Examenvragen

advertisement
Examenvragen
Arts & Maatschappij: De normale persoonlijkheid; Stress.
Bernard Sabbe
1. Persoonlijkheid blijft een moeilijk definieerbaar concept. Geef kort enkele
verschillende (soorten van) definities.
5 categorieën:
1. Verzameldefinities: de totale som van alle biologische / aangeboren alle door
ervaring (leren) verworven disposities en tendenties van het individu.
2. Integrerende definities: nadruk op de eenheid of samenhang in de persoon.
3. Hiërarchische definities: (hiërarchisch) gelaagde eenheden onder leiding van
een “stuurman”, aangeduid als “het zelf” of “het ego”.
4. Nadruk op adaptatie: het geïntegreerde geheel van gedrags- en
belevingsgewoontes reflecteren hoe iemand zich aanpast aan zijn omgeving.
5. Onderscheidende definities: een georganiseerd systeem, een functioneel
geheel, dat de ene mens onderscheidt van de andere mensen in zijn groep.
2. Bespreek de structuur en ontwikkeling van de persoonlijkheid volgens de
psychodynamische benadering.
Deze theorie is ontworpen door Sigmund Freud en stelt dat de mens zijn
psychotische activiteiten vanuit het onbewuste bestuurt. In dit onbewuste zouden de
lusten en driften van de mensen liggen.
Freud beschreef de persoonlijkheid aan de hand van 3 hoofdcomponenten. Het ‘es’
is het onbewuste deel. Hier liggen de instincten opgeslagen. De levensinstincten
(Eros) zijn constructief. Hier tegenover staat de doodsinstincten (Thalatos), deze zijn
agressief en destructief. Eigenlijk wil het ‘es’ bevrediging van beide lustprincipes.
Het ‘Ich’ is grotendeels bewust en zorgt voor het realisme. Het stuurt aan wanneer de
eisen van het ‘es’ onredelijk of onmogelijk zijn.
Als laatst is er het ‘uber ich’ die de maatschappelijke normen en waarden bepaald.
De actie van een individu zal te maken hebben met een compromis tussen deze 3
hoofdcomponenten.
Het ‘Ich’ zal vooral zorgen voor een gevoel van angst of schuld wanneer de eisen
van het ‘es’ onaanvaardbaar, of de eisen van het ‘uber ich’ verbroken dreigen te
worden. Het ‘Ich’ kan ook een verdedigingsmechanisme activeren. Bijvoorbeeld;
verdringing, rationalisatie of ontkenning.
De ontwikkeling gebeurt volgens Freud aan de hand van een serie van
psychoseksuele stadia. De eerste is het orale stadium. In deze fase wordt de mond
gebruikt om te exploreren. Problemen in deze fase kunnen op volwassen leeftijd tot
uitdrukking komen in overdadig eten of alcoholisme.
Het tweede stadium is het anale stadium. Hier vindt de zindelijkheidstraining plaats.
Problemen zullen zorgen voor overdreven controle, netheid, desorganisatie en
impulsiviteit.
Tussen het 3de en 5de jaar spreekt Freud over de Fallische fase. Jongens krijgen
een seksueel gekleurd verlangen naar de moeder en daarbij jaloerse gevoelens
tegenover hun vader (het oedipuscomplex). Het ‘Ich’ zal deze verlangens willen
onderdrukken. De jongen zal zich gaan identificeren met de vader. Bij meisjes
ontstaat de band met de moeder (het electracomplex) en jaloezie ten opzichte van
jongens (omdat jongens wel een penis hebben en meisjes niet). Problemen in deze
fase zorgen voor problemen met autoriteit en relaties.
Hierna volgt de latentiefase. Hier zal het egocentrisme en het seksuele verlangen tot
rust komen. Na het 12e jaar zal de genitale fase starten. Hier komen de seksuele
impulsen weer tevoorschijn.
3. Evalueer de sterke en zwakke kanten van de psychodynamische theorie over
persoonlijkheid.
Het is de meest omvattende en invloedrijke psychologische theorie ooit. Er zijn veel
psychotherapeutische technieken en persoonlijkheidstesten gebaseerd op deze
theorie. Onderzoek heeft beperkte evidentie opgeleverd voor het bestaan van
verschillende verdedigingsmechanismen.
Zwakke punten zijn dat de theorie vooral gebaseerd is op gevalsbeschrijvingen,
namelijk Weense vrouwen uit hogere klassen waar seksualiteit moeilijk te bespreken
was. Hierdoor is de theorie ook gericht op de westerse denkwijze en niet op andere
culturen. Ten slotte is het weinig wetenschappelijk en vooral bestaand uit hypothese.
4. Bespreek Eysencks model van de persoonlijkheid.
Het model van Esynck valt onder de trekbenaderingen. De trekbenaderingen maken
3 basisassumpties
-
De trekken zijn relatief stabiel en voorspelbaar in tijd
-
De trekken zijn relatief stabiel over de situaties heen
-
Mensen verschillen in de mate waarin zij een bepaalde trek bezitten. Niemand
is gelijk.
Esyncks model zegt dat trekken onderverdeeld kunnen worden in 3 basisfactoren.
-
Extraversie / introversie: sociaal zijn en houden van risico’s of juist niet
-
Emotionaliteit / stabiliteit: wisselende stemmingen, rusteloosheid, zorgen
maken, angst en negatieve gevoelens tegenover kalm en gelijkmoedig
-
Psychoticisme: Wreedheid, emotionele kilte, eigenaardigheden en het
verwerpen van sociale gewoonte
Met behulp van bepaalde testen kon hij deze 3 dimensies bij een individu meten.
Vervolgens konden individuen ingedeeld worden via de humorale beschrijving van
Hippocrates
-
Sanguinisch (optimistisch)
-
Flegmatisch (traag, lethargisch)
-
Melancholisch (triestig, depressief)
-
Cholisch (woedend, geirriteerd)
Dit model is zeer breed bruikbaar, maar daarom wel te algemeen. Complexere
trekken kunnen er niet mee bepaald worden. Daarbij houd het ook minder rekening
met hoe mensen zich gedragen in extreme situaties. Dit model verklaart wel hoe
mensen zich gedragen, maar niet waarom.
5. Bespreek het Big-Five model van de persoonlijkheid.
Deze theorie is gericht op 5 basiscomponenten van de menselijke persoonlijkheid:
-
Openheid; De mate van nieuwsgierigheid naar de wereld om je heen
-
Consciëntieusheid; De mate van doelgerichtheid in activiteiten
-
Extraversie; De mate van sociaal omgaan met anderen
-
Mildheid; De mate van zoeken naar eigen voordeel
-
Neuroticisme; De mate van veerkracht in stresserende situaties
Door testen kan bepaald worden hoe een individu scoort op deze punten. Dit wordt
vergeleken met een gemiddelde waarde. Bij afwijkingen kan een psychiater beter
plaatsen waar de storing zit.
6. Evalueer de sterke en zwakke kanten van trekbenaderingen van de
persoonlijkheid.
Voordelen:
-
Het is een wereldwijd geaccepteerde theorie. Hij wordt veel gebruikt en de
feedback is veelal positief.
-
De testen zijn duidelijk en geven snel een adequaat antwoord.
Nadelen:
-
Het geeft wel het huidige gedrag weer, maar niet waarom iemand zich zo
gedraagt. (Wat is de reden dat iemand snel boos wordt.)
-
Er wordt geen link gemaakt tussen de gedachten en gevoelens.
-
De benadering is niet bruikbaar bij complexe, dynamische individuen en houdt
geen rekening met de situatie (omgevingsfactoren)
7. Wat is het eigene van sociaal-cognitieve benaderingen van de persoonlijkheid.
Geef kort enkele voorbeelden van sociaal-cognitieve modellen.
Bij deze benadering wordt persoonlijkheid gezien als de totale som van gedragingen
die mensen verwerven door leerprocessen / ervaringen in de sociale wereld en die
ze vertonen in verschillende situaties. Er wordt gedacht dat al het gedrag wordt
geleerd door klassieke en operante conditionering.
Voornaamste modellen:
-
De expectancy theorie van Rotter
Rotter stelde dat leerprocessen cognitieve verwachtingen creëren die gedrag
bepalen. Beslissingen worden bepaald door de verwachte uitkomst en de
waarde hiervan.
-
Het reciprocale determinisme van Bandura
Volgens Bandura leren mensen door beloning, straf en observatie van
anderen. De theorie wordt ook wel self-efficacy genoemd. Het gaat hier over
de aangeleerde verwachting van succes, ondanks mislukkingen in het
verleden of actuele hindernissen. Hoe hoger de self-efficacy, hoe beter de
presentatie is.
-
De cognitieve processen van Mischel
Deze theorie zegt dat iedereen bepaalde kenmerkende cognitieve
persoonsvariabelen heeft. De meest belangrijke zijn
o Competenties
o Percepties
o Verwachtingen
o Subjectieve waarden
o Zelfregulatie
Er wordt hier gekeken naar de variabelen en de situatie waarin het individu
zich bevindt.
8. Bespreek Rotters verwachtingentheorie en het model van het reciproque
determinisme van Bandura.
Rotters verwachtingstherapie
Leren creëert cognitieve verwachtingen. De verwachte gevolgen en de waarde die
daaraan toegekend wordt bepalen het gedrag. Belangrijk bij het gedrag is de
plaatsing van de verantwoordelijkheid (locus of control). Wanneer iemand deze
volledig bij zichzelf legt wordt er gezegd dat dit intern is. Wanneer de
verantwoordelijkheid buiten zichzelf gelegd wordt (bijvoorbeeld toeval) wordt het
extern genoemd.
Wanneer iemand de verantwoordelijkheid meer bij zichzelf legt, zal deze zich er ook
naar gedragen door bijvoorbeeld goed over te komen. De mate van intern/extern
wordt getest aan de hand van een test die bestaat uit Multiple Choice en open
vragen
Het reciprocale determinisme van Bandura
Bandura beschouwt het leren als een interactie tussen de omgeving,
denkpatronen/cognities en het gedrag. Het wordt ook wel de self-efficacy theorie
genoemd. Dit is de aangeleerde verwachting van succes. Hoe hoger de self-efficacy
van een individu is, hoe meer kans hij/zij heeft op een positief resultaat. Mensen met
een lagere efficacy die denken dat andere mensen profiteren van hun inspanningen
zullen zich eerder terugtrekken en depressiviteit vertonen.
9. Leg het concept van de cognitieve persoonsvariabelen van Mischel uit. Hoe
kunnen deze bijdragen tot de voorspelling van het gedrag van een persoon?
De sociaalcognitieve theorieën stellen dat aangeleerde overtuigingen of
verwachtingen elk individu kenmerken. Deze kenmerken worden door Mischel
cognitieve persoonsvariabelen genoemd. Er zijn 5 variabelen
-
Competenties: Vaardigheden, de gedachten en acties die ertoe leiden dat een
persoon kan presteren
-
Percepties: De aandacht en interpretatie die een individu heeft over de
omgeving
-
Verwachting: Hoe het individu denkt over de gevolgen van verschillende
vormen van gedrag. Ook wordt gekeken of het bereikt kan worden. Het gaat
dus om het te verwachten gedrag, situatie en zelfeffectiviteit
-
Subjectieve waarden: Staat voor de idealen en doelen van een individu
-
Zelfregulatie: Hier hangt het gedrag af van de intrinsieke versterking of straf af
Deze variabelen bieden en kader waarin een persoon zich zal gedragen. Om het
gedrag te kennen moet buiten deze variabelen ook de situatie gekend zijn. Een
combinatie hiervan zorgt voor het gedrag.
10. Tot de fenomenologische benaderingen van de persoonlijkheid wordt de
zelftheorie van Rogers gerekend. Leg uit en bespreek de sterke en zwakke
kanten.
Een fenomenologische benadering gaat over de kijk op de wereld door het individu.
Wat de één mooi of leuk vindt, daar vindt een ander niks aan. Dit zicht zal het gedrag
beïnvloeden. Het wordt ook wel de humanistische visie op persoonlijkheid genoemd.
Bij Rogers zelftheorie is de aangeboren motivator die zorgt dat iemand wil groeien
(actualiseringstendens) van belang. Centraal in deze theorie staat het ‘ik’ dat op zoek
is naar zelfactualisering. Dit wordt gestimuleerd door positieve waardering. Wanneer
echter een individu denkt iets goed gedaan te hebben, maar er een negatieve
waardering op krijgt, zal het psychologisch lijden tot gevolg kunnen hebben. Zowel
positieve als negatieve waardering zijn belangrijk om een reëel beeld van zichzelf te
krijgen
Voordelen:
-
het valt samen met de wijze waarop mensen zichzelf zien en ervaren.
-
er kan een kortdurende groepstherapie gegeven worden aan de hand van
deze theorie.
-
De klemtoon van de theorie ligt op de uniciteit van elk individu.
Nadelen:
-
De critici vinden deze theorie nogal naïef, romantisch en onrealistisch.
-
Aangeboren kenmerken worden te makkelijk genegeerd.
-
Het idee dat iedereen bepaald wordt door een aangeboren groeipotentieel
wordt als oversimplificatie gezien.
-
Het kan niet goed wetenschappelijk getest worden.
11. Maak een schema van de 4 meest bekende benaderingen van de persoonlijkheid, hun basisassumpties over gedrag en hun typische onderzoeksmethoden. Leg
kort uit.
Benadering
Basisassumpties
Onderzoekmethode
Psychodynamisch model
onbewuste
gevalsbeschrijvingen aan
intrapsychische conflicten
de hand van
tussen het ‘es’, ‘ich’ en
psychoanalyse (hierbij
‘uber-ich’
wordt geprobeerd om
mensen meer bewust te
laten worden van hun ‘es’
impulsen)
Trekbenadering
ieder mens heeft bepaalde analyse van testen voor
trekken of noden, onder te
de dimensies van de
verdelen is 5 dimensies
persoonlijkheid. De meest
(openheid,
gebruikte is de test van
consciëntieusheid,
het klinisch interview
extraversie, mildheid en
persoonlijkheid.
neuroticisme)
Sociaalcognitief model
Gedrag wordt bepaald
analyse van interacties
door leerprocessen,
tussen mens en situaties
cognitieve factoren en
specifieke situaties.
Belangrijk is hier de locus
of control en de selfefficacy
Fenomenologische
Gedrag wordt bepaald
relaties tussen perceptie
benadering
door de unieke perceptie
gedrag
van de werkelijkheid.
Hierbij heeft men nood
aan positieve waardering
voor zelfontplooiing
12. Bespreek het stresssysteem in de hersenen, en leg uit welke de disfuncties
kunnen zijn van dit systeem bij de zogenaamde welvaartsziekten.
We beschikken over een neurobiologisch stresssysteem dat ons helpt om in
evenwicht te blijven ondanks steeds wisselende fysieke en psychische
omstandigheden (allostase). Dit stresssysteem zorgt ervoor dat we elke vorm van
druk en belasting goed kunnen incasseren, verwerken en er achteraf goed van
kunnen herstellen. Het stresssysteem wordt bestuurd door het brein via een
onderlinge interactie van een aantal stoffen (stresshormonen, neurotransmitters,
neuropeptiden, immuuncellen, cytokines.)
-
De amygdala brengt de stressrespons op gang (als een alarm)
-
De hippocampus speelt een belangrijke rol in het afsluiten van de
stressrespons en het geheugen (vooral bij stressgevende voorvallen)
-
De prefrontale cortex houdt de stressrespons in toom
-
Het sympathisch systeem produceert (nor)adrenaline dat zorgt voor de
onmiddellijke reactie op bedreigingen (fight or flight)
-
HPA-as produceert cortisol (in de bijnier), dat zorgt voor volhouden van de
stressrespons (coping)
13. Bespreek het belang van het concept stress voor de actuele gezondheidszorg, en leg de
verschillende definities van stress uit.
14. Leg de concepten allostase en allostatische belasting uit.
15. Bespreek de voornaamste fysiologische en psychologische stressreacties. Geef aan welke
factoren de stressreactie beïnvloeden en leg deze kort uit.
16. Welke zijn de algemene mediërende mechanismen die een rol kunnen spelen in het
verband tussen psychosociale stress en lichamelijke ziekten? Leg dit uit.
17. Welke psychologische behandelvormen kunnen aangewend worden om stress te
verminderen. Leg deze kort uit.
Download