster was, invloed had op het leven van de mensen. Wellicht werd deze invloed ook merkbaar in mijn apostolaat bij minder bevoorrechte vrouwen die in bordelen terecht kwamen. Ik voelde me dankbaar en gelukkig dat ik als verpleegster heb kunnen werken, daarvoor was ik immers opgeleid en ik voelde daardoor dat ik hoorde bij een professionele groep. Als ik ’s ochtends opstond wist ik wat ik die dag en de volgende dag zou gaan doen. Daarom vind ik het belangrijk een bepaalde opleiding te hebben. Ook was ik blij een financiële bijdrage te kunnen leveren, hoewel ik weet dat geld niet het belangrijkste is, ofschoon het gevoelsmatig een belangrijk aspect is. Ik denk dat ik mijn Indiase spirituele rijkdom heb mogen delen door meditatie, Indiase muziek, religieuze dansen, etc. Alles wat ik in mijn vormingstijd in dit opzicht heb geleerd, heb ik mogen delen in Nederland. Mijn basisspiritualiteit heb ik thuis meegekregen van mijn ouders, broers en zus. In mijn vormingstijd is daarop voortgebouwd. Ik denk dat ik deze aspecten van spiritualiteit persoonlijk heb doorgegeven door samen met de mensen te bidden, door persoonlijke gesprekken en door naar hen te luisteren. Dat waren voor mij momenten van delen van spiritualiteit. Ik voelde me welkom toen ik in Nederland aankwam en je voelt dan dat je in het middelpunt van de belangstelling staat. Maar de voorbereidingen voor mijn komst waren echter toch te beperkt. Ik moest zelf mijn weg zoeken, natuurlijk wel met behulp van de huisoverste. Het zou ook beter zijn geweest als ik de taal beter gekend had. Hoe jonger je bent, hoe beter je die kunt leren kennen, vooral de Nederlandse taal. […] Deze periode is belangrijk geweest voor mijn verdere leven. Ik denk dat het misschien die jaren waren (tussen 30 en 45) dat iedereen iets wil doen. Je zou het “bloeien” kunnen noemen, de meest creatieve tijd in een mensenleven. Maar we kunnen ook bloeien en creatief zijn in andere tijden. Wanneer ik echter terug kijk naar mijn leven in die tijd in Nederland, dan was dat een tijd van bloeien. Dat is zeker alleen mogelijk met de aanvaarding en liefde van anderen en ik was gelukkig deze in overvloed te krijgen… Dank aan God en u allen!” 22 9. Nawoord Een van de religieuzen die zijn geïnterviewd in het kader van deze rapportage zei over de internationalisering binnen zijn gemeenschap met het nodige gevoel voor understatement, dat het ‘niet niks’ is. Het moge duidelijk zijn dat er enorm veel bij komt kijken om buitenlandse medereligieuzen naar Nederland te halen. De ontvangende gemeenschap moet bereid zijn om met veelal jongere mensen uit andere culturen een nieuwe start te maken. Dat vergt een openheid en flexibiliteit die lang niet iedereen meer kan opbrengen. De buitenlandse religieus staat de uitdaging te wachten om in de Nederlandse samenleving, kerk en niet in het minst in het eigen religieuze instituut ‘in te burgeren’. De ervaring leert dat niet iedereen daarin slaagt. Het is voor buitenlanders lastig om zich de taal en cultuur enigszins eigen te maken en om hun weg te vinden binnen de complexe verhoudingen van het Nederlandse religieuze en kerkelijke leven. Het komt hard aan voor iemand die in de bloei van zijn leven verkeert om hier te ontdekken dat het hem of haar niet lukt aansluiting te vinden. Het CMBR is zich ervan bewust dat internationalisering voor lang niet elk religieus instituut een optie is. Evenmin zal het CMBR internationalisering presenteren als de zaligmakende oplossing om een toekomst te waarborgen voor het religieuze leven in Nederland. Internationalisering is en blijft naar onze mening een avontuur dat een groeiend aantal religieuze instituten in Nederland is aangegaan en waarin men nog zoekende is; waarin men fouten maakt, maar waarin langzamerhand ook stappen vooruit worden gezet. Tekenend is dat alle mensen die zijn geïnterviewd in het kader van dit document aangaven dat wat hen betreft dit avontuur de moeite waard is en dat men zich erdoor verrijkt voelt. Hoewel we als missionair beraad dus beseffen dat internationalisering geen wondermiddel is voor de religieuze instituten in Nederland, durven we desalniettemin te stellen dat internationalisering een belangrijke ontwikkeling is, die mede de toekomst van het religieuze leven in Nederland zal bepalen. Zoals eerder in dit document is geschreven moet de internationalisering van het religieuze leven in Nederland gezien worden tegen de achtergrond van globalisering, wereldwijde migratie en multiculturalisering van de Nederlandse kerk en samenleving. Het gaat om complexe processen die wereldwijd spelen en niet meer terug te draaien zijn. Binnen deze context vindt het CMBR het niet meer dan logisch dat ook de religieuze instituten steeds ‘kleurrijker’ worden. Het is een boeiende en spannende ontwikkeling binnen het religieuze leven van nu, niet alleen in Nederland maar op veel plekken ter wereld. Hierin ligt ook een nieuwe taak en uitdaging voor religieuzen. Door als broeders en zusters in internationale gemeenschappen samen te leven, levert men een tastbaar getuigenis dat dialoog en het intercultureel delen van goederen en dromen een waarde is op zich, een verrijking voor de geschiedenis van de mensheid. Al enkele decennia spreekt men in missionaire kringen over ‘missie in zes continenten’. Daarmee wordt het inzicht verwoord dat er een opdracht tot missie bestaat binnen elk land en elke cultuur. De buitenlandse religieuzen in Nederland belichamen bij uitstek dat missie niet langer een aangelegenheid is van Noord naar Zuid. Een belangrijke taak voor de komende jaren zal zijn om de theologie van deze ‘missie-in-zes-continenten’ verder uit te diepen en te actualiseren op basis van de concrete ervaringen van de buitenlandse religieuzen die nu in ons deel van de wereld actief zijn. Het CMBR zal dan ook graag de komende jaren een platform blijven organiseren voor de religieuzen in Nederland om gezamenlijk tot deze verdieping en actualisering te komen. 23 Bijlage 1: Overzicht aantal buitenlandse religieuzen in Nederland en hun werkvelden De gegevens in deze bijlage zijn een momentopname. Het is een constant komen en gaan van buitenlandse religieuzen in Nederland. Wanneer een bestuurstermijn erop zit, een studie is afgerond of een missieperiode is afgesloten, vertrekt men weer. Aangezien elk religieus instituut onafhankelijk opereert is het uiterst moeilijk een totaaloverzicht te verkrijgen en te behouden. Het onderstaande overzicht is tot stand gekomen door alle religieuze instituten waarvan het secretariaat van het CMBR wist of vermoedde dat zij buitenlandse leden hebben te benaderen - in eerste instantie per brief en zo nodig in tweede instantie telefonisch. Het overzicht geeft een indicatie van de situatie op 1 september 2006. ***** a = bestuurstaken b = missionaire/diakonale taken c = diverse soorten pastoraat d = contemplatief leven e = studie f = ouderenzorg g = jeugd- en jongerenwerk h = ondersteuning parochie/seminarie/klooster i = onbekend Actieve vrouwelijke religieuzen Zusters OL Vrouw van Amersfoort Zusters van het Arme Kind Jezus, p.i.j. Zrs. Arme Dienstmaagden J.Christus, p.h.j.c. Zusters Dominicanessen, o.p. Franciscanessen Denekamp, f.s.g.m. Franciscanessen H. Elisabeth Franciscanessen v. Mariadal, p.r. Franciscanessen van de H. Jozef Franciscanessen van Veghel, s.f.i.c. Zusters van de Goede Herder Liefdezusters H. Car. Borromeüs, c.b. Dochters OLV H.Hart, f.d.n.s.c. Kleine Zusters van Jezus Kleine Zusters van de H. Joseph, s.m.s.j. Zusters van Liefde, s.c.m.m. Zusters van de H. Maria Magdalena Postel Missiezusters van de H. Familie Missiezusters Dienaressen H.Geest, s.sp.s. Missiezusters van het Kostbaar Bloed Missiezusters Oblaten Assumptie, o.a. Zusters Orde van de H. Clara, o.s.c. Sociëteit Jezus, Maria, Josef, j.m.j. Totaal 77 a 2 2 b c d e f g h 3 4 i 3 1 2 2 2 1 1 1 4 1 2 1 1 4 1 4 2 9 2 2 1 1 1 2 1 2 2 1 2 1 4 27 6 1 1 4 6 2 2 27 3 Contemplatieve vrouwelijke religieuzen a Zusters Birgitinessen, o.ss.s. Clarissen-Coletinen, o.c.c. Orde van de Clarissen, o.s.c. Dienaressen v/d H. Geest, s.sp.s. de ad.perp. Totaal 21 24 b c d 6 4 1 10 21 e f g h i a = bestuurstaken b = missionaire/diakonale taken c = diverse soorten pastoraat d = contemplatief leven e = studie f = ouderenzorg g = jeugd- en jongerenwerk h = ondersteuning parochie/seminarie/klooster i = onbekend Zusters jonge buitenlandse congregaties a Dienaressen van de Heer en M. Matará Zusters Franciscanessen-Clarissen, f.c.c. Missionaries of Charity Zusters van Liefde, k.y.m., Indonesië Zusters van Sint-Jan Zusters Familie van Maria Srs. of Charity OL Mother Mercy Poor Sisters Our Lady, p.s.o.l., India Totaal 32 b c d e f g h 4 i 3 9 1 1 3 7 1 1 9 1 10 1 a b c d e 1 3 7 3 h i h i Paters en broeders jonge buitenlandse congregaties Paters Carmelites of Mary Immaculate, c.m.i. Paters Heralds of Good News, h.g.n. Paters i.m.s. uit India Paters Oblates of Sacred Heart Paters van Sint-Jan Broeders van Sint-Jan Totaal 15 2 1 1 3 1 1 2 f g 1 7 4 4 2 Priesterreligieuzen a Fransciscanen, o.f.m. Gezelschap van het goddelijk Woord, s.v.d. Kruisheren, o.s.c. Lazaristen, c.m. Minderbroeders.Kapucijnen, ofm.cap Missionarissen H.Hart van Jezus, m.s.c. Karmelieten, o.carm. Passionisten, c.p. Redemptoristen, c.s.s.r. Salesianen van Don Bosco, s.d.b. Spiritijnen, c.s.sp. Totaal 27 b c 3 d e f g 5 1 1 1 1 1 1 1 4 5 2 7 1 2 8 a b c D 3 3 e f g h i a b c 1 D e f g h i 3 2 1 2 2 Monniken Broeders Benedictijnen, o.s.b. Totaal 3 Broeders en fraters Broeders van St. Aloysius, c.s.a.l. Broeders van Huijbergen , c.f.h. Fraters van Liefde, c.m.m. Broeders van Maastricht, f.i.c. Totaal 10 3 2 3 8 Totaal: 130 vrouwelijke religieuzen 55 mannelijke religieuzen 25 1 1 1 Buitenlandse religieuzen gerangschikt naar nationaliteit Latijns-Amerika Argentinië 4 Aruba 2 Brazilië 3 Chili 1 Colombia 2 Mexico 2 Paraguay 1 Ndl. Antillen 3 Suriname 2 Totaal: 20 Afrika RD Congo Ghana Kameroen Kenia Madagascar Nigeria Tanzania Totaal: Europa Albanië 1 België 6 Denemarken 2 Duitsland 7 Frankrijk 7 Kroatië 1 Noorwegen 1 Oekraïne 1 Oostenrijk 5 Polen 2 Rusland 1 Slowakije 1 Zwitserland 4 Totaal 39 Noord-Amerika Canada 2 U.S.A. 5 Totaal: 7 Azië Filippijnen India Indonesië Totaal: 2 2 2 1 1 2 1 11 9 39 60 108 26 Bijlage 2: Overzicht bijeenkomsten Kleurrijk Religieus Leven Hieronder staat een overzicht van de bijeenkomsten Kleurrijk Religieus Leven, van 2000 – 2005. Alle verslagen zijn nog steeds verkrijgbaar bij het secretariaat CMBR. KRL 2000: Thema van de bijeenkomst: Kleurrijk Kerkzijn in Nederland Een eerste oriënterende bijeenkomst, waarin de buitenlandse religieuzen aangaven dat ze graag in gesprek gaan met elkaar, maar ook met hun Nederlandse medereligieuzen over de gezamenlijke missie van religieuzen in Nederland. Toespraak van Donne Schmaal over het r.-k.-kerkelijke leven in Nederland in de tweede helft van de 20e eeuw. Toespraak van de Indiase zuster Elsy Pazhayattil Varghese s.sp.s. over haar ervaringen als buitenlandse religieuze in Nederland. KRL 2001: Thuis raken in Nederland Centrale vraag van de dag was hoe je thuis kan raken in een vreemd land. Wat heb je daarvoor nodig? Wat kan je helpen? En: welke aanbevelingen kunnen buitenlandse religieuzen vanuit hun ervaringen doen aan de religieuze instituten? Toespraak van Carla van Thiel, lid van de Graalbeweging met lange missionaire ervaring in Oeganda. Ze ging vanuit eigen ervaringen vooral in op het gevoel van ontworteling dat ze voelde na terugkeer in Nederland. Daarbij trok ze een vergelijking met de stadia van verlies zoals beschreven door Elisabeth Kübler-Ross. Ze vertelde ook wat haar had geholpen om weer haar weg te vinden in de Nederlandse samenleving. KRL 2002: Samen op weg durven gaan In breed verband werd tijdens deze bijeenkomst gesproken over de internationalisering van ordes en congregaties en de uitdagingen die een dergelijk proces bieden voor het instituut. Toespraak van broeder Albert Ketelaar over het proces van internationalisering binnen de congregatie van de Broeders van Maastricht. Toespraak van zuster Melanie Giniyati over het proces van internationalisering binnen de congregatie van de Zusters onder de bogen. KRL 2003: Kleurrijke religieuzen in een kleurige samenleving Centrale vraag was wat buitenlandse religieuzen kunnen bijdragen aan de steeds multicultureler wordende samenleving en kerk in Nederland. Toespraak van zuster Johanna Ketelaar, voormalig missionaris in Brazilië, over de manieren om de ‘optie voor de armen’ concreet te maken in Nederland. Toespraak van pater Marianus Jehandut s.v.d. over de verschillende vormen van dialoog die hij gestalte probeert te geven in de Haagse Schilderswijk. KRL 2004: Geworteld in God, geworteld in jezelf Deze dag stond in het teken van missionaire spiritualiteit, waarbij werd aangehaakt aan de heiligverklaring van pater Arnold Jansen. Toespraak van pater Henri Heekeren, waarin hij het idee van ‘missie zonder macht’ uitwerkte met verwijzing naar het voorbeeld van Jezus en zijn eerste volgelingen. KRL 2005: Aanwezig zijn Onder begeleiding van Peter Berkien, pastoraal werker voor dak- en thuislozen te Den Bosch, werd kennis gemaakt met het presentie-pastoraat zoals dat in projecten van Urban Mission vorm krijgt in Nederland. Onderdeel van de dag was een exposure in de Bossche binnenstad. 27