Sociale agogiek : hoofdstuk 1 Sociale agogiek = de pedagogiek van sociaal werk I. Pedagogiek Pedagogisch handelen is gelijk aan opvoeding => intentionele tussenkomst in het socialisatieproces. Socialisatie rust op sociaal handelen & houd in dat mensen zich de betekenissystemen eigen maken die aan het sociaal handelen in een bepaalde context ten grondslag liggen door het leren vd gewoontes, gedragsvoorschriften & de taal ( dus de cultuur ve samenleving.) Socialisatie : maatschappelijk proces waarbij mensen in de omgang met anderen en met de ruimere omgeving deel worden van het samenlevingsverband waarin zij leven Sociaal handelen : interactie en communicatie tussen mensen onderling en tussen mensen en hun omgeving, waar betekenis ontwikkeld wordt De samenleving is geen homogeen gegeven, maar een zeer heterogene, veranderende sociale omgeving. => In eenzelfde samenleving kunnen verschillende opvoedingspatronen worden onderscheiden. Westerse samenleving : sterk gepedagogiseerd samenleven : de opvoeding wordt gedragen door verschillende actoren. Opvoeding is zowel cultuurgebonden (verschillende opvoedingspatronen) als contextgebonden (maatschappelijk, economisch, sociaal-politiek,...) Maar opvoedingspraktijken worden vaak gekenmerkt door sociale uitsluiting. Sociale uitsluiting kan in 3 vormen voorkomen (Vaak hangen die 3 vormen samen) ‘er niet bij mogen horen’ ‘er niet bij kunnen horen’ ‘er niet bij willen horen’ Sociale uitsluiting : mensen worden gezien als ‘er niet bij horend’ Voorbeeld sociale uitsluiting : mensen met een beperking, mensen in armoede,… worden vaak gezien als ‘anders’ waardoor ze ‘anders’ benaderd worden, en elkaar zichzelf zien als ‘anders’ - Sociaal werk als opvoedingspraktijk Sociale constructies : het resultaat van menselijke interactie en communicatie, via dewelke een vorm van sociale orde ontstaat. In de Westerse samenleving hangt de ontwikkeling van opvoeding samen met de ontwikkeling van de ‘moderne’ samenleving en de inzet van opvoeding als een hefboom tot tegemoetkoming aan sociale problemen. Individualisering van de samenleving : traditionele waarden en normen verliezen aan betekenis, ten voordele van een grotere aandacht voor het individu als zingever. De individualisering van de samenleving verloopt geleidelijk, waarbij een aantal historische fasen onderscheiden kunnen worden. 1. Humanistische benadering 16e eeuw, verdwijnen feodaliteit Proletariseringsproces : grote groepen horigen en zelfstandige producenten worden loonarbeiders Ontwikkeling nieuw humanistisch wereldbeeld Uitgesproken werelds karakter : aardse wordt niet langer in functie vh hiernamaals gezien -> organiseren ve betere wereld = taak met eigen betekenis Arbeid wordt voortaan gezien als een scheppende en bevrijdende activiteit Toenemende rol vd overheid in het maatschappelijk leven Onderscheid tussen ‘goede’ en ‘slechte’ armen Goede : worden ondersteund Slechte : uitgesloten v armenzorg & repressief benaderd (verbod bedelarij) Als werkverschaffing niet mogelijk blijkt, gaan ze over tot een pedagogische benadering : verbetering vd kwalificatie vd armen voor de arbeidsmarkt 2. Omslag vd industriële revolutie Humanisme van de Verlichting richt zich op maatschappelijke oorzaken, ervan uitgaande dat de mens van natuur goed is en dat sociale problemen aan het leven in maatschappelijk verband moeten toegeschreven. 18e eeuw : werkverschaffing en (her)opvoeding werden gezien als de belangrijkste sociale beleidsinstrumenten 3. Interbellum & periode na WOII De periode tussen de Eerste en de Tweede wereldoorlog werd gekenmerkt door de uitbouw vd verzuilde samenleving (katholieke zuil, socialistische zuil & liberale zuil). Tussen de zuilen was er weinig mobiliteit In de periode 1960 – eind 1970 verschoof nadruk v ‘welvaart’ naar ‘welzijn’ 1976 : ‘recht op menswaardig bestaan’ => recht op maatschappelijke dienstverlening voor iedereen. (OCMW moest voor de uitvoering zorgen) De hedendaagse ontwikkeling wordt beschreven als een ontwikkeling naar risicomaatschappij. Enerzijds : oorzaak vd risico’s ligt in de wijze waarop betracht wordt de ontwikkeling vd samenleving vorm te geven Anderzijds : veranderende economische grondslag leidt tot een toenemende nadruk op individueel verantwoord handelen als een essentiële voorwaarde tot maatschappelijk functioneren Actief burgerschap : zelfverantwoordelijkheid voor de eigen werk- en leegomstandigheden, medeverantwoordelijkheid voor de veiligheid en leefbaarheid vd samenleving & het recht op toegang tot sociale voorzieningen II. Sociaal De historische verbondenheid met de ‘sociale kwestie’ en de constructie vh ‘sociale’ als ‘tussengebied’ tussen de private sfeer van het gezin, en de publieke sfeer vd overheid De ‘sociale kwestie’ : historisch overzicht Loop vd 19e eeuw : verwijst naar de groeiende ongerustheid over de situatie vd arbeidersbevolking. Eind 19, begin 20ste eeuw : samengaan v processen v industrialisering, proletarisering en verstedelijking waardoor een concentratie ontstond v problemen v armoede en criminaliteit Filantropische initiatieven Filantropie : liefdadigheid, mensenliefde, menslievendheid Richtten zich op de begeleiding v het ‘gemene’ volk met als bedoeling het gedrag v individuen & groepen te veranderen in overeenstemming met maatschappelijk belangrijke waarden. (arbeidsbereidheid,…) Pedagogische praktijken dienden bij te dragen tot de realisatie ve moderne samenleving. Doelstellingen : ordehandhaving en arbeidsmarktkwalificatie. De inzet vd filantropie gaf vorm aan pedagogische praktijken als een emancipatiestrategie. Ze boden o.a. de lagere sociale klassen een mogelijkheid tot emancipatie. Emancipatie werd gezien als sociale promotie binnen de bestaande samenlevingsorde => arbeidskinderen en arbeiders kregen mogelijkheden tot sociale en culturele ontplooiing met als bedoeling dat ze zich zouden inpassen in de bestaande maatschappelijke verhoudingen De overheid wordt gezien als een ‘Etat Gendarme’ : rol vd overheid wordt beperkt tot het beschermen vd individuele vrijheid door toezicht te houden op het naleven vd wet Democratisering vd Westerse staten Toenemende pedagogisering vd samenleving Toenemende impact v sociaal pedagogische initiatieven & sociaal werk Verschillende ontwikkelingen liggen ten grondslag aan de formulering van een ‘nieuwe sociale kwestie’ Economisch : van nationale economieën naar een globale economie, waardoor maatschappelijke breuklijnen scherper worden gesteld (breuklijn tussen hoog- & laaggeschoolden & inkomensongelijkheden) Cultureel : toenemende individualisering (mensen komen meer en meer los te staan v bindingen met familie, tradities,… en moeten een eigen ‘keuze-biografie’ uitbouwen). Er is ook een grotere autonomie v partners Deze verschuivingen zetten traditionele politieke systemen onder druk. Sociaal werk omvat meerdere patronen die via onderzoek zichtbaar en ter discussie gesteld moeten worden. Technisch-professionele benadering Persoonlijke groeibenaderingen Kritisch-emancipatorische benadering 1. Technisch – professionele benadering Sociale agogiek = sociale veranderkunde Samenleving = geordend systeem, waarbinnen algemeen aanvaarde waarden, normen en regelingen bestaan die aanduiden hoe mensen zich ten opzichte van zichelf, elkaar en hun omgeving moeten gedragen Preventie v sociale problemen = proces v begeleide sociale verandering 2. Persoonlijke groeibenaderingen Samenleving = gebaseerd op interactie tussen actoren Wederkerigheid v menselijke interactie : elk sociaal handelen roept de verwachting op van nieuw handelen Sociaal agogische interventie is gericht op het wegnemen v belemmerende of vervreemde factoren, die mensen beletten hun groeicapaciteiten maximaal tot ontwikkeling te brengen. 3. Kritisch-emancipatorische benaderingen Verbinden v sociaal werkpraktijken met een historische en maatschappelijke analyse Educatieve en sociaal werkpraktijken moeten emancipatorisch zijn => ze moeten een bijdrage kunnen leveren tot een besef v menselijke waardigheid Sociale verandering = geen geplande verandering maar een voortdurend en participatief proces v actie en reflectie III. - Sociaal werk Sociaal werk : een praktijk Diversiteit van praktijken op vlak van individuele hulpverlening, sociaalcultureel werk, maatschappelijke dienstverlening en samenlevingsopbouw Welke praktijken als ‘sociaal werk’ bekeken worden, hangt af van land tot land en van regio tot regio Gemeenschappelijk : verbondenheid met de wijze waarop sociale problemen in een bepaalde context gedefinieerd worden Ten Have legt de nadruk op sociale interventie : de arbeid waarbij welbewust gestreefd wordt naar een verbetering ve bestande toestand, althans naar verandering van deze toestand ie wenselijk geachte richting. De interventies worden geordend volgens verschillende criteria Doelgroep : jongeren, volwassenen, ouderen,… Terrein : sociale agogiek, culturele agogiek, vrijetijdsagogiek,… Vertrekpunt : Exagogiek (verbetering v situaties, negatief afwijkend t.a.v. maatschappelijke norm) of Anagogiek (verbetering v situaties beantwoordend ad maatschappelijke norm) - Sociaal werk : een beroep Sociale werkpraktijken vanaf eind 19e – begin 20ste eeuw professionalisering. (uitoefening vh werk door beroepskrachten + ontwikkeling vd kennis & deskundigheid, noodzakelijk voor deze uitoefening) Hill ging uit ve gezonde huisvesting als basisvoorwaarde voor een menswaardig leven. Empowerment : versterking vh zelfrespect & het vertrouwen in eigen kunnen Na WOII werd het werk als “te betuttelend” bekeken Ontstaan verschillende beroepsverenigingen, maar dat verliep moeizaam door de verzuilde uitbouw vd opleidingen & door de grotere betrokkenheid vd maatschappelijk werkers op eigen organisatie & beweging dan op de specifieke beroepsgroep Internationale definitie v sociaal werk legt de nadruk op sociale verandering, ondersteuning v welzijn en de gerichtheid op mensenrechten & sociale vaardigheden - Sociaal werk : een wetenschappelijk vakgebied 2 grote tradities Angelsaksische : sociaal werk = de deskundige aanpak v sociale problemen, aangereikt binnen een gegeven context Wordt het vaakst herleid naar het sociaal werk Continentale : sociaal werk = hefboom naar gemeenschapsvorming en wordt sterk ingezet op diverse vormen v ‘sociale opvoeding’ Wordt het vaakst herleid naar sociale pedagogiek Vlaams sociaal werk wordt beïnvloed door beide tradities Sociale pedagogiek focust op de benadering v sociale problemen vanuit de opvatting over de ‘natie’ als een gemeenschap v burgers. De staat moet bijdragen tot de sociale cohesie binnen de gemeenschap door de ondersteuning v initiatieven die bijdragen tot versterking vd verzekerde aanname vh ‘algemeen belang’ binnen de gemeenschap & vd kwaliteit vh gemeenschapsleven Overheid beschermt de individuele rechten & vrijheden vd burgers Burgers hebben recht op politieke participatie Ontwikkeling v democratisch leren & gemeenschapvorming Sociaal werk Vertrekken niet vanuit de gemeenschap, maar vanuit het individu 2 stromingen : Liberale stroming en sociaal democratische stroming Liberale stroming : nadruk op vrijheid vh individueel handelen, de taak vd overheid wordt gezien als beperkt tot specifieke noodsituaties Sociaal democratisch : nadruk op gelijkheid v handelen, grotere gelijkheid tussen mensen id mogelijkheden tot vrij handelen Sociale agogiek Ten Have zag ‘sociale agogiek’ (later ‘andragologie’) als bovenbouwwetenschap. => moest gebaseerd zijn op een onderliggende basiswetenschappen. Hij maakte ook een onderscheid tussen empirische benadering & een sociaal pedagogische benadering Empirisch : andragologie moet gebaseerd zijn op onderzoek van de doelmiddelrelatie Sociaal pedagogisch : onderzoek moest gericht zijn op de vraag naar welke doelen vooropgesteld werden Hij haalde inspiratie uit de planned change benadering. (hoe kan je mensen aanzetten tot verandering v hun gedrag of tot het nemen v nieuwe beslissingen?) Elke sociale interventie omvat in deze benadering 3 fases : diagnose, doelbepaling & strategiebepaling Diagnose : analyse vd problematiek & vd context waarin deze zich stelt Doelbepaling : omschrijving vd uitkomsten die men wenst te bereiken Strategiebepaling : op welke wijze een actiescenario kan uitgetekend worden, derwijze dat de beoogde doelstellingen bereikt kunnen worden Verandering mensen zijn : Chin & Benne ontwikkelden een typologie v mogelijke benaderingen v sociale verandering. Ze maakten onderscheid tussen rationeel empirische, normatief reëducatieve en dwangstrategieën Rationeel empirisch normatief reëducatief Dwangstrategieën rationeel handelende wezens en zijn bereid anders te handelen op grond v gewijzigde inzichten ie bepaalde situatie. sociale wezens die handelen vanuit het cultuurpatroon dat ze zich doorheen het socialisatieproces eigen hebben gemaakt. / te realiseren door informatieverstrekking en kennisoverdracht zowel veranderende kennis en inzichten, maar ook een veranderend waardenkarakter uitoefenen van dwang BAMA-structuur Invoeren masteropleiding ‘sociaal werk’ Ugent hernieuwd de opname van relatie sociale pedagogiek en sociaal werk als onderzoeksthema In Nederland was er de hernieuwde aandacht voor sociale pedagogiek onder de noemer van ‘maatschappelijke opvoedkunde’ Naar een pedagogiek van het sociaal werk De tradities hebben met elkaar gemeenschappelijk dat ze vorm geven aan de relatie tss individu en de samenleving, gericht op de verhoging v individueel en maatschappelijk welzijn Social work werd id VS en Engeland al vroeg uitgebouwd. De nadruk ligt er op effectiviteit en efficiëntie. Effectiviteit : relatie tussen inzet en resultaat Efficiëntie : verhouding tussen input en output. Efficiënt beleid is een beleid waarbij maximale uitkomsten bereikt worden met een minimale inzet v middelen In de continentale landen verloopt de professionalisering minder uitgesproken. Het accent ligt vooral op de interactie tussen particulier initiatief en overheid. Eind 19e – begin 20ste eeuw : ontstaan jeugdzorg. Een beweging v jongeren zelf. Sociale opvoeding wordt vooral ‘buitenschoolse opvoeding’ - Doelstellingen sociaal werk Welzijnsverhoging 3 domeinen : arbeidsmarktkwalificatie, integratie id maatschappelijke orde & de ondersteuning vh recht op een menswaardig bestaan Arbeidsmarktkwalificatie : welzijnswerk moet bijdragen tot de ontwikkeling v kennis, vaardigheden en houdingen waardoor mensen een plek vinden op de arbeidsmarkt Integratie of socialisatie : mensen moeten zich de wetten, gewoontes en tradities eigen maken vd gemeenschappen waartoe zij (willen) behoren Ondersteuning menswaardig bestaan : welzijnswerk moet bijdragen tot de mogelijkheden tot individuele, sociale en culturele ontplooiing. - Onderlinge samenhang tussen doelstellingen en middelen Pedagogische methodes zijn niet neutraal : ze geven aan hoe men over een concrete situatie denkt. Bradt maakte een onderscheid tussen pedagogiek ‘voor’ het sociaal werk en pedagogiek ‘van’ het sociaal werk ‘voor’ : pedagogisch handelen binnen het geïnstitutionaliseerde kader vh sociaal werk => extern aangereikte probleemdefinities ‘van’ : accent op de verbinding tussen sociaal werkpraktijken en de vraag naar waarom ze op welke wijze en met welke consequenties tussenkomen id situaties v kinderen, jongeren en volwassenen - Studie v sociaal werkpraktijken Selectieve ingreep : bepaalde mogelijkheden tot handelen worden aangereikt terwijl andere mogelijkheden buiten beschouwing blijven. Ingreep in de integratiekaders die mensen met elkaar vormen : ingreep ih socialisatieproces, waardoor de vanzelfsprekendheid van de bestaande tradities en sociale verhoudingen minder vanzelfsprekend en/of doorbroken wordt Ingreep die zich voorstelt en/of aanvaard wordt als maatschappelijke dienstverlening : intentionele tussenkomst, met als doelstelling v arbeidsmarktkwalificatie, maatschappelijke integratie en ondersteuning vh recht op een menswaardig bestaan Ingreep die door de overheid ondersteund wordt : tussenkomst waarin ook een relatie uitgedrukt wordt tussen de private sfeer vh gezin en de publieke sfeer vd samenleving. Ingreep die door welzijnsgerichte motieven gelegitimeerd worden : welzijnsbegrip is historisch te begrijpen : opvattingen over de samenhang tussen arbeidsmarktkwalificatie, maatschappelijke orde en het recht op een menswaardig bestaan zijn gebonden aan concrete historische en maatschappelijke omstandigheden. ‘Welzijnsopvattingen’ worden vaak in algemene termen gesteld, terwijl de aspiratie en mogelijkheden van mensen verschillend zijn, en welzijn ook verwijst naar de mogelijkheden op aspiraties te realiseren. Welzijn is dus geen absoluut begrip, maar een begrip dat enkel begrepen kan worden tegen het licht vd concrete analyse vd werkelijkheid waarop ingegrepen wordt. Hoofdstuk 2: Sociaal werk en de verzorgingsstaat Ontwikkeling sociaal werk in Westerse landen // ontwikkeling verzorgingsstaat I. Definitie Een verzorgingsstaat (VZS) is een maatschappijvorm waarin de overheid optreedt ter vrijwaring van burgerlijke en politieke rechten (l’Etat Gendarme) en ook actief tussenkomt in de vorming van het maatschappelijk leven (l’Etat Protecteur), en waarbij de overheidstussenkomst gericht is op een vermindering/correctie van de marktafhankelijkheid (via het sociaal beleid). Concreet: ontwikkeling van zorgarrangementen (in spanningsveld tussen zelfzorg en zorg opgenomen door particuliere initiatieven). Voorbeeld: in Belgie is er een verplichte sociale zekerheid, iedereen draagt volgens vermogen bij, maar als er iets gebeurt waardoor je nood hebt aan bijstand, krijg je die wel, onafhankelijk van je bijdrage = correctie van de marktafhankelijkheid. Thoenes (1962) Verzorgingsstaat = ‘een maatschappijvorm met een democratisch systeem van overheidszorg - dat bij handhaving van een kapitalistisch productiesysteem – zorgt voor het collectieve sociale welzijn van zijn burgers.’ VZS te zien als een structurele vormgeving aan een politiek compromis tussen een vrije markt en een collectivistisch stelsel Uitgangspunt: overheid moet corrigerend optreden t.a.v. de verdeling van mt. goederen volgens het marktbeginsel. Doel van en voorwaarde om te spreken van VZS: verlagen van marktafhankelijkheid en gelijkere mogelijkheden op een menswaardig bestaan Armenzorg 18de -19de eeuw: Dit was gekenmerkt door een gunstkarakter en een strikt onderscheid tussen werkbekwame en werkonbekwame armen. De bijstand werd selectief bedeeld, afhankelijk van de economische situatie (er werd meer bijstand toebedeeld wanneer er een kleine vraag was naar werk dan wanneer er een grote vraag naar werk was). Sinds 1974 heeft elke Belg recht op een bestaansminimum (afdwingbaar recht!) en sinds 2002 werd dit opgenomen binnen het recht op maatschappelijke integratie. II. Conceptuele origines Ontwikkeling van de VZS: 5 conceptuele origines (Dirk Van Damme – 1990) Notie van sociale bescherming: Dit past in het kader van de feodale logica. In ruil voor onderwerping en afhankelijkheid zorgt en beschermt de leenheer voor zijn mindere. Dit is een principe van sociale ruil. Dit mechanisme van paternalistische bescherming is tot op vandaag herkenbaar (maar niet meer hetzelfde): ondersteuning vraagt aanpassing aan vooraf gestelde eisen en een actieve medewerking van de betrokkene. Kritiek: Is dit niet eerder armoedebeheer dan armoedebestrijding? Verhindert dit de toegang tot de zorg niet? III. (Kerkelijke) liefdadigheid Kenmerkend: Gunstkarakter (goodwill van de hulpverlener) en instrumentalisering van de zorg (persoonlijke motieven) caritas: zieleheil van hulpverlener als motief (“Zo kom ik in de hemel...”) burgerlijke filantropie (“Het is mijn burgerplicht”) Particuliere liefdadigheidsinstellingen werden geleidelijk erkend en gesubsidieerd door de overheid. Actueel: Particuliere initiatieven vormen op vandaag een groot deel van het sociale werk. Hierbij speelt het probleem van verkokering de kop op. Verkokering is het feit dat in België zowel de OCMW’s (Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn) als de private/particuliere CAW’s (Centra voor Algemeen Welzijnswerk) dezelfde taken hebben, maar toch naast elkaar bestaan. Lokale structuur: Pre-industriële periode: algemene rechten en solidariteitsmechanismen per dorpsgemeenschap Actueel: De lokale structuur is vandaag nog te vinden in de leeflonen die dienen aangevraagd te worden in de gemeente waar je woont. Dit staat onder druk door o.a. de globalisering van de arbeidsmarkt (bv. streven naar eenmaking van de arbeidsmarkt in Europa). Ontwikkeling kapitalisme: Het kapitalisme reikt belangrijke functionele imperatieven/ doelstellingen aan om als systeem te kunnen functioneren. De doelstelling ordehandhaving: een systeem kan pas vlot functioneren bij voldoende vraag en aanbod. Dit kan alleen als er orde is (bv. geen stakingen). De doelstelling arbeidsmarktkwalificatie: een systeem heeft nood aan mensen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt. Een sociaal beleid realiseert deze doelstellingen en garandeert ‘gedecommoficeerde’ lonen, d.w.z. dat ze via het zorgsysteem verstrekt wordt. (bv. een student betaalt slechts een (beperkt) deel van de kostprijs van het onderwijs). Impact van het kapitalisme: het zorgsysteem is afgestemd op het economische systeem (bv. onderwijsdoelstellingen worden mee bepaald in functie van de arbeidsmarkt). De ontwikkeling van de staat: Transformatie van L’Etat Gendarme (overheid zorgt enkel voor ordehandhaving en arbeidsmarktkwalificatie) naar L’Etat Protecteur (de staat gaat zorgen dat de rechten van de burgers nagestreefd worden). Na WOII verzekert de staat zijn burgers van ‘het recht op een menswaardig bestaan’ in de U.V.R.M. (1948). De ontwikkeling van dit sociaal recht staat in een spanningsverhouding tot de traditioneel sociaal-politieke doelstellingen (L’Etat Gendarme). Dit sociaal recht kan exclusief zijn en dus verbonden aan een gesanctioneerde voorwaarde (“Grijp die werkaanbieding, want anders....!”), maar ze kan ook minder excusief zijn (de mogelijkheid bestaat om niet in te gaan op aanbiedingen of om als school ook te mikken op kinderen van werkloze ouders bijvoorbeeld). Basistechnieken van de verzorgingsstaat 1. De sociale zekerheid: A.d.h.v. sociale zekerheid wil de overheid haar burgers een redelijk bestaan garanderen. Het is de verzekering tot bescherming tegen bepaalde risico’s. Ontwikkeling van de sociale zekerheid: Vrijwillige onderlinge verzekeringen (midden 19de eeuw): Mensen boden elkaar nog onderling financiële hulp aan (bv. wanneer iemand arbeidsongeschikt werd). Gesubsidieerde vrijwillige verzekeringen (eind 19de – begin 20ste eeuw): Via overheidssubsidies stimuleerde de overheid de vorming van maatschappijen voor onderlinge bijstand. Verplichte sociale verzekeringen (Interbellum): alle sociale verzekeringen werden verplicht voor regelmatige werknemers. Minimumuitkeringen: het recht op een minimumuitkering werd voorzien, los van gepresteerde arbeid. (gericht op behoeftesituatie van mensen) Actuele ontwikkeling: zoeken naar sociale noden als gevolg van vergrijzing, individualisering en de-standaardisering van het gezin zoeken naar goede relatie tussen behoefte, risico en risicodekking: niet elke risicosituatie leidt vandaag tot een behoeftesituatie. (bv. wel werkloos, niet arm) Hét kenmerk van sociale zekerheid: herverdeling van verplicht opgespaarde gelden van de gerechtigden. 2. De bijstand: =voorloper én sluitstuk van sociale zekerheid Bijstand als voorloper: subjectief recht waarbij de burger ingeval van behoeftigheid aanspraak kan maken op ondersteuning Bijstand als sluitstuk: minimumuitkering in mate van aangetoonde behoeftigheid Basisprincipe = behoeftigheid: recht op ondersteuning op basis van aangetoonde behoeftigheid en mate van behoeftigheid. Minimumuitkering //’leefloon’: Kritiek op de term ‘leefloon’: uitkeringen vaak niet hoog genoeg om garantie om te ‘leven’ waar te maken. Bijstand en sociale zekerheid: Gelijkenis: beiden geven uitkeringen Verschil: bijstand wordt toegekend op basis van behoefte terwijl sociale zekerheid op basis van verdiensten/gepresteerde arbeid ondersteuning toekent. 3. De sociale voorzieningen: = collectieve goederen en diensten die door de overheid verzekerd worden ten aanzien van de burgers. Sociale voorzieningen kunnen universeel zijn of selectief: Universeel (=voor de hele bevolking): een sociale voorziening moet voldoende universeel zijn om duurzaam te kunnen functioneren. Selectief (=beperkt tot bepaalde categoriëen, bv. inkomenscategoriëen): noodzakelijk om bestaande ongelijkheden in gebruik van voorzieningen op te heffen. (risico: stigmatisering) Mattheuseffect: voordelen van een sociaal beleid gaan systematisch en tendentieel meer ten goede komen aan de hogere inkomenscategoriëen. (gevolg: kloof wordt nog groter) Het toont aan dat goed evenwicht tussen universaliteit en selectiviteit een must is. Voorbeeld: kinderbijslag Sociale voorzieningen moetevern voldoen aan 5 criteria (Hubeau & Parmentier 1991) Bereikbaarheid: goed gelokaliseerd en toegankelijk Beschikbaarheid: verzekering continuïteit dienstverlening Betaalbaarheid: vermijden hoogdrempeligheid Bruikbaarheid: aansluiting bij vragen die in een concrete situatie gesteld worden Begrijpbaarheid: duidelijkheid over engagement dat in een concrete situatie opgenomen wordt Hubeau (2009): een 6de criterium! Bescheidenheid: enkel veranderen ter verbetering, niet om te veranderen! (“Laat mensen zichzelf blijven”) 4. Sociale rechten: De uitbouw van een verzorgingsstaat is gebaseerd op een sociaal-politiek evenwicht tussen: Verdienste (sociale zekerheid) Behoeftigheid (bijstand en sociale voorzieningen) Recht op menswaardig bestaan (sociale rechten) Spanningsveld in benadering sociale rechten: Minimalistisch: bevestiging van wat vastgelegd is in wetgeving Maximalistisch: radicalisering uitvoering tot hefboom naar grotere gelijkheid Vraag: Hoe ver ga je in het realiseren van die sociale rechten? IV. Types verzorgingsstaten: “geïnstitutionaliseerde levenskansen’ als criterium Elk type verzorgingsstaat verschilt in verhouding tussen zelfzorg, particuliere zorg en overheidszorg. Rudimentaire VZS: beperkte overheidszorg Sterk uitgebouwde VZS: overheidszorg als hefboom naar grotere gelijkheid in mogelijkheden op een menswaardig bestaan Esping-Anderson (1990): onderscheid 3 VZS op basis van 2 criteria: Decommodificatie: bescherming tegen marktafhankelijkheid Concrete uitwerking decommodificatie: Samenwerking overheid en mt. organisaties Publieke of private karakter van arrangementen Universaliteit of selectiviteit Hoogte van de uitkeringen Beide criteria kunnen worden vervat onder de noemer ‘geïnstitutionaliseerde levenskansen’. Drie types VZS: Type VZS Niveau voorzieningen Liberale VZS Lage uitkeringen en voorzieningen Conservatiefcorporatistische VZS Sociaaldemocratische VZS Sociale rechten aanwezig en cultureel gedragen Universele, wettelijk verankerde voorzieningen Nadruk wordt Doel/Gevolg gelegd op... Individuele in stand verantwoordelijkheid houden traditionele arbeidsethiek en functioneren markt Eerder gezin dan integratie en individu participatie = nadelig voor kwetsbare groepen Bescherming Streven naar individuen grotere gelijkheid en aanname menselijke waardigheid Voorbeeld V.S. V.K. Canada Australië België Nederland Duitsland Frankrijk De Scandinavische landen Sociale agogiek: hoofdstuk 3 3. Sociaal werk en de constructie van sociale problemen Voor ontwikkeling verzorgingsstaat: Sociaal werk is een burgerlijk project met als inzet sociale (her)opvoeding naar het model van de moderne democratie Na ontwikkeling verzorgingsstaat: Sociaal werk is een sociale voorziening, een institutioneel verzorgingsarrangement bescherming tegen marktafhankelijkheid sociaal werk als hefboom naar grotere gelijkheid in mogelijkheden een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid sociaal werk = vormgeving aan relatie tussen private en publieke sfeer Private sfeer: is de leefsituatie en leefwereld van mensen Leefsituatie = materiële situatie waarin men leeft, kan zeer verschillend zijn naargelang sociaaleconomische positie Leefwereld = culturele achtergrond waaruit men situaties interpreteert en betekenis verleent aan interacties Bv. Participatie aan jeugdwerk (‘iets voor mij?’) Bv. Houding t.o.v. asielzoekers Publieke sfeer: verwijst naar openbaarheid dit omvat 3 onderling samenhangende betekenissen 1. Ruimtelijk begrip: gemeenschappelijk bezit, toegankelijk voor iedereen 2. Politieke begrip: ruimte waarin opvattingen ter discussie (luisteren, spreken, gehoord worden) i. Publieke debat ii. Staat: maakt geen deel uit van publieke sfeer maar toets parlementaire besluiten aan democratisch karakter van debat 3. Algemeen belang: mensenrechten en lokale regelgeving Belangrijke ontwikkeling is de privatisering van publieke ruimte dit wil zeggen steeds minder openbare ruimte die voor iedereen (verlies karakter ontmoetingsruimte, discussieruimte) Actueel onderscheid tussen o Private sfeer: intieme interacties o Lokale sfeer: interacties buren, collega’s, leden vereniging o Publieke sfeer: wereld van ‘vreemden’ Sociaal werk moet het ‘publiek houden’ van de ruimte ondersteunen Sociaal werk is nauw verbonden met ontwikkeling parlementaire democratie Parlementaire democratie: ontwikkeling berust op de strijd voor gelijkheid o Politiek :enkelvoudig algemeen stemrecht o Sociaal :aanvaard worden in gemeenschap Betekenis ‘sociale’ in sociaal werk= verbinding met deze gelijkheidsstrijd die het sociaal werk moet ondersteunen (bv de verbondenheid met de sociale kwestie) Het sociale werk ligt op het spanningsveld tussen de private en publieke sfeer gebondenheid sociaal werk aan historische en maatschappelijke ontwikkelingen ‘gelaagde’ betekenis sociaal werk : verschillende opvattingen over oorzaak en tegemoetkoming aan sociale problemen 3.1 Definitie van een sociaal probleem 3.1.1 sociale problemen Niet elke probleemsituatie is een sociaal probleem (tekort aan geld kan ook individueel probleem zijn) het is niet gewoon gekenmerkt door ‘ellende’, wel belangrijk is het streven naar een meer optimale situatie. kenmerken van een sociaal probleem het gaat om omstandigheden met een duidelijk sociale oorsprong een significant deel van de samenleving is zich bewust van de probleemsituatie men beoordeelt deze als onwenselijk de overtuiging leeft dat aan het probleem iets gedaan kan worden (soms is dit niet het geval bv verdekwestie) Een probleem wordt een sociaal probleem als er politieke actie ontstaat ipv een private bekommernis is het dan een publieke kwestie. (ongeletterdheid) Sociale problemen kunnen aldus verborgen blijven of ontdekt (herontdekt) worden. (bv armoede) 3.1.2 Constructie van sociale problemen Aanpak van een sociaal probleem berust op een constructieaanpak, het probleem wordt vertaald naar een probleem waarvan maatschappelijke actie mogelijk is. Dan wordt het sociaal probleem een geconstrueerd sociaal probleem bv. armoede (sociaal probleem) kan gevolg zijn van lage lonen (geconstrueerd sociaal probleem) Definitie geconstrueerde sociale problemen een probleem dat op een zodanige manier gepresenteerd wordt, dat het vatbaar wordt voor maatschappelijke actie, verloopt via een aantal fasen: het zichtbaar worden van het sociaal probleem de legitimering van maatschappelijke actie het mobiliseren voor maatschappelijke actie de uitwerking van een actieplan de uitvoering van het actieplan en de evaluatie ervan Sociale interventies komen niet enkel tussen in concrete situaties, maar ook tegelijk de sociale probleemdefinitie m.b.t. deze situaties mee construeren. Dit onderscheid is belangrijk tussen sociaal en sociaal geconstrueerde problemen tegemoetkoming in sociaal probleem is niet neutraal o bv. bij spijbelpreventie werken = neen tegen spijbelen tegelijk is de tegemoetkoming aan een sociaal probleem ook een vormgeving aan het probleem (men kan zich niet wegsteken) o sociaal werk definieert mee de sociale problemen waarvoor het ingezet wordt o Door vormgeving aan maatschappelijk draagvlak o Door aan de aanpak onderliggende logica Een sociaal werker moet een verantwoordingsopdracht afleggen, hij heeft de macht het leven van mensen te beïnvloeden en moet ook uitleggen waarom bepaalde keuzes gemaakt worden o Verantwoordingsopdracht sociaal werk: waarom, op welke gronden, ten aanzien van wie wordt tussengekomen? Criteria voor sociale probleemconstructie Men moet een realistische probleemdefinitie proberen zoeken en er moet rekening gehouden worden met alle dimensies van het probleem o Deze kunnen zowel onderschat als overschat worden (gaan vaak hand in hand) o sociale bril is onontkoombaar; een aandachtspunt is wel dat de kijk op een probleemsituatie niet zou herleid worden tot een zaakwaarnemersstandpunt, d.w.z. een standpunt waarin de belangen van de probleemdefinieerder doorslaggevend worden in de wijze waarop het probleem gedefinieerd wordt. twee principes voor de constructie van sociale problemen o het sociaal probleem bestaat. o de wetenschappelijke definitie van het probleem moet een relatie hebben met de maatschappelijke betekenis ervan. Een essentiële fase in de constructie van een sociaal probleem is de maatschappelijke actie. Maatschappelijke actie houdt in dat concrete oplossingsvoorstellen uitgedacht worden. Welke oplossingsvoorstellen uitgedacht worden hangt samen met de wijze waarop naar het sociaal probleem gekeken wordt, of met andere woorden het theoretisch referentiekader. Men maakt keuzes uit drie oplossingsvoorstellen De sociale politiek omvat beslissingen over de aard en de doelstellingen m.b.t. samenlevingsordening. Het sociaal beleid omvat de instrumenten die aangewend worden om de in de sociale politiek vooropgestelde doelen te bereiken. Sociaal werk omvat de pedagogische tussenkomsten in de integratiekaders die mensen met elkaar vormen. Het gaat om praktijken van hulpverlening, sociaalcultureel werk en samenlevingsopbouw. De constructie van sociale problemen vindt plaats tussen drie dimensies: een sociaal politieke dimensie, een sociaal beleidsdimensie en een agogische dimensie. Schema van Vranken over sociale probleemperspectieven Niveau van de oorzaak Aard van de oorzaak Intern Extern Micro: Persoonlijke tekorten Persoonlijke ongevallen het individu, het gezin Individueel schuldperspectief Individueel ongevalperspectief ‘Blaming the victim’ Meso: groepen, gemeenschappen, instituties, organisaties De structuur en/of het functioneren van groep, gemeenschap, institutie Institutioneel schuldperspectief Macro: De samenlevingsordening ‘de’ samenleving Maatschappelijk schuldperspectief of structureel perspectief Factoren en actoren uit de omgeving Institutioneel ongevalperspectief Veranderingen en conjuncturen Maatschappelijk ongevalperspectief of conjunctureel perspectief Verklaring op microniveau: aanname dat sociale problemen in overwegende mate veroorzaakt worden door het afwijkend gedrag van individuen en groepen. Bv. werkloosheid op microniveau kan te wijten zijn aan een feit dat een persoon niet genoeg naar werkt zoekt (intern) of dat hij niet aan werk geraakt wegens zijn lage scholingsgraad (extern) Er zijn twee modellen in het microniveau: Individueel schuldmodel o Oorzaak van het sociale probleem is te wijten aan het onaangepast gedrag van individuen of groepen aan de tov van de norm van de samenwerking. De aandacht wordt gevestigd op het afwijkend gedrag van de mensen waarover het gaat. Bv. Ik ben arm omdat ik te lui ben om te gaan werken o Vinden we terug in sociaal pathologische benadering (Kenmerkend voor deze benadering is dat maatschappelijk wenselijke situaties gezien worden als ‘moreel gezond’ en hiervan afwijkende situaties als ‘ongezond’ en ‘slecht’) o Kritiek: men verwacht te veel een bepaald gedragspatroon van mensen. Er kan niet per definitie gesteld worden dat bepaalde gropen meer afwijken van de norm dan andere. Er moet rekening gehouden worden met halo-horn-effect (men zoekt afwijkend gedrag steeds in dezelfde groepen) Eenzijdige selectie van negatief gedrag, zonder recht te doen aan het totale gedragspatroon, en voorbijgaand aan de condities waarbinnen een gedragspatroon ontwikkeld wordt Individueel ongevalsmodel o De oorzaak van het probleem is te wijten aan een maatschappelijk achterblijven. het gaat om mensen die maatschappelijk ‘buiten spel’ komen te staan, omdat zij zich niet kunnen aanpassen aan de maatschappelijke veranderingen. Bv. Ik ben arm omdat ik niet weet hoe ik een vergunning moet aanvragen. o Terug te vinden in: de sociale desorganisatiebenaderingen (oorzaak van sociale problemen in een tekort aan sociale regels of in een teveel aan sociale regels, zodat mensen het overzicht verliezen. De oorzaak van sociale problemen ligt in sociale verandering) men moet dus een goed evenwicht vinden Kritiek: Geen rekening met de inspanningen die de mensen wel doen om zich bij te benen naarmate de samenleving sneller verandert, wordt ook het risico op ‘achterblijven’ groter. Is er dan wel echt een vooruitgang? o Verklaring voor het mesoniveau aanname dat sociale problemen in overwegende mate veroorzaakt worden door het gebrekkig functioneren van de sociale verbanden binnen de samenleving. Weer zijn er twee institutionele modellen Institutioneel schuldmodel oorzaak : functioneren van groepen, gemeenschappen en instituties, en in de sociale ongelijkheid en sociale uitsluiting die hiermee verbonden kan zijn. Sociale problemen zijn in deze benadering problemen van afwijkend gedrag, gelegen in een cultuurpatroon afwijkend van de normatieve verwachtingen die in de samenleving gesteld worden. Er kunnen via een hiërarchie breuklijnen gevorm worden o ik ben arm want ik ben geboren in een achtergestelde buurt en heb dit dus ‘overgeërfd’ terug te vinden in: o waardenconflictbenaderingen oorzaak van sociale problemen in de duiding van de sociale condities als onverenigbaar met de waarden van groepen in de samenleving, en in de vragen om verandering van deze condities. Interactie tussen twee groepen leidt tot conflict o Deviantiebenaderingen sociale problemen gezien als cultuurpatronen die ingaan tegen normatieve maatschappelijke verwachtingen. o Kritiek Stereotypering groepen en groepsverschillen: veralgemening van een ‘specifieke’ situatie tot ‘de’ cultuur van een groep, sociale klasse… Institutioneel ongevalmodel o o o oorzaak van sociale problemen gelegd in de maatschappelijke breuklijnen die bestaan tussen groepen en organisaties. Deze maatschappelijke breuklijnen zorgen voor een onderscheid tussen de ‘wij’-groep en de ‘zij-groep’, waardoor onvoldoende beleidsaandacht gaat naar de ‘zij-groep’,en de ‘zij-groep’ hoger risico loopt op stigmatisering en sterotypering. Men legt de oorzaak bij de instituties die bepaalde verwachtingen opleggen (bv onderwijs) als men hier niet aan voldoet gaat men deze groep uitsluiten bv. Mensen voldoen niet aan verwachtingen en komen hiertoe in de problemen door bepaalde regels kan opgelost worden door een bepaald label weg te nemen Vind men terug in het labelingperspectief o sociaal probleem te zien als de sociale reactie op een vermeende schending van regels of verwachtingen; de oorzaak van het sociaal probleem ligt uiteindelijk in de reactie op een concrete situatie. Kritiek o onvoldoende rekening met de verschillen tussen de gedragingen die gelabeld worden, en dat het geen verklaring biedt voor de sociale probleemsituaties die gelabeld worden. Verklaring voor het macroniveau aanname dat sociale problemen veroorzaakt worden door maatschappelijke factoren er zijn weer twee modellen o Maatschappelijk ongevalmodel Mensen in sociale probleemsituaties worden in deze benadering gezien als achtergesteld, omdat de maatschappij niet ingericht is op het realiseren van een grotere gelijkheid van ontplooiingskansen; de oorzaken van sociale problemen liggen in conjuncturele veranderingen, zoals bijvoorbeeld een economische crisis of demografische veranderingen en migraties. Maatschappelijke achterstelling of deprivatie, de maatschappij kan zich niet aanpassen aan de stituatie Bv: ik ben arm door de economische crisis Oplossing is betere maatschappelijke voorzieningen, en politiek activisme o Terug te vinden in: residuele welzijnsbenadering In deze benadering wordt het sociaal werk vooral gezien als de preventie van, en de tegemoetkoming aan (risico’s op) onwelzijn. o Kritiek voluntaristisch karakter ervan: de aanname is dat mits de juiste sociale interventies sociale problemen fundamenteel aangepakt kunnen worden. Men is als achtergestelde vaak niet op de hoogte van de nodige stappen die moeten ondergaan worden om het beter te kunnen krijgen Modellering sociale bescherming op doorsneepatroon Matheuseffect: o onder invloed van sociaal-culturele en sociaal-politieke factoren een groot aantal voordelen van het sociaal overheidsbeleid, tendentieel en verhoudingsgewijze, meer naar hogere dan naar lagere sociale categorieën gaat. Deze Mattheüseffecten kunnen worden vastgesteld zowel op het vlak van onderwijs, als op het vlak van gezondheidszorg, sociale huisvesting en sociale zekerheid Maatschappelijk schuldmodel o structurele organisatie samenleving: bestaande benaderingen zin onvoldoende in staat om een coherente aanpak te ontwikkelen : 1. organisatie maatschappelijke domeinen rond een dominant centrum 2. differentiële participatie: mensen nemen op verschillende wijze deel aan de samenleving, naargelang de afstand tot het dominante centrum 3. breuklijnen in participatie die maatschappelijk negatief gewaardeerd worden 4. marginalisering mensen betrokken in negatief gewaardeerde participatieprocessen 5. ‘cultuur van het zwijgen’ Moet doorbroken worden door: kwaliteit van interactie in de samenleving gekenmerkt door aanvaarden ‘evidentie’ en ‘onvermijdelijkheid’ bestaande situatie Bv. zoals bijvoorbeeld de vormgeving aan de samenleving vanuit een kapitalistisch economisch model, waardoor sociale ongelijkheid telkens opnieuw geproduceerd wordt o Aanpak: Maatregelen ter bescherming en verbetering materiële condities Maatregelen die structureel bepaalde vernederingen tegengaan Maatregelen gericht op ruimte voor culturele actie Nadruk op wisselwerking tussen feitelijke situaties en benadering van deze situaties o sociaal werk als ‘sociale constructie’: het resultaat van sociaal handelen, maar dit handelen ook beïnvloedend Tegemoetkoming aan sociale problemen maakt deel uit van een per definitie onvoorspelbaar proces van culturele actie o ‘sociale problemen zijn altijd te groot voor het sociaal werk’ Een diversiteit aan mogelijke praktijken We kunnen stellen dat er een relatie tussen de van ontwikkeling sociaal werk en ontwikkeling verzorgingsstaat is want: sociaal werk = actor in de vormgeving aan de verzorgingsstaat. Schematisch kan de diversiteit van sociaal werkpraktijken in relatie tot de lezing van sociale problemen samengevat worden in een hertaling van het analyseschema Het schema omvat zes kwadranten. o Op het niveau van de sociaal politieke discussie worden vier sociaal politieke kaders onderscheiden: 1. microstructurele kader 2. microresiduele kader 3. macroresiduele kader 4. macrostructurele kader Deze sociale politieke kaders geven de ontwikkeling aan van een burgerlijk-liberale samenleving naar een verzorgingsstaat. Kwadrant 3 en 4 zijn kenmerkend voor de naoorlogse westerse verzorgingsstaat Kwadrant 1: welzijn als private verantwoordelijkheid Kwadrant 2: welzijnszorg als noodzakelijk kwaad Kwadrant 3: welzijnszorg als corrigerende en aanvullende tussenkomst Kwadrant 4: welzijnszorg als bijdrage besef van menselijke waardigheid De grens tussen sociale en strafrechtelijke interventies is in dit denken zeer smal omdat sociale problemen vaak ook gecriminaliseerd tot problemen van onveiligheid en delinquentie. samenhang met economische ontwikkelingen: een repressieve inzet wanneer de vraag naar arbeid hoog is, een meer zorggerichte inzet wanneer de vraag naar arbeid laag is Er wordt uitgegaan van een overwegend particuliere verantwoordelijkheid voor het eigen welzijn. Enkel in specifieke omstandigheden, afgemeten aan maatschappelijke normen, wordt noodzakelijk geachte maatschappelijke ondersteuning geboden met vaak economische motieven en uit noodzaak om onrust te vermijden. tussenkomst beperkt tot de ondersteuning die nodig is wanneer blijkt dat mensen tijdelijk niet in staat zijn om tot een menswaardig bestaan te komen. Het recht op maatschappelijke dienstverlening is minimalistisch geïnterpreteerd, het wordt gezien als een ‘welzijnsrecht’ recht op maatschappelijke dienstverlening gezien als de uitdrukking van de dienstverlening, maximalistisch geïnterpreteerd vanuit het recht op een menswaardig bestaan als een sociaal grondrecht o Sociaal werkpraktijken op het mesoniveau hebben een zekere autonomie ten opzichte van de sociaal politieke context waarin ze tot stand komen. Tegelijk geven ze deze context ook mee vorm. residuele beleidspraktijk structurele beleidspraktijk Praktijk A : sociaal werk als residuele beleidspraktijk Praktijk B: sociaal werk als structurele beleidspraktijk. sociale interventies en/of de uitbouw van de maatschappelijke dienstverlening wordt gezien als een interne aangelegenheid de criteria voor een ‘goed beleid’ zijn in eerste instantie een zaak van sociaal beleidsvoerders en sociale voorzieningen participatief werken is hier een middel toe participatie is in deze benadering zowel een middel om een zo effectief mogelijke interventie te realiseren als een doel Streven naar de realisatie van meer gelijkheid in ontplooiingsmogelijkheden voor elkeen. een nieuwe invulling van de participatie van ‘cliënten’ aan de maatschappelijke dienstverlening er wordt uitgegaan van een maatschappelijke analyse participatie wordt in deze benadering begrepen als een samenwerken tussen alle actoren die in een situatie betrokken zijn Het onderscheid tussen een residuele en een structurele benadering Grenzen tussen structurele en residuele benadering zijn open o Residuele benaderingen: vooral aandacht voor ‘externe’ oorzaken sociale problemen Opvangbeleid Sensibiliseringsbeleid o overwegend bepaald vanuit het denken als voorziening en getoetst aan vooraf bepaalde standaarden die vanuit de dienstverlening en het wetenschappelijk onderzoek ontwikkeld worden. Kritiek: het kwaliteitsbegrip wordt enkel ingevuld volgens standaarden, via de maatschappelijke norm. o o Structurele benaderingen: vooral aandacht voor ‘interne’ oorzaken sociale problemen Sanctioneringsbeleid Toegankelijkheidsbeleid Grondrechtenbeleid denken over kwaliteit verbonden met het besef dat welzijn verwerkelijkt wordt in de sociale verhoudingen en interacties in een samenleving. De focus ligt op de tussenkomst in de maatschappelijke processen. De basisopdracht van het sociaal werk ligt in deze benadering in culturele actie. wederzijds leerproces over hoe om te gaan met deze verschillen, inclusief codering machtsverschillen Aansluitend bij dit hoofdstuk kunnen we enkele belangrijke personen plaatsen die een diepe invloed hadden doorheen de geschiedenis als het gaat om sociaal werk. In het algemeen kunnen we wel stellen dat elke beslissing die er genomen werd doorheen de evolutie van het sociaal werk een antwoord was op een bepaald sociaal probleem dat opgelost moest worden. We kunnen dit hoofdstuk in principe dus linken aan iedereen als we het sociale problemen analyseren (armoede, sociale ongelijkheid,…) en er een mogelijke aanpak voor vinden Pieter en Adolf Daens Waarom? Pieter en Adolf daens kennen we vooral als stichters van de christendemocratische volkspartij. Zij waren de eersten die de armoede van die tijd (wat een groot geconstrueerd sociaal probleem was) aanklaagden. Mensen werkten dag in dag uit in fabrieken voor een laag loon in mensonwaardige omstandigheden. Dit was naar mijn mening een gevolg van het maatschappelijke schuldmodel, die door zijn kapitalistische kenmerken in die tijd een gigantische kloof tussen den burgerij en de arbeiders veroorzaakte. Deans wou deze problemen structureel gaan aanpakken door het beleid te gaan aanpassen zodat er meer rechten voor de arbeiders kwamen. Hieraan kunnen we direct ook de socialistische beweging linken en ook de vakbonden aangezien zij ook aansluiten bij het armoede probleem van die tijd. Oprichting van sociale scholen 1920 Waarom? Via de arbeidersbewegingen en de naoorlogse problemen (zoals tuberculose, oorlogsslachtoffers, wezen, kinderzorg enz.) startten uiteindelijk de opleidingen tot sociaal werker die een hele evolutie doormaakte tot vandaag. De organisatie van dit soort opleidingen was een antwoord op de vele sociale problemen die onze maatschappij rijk was/is. Het is de taak van het sociaal werk om met deze problemen te werken en er een antwoord op te vinden. Hoofdstuk4: praktijkontwikkeling in het sociaal werk Sociale werkpraktijken komen tegemoet aan sociale problemen Ze worden voortdurend vormgegeven in maatschappelijke context. Vaak gesedimenteerde praktijken (vanzelfsprekend, vast) onderliggende uitgangspunten (=doelen, naar welk maatschappelijk probleem richten we ons) constant bevragen om vernieuwing mogelijk te houden. Indeling naar methode Beleidsniveau invalshoek Macro methodieken Sociale kaart (1) community work Sociale kaart (optioneel) Social case work social group work Meso Horizontaal Micro Categoriaal Territorium Domein Doelgroep Beleids domein Verticaal Methodiek =/= methode Methode is een specifieke aanpak: Hoe pak ik het aan, wat wordt er gedaan, in deze situatie Methodiek is een keuze-instrument --> theoretisch model dat ons helpt de juiste methode (aanpak) te kiezen in een bepaalde context. houdt in: -maatschappijvisie (+ redenen voor deze visie) -methodes & middelen -onderzoeksresultaten Social case work Methodische ondersteuning ipv ongesystematiseerd liefdadigheidswerk Therapeutische afbuiging (-) verder Wetenschap Concreet Social group work Modellen Case = Individu/gezin Wisselwerking tussen "case" en maatschappij beïnvloed houding en gedrag van de case doel: zelfredzaamheid constant veranderende methodiek op basis van praktijkervaring 4 stappen(Alle stappen op individu + omgevingsfactoren) onderzoek van het probleem diagnose van de aard behandelingsplan uitvoering => gedragsverandering Later, meer focus individu, minder op maatschappelijke context Materieel probleem = immaterieel probleem Voor oplossing introspectie en zelfvertrouwen nodig kleinere groep geschikt anderen gebruiken hulp zonder oog op doelen van die hulp Leertheorie: taakgericht social case work Hier en nu: hulpverlening gebaseerd op stappen die het individu zelf zet Outreaching: actieve & motiverende sociaal werker om leermogelijkheden te benutten Evidence based interventies (empirisch bewezen) Effect experimentele groep > effect controlegroep Zorgbehoefte opmerken Verantwoordelijkheid opnemen Competente tussenkomst Controleren of zorg aangekomen is Groepen met gelijkaardige interresses/problemen --> komen samen om doelen te bereiken Correctiemodel Individuele hulpverlening via groepswerk Wisselwerkingsmodel Mensen functioneren in sociale systemen, groepsprocessen noodzakelijk voor zowel: 1) Persoonlijke ontwikkeling 2) Samenlevingsontwikkeling Wisselwerking/evenwicht tussen de twee Sociaal werker = bemiddelaar Sociaal cultureel Bind-Kracht methodiek werk & Ontwikkeld vanuit onderzoek in armoede situaties volwasseneneducatie 10 principes empowerment: individuen, gemeenschappen en organisaties krijgen greep op eigen situatie via: -Controle -Bewustzijn -Participatie Doel -Versterkte autonomie -Relationele gelijkheid -Aansluiting leefwereld --> impact uitsluiting en veerkrachtmechanismen -Psychologische dimensie armoede -Positieve basishouding & dialogische gerichtheid (in tweespraak, dialoog) Sociaal Leren Leren voor de groep Leren door de groep Niet enkel leren voor onszelf, Inzichten & praktijken over ook leren deelnemen aan werken in groepen/ met sociale banden in groepen maatschappij Leren via individuele trajecten + verbinden met ervaringen van anderen Methodiek: Als onderzoeker omgaan met nieuwe situaties, probleemoplossend handelen Assen sociaal leren Actie: Nood dwingt mensen tot actie (sociaal leren) te komen Machteloos --> Geen actie Teveel competentie --> Geen actie, wachten op iemand die initiatief neemt (evenwicht tussen de twee zoeken) Communicatie: Organisatie van het groepsgebeuren (communicatieplatform) --> sturing leerproces Coöperatie: Gemeenschappelijke doelen + bespreken conflicten Reflectie: spanning tussen distantie en betrokkenheid Single loop learning (doelen bereikt), double loop learning (bevragen basisvooronderstellingen) Community work Gemeenschap is kern Vlaamse context Werken met burgers aan maatschappelijke problemen (samenlevingsopbouw) Beleidsmakers Maatschappelijk werkers De probleemdragers zelf ! Opbouwmechanismes ontstonden na WOII In verarmde buurten, naast social case & groupwork Focus op participatie (2 modellen) Politiserend model Welzijnsmodel Samen andere samenleving Betere hulpverlening via realiseren dmv ervaring hulpverlening via zelforganisatie en concrete ervaring strategieën om situatie vorm hulpverleners/probleemdragers te geven -Educatieve doelen Technisch professionele -Handelingsgericht leren benadering= Doel= middel=> opbouw participatiestructuur --> maatschappelijke participatie beleidsplanning en door participatie welzijnsopbouw Participatie is middel tot efficiënter beleid Verder: Territoriaal opbouwwerk: Buurt (steden) & streekontwikkeling Categoriaal opbouwwerk: Bevolkingscategorieën Functioneel opbouwwerk: Efficiëntere hulpverlening, betere samenwerking tussen diverse welzijnsvoorzieningen Probleem project methode Al deze methodieken werden grondig hervormd in jaren 80 (probleem project methode) 7 kenmerken: 1. Probleem en situatiegericht Probleemdefiniëring is ook een concrete actie -Werkbare hefbomen (eenvoudiger, toegankelijker maken) -Deel van aspect van globale problematiek afbakenen (-)Risico: Probleemaanpak lost slechts een deel op van probleemdefinitie (Vb. scholing laaggeschoolde werklozen is niet (volledige) oplossing voor werkloosheidsprobleem) 2. Doelgroepgericht: Doelgroep = groep aan wie de interventie ten goede komt 3. Doelgericht : duidelijke omschrijving doelstellingen -Algemene doelstellingen -Specifieke doelstellingen 4. Strategisch-methodisch: Nagaan wat nodig is om doelstellingen te bereiken (mogelijkheden en methodes) 5. Planmatig: Stappenplan --> geordend geheel van activiteiten, bijsturen indien nodig (open plan) 6. Tijdelijk: Binnen vooraf bepaalde tijdsduur, verschilt naargelang probleem/doel -Tegenovergestelde: voorzieningenbenadering bepaald probleem = bepaalde voorziening (instituut) -Sociale interventies = tijdelijke tussenkomst 7. Uitvoerbaar: Bepaalt door alle andere kenmerken, beheersing diverse factoren -tijd, doelen... -Realisme : Wat is de veranderingskracht van de interventie? Ontwerp van de verandering is niet altijd gelijk aan de beoogde uitkomst (Sociale verandering heeft ook onbedoelde effecten) Pedagogisch handelen (overkoepelt social case, group en community work) Mogelijk maken + helpen bij het leren Competenties mensen ondersteunen , Ze oriënteren handelingen in alledaagse leven beter -Leerprocessen: Via agogische interventie, mensen kunnen beter met hun situatie omgaan -Ook politiek & economisch handelen -Reflecteren over pedagogisch handelen Handelingsrepertoire Onderrichten, Informeren, Adviseren, Arrangeren, Animeren 1. Onderrichten Overdrachtsleren -Overgedragen kennis om grenzen te overstijgen -Kennis om eigen situaties te begrijpen -(Ped)agoog weet over het onderwerp -Goede manier van presenteren (methodisch, begrijpelijk) -Gepaste hoeveelheid kennis -Duidelijke structuur, interpretatie vd sociale werkelijkheid 2. Informeren Specifieke kennisoverdracht -Wettelijke mogelijkheden & beperkingen -Vormingsprogramma -Cultureel aanbod Noodzakelijk onderdeel in leerprocessen, noodzakelijk voor succes Andere pedagogische procedures -Welke info -toetsing of info goed is overgekomen 3. Adviseren Begeleiden bij keuzes & probleemoplossing Belangrijk, want individualisatie in maatschappij = meer keuzes risico = advies => manipulatie Voorwaarden -Diagnose -Voorspellen wat effect van advies zal zijn -Advies met helder zijn (zéér helder :P) -Gericht op resultaat -Corrigeren van advies is mogelijk Adviesvrager is verantwoordelijk voor adviesopvolging 4. Arrangeren -Zorgen voor technische, economische & materiële voorwaarden voor leerprocessen -Arrangementen brengen leerprocessen tot stand -Esthetische dimensie van het communicatieproces (="uitzicht"; bv., Aangename omgeving, jeugdwerk) -Leerprocessen kunnen zowel bevorderd als verhinderd worden (bv. School: leerkansen, maar ook voorwaarden) -Vaak verwaarloosd aspect van pedagogisch handelen 5. Animeren Mensen "in beweging" zetten aangeboden leerkansen te benutten -Aansporen & ondersteunen van leerprocessen (open situaties) -Verbeteren & verruimen acties die mensen zelf genomen hebben. -Mensen in contact brengen met wat ze niet gewend zijn maar wel willen proberen -Maw stimuleren zelfstandige vaardigheden Sociale kaart (optioneel) (biedt overzicht van sociale werkpraktijken) Territorium (Vlaamse gemeenschap, gemeente of stad...) Domein (Vrije tijd, werk...) Sociale kaart (1) Doelgroep (Jongeren, senioren...) Beleidsdomein Sociale kaart is niet alleen overzicht, maar ook een beleidsinstrument. Horizontaal (Beleidsdomein) Indeling van sociale werkpraktijken en voorzieningen naar beleidsdomein. (Bv. onderwijs, welzijn, volksgezondheid, cultuur, economie, werkgelegenheid...) Categoriaal Bv. Jeugdbeleid, Seniorenbeleid, Beleid voor mensen met een (doelgroep) beperking...) Specifiek beleid Gericht op specifieke bevolkingsgroep met specifieke beleidsmaatregelen. Geïntegreerd beleid Sectoraal beleid volgens behoeften bevolkingsgroep. Kruising sectorale en categoriale benadering om sectoraal beleid effectiever te maken (integraal beleid) Verticaal/echelonnering Gebaseerd op gezondheidszorg, indeling volgens verscheidene lijnen (0de, 1ste,2de,3de en 4de) (trapsgewijs stijgende intensiteit) Echelonnering Nulde lijn Zelfzorg, mantelzorg, zelfhulpgroepen Zelfzorg Zorg van mensen voor zichzelf & elkaar belangrijk punt van preventiecampagne W.I.V.O-strategieën: Welzijnsinformatie, voorlichting en opvoeding Zelfredzaamheid verhogen Mantelzorg Zorg van kleine sociale netwerken (vrienden, familie) op zichzelf, of in relatie tot professionele zorg. preventief, bepaalde vorm van zorg toelaten. Zelfhulpgroepen Groep probeert gemeenschappelijk probleem op te lossen. Eerste lijn Tweede lijn Derde lijn Vierde lijn Territoriale invalshoek Soms ook mensen die sympathiseren (vrienden, familie) Verscheidene situaties: operaties, ziekten, verslaving... Kenmerkende factoren: -Ideologie: Oorzaken, gevolgen, oplossing -Helperprincipe: Men helpt zichzelf door anderen met een gelijkaardig probleem te helpen -identificatieresonans: Zich identificeren met gevoelens & ervaringen. Doelen: wederzijdse steun, informatieverstrekking, belangenverdediging, zelfhulptechnieken... Begin van professionele zorg Karakteristieken -Concrete hulpverlening in een grote verscheidenheid van probleemsituaties -Begeleiding en advies van Hulpvragers: opstellen hulpvraag Hulpverleners: in benadering probleemsituaties -Eerstelijns voorzieningen hebben doorverwijsfunctie naar andere eerstelijnsdienst, andere tweedelijnsdienst... +informatiefunctie (kennis context kunnen inschatten) -Sensibilisering --> Maatschappelijke oorzaken van problemen en deze doorgeven aan andere sociale werkpraktijken. Maw dit is een soort van Algemeen welzijnswerk -Aspecifiek: iedereen kan er beroep op doen -laagdrempelig: makkelijk toegankelijk (ruime openingsuren, eenvoudige aanmeldingsprocedure) -toegankelijk zonder verwijzing (duidelijk vindbaar) -onafhankelijk (van godsdienst, ideologie, filosofie...) -Lokaal gericht, aangesloten met lokaal welzijnswerk Zonder opname in ziekenhuis/instelling(ambulant) Vb. Thuiszorg Binnen ziekenhuis/instellingen (intramuraal) Zeer specialistische categoriale voorzieningen (bijv. Psychiatrische instellingen) Sommige 2de, 3de, 4de-lijns voorzieningen doen zich voor als 1ste lijnsinstellingen (Werkwijze & kenmerken --> laagrempelig, aspecifiek) Sociale problemen volgens hun ruimtelijke concentratie Vooral samenlevingsopbouw : buurtwerk, streekontwikkelingswerk met verscheidene partners -Armoedeproblematiek: ruimtelijke concentratie van armoede sociale achterstelling Via kansarmoede atlassen --> variabelen zoals werkloosheid, woningen, inkomen... tonen (al dan niet) achterstelling v.d. buurt Onderzoeksfocus: Hoe draagt ruimtelijke vormgeving bij to sociale-economische gelijkheid & hoe grijpt gebouwde omgeving in in sociale leven. Beleidsnivea u (macro, meso, micro) Beleid: Keuzes om organisatie & gang van zaken in juiste richting te sturen. Glokalisering Macro: Algemene maatschappelijke ontwikkelingen Meso: Politieke en bestuurlijke organisatie v.d.samenleving Micro: Praktijken zelf Macro Glokalisering, liberalisering, crisis representatiedemocratie Glokalisering: Verknoping mondiale (internationale) ontwikkelingen met lokale eigenheden =verschuivingen in beleid beïnvloeden relatie globaal/lokaal Meso "Multi level" governance: Beleid op meerdere schalen (bv. lokale besturen moeten rekening houden met Europese regelgeving) Liberalisering: privatisering overheidsdiensten & verhogen van de efficiëntie Heeft invloed op microniveau (relatie burger-overheid) -Burger als consument, burger met burgerinitiatief & inzet voor collectieve Crisis representatiedemocratie: Vertegenwoordigen burger door "verkozenen" in spanning met autonoom optreden burgers (inspraak) Verschuift naar Beweging naar burgers & bestuur --> "interactieve" beleidvoering Publieke & bestuurlijke organisatie, beleid ten aanzien van sociale voorzieningen (Federale overheid & gemeenschappen, lokale gemeenschappen) Bevoegdheden schema: Federale overheid Samenwerkingsovereenkomsten Vlaamse overheid Covenanten & publieke instellingen Lokale besturen Micro Publieke dienstverlening: georganiseerd door overheid Private non-profit sector: vzw's erkend & gesubsidieerd door de overheid Relatie sociale werkvoorzieningen & werkers met mensen die sociaal werk nodig hebben. Professionalisering, management & vermaatschappelijking Professionalisering: Concrete praktijken; specifieke beleidsaanpak & beroepsethiek Technisch & normatieve professionaliteit Technisch: Bepaalde scholing, betrokkenheid, vaktaal, autonomie van handelen (niet iedereen kan het doen) Normatief: Pedagogisch handelen is waarden gebonden: betrokkenheid, aandacht, integriteit, loyale samenwerking met collega's, creativiteit, nieuwsgierigheid, innovatie geen gestructureerde standaarden --> open voor dialoog, kritisch denken, onderzoekshouding Managament: modellen & technieken Strategische planning, systemen van kwaliteitszorg, personeelsevaluatie, effectiviteit & efficiëntie- meting Risico: Teveel technische, te weinig normatieve benadering Vermaatschappelijking: Manier waarop overheid relaties aangaat met mensen Klassiek-liberale staat: Overheid beschermt individuele vrijheid, verzekeren orde door naleven wet, evolueerde naar: Verzorgingsstaat: Actieve tussenkomst om burgers menswaardig bestaan te laten leiden. Overheid als bestuurder van het sociaal beleid. Later: inspraak & participatie v.d. burgers bij beleidsontwikkeling =actieve deelname vormgeving beleid, dus minder nood aan overheidszorg. Kern: Niet burgers betrekken bij bestuur, maar bestuur betrekken bij leven burgers. Beleidsniveaus De beleidsniveaus beïnvloeden elkaar . Praktijkontwikkeling in verschillende dimensies 1ste dimensie Wijze waarop sociaal werk de relatie tussen de overheid & burger aanstuurt (sociaal) 2de dimensie Beleidspraktijken waarin mensen leren omgaan met verschillende manieren van kijken en discussie aangaan 3de dimensie Beleidspraktijken & rechtsontwikkeling, mensenrechten & sociale rechtvaardigheid 4de dimensie Professionele logica en professionaliseringsstrategie Verder: Armoedemodellen: / Individueel Institutioneel Maatschappelijk Schuldmodel Ongevalmodel België Mogelijke examenvragen (met mogelijk verouderde antwoorden) * Welke zijn de verschillende vormen van probleemaanpak? Licht kort toe. Routinematig werken: gestandaardiseerde wijze van probleemaanpak, geroutineerd. Herkenbare en relatief voorspelbare tussenkomsten. Elke keer op dezelfde manier afhandelen. Improviserend werken: en beslist al doende hoe men het probleem gaat aanpakken. Dit is nodig in nieuwe situaties. Projectmatig werken: een gulden middenweg tussen de twee vorige vormen. Innovatiegericht en inzetbaar in complexe situaties. Functionele en tijdelijke samenwerking van actoren die bepaalde problemen willen aanpakken. (Deze drie methodes worden niet vermeld in cursus, mogelijk wordt deze vraag dus niet gesteld of anders geformuleerd) * Welke is de impact van het ‘social case work’ op de ontwikkeling van het sociaal werk ? Leg kort uit. Het gaat over hulpverlening op maat van het gezin. Deze methode vergde deskundigheidsontwikkeling via scholing. Hierdoor ontstonden de eerste scholen voor sociaal werk (nu wordt deze opleiding aangeboden aan hogescholen en universiteiten). De methode bestaat uit 4 stappen, die nog steeds gebruikt worden. Actueel staat het voor diversiteit van benaderingswijzen. Er is aandacht voor effectiviteit en voor ontwikkeling van zorgopvatting. (??? niet zeker!) Social case work richt zich tot het individu/gezin (case), met name de wisselwerking tussen individu en gemeenschap, en hoe de maatschappij kracht uitoefent op de houding en het gedrag van de case. Deze methode vergt deskundigheidsontwikkeling, gericht op inzicht in de hulpvrager en zijn omgeving. In toenemende mate gekarakteriseerd door individueel maatschappelijk werk, minder naar maatschappelijke context waardoor deze problemen tot uitin komen (therapeutische afbuiging) * Welke zijn de armoedemodellen? Tot welk model behoort de Vlaamse overheid? individueel schuldmodel individueel ongevalmodel institutioneel schuldmodel institutioneel ongevalmodel maatschappelijk schuldmodel maatschappelijk ongevalmodel (België) Deze worden niet in hoofdstuk vier vermeld, maar zijn wel in de les gezien. * Leg uit: doelgroep. Groep mensen aan wie een interventie ten goede moet komen. Beoogde en bereikte doelgroep verschillen soms! = creamingeffect. (Creamingeffect word niet vermeld in nieuwe cursus Hoofdstuk V. Sociaal werk en/in onderzoek Onderzoek = afstand nemen v/h vanzelfsprekende: Waarnemen + systematische analyse v/d werkelijkheid -> Met het oog op een beter ( = geldige en betrouwbare wijze) begrijpen v/d werkelijkheid Maakt gebruik van regels en procedures, vertrekt vanuit theoretische inzichten om data te interpreteren, en beogen o.b.v. onderzoek ook nieuwe theorievorming te ontwikkelen Sociaal werkonderzoek: systematische analyse sociale werkelijkheid ( = onderlinge verwevenheid tussen sociaal handelen en ruimere maatschappelijke ontwikkelingen) 5.1 Een systematische analyse = onderzoek naar de onderliggende logica/structuur -> Verschillende paradigma’s Paradigma = geheel v. theoretische assumpties mbt: - Hoe sociale werkelijkheid gezien wordt - Relatie tussen onderzoeker en kennis - Manier waarop data verzameld en kennis geconstrueerd wordt → Paradigma = samengaan van: - Ontologische vraag: wat is de werkelijkheid? - Epistemologische vraag: wat is de relatie tussen onderzoeker en onderzoeksobject? - Methodologische vraag: hoe kan kennis geconstrueerd worden 5.1.1 Wat is de sociale werkelijkheid? -> Verschillende opvattingen => verschillende types benaderingen: Structuurperspectief: Sociale werkelijkheid = zelfstandige, boven-individuele realiteit, die objectief en dwingend het sociaal handelen determineert. Actorperspectief: Sociale werkelijkheid= resultaat van voortdurende verknoping en ontknoping sociaal handelen. Conflictbenadering Sociale werkelijkheid = het resultaat van maatschappelijke strijd. Consensusbenadering Sociale werkelijkheid = het resultaat v/h streven naar sociale orde. -> Sociaal werkonderzoek: spanning tussen structuurperspectief en actorperspectief positivistisch onderzoek • interpretatief onderzoek Positivistisch onderzoek - Gericht op beheersen/veranderen sociale werkelijkheid - Kennis = techniek in te zetten tot realiseren van de ‘juiste’ orde - Uitgangspunten: - Sociale werkelijkheid kan geanalyseerd worden via objectieve waarneming en via analyse van verschillende, onafhankelijk van elkaar werkende factoren - Komen tot algemeen geldende, generaliseerbare kennis = mogelijk => kennis heeft dwingend karakter, functioneert als ‘waarheidsregime’ (bv evidence-based onderz.) Elke “zaak” moet binnen zijn context worden gezien!!! August Compte (Saint-Simon => verandering sociale werkelijkheid) • Interpretatief onderzoek - Waarneming v/d werkelijkheid kan niet beperkt worden tot zintuiglijke waarneming, maar berust op een oordeel over de werkelijkheid (bril waarmee je naar de werkelijkheid kijkt) -> Oordeel komt tot stand via symbolen (bv taal), die mensen i/e sociale relatie geleerd hebben te gebruiken - naargelang relevantiestructuur worden sommige elementen in het waarnemingsveld ‘questionable’ en andere verdwijnen naar de achtergrond ‘unquestioned’ (bv. Uit angst bepaalde zaken niet horen) - Kennis sociale werkelijkheid wordt niet eenzijdig door de ‘feiten’ bepaald, maar mede door de manier waarop we onze omgeving tot object van onderzoek en kennis maken → kennisverwerving = een proces, een manier van omgaan met ervaringsmilieu ( = rekenschap die wij ons geven, via symbolen, van wat wij meemaken) - Onderzoek als vorm van ‘menselijke zelfreflectie’, vorm van ‘sociaal handelen’ - Kennisconstructie is gebonden aan specifieke contexten en perspectieven - Verandering is niet het doel (maar eerder het gevolg) v/h onderzoek, maar vloeit voort uit besef dat sociale werkelijkheid enkel intersubjectief te kennen is → onderzoeker maakt deel uit van de sociale werkelijkheid die hij/zij bestudeert => vergt standpuntinname Sociaal werk: verbinding met sociale rechtvaardigheid en mensenrechten • Positivistisch onderzoek: kennis gericht op beheersbaarheid • Interpretatief onderzoek: kennis gericht op intersubjectieve verstaanbaarheid -> Beide kennisbelangen zijn niet volledig los van elkaar te zien Cf. interpretatief onderzoek stelt sociaal handelen centraal, doch zijn er onbedoelde en onverwachte effecten v/h menselijk handelen (worden vooral via macro-analyses a/h licht gebracht) Positivistisch Interpretatief Beheersen/veranderen soc werkelijkheid Oordeel over de werkelijkheid (via symbolen) ‘questionable’ / ‘unquestioned’ Kennis: niet enkel door ‘feiten’ bepaald -> manier waarop we onze omgeving tot object van onderzoek maken -> kennisverwerving = proces, manier omgaan ervaringsmilieu Verandering doel -> vloeit voort uit besef sociale werkelijkheid enkel intersubjectief te kennen is Standpuntinname Sociaal handelen Kennis = techniek -> realiseren ‘juiste’ orde Uitgangspunten: - Sociale werkelijkheid: geanalyseerd via objectieve waarneming en via analyse verschillende, onafhankelijk van elkaar werkende factoren - algemeen geldende, generaliseerbare kennis => dwingend karakter, ‘waarheidsregime’ Beheersbaarheid 5.1.2 De relatie onderzoeker-onderzoeksobject: Intersubjectieve betrouwbaarheid Onderzoeksobject in sociaal werkonderzoek = sociaal werkpraktijk Op welke gronden, op welke wijze en ten aanzien van welke situaties wordt er tussengekomen en hoe grijpen deze tussenkomsten in op de leefsituatie van kinderen, jongeren en volwassenen? • Verschillende relaties tussen onderzoek en sociaal werkpraktijk - Onderzoek dienstbaar aan de praktijk - Onderzoek als uitgangspunt van praktijk - Praktijkontwikkeling als middel tot onderzoek - Sociaal werkonderzoek dat zich profileert als dienstbaar aan de praktijk = praktijkonderzoek: het onderzoek vertrekt vanuit het praktijkprobleem, en beoogt nieuwe praktijkinzichten vanuit het erkennen, waarderen en optimaliseren van reeds bestaande processen -> praktijkgerichte doelstelling: analyse en plan van aanpak v/h praktijkprobleem, o.b.hiervan kan een praktijkontwikkeling ondersteund en/of bijgestuurd worden en kan, na evaluatie hiervan, ook een beleidsadvies gegeven worden. - Sociaal werkonderzoek dat zich profileert als dienstbaar aan de praktijk kan evenwel niet gereduceerd worden tot praktijkonderzoek. Ook academisch onderzoek kan, via systematisch onderzoek en bevraging van de aan een praktijk onderliggende logica, een belangrijke bijdrage leveren tot nieuwe praktijkontwikkeling. N. Elias (1982)wijst in dit verband op de spanning tussen betrokkenheid en distantie: een te grote betrokkenheid bemoeilijkt de voor een fundamentele probleemstelling noodzakelijke distantie. Deze distantie is noodzakelijk om een situatie in zijn ruimere context te analyseren en praktijkontwikkelingen op hun uitgangspunten en gebondenheid aan de historisch-maatschappelijke context te bevragen. - Sociaal werkonderzoek als uitgangspunt van praktijk = onderzoek dat bijdraagt tot het duidelijker krijgen en ter discussie stellen van bepaalde benaderingswijzen ten aanzien van een bepaalde problematiek. Bv.: onderzoek dat peilt naar de redenen waarom jongeren al dan niet participeren aan het jeugdwerk aangeven hoe jongeren het jeugdwerk ervaren, wat ze hierin belangrijk en wat ze hierin vervelend vinden, en of het jeugdwerkaanbod vanuit hun leefwereld al dan niet als verrijkend ervaren wordt. -> De bevindingen uit het onderzoek kunnen bijdragen tot het ter discussie stellen van in het jeugdwerk als vanzelfsprekend aangenomen uitgangspunten. -Praktijkontwikkeling kan ook een middel zijn tot onderzoek; het gaat dan over actie-onderzoek -> gebeurt in nauwe samenwerking met de betrokken praktijkontwikkeling: het gaat om een subjectsubjectrelatie tussen onderzoeker, praktijkwerkers, diegenen in wiens situatie tussengekomen wordt, en beleidsvoerders. Deze subject-subjectrelatie creëert het kader waarbinnen het onderzoek plaatsvindt, en bepaalt ook de begrenzing ervan, door de erin besloten dubbele finaliteit. Enerzijds beoogt het onderzoek het vergroten v/d handelingsmogelijkheden v/d praktijk, anderzijds wordt ook wetenschappelijke theorievorming beoogd. => Deze dubbele finaliteit levert een spanningsveld, dat hoge eisen stelt aan de praktijk (die bereid moet zijn over de eigen uitgangspunten mee te reflecteren) en aan de onderzoeker (die bereid moet zijn om de praktijk te respecteren, maar tegelijk deze praktijk moet bevragen op haar uitgangspunten, doelstellingen en effecten). In elk van de onderscheiden relaties tussen onderzoek en praktijk houdt de positie van de onderzoeker in dat hij/zij een ethisch verantwoorde positie inneemt. Het is belangrijk dat de onderzoeker persoonlijke verantwoording kan afleggen over de doeleinden van het onderzoek en de wijze waarop het verspreid wordt, en over de onderzoekshandelingen die gesteld worden om de beoogde resultaten te bekomen. Onderzoek niet neutraal, maar grijpt in de wijze waarop we de sociale werkelijkheid leren zien; zo bijvoorbeeld wijst Schuyt (1973) op het onderscheid tussen een abstract-positivistische benadering van ‘sociale orde’ en een benadering van sociale orde vanuit het uitgangspunt van sociale gelijkheid. Bv.:‘informed consent’ onderzoekssubjecten = op zich een onvoldoende voorwaarde voor ethisch verantwoord onderzoek; ethisch verantwoord onderzoek houdt in dat de onderzoeksprocedure telkens ook afgewogen wordt tegen van de effecten van het onderzoek in elke concrete situatie. Cf. onderzoek is ook ‘ingrijpen’’ (Hoofdstuk…) 5.1.3 Hoe kan kennis geconstrueerd worden? Basis kennisconstructie= goed uitgewerkte probleemstelling • Inhoudelijke situering v/h onderwerp tegen (inter)disciplinaire achtergrond • Formulering wetenschappelijke en maatschappelijke doelstelling en relevantie onderzoek • Formulering onderzoeksvragen die onderzoeksplan aansturen • Weergave gehanteerde methodologie • Rapportering over bevindingen v/h onderzoek • Besluitvorming, inclusief reflectie over begrenzing onderzoek en richtlijnen voor verder onderzoek Uitvoering onderzoek • Verzamelen kwantitatieve en/of kwalitatieve data • Ordening en analyse v/d data: verbinding maken tussen empirisch materiaal, probleemstelling en theoretisch kader v/h onderzoek Criteria wetenschappelijke kennis • Betrouwbaarheid • • Herhaalbaarheid onderzoeksproces Validiteit • Beantwoordt het onderzoek de vooropgestelde onderzoeksvragen? • → interne controle door onderzoeker (in de analyse) • → externe controle op grond van methodologische verantwoording en inhoudelijke rapportage => Deze criteria gelden voor elk onderzoek; de wijze waarop aan deze criteria voldaan wordt kan verschillend zijn naargelang het gaat om positivistisch dan wel om interpretatief onderzoek. 5.2 Onderzoek en theorievorming Onderscheid tussen 3 types van theorievorming: ‘practice theories, cliënt world theories en theories of the nature of social work’ 5.2.1 Praktijktheorieën - Geven indicaties over hoe sociaal werk kan tussenkomen in concrete situaties - Zijn gericht op kennisconstructie die moet toelaten tegemoet te komen a/e probleem dat zich i/d praktijk stelt, (bijvoorbeeld de vraag naar het gebruik en de optimalisering van casuïstiek in het sociaal werk). - Kunnen systematisch en coherent opgebouwd worden, dan wel veeleer eclectisch tot stand komen 5.2.2 Leefwereldonderzoek - Sociale werkelijkheid, zoals beleefd en ervaren door onderzoeksparticipanten Historisch-contextuele benadering: Leefwereld = referentiekader, van waaruit mensen situaties en gebeurtenissen lezen. Pedagogische en sociaal werkpraktijken worden alleen reeds op grond van hun institutionele inbedding, gezien als een historisch-maatschappelijk gebeuren => vergen historische analyse Socialisatiebenadering: Peilen nr persoonsgebonden houdingen, relaties met familie, houding tav de ruime maatschappij en opvattingen over vriendschap en sociale relaties. 5.2.3. Sociaal werktheorieën • • uitspraken over • Samenhang en logica in sociaal werkpraktijken • Sociaal-politieke referentiekaders en maatschappelijke taakstelling sociaal werk • Verantwoording sociaal werkpraktijk, inclusief de grondslag van deze verantwoording Vb. sociaal werktheorievorming • • Vraag naar hoe sociaal werk omgaat met spanning tussen een te actieve en te passieve tussenkomst Te actief >< vrijheid van handelen; te passief >< opdracht als maatschappelijke hulpbron • Van der Laan: - Spanning tssn te actieve en te passieve tussenkomst = kenm. dimensie sociaal werkpraktijk -> hoe omgaan met dit spanningsveld? Leren omgaan met de tegenstrijdigheden die eigen zijn a/d sociaal werkpraktijk, niet enkel het vaststellen van ‘feiten’, mr ook de normatieve lezing van deze ‘feiten! => Ontwikkeling ‘drie-werelden-schema’ zorgvuldig hulpverlenen • • • Objectieve wereld - Methodische-technische of instrumentele professionaliteit - Vraag of voldoende feitelijke kennis voorhanden is Sociale wereld - Normatieve professionaliteit - Vraag of juist gehandeld wordt Subjectieve wereld - Persoonlijke professionaliteit - Vraag of oprecht gehandeld wordt Verschillende dimensies ‘zorgvuldig hulpverlenen’ -> Vereiste v/e gezamenlijke def v/d situatie tussen sociaal werker en mensen in wiens situatie hij/zij tussenkomt -> Erkenning gelijkwaardigheid = mensen moeten hun recht op autonomie en zelfbeschikking kunnen behouden, ook in situaties van afh. Mensen moeten mee kunnen beslissen over hoe om te gaan met probleemsituatie • Roose: - Spanning tussen te actieve en te passieve zorg kan verklaard worden vanuit gehanteerde deskundigheidsmodel, nl. - Deskundigheid als oplossingscapaciteit → toenemende inzet op specifiek aanbod → doorverwijzingscarroussel → versterken spanning te actieve en te passieve zorg • Piessens - Ontwikkeling v/e prescriptieve grammatica → afsplitsing definiëring spanningsveld tussen te actieve en te passieve zorg als handelingsprobleem (cf. Van der Laan) van definiëring als een maatschappelijk probleem (cf. Roose) 5.2.4. Onderzoek en theorievorming Diverse types theorievorming → diverse ordeningen mogelijk, bv. - Naargelang te bereiken doel - Naargelang achterliggende ideologie - Naargelang historische herkomst -> De diverse types theorievorming kunnen niet gezien worden als afgebakende gebieden; ze vormen samen de ontwikkeling van sociaal werk als professioneel en academisch vakgebied. • Indeling naar te bereiken doel - Reflectief therapeutische of persoonlijke groeibenaderingen Driehoek van Payne - Socialistisch-collectieve benaderingen gericht op positieverbetering gemarginaliseerde groepen - Individualistische-reformistische benaderingen : sociaal werk als dienstverlening & instandhouding bestaande orde + Van Ewijk: contextuele transformerende benaderingen gericht op veranderingen in de directe context van individuen en groepen • Indeling naar ideologie - Anti-oppressief sociaal werk, gericht op verandering samenleving, vooral situatie van onderdrukking op grond van sekse, kleur, beperking, achterstand - Sociaal-constructivisitisch sociaal werk, gericht on ondersteuning van mensen in het construeren/deconstrueren van hun perspectief op de sociale werkelijkheid - Faith-based sociaal werk, gericht op dialoog tssn versch. levensbeschouwingen en waardenoriëntatie v/h sociaal werk sterke • Indeling naar historische afkomst - Maatschappelijk werk (Angelsaksische traditie) - Sociaal-pedagogisch werk (Europees-continentale traditie) - Sociaal-cultureel werk - Samenlevingsopbouw -> Overheen verschillende stromingen: • Spanningsveld tussen - Sociaal werkonderzoek gericht op versterking professie (ontw expertise en deskundigheid) - Als sociaal-pedagogische studie sociaal werkpraktijken • Bradt: onderscheid tussen • Pedagogy for social work • Pedagogy of social work 5.3 Patronen van welzijnswerk • Ontwikkeling ‘sociaal werk’ grammatica verloopt langs verschillende patronen • Kristensen (1992, 2001) - Patroon van de markt - Patroon van de waarden - Patroon van de orde - Patroon van de techniek - Patroon van de ontmoeting 5.3.1. Voorwaarden voor patroonvorming Patroon betreft een specifieke vorm van waarnemen, denken en handelen dat zich geleidelijk aan uitkristalliseert toe een vanzelfsprekende vorm van handelen op een bepaald domein. Een patroon vormt de basis vr de ontw. v/e eigen ‘grammatica’ en v/e ‘gesedimenteerde’ praktijkontwikkeling? 6 voorwaarden: 1. Oude patronen worden niet langer gezien als vanzelfsprekend en worden bevraagd op hun evidentie 2. Nieuwe patronen vinden afstemming met de specifieke manier van handelen op een bepaald domein 3. Aanwezigheid v/e resonansgroep, die participeert binnen voor het domein relevante netwerken Resonansgroep = groep waarbinnen inzichten direct of indirect met andere gecommuniceerd worden 4. Nieuwe patronen moeten aanslaan bij ruimere ontwikkelingen in de samenleving 5. Nieuwe patronen moeten aanslaan bij de belangen van de werkers binnen een bepaald domein 6. Nieuwe patronen moeten een ideële component, een handelingscomponent en een motivationele component omvatten → Patronen kunnen naargelang ruimere ontwikkelingen naar de achtergrond verdwijnen, dan wel meer op de voorgrond treden 5.3.2. Het patroon van de markt Sociaal werk = - markt (ideële component) - vorm van ruilen (handelingscomponent) - aangestuurd vanuit belang (motivationele component) -> Uitgangspunten: - menselijk gedrag= uitkomst kosten/batenanalyse - Ieder individu is zelf verantwoordelijk voor het eigen welzijn - Vrije markt reguleert aanbod en vraag - Moraal hoort bij het individu; gezamenlijke moraal wordt uitgedrukt via stemgedrag - Behoeftebepaling gebeurt extern, op basis van maatschappelijke consensus -> opvatting over sociaal werk: - Overheid kan nooit weten wat mensen willen, moet zo weinig mogelijk tussenkomen - Welzijnswerk= in essentie particulier initiatief - Mensen zijn consument van maatschappelijke dienstverlening → aandachtspunten: *vermijden misbruik voorzieningen *duidelijk maken directe verband tussen baten/kosten = vaak voorkomend patroon • Laat initieel weinig ruimte voor theorievorming -> huidige ontwikkelingen: • onderzoek naar hoe marktontwikkeling zich verhoudt tot ontwikkeling verzorgingsstaat → onderzoek naar samenhang overheidsbeleid en marktwerking → ‘privaat-publieke’ samenwerking 5.3.3. Het patroon van de waarden Sociaal werk = - Praktijk van waardenrealisatie (ideële component) - Vorm van interactie (handelingscomponent) - Aangestuurd vanuit waarden (motivationele component) Waarden= algemene opvattingen over wat goed, juist en daarom nastrevenswaardig is -> Uitgangspunten: - Sociaal handelen= zinvol handelen= ‘duidend te verstaan’ - Sociaal handelen= culturele activiteit: via handelen veranderen mensen hun omgeving - Handelen= waardenexpressie: ‘behoeften’ worden zichtbaar in interactie - Betekenis handelen ligt in handelen zelf, = substantieel deel v/d sociale werkelijkheid Sociaal werk = culturele activiteit: resultaat van, en actor in cultuurproductie -> Ingebed in construct verzorgingsstaat Schuyt: ‘waardentrilemma’ verzorgingsstaat: • Grondslag verzorgingsstaat: erkenning vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid • Deze basiswaarden kunnen niet gelijktijdig gerealiseerd worden • Vrijheid (autonomie)+ gelijkheid (verdienste) >< broederlijkheid (gelijke kansen) • Gelijkheid + autonomie >< verdienste • Verdiensten + gelijke kansen >< individuele autonomie Sociaal werk = cultureel forum: ruimte waarbinnen private bekommernissen vertaald worden nr publieke vraagstukken, = een praktijk van ‘democratisch’ leren = bij uitstek een ‘sociaal’ patroon • Sociale: historisch oriëntatie private sfeer op door elites gedefinieerde algemeen belang → ‘burgerschap’ = ‘burgerplicht’ • Uitbouw democratie via institutioneel gedragen discriminatie: verzuilde samenleving → kanalisering sociale strijd + insluiting sociaal werk binnen het ‘sociale’ • Focus op ‘gemeenschapsvorming’ : hoe mensen betrekken bij ‘civiele maatschappij’ → institutioneel onderscheid ‘onmaatschappelijkheidsbestrijding’ en ‘gemeenschapsvorming’ -> Hedendaagse benaderingen: • Noodzakelijke verbinding ‘sociale’ met ‘politieke’ • Aansluiting bij I.V.R.M. (Int. Verklaring vr de Rechten v/d Mens) • Sociaal werk is niet waardevrij, maar moet geen waarden ‘overdragen’ • moet mogelijkheid bieden tot tegensprekelijke discussie zodat de ‘neutraliteit’ van de publieke sfeer als rechtvaardig wordt ervaren • Sociaal werk gebonden aan idee ‘lekenstaat’ => sociaal werk berust op: • Prioriteit van het ‘gewone leven’ in zingeving van mensen • Erkenning individu als gelijkwaardig persoon en autonome bron van waarde • Aanvaarding van (de mogelijkheid van een waardenpluralisme → Institutionele scheiding private en publieke sfeer → Sociaal werk als humanistisch project -> Impact op sociaal werk • Onoverkomelijk - Cf. waarden spelen altijd een rol in sociaal werk - Sterke impact op theorievorming en ontwikkeling concepten sociaal werk • Controversieel - Als waardenexpressie gepaard gaat met streven persoonlijke waardenoriëntaties bevestigd te zien als ‘algemeen maatschappelijke waarden’ 5.3.4. Het patroon van de orde Sociaal werk = - Praktijk van ordehandhaving (ideële component) - Vorm van disciplinering (handelingscomponent) - Aangestuurd vanuit consensusdenken (motivationele component) -> Uitgangspunten: - Bewerkstelling ‘sociale orde’, begrepen als ‘normconformiteit’ - Consensusdenken: * Eensgezindheid over sociale doeleinden, waarden en normen en hun interpretatie * Eensgezindheid over de manier waarop conflicten moeten opgelost worden -> Afw. gedrag enkel te tolereren i/d mate dat het de dominante benadering niet bedreigt -> Conflicten worden gezien als een bedreiging: ze moeten opgelost of onzichtbaar gemaakt worden, zodat hun ‘schadelijke’ werking teloor gaat. • Kernbegrip = sociale integratie ( = normconformiteit) - Individueel belang wordt gezien als samenvallend met algemeen belang - Sociaal werk= gericht op individu als ‘agogisch project’, dit is een project dat bijdraagt tot de gewenste samenlevingsorde - Inzet sociaal werk op basis ‘risicofactoren’ op verstoring sociaal systeem → ‘Welzijnswerk in de schaduw van het strafrecht’ → Wisselende inzet strafrechtelijke en sociaal werkinterventies (bv aanpak landloperij) -> Impact op centrale discussie i/h sociaal werk • Doelstellingen sociaal werk: beheersing of emancipatie? • Relatie sociaal werk en (straf)rechtsbedeling • ‘dubbelkarakter’ sociaal werk: - bevestiging bestaande orde - mogelijkheden tot individuele emancipatie binnen bestaande orde • Dominant patroon - Cf. grote nadruk op preventie van sociale problemen: * Preventie: gaat voorbij aan dynamiek ‘creatie beleidspanoptica’, d.w.z. toenemende interventie in naam van emancipatie en verheffing → ‘preventieve disciplinering’ * ‘tragiek preventie’: toenemende interventie als gevolg van streven tot preventie van interventie 5.3.5. Het patroon van de techniek Sociaal werk = - Methodisch-technische praktijk (ideële component) - Deskundig/professioneel handelen (handelingscomponent) - Aansturing vanuit doel-middel denken (motivationele component) -> Uitgangpunten: - Handelen =doelrationeel handelen: zin van het handelen ligt in de functionaliteit ervan - Verbeteren van handelen = * Inzicht in effecten * Uitbreiding mogelijk inzetbare middelen * Doordacht handelen op basis van vooropgestelde doelen → aanname ‘maakbare samenleving’ -> Nadruk op - Deskundig en professioneel handelen - Ontwikkeling professionele kennis op basis van wetenschappelijk onderzoek ‘Kennis is macht’ Sociaal werk = functionele en planmatige inzet in probleemsituaties • Plan heeft integrerende functie => professional kan zich oriënteren op de eigen deskundigheid • Sterk aanwezig in het sociaal werk • Cf. ‘planned change’ • Cf. ‘sociale technologie’ • Cf. ‘strategische planning’, ‘probleemprojectmethode’ => Legt sterke nadruk op professionele deskundigheid en organisatievraagstukken -> Kritiek: - ‘kennis is niet macht, maar attribuut van macht’ Cf. : professionele subculturen, vertechnisering sociaal handelen, protoprofessionalisering Protoprofessionalisering = overname van a/d professional ontleende termen en gedragingen en de ontw. van hooggsepannen verwachtingen tav de professionele inbreng 5.3.6 Het patroon van de ontmoeting Sociaal werk = - Dialogische, participatieve praktijk (ideële component) - Kritisch-pedagogisch handelen (handelingscomponent) - Aangestuurd vanuit de praxis ( = praktijk ) (motivationele component) • Kernthema = participatie • Niet als participatie in bestaande samenlevingsorde (cf. patroon van de orde) • Wel als ontmoeting tussen gelijkwaardige partners, die elkaar ruimte geven om te spreken en te luisteren, met respect voor elkaar → participatie als ‘kwaliteit van interactie’ -> Uitgangspunten: - Kritiek op instrumentele handelen, waardoor mensen herleid worden tot passieve objecten van verandering - Om passiviteit te doorbreken is bewustwording nodig, dit is ‘ontdekken’ van de werkelijkheid en via ingrijpen in de werkelijkheid, verdieping bewustzijn - Freire: ‘mensen zijn omdat ze in een situatie zijn. En ze zullen meer zijn naarmate ze kritisch met de situatie bezig zijn. Kritisch bezig zijn omvat voortdurende wisselwerking tussen actie en reflectie, of m.a.w: praxis Sociaal werk = politiek project: • Via bewustwording mensen oproepen wereld kritisch te bevragen en ‘cultuur van het zwijgen’ te doorbreken • ‘kritische pedagogiek’ als tegenlogica conservatieve tendensen die opvoeding en onderwijs zien als ahistorisch en apolitiek → sterke nadruk op ‘vervreemding’ en ‘verafhankelijkingsprocessen’ • Sterke nadruk op ‘tegenlogica’ → ‘stem geven aan gemarginaliseerden’ → activisme, sociaal werkpraktijk en onderzoek komen dicht bij elkaar -> Bijdrage tot sociaal werkonderzoek • Aandacht voor ‘kwaliteit van interactie’ • • → ‘beleid ten aanzien van een situatie als object van onderzoek’ Sterke nadruk op ‘bewustwording’ → onderscheid tussen zij die ‘bewust’ zijn en zij die zich dit kritisch denken nog eigen moeten maken Kritiek → aansluiting bij traditionele veranderingslogica → ‘onmogelijkheid’ kritische pedagogiek → ‘praxis’ vergt vorm van ‘onwetendheid’: loslaten van opvatting over hoe de toekomst er zal uitzien of zou moeten uitzien, en creëren van ruimte voor de mogelijkheden die zich in de interactie voordoen 5.4 Een (sociaal-) pedagogisch perspectief op sociaal werkonderzoek Profilering ‘sociaal werk’ als academische discipline is van recente datum • ‘multidisciplinaire’ inzichten • Onderscheid • Sociaal werk = handelen op microniveau • Sociaal beleid = macro-sociale beleidsanalyse • → spanningsveld ontwikkeling ‘professie’ en ‘academische discipline’ Sociaal werk en sociaal beleid hebben gemeenschappelijke geschiedenis • Constructie ‘sociale’ als drager van definiëring en tegemoetkoming aan sociale problemen • Wisselende verhouding sociaal werk en sociaal beleid naargelang tijdsgewricht en ruimere sociaal-economische verhoudingen! → sociaal werk en sociaal beleid te zien als inherent verweven met politiek project Westerse democratie Sociaal werkpraktijken • Thematisering sociale problemen in vormen van pedagogische arbeid → sociaal-pedagogisch karakter sociaal werk: - Kijk op opvoeding - Waarin relatie centraal staat tssn handelen op microniveau en macro-sociale opvattingen over de SL Opvoedingspraktijken= normatieve praktijken • Onderzoek van deze praktijken vergt standpuntname • In termen van een methodologie, die uitgaat van subjectiviteit van de handelende mens, zowel epistemologisch als politiek → vraag naar betekenis sociaal werkpraktijken voor handelingsmogelijkheden van mensen in streven naar welzijn, dit is een leven leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid → kennisconstructie niet in dienst professie en/of ‘bruikbaarheid’ voor sociaal werkpraktijk doch als vorm van zelfreflectie → sociaal werkonderzoek als inherent deel sociaal werkpraktijk, vanuit kritische distantie op deze betrokkenheid • Mensenrechten als belangrijk ijkpunt • Cf. positieverschuiving sociaal werk van positie van uitvoering, aanvulling of correctie op overheidsbeleid naar relatief autonome positie als cultureel forum → onderzoek als bijdrage tot verantwoordingsopdracht, ‘waarom’ van het sociaal werk