Samenvatting Sociale Agogiek

advertisement
Sociale agogiek : hoofdstuk 1
Sociale agogiek = de pedagogiek van sociaal werk
I.
Pedagogiek
Pedagogisch handelen is gelijk aan opvoeding => intentionele tussenkomst in het
socialisatieproces. Socialisatie rust op sociaal handelen & houd in dat mensen zich
de betekenissystemen eigen maken die aan het sociaal handelen in een bepaalde
context ten grondslag liggen door het leren vd gewoontes, gedragsvoorschriften &
de taal ( dus de cultuur ve samenleving.)
Socialisatie : maatschappelijk proces waarbij mensen in de omgang met anderen en
met de ruimere omgeving deel worden van het samenlevingsverband waarin zij leven
Sociaal handelen : interactie en communicatie tussen mensen onderling en tussen
mensen en hun omgeving, waar betekenis ontwikkeld wordt
De samenleving is geen homogeen gegeven, maar een zeer heterogene,
veranderende sociale omgeving. => In eenzelfde samenleving kunnen verschillende
opvoedingspatronen worden onderscheiden.
 Westerse samenleving : sterk gepedagogiseerd samenleven : de opvoeding
wordt gedragen door verschillende actoren.
Opvoeding is zowel cultuurgebonden (verschillende opvoedingspatronen) als
contextgebonden (maatschappelijk, economisch, sociaal-politiek,...)
Maar opvoedingspraktijken worden vaak gekenmerkt door sociale uitsluiting.
Sociale uitsluiting kan in 3 vormen voorkomen (Vaak hangen die 3 vormen samen)
 ‘er niet bij mogen horen’
 ‘er niet bij kunnen horen’
 ‘er niet bij willen horen’
Sociale uitsluiting : mensen worden gezien als ‘er niet bij horend’
Voorbeeld sociale uitsluiting : mensen met een beperking, mensen in armoede,…
worden vaak gezien als ‘anders’ waardoor ze ‘anders’ benaderd worden, en elkaar
zichzelf zien als ‘anders’
-
Sociaal werk als opvoedingspraktijk
Sociale constructies : het resultaat van menselijke interactie en communicatie, via
dewelke een vorm van sociale orde ontstaat.
In de Westerse samenleving hangt de ontwikkeling van opvoeding samen met de
ontwikkeling van de ‘moderne’ samenleving en de inzet van opvoeding als een
hefboom tot tegemoetkoming aan sociale problemen.
Individualisering van de samenleving : traditionele waarden en normen verliezen aan
betekenis, ten voordele van een grotere aandacht voor het individu als zingever.
De individualisering van de samenleving verloopt geleidelijk, waarbij een aantal
historische fasen onderscheiden kunnen worden.
1. Humanistische benadering
 16e eeuw, verdwijnen feodaliteit
 Proletariseringsproces : grote groepen horigen en zelfstandige producenten
worden loonarbeiders
 Ontwikkeling nieuw humanistisch wereldbeeld
 Uitgesproken werelds karakter : aardse wordt niet langer in functie vh

hiernamaals gezien -> organiseren ve betere wereld = taak met eigen betekenis
Arbeid wordt voortaan gezien als een scheppende en bevrijdende activiteit
Toenemende rol vd overheid in het maatschappelijk leven

 Onderscheid tussen ‘goede’ en ‘slechte’ armen
 Goede : worden ondersteund
 Slechte : uitgesloten v armenzorg & repressief benaderd (verbod bedelarij)
 Als werkverschaffing niet mogelijk blijkt, gaan ze over tot een pedagogische
benadering : verbetering vd kwalificatie vd armen voor de arbeidsmarkt
2. Omslag vd industriële revolutie
 Humanisme van de Verlichting richt zich op maatschappelijke oorzaken, ervan
uitgaande dat de mens van natuur goed is en dat sociale problemen aan het
leven in maatschappelijk verband moeten toegeschreven.
 18e eeuw : werkverschaffing en (her)opvoeding werden gezien als de
belangrijkste sociale beleidsinstrumenten
3. Interbellum & periode na WOII
 De periode tussen de Eerste en de Tweede wereldoorlog werd gekenmerkt
door de uitbouw vd verzuilde samenleving (katholieke zuil, socialistische
zuil & liberale zuil). Tussen de zuilen was er weinig mobiliteit
 In de periode 1960 – eind 1970 verschoof nadruk v ‘welvaart’ naar ‘welzijn’
1976 : ‘recht op menswaardig bestaan’ => recht op maatschappelijke
dienstverlening voor iedereen. (OCMW moest voor de uitvoering zorgen)
 De hedendaagse ontwikkeling wordt beschreven als een ontwikkeling naar
risicomaatschappij.


Enerzijds : oorzaak vd risico’s ligt in de wijze waarop betracht wordt de
ontwikkeling vd samenleving vorm te geven
Anderzijds : veranderende economische grondslag leidt tot een toenemende
nadruk op individueel verantwoord handelen als een essentiële voorwaarde tot
maatschappelijk functioneren
 Actief burgerschap : zelfverantwoordelijkheid voor de eigen werk- en
leegomstandigheden, medeverantwoordelijkheid voor de veiligheid en
leefbaarheid vd samenleving & het recht op toegang tot sociale
voorzieningen
II.
Sociaal
 De historische verbondenheid met de ‘sociale kwestie’ en de constructie vh
‘sociale’ als ‘tussengebied’ tussen de private sfeer van het gezin, en de
publieke sfeer vd overheid
De ‘sociale kwestie’ : historisch overzicht
 Loop vd 19e eeuw : verwijst naar de groeiende ongerustheid over de situatie
vd arbeidersbevolking.
 Eind 19, begin 20ste eeuw : samengaan v processen v industrialisering,
proletarisering en verstedelijking waardoor een concentratie ontstond v
problemen v armoede en criminaliteit
Filantropische initiatieven
 Filantropie : liefdadigheid, mensenliefde, menslievendheid
 Richtten zich op de begeleiding v het ‘gemene’ volk met als bedoeling het
gedrag v individuen & groepen te veranderen in overeenstemming met
maatschappelijk belangrijke waarden. (arbeidsbereidheid,…)
 Pedagogische praktijken dienden bij te dragen tot de realisatie ve moderne
samenleving. Doelstellingen : ordehandhaving en arbeidsmarktkwalificatie.
De inzet vd filantropie gaf vorm aan pedagogische praktijken als een
emancipatiestrategie. Ze boden o.a. de lagere sociale klassen een mogelijkheid tot
emancipatie.
Emancipatie werd gezien als sociale promotie binnen de bestaande
samenlevingsorde => arbeidskinderen en arbeiders kregen mogelijkheden tot sociale
en culturele ontplooiing met als bedoeling dat ze zich zouden inpassen in de
bestaande maatschappelijke verhoudingen
De overheid wordt gezien als een ‘Etat Gendarme’ : rol vd overheid wordt beperkt
tot het beschermen vd individuele vrijheid door toezicht te houden op het naleven vd
wet
Democratisering vd Westerse staten
 Toenemende pedagogisering vd samenleving
 Toenemende impact v sociaal pedagogische initiatieven & sociaal werk
 Verschillende ontwikkelingen liggen ten grondslag aan de formulering van
een ‘nieuwe sociale kwestie’
 Economisch : van nationale economieën naar een globale economie,
waardoor maatschappelijke breuklijnen scherper worden gesteld (breuklijn
tussen hoog- & laaggeschoolden & inkomensongelijkheden)
 Cultureel : toenemende individualisering (mensen komen meer en meer
los te staan v bindingen met familie, tradities,… en moeten een eigen
‘keuze-biografie’ uitbouwen). Er is ook een grotere autonomie v partners
Deze verschuivingen zetten traditionele politieke systemen onder druk.
Sociaal werk omvat meerdere patronen die via onderzoek zichtbaar en ter discussie
gesteld moeten worden.
 Technisch-professionele benadering
 Persoonlijke groeibenaderingen
 Kritisch-emancipatorische benadering
1. Technisch – professionele benadering
 Sociale agogiek = sociale veranderkunde
 Samenleving = geordend systeem, waarbinnen algemeen aanvaarde waarden,
normen en regelingen bestaan die aanduiden hoe mensen zich ten opzichte
van zichelf, elkaar en hun omgeving moeten gedragen
 Preventie v sociale problemen = proces v begeleide sociale verandering
2. Persoonlijke groeibenaderingen
 Samenleving = gebaseerd op interactie tussen actoren
 Wederkerigheid v menselijke interactie : elk sociaal handelen roept de
verwachting op van nieuw handelen
 Sociaal agogische interventie is gericht op het wegnemen v belemmerende
of vervreemde factoren, die mensen beletten hun groeicapaciteiten maximaal
tot ontwikkeling te brengen.
3. Kritisch-emancipatorische benaderingen
 Verbinden v sociaal werkpraktijken met een historische en maatschappelijke
analyse
 Educatieve en sociaal werkpraktijken moeten emancipatorisch zijn => ze
moeten een bijdrage kunnen leveren tot een besef v menselijke waardigheid
 Sociale verandering = geen geplande verandering maar een voortdurend en
participatief proces v actie en reflectie
III.
-
Sociaal werk
Sociaal werk : een praktijk
 Diversiteit van praktijken op vlak van individuele hulpverlening, sociaalcultureel werk, maatschappelijke dienstverlening en samenlevingsopbouw
 Welke praktijken als ‘sociaal werk’ bekeken worden, hangt af van land tot land
en van regio tot regio
 Gemeenschappelijk : verbondenheid met de wijze waarop sociale problemen
in een bepaalde context gedefinieerd worden
 Ten Have legt de nadruk op sociale interventie : de arbeid waarbij welbewust
gestreefd wordt naar een verbetering ve bestande toestand, althans naar verandering
van deze toestand ie wenselijk geachte richting.
De interventies worden geordend volgens verschillende criteria
 Doelgroep : jongeren, volwassenen, ouderen,…
 Terrein : sociale agogiek, culturele agogiek, vrijetijdsagogiek,…
 Vertrekpunt : Exagogiek (verbetering v situaties, negatief afwijkend t.a.v.
maatschappelijke norm) of Anagogiek (verbetering v situaties beantwoordend ad
maatschappelijke norm)
-
Sociaal werk : een beroep
 Sociale werkpraktijken vanaf eind 19e – begin 20ste eeuw professionalisering.
(uitoefening vh werk door beroepskrachten + ontwikkeling vd kennis &
deskundigheid, noodzakelijk voor deze uitoefening)
 Hill ging uit ve gezonde huisvesting als basisvoorwaarde voor een
menswaardig leven.
Empowerment : versterking vh zelfrespect & het vertrouwen in eigen kunnen
 Na WOII werd het werk als “te betuttelend” bekeken
 Ontstaan verschillende beroepsverenigingen, maar dat verliep moeizaam
door de verzuilde uitbouw vd opleidingen & door de grotere betrokkenheid
vd maatschappelijk werkers op eigen organisatie & beweging dan op de
specifieke beroepsgroep
 Internationale definitie v sociaal werk legt de nadruk op sociale verandering,
ondersteuning v welzijn en de gerichtheid op mensenrechten & sociale
vaardigheden
-
Sociaal werk : een wetenschappelijk vakgebied
 2 grote tradities
 Angelsaksische : sociaal werk = de deskundige aanpak v sociale
problemen, aangereikt binnen een gegeven context
Wordt het vaakst herleid naar het sociaal werk
 Continentale : sociaal werk = hefboom naar gemeenschapsvorming en
wordt sterk ingezet op diverse vormen v ‘sociale opvoeding’
Wordt het vaakst herleid naar sociale pedagogiek
Vlaams sociaal werk wordt beïnvloed door beide tradities

Sociale pedagogiek
 focust op de benadering v sociale problemen vanuit de opvatting over
de ‘natie’ als een gemeenschap v burgers.
 De staat moet bijdragen tot de sociale cohesie binnen de
gemeenschap door de ondersteuning v initiatieven die bijdragen tot
versterking vd verzekerde aanname vh ‘algemeen belang’ binnen de
gemeenschap & vd kwaliteit vh gemeenschapsleven
 Overheid beschermt de individuele rechten & vrijheden vd burgers
 Burgers hebben recht op politieke participatie
 Ontwikkeling v democratisch leren & gemeenschapvorming

Sociaal werk
 Vertrekken niet vanuit de gemeenschap, maar vanuit het individu
 2 stromingen : Liberale stroming en sociaal democratische stroming
 Liberale stroming : nadruk op vrijheid vh individueel handelen, de
taak vd overheid wordt gezien als beperkt tot specifieke
noodsituaties
 Sociaal democratisch : nadruk op gelijkheid v handelen, grotere
gelijkheid tussen mensen id mogelijkheden tot vrij handelen

Sociale agogiek
 Ten Have zag ‘sociale agogiek’ (later ‘andragologie’) als
bovenbouwwetenschap. => moest gebaseerd zijn op een
onderliggende basiswetenschappen.
 Hij maakte ook een onderscheid tussen empirische benadering & een
sociaal pedagogische benadering
 Empirisch : andragologie moet gebaseerd zijn op onderzoek van de
doelmiddelrelatie
 Sociaal pedagogisch : onderzoek moest gericht zijn op de vraag
naar welke doelen vooropgesteld werden
 Hij haalde inspiratie uit de planned change benadering. (hoe kan je
mensen aanzetten tot verandering v hun gedrag of tot het nemen v
nieuwe beslissingen?) Elke sociale interventie omvat in deze
benadering 3 fases : diagnose, doelbepaling & strategiebepaling
 Diagnose : analyse vd problematiek & vd context waarin deze zich
stelt
 Doelbepaling : omschrijving vd uitkomsten die men wenst te
bereiken
 Strategiebepaling : op welke wijze een actiescenario kan
uitgetekend worden, derwijze dat de beoogde doelstellingen
bereikt kunnen worden
Verandering
mensen zijn :
 Chin & Benne ontwikkelden een typologie v mogelijke benaderingen v
sociale verandering. Ze maakten onderscheid tussen rationeel
empirische, normatief reëducatieve en dwangstrategieën
Rationeel empirisch
normatief reëducatief
Dwangstrategieën
rationeel handelende wezens
en zijn bereid anders te
handelen op grond v
gewijzigde inzichten ie
bepaalde situatie.
sociale wezens die
handelen vanuit het
cultuurpatroon dat ze
zich doorheen het
socialisatieproces eigen
hebben gemaakt.
/
te realiseren door
informatieverstrekking en
kennisoverdracht
zowel veranderende
kennis en inzichten, maar
ook een veranderend
waardenkarakter
uitoefenen van dwang

BAMA-structuur
 Invoeren masteropleiding ‘sociaal werk’
 Ugent hernieuwd de opname van relatie sociale pedagogiek en sociaal
werk als onderzoeksthema
 In Nederland was er de hernieuwde aandacht voor sociale pedagogiek
onder de noemer van ‘maatschappelijke opvoedkunde’

Naar een pedagogiek van het sociaal werk
 De tradities hebben met elkaar gemeenschappelijk dat ze vorm geven
aan de relatie tss individu en de samenleving, gericht op de
verhoging v individueel en maatschappelijk welzijn
 Social work werd id VS en Engeland al vroeg uitgebouwd. De nadruk
ligt er op effectiviteit en efficiëntie.
 Effectiviteit : relatie tussen inzet en resultaat
 Efficiëntie : verhouding tussen input en output. Efficiënt beleid is
een beleid waarbij maximale uitkomsten bereikt worden met een
minimale inzet v middelen
 In de continentale landen verloopt de professionalisering minder
uitgesproken. Het accent ligt vooral op de interactie tussen particulier
initiatief en overheid.
 Eind 19e – begin 20ste eeuw : ontstaan jeugdzorg. Een beweging v
jongeren zelf. Sociale opvoeding wordt vooral ‘buitenschoolse
opvoeding’
-
Doelstellingen sociaal werk
 Welzijnsverhoging
 3 domeinen : arbeidsmarktkwalificatie, integratie id maatschappelijke orde &
de ondersteuning vh recht op een menswaardig bestaan
 Arbeidsmarktkwalificatie : welzijnswerk moet bijdragen tot de
ontwikkeling v kennis, vaardigheden en houdingen waardoor mensen
een plek vinden op de arbeidsmarkt
 Integratie of socialisatie : mensen moeten zich de wetten, gewoontes
en tradities eigen maken vd gemeenschappen waartoe zij (willen)
behoren
 Ondersteuning menswaardig bestaan : welzijnswerk moet bijdragen tot
de mogelijkheden tot individuele, sociale en culturele ontplooiing.
-
Onderlinge samenhang tussen doelstellingen en middelen
 Pedagogische methodes zijn niet neutraal : ze geven aan hoe men over een
concrete situatie denkt.
 Bradt maakte een onderscheid tussen pedagogiek ‘voor’ het sociaal werk en
pedagogiek ‘van’ het sociaal werk
 ‘voor’ : pedagogisch handelen binnen het geïnstitutionaliseerde kader
vh sociaal werk => extern aangereikte probleemdefinities
 ‘van’ : accent op de verbinding tussen sociaal werkpraktijken en de
vraag naar waarom ze op welke wijze en met welke consequenties
tussenkomen id situaties v kinderen, jongeren en volwassenen
-
Studie v sociaal werkpraktijken
 Selectieve ingreep : bepaalde mogelijkheden tot handelen worden aangereikt
terwijl andere mogelijkheden buiten beschouwing blijven.
 Ingreep in de integratiekaders die mensen met elkaar vormen : ingreep ih
socialisatieproces, waardoor de vanzelfsprekendheid van de bestaande
tradities en sociale verhoudingen minder vanzelfsprekend en/of doorbroken
wordt
 Ingreep die zich voorstelt en/of aanvaard wordt als maatschappelijke
dienstverlening : intentionele tussenkomst, met als doelstelling v
arbeidsmarktkwalificatie, maatschappelijke integratie en ondersteuning vh
recht op een menswaardig bestaan
 Ingreep die door de overheid ondersteund wordt : tussenkomst waarin ook
een relatie uitgedrukt wordt tussen de private sfeer vh gezin en de publieke
sfeer vd samenleving.
 Ingreep die door welzijnsgerichte motieven gelegitimeerd worden :
welzijnsbegrip is historisch te begrijpen : opvattingen over de samenhang
tussen arbeidsmarktkwalificatie, maatschappelijke orde en het recht op een
menswaardig bestaan zijn gebonden aan concrete historische en
maatschappelijke omstandigheden.
‘Welzijnsopvattingen’ worden vaak in algemene termen gesteld, terwijl de aspiratie
en mogelijkheden van mensen verschillend zijn, en welzijn ook verwijst naar de
mogelijkheden op aspiraties te realiseren. Welzijn is dus geen absoluut begrip, maar
een begrip dat enkel begrepen kan worden tegen het licht vd concrete analyse vd
werkelijkheid waarop ingegrepen wordt.
Hoofdstuk 2: Sociaal werk en de verzorgingsstaat
Ontwikkeling sociaal werk in Westerse landen // ontwikkeling verzorgingsstaat
I.
Definitie
Een verzorgingsstaat (VZS) is een maatschappijvorm waarin de overheid optreedt ter
vrijwaring van burgerlijke en politieke rechten (l’Etat Gendarme) en ook actief
tussenkomt in de vorming van het maatschappelijk leven (l’Etat Protecteur), en waarbij
de overheidstussenkomst gericht is op een vermindering/correctie van de
marktafhankelijkheid (via het sociaal beleid).
Concreet: ontwikkeling van zorgarrangementen (in spanningsveld tussen zelfzorg en zorg
opgenomen door particuliere initiatieven).
Voorbeeld: in Belgie is er een verplichte sociale zekerheid, iedereen draagt volgens
vermogen bij, maar als er iets gebeurt waardoor je nood hebt aan bijstand, krijg je die wel,
onafhankelijk van je bijdrage = correctie van de marktafhankelijkheid.
Thoenes (1962)
 Verzorgingsstaat = ‘een maatschappijvorm met een democratisch systeem van
overheidszorg - dat bij handhaving van een kapitalistisch productiesysteem –
zorgt voor het collectieve sociale welzijn van zijn burgers.’
 VZS te zien als een structurele vormgeving aan een politiek compromis tussen een
vrije markt en een collectivistisch stelsel
 Uitgangspunt: overheid moet corrigerend optreden t.a.v. de verdeling van mt.
goederen volgens het marktbeginsel.
 Doel van en voorwaarde om te spreken van VZS: verlagen van
marktafhankelijkheid en gelijkere mogelijkheden op een menswaardig bestaan
Armenzorg 18de -19de eeuw: Dit was gekenmerkt door een gunstkarakter en een strikt
onderscheid tussen werkbekwame en werkonbekwame armen. De bijstand werd selectief
bedeeld, afhankelijk van de economische situatie (er werd meer bijstand toebedeeld
wanneer er een kleine vraag was naar werk dan wanneer er een grote vraag naar werk was).
Sinds 1974 heeft elke Belg recht op een bestaansminimum (afdwingbaar recht!) en sinds
2002 werd dit opgenomen binnen het recht op maatschappelijke integratie.
II.
Conceptuele origines
Ontwikkeling van de VZS: 5 conceptuele origines (Dirk Van Damme – 1990)

Notie van sociale bescherming:
Dit past in het kader van de feodale logica. In ruil voor onderwerping en
afhankelijkheid zorgt en beschermt de leenheer voor zijn mindere. Dit is een principe
van sociale ruil.
Dit mechanisme van paternalistische bescherming is tot op vandaag herkenbaar
(maar niet meer hetzelfde): ondersteuning vraagt aanpassing aan vooraf gestelde
eisen en een actieve medewerking van de betrokkene.
Kritiek: Is dit niet eerder armoedebeheer dan armoedebestrijding? Verhindert dit de
toegang tot de zorg niet?
III.

(Kerkelijke) liefdadigheid
 Kenmerkend: Gunstkarakter (goodwill van de hulpverlener) en
instrumentalisering van de zorg (persoonlijke motieven)
 caritas: zieleheil van hulpverlener als motief (“Zo kom ik in de hemel...”)
 burgerlijke filantropie (“Het is mijn burgerplicht”)
Particuliere liefdadigheidsinstellingen werden geleidelijk erkend en
gesubsidieerd door de overheid.
 Actueel: Particuliere initiatieven vormen op vandaag een groot deel van
het sociale werk. Hierbij speelt het probleem van verkokering de kop op.
Verkokering is het feit dat in België zowel de OCMW’s (Openbare Centra voor
Maatschappelijk Welzijn) als de private/particuliere CAW’s (Centra voor
Algemeen Welzijnswerk) dezelfde taken hebben, maar toch naast elkaar
bestaan.

Lokale structuur:
 Pre-industriële periode: algemene rechten en solidariteitsmechanismen per
dorpsgemeenschap
 Actueel: De lokale structuur is vandaag nog te vinden in de leeflonen die
dienen aangevraagd te worden in de gemeente waar je woont. Dit staat
onder druk door o.a. de globalisering van de arbeidsmarkt (bv. streven naar
eenmaking van de arbeidsmarkt in Europa).

Ontwikkeling kapitalisme:
Het kapitalisme reikt belangrijke functionele imperatieven/ doelstellingen aan om
als systeem te kunnen functioneren.
 De doelstelling ordehandhaving: een systeem kan pas vlot functioneren bij
voldoende vraag en aanbod. Dit kan alleen als er orde is (bv. geen stakingen).
 De doelstelling arbeidsmarktkwalificatie: een systeem heeft nood aan
mensen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt.
Een sociaal beleid realiseert deze doelstellingen en garandeert
‘gedecommoficeerde’ lonen, d.w.z. dat ze via het zorgsysteem verstrekt wordt. (bv.
een student betaalt slechts een (beperkt) deel van de kostprijs van het onderwijs).
Impact van het kapitalisme: het zorgsysteem is afgestemd op het economische
systeem (bv. onderwijsdoelstellingen worden mee bepaald in functie van de
arbeidsmarkt).

De ontwikkeling van de staat:
Transformatie van L’Etat Gendarme (overheid zorgt enkel voor ordehandhaving en
arbeidsmarktkwalificatie) naar L’Etat Protecteur (de staat gaat zorgen dat de rechten
van de burgers nagestreefd worden). Na WOII verzekert de staat zijn burgers van ‘het
recht op een menswaardig bestaan’ in de U.V.R.M. (1948). De ontwikkeling van dit
sociaal recht staat in een spanningsverhouding tot de traditioneel sociaal-politieke
doelstellingen (L’Etat Gendarme).
 Dit sociaal recht kan exclusief zijn en dus verbonden aan een
gesanctioneerde voorwaarde (“Grijp die werkaanbieding, want anders....!”),
maar ze kan ook minder excusief zijn (de mogelijkheid bestaat om niet in te
gaan op aanbiedingen of om als school ook te mikken op kinderen van
werkloze ouders bijvoorbeeld).
Basistechnieken van de verzorgingsstaat
1. De sociale zekerheid:
A.d.h.v. sociale zekerheid wil de overheid haar burgers een redelijk bestaan garanderen.
Het is de verzekering tot bescherming tegen bepaalde risico’s.
Ontwikkeling van de sociale zekerheid:
 Vrijwillige onderlinge verzekeringen (midden 19de eeuw): Mensen boden elkaar
nog onderling financiële hulp aan (bv. wanneer iemand arbeidsongeschikt werd).
 Gesubsidieerde vrijwillige verzekeringen (eind 19de – begin 20ste eeuw): Via
overheidssubsidies stimuleerde de overheid de vorming van maatschappijen voor
onderlinge bijstand.
 Verplichte sociale verzekeringen (Interbellum): alle sociale verzekeringen werden
verplicht voor regelmatige werknemers.
 Minimumuitkeringen: het recht op een minimumuitkering werd voorzien, los van
gepresteerde arbeid. (gericht op behoeftesituatie van mensen)
 Actuele ontwikkeling:
 zoeken naar sociale noden als gevolg van vergrijzing, individualisering en
de-standaardisering van het gezin
 zoeken naar goede relatie tussen behoefte, risico en risicodekking: niet elke
risicosituatie leidt vandaag tot een behoeftesituatie. (bv. wel werkloos, niet
arm)
Hét kenmerk van sociale zekerheid: herverdeling van verplicht opgespaarde gelden van de
gerechtigden.
2. De bijstand:
=voorloper én sluitstuk van sociale zekerheid
 Bijstand als voorloper: subjectief recht waarbij de burger ingeval van
behoeftigheid aanspraak kan maken op ondersteuning
 Bijstand als sluitstuk: minimumuitkering in mate van aangetoonde behoeftigheid
Basisprincipe = behoeftigheid: recht op ondersteuning op basis van aangetoonde
behoeftigheid en mate van behoeftigheid.
Minimumuitkering //’leefloon’:
Kritiek op de term ‘leefloon’: uitkeringen vaak niet hoog genoeg om garantie om te
‘leven’ waar te maken.
Bijstand en sociale zekerheid:
 Gelijkenis: beiden geven uitkeringen
 Verschil: bijstand wordt toegekend op basis van behoefte terwijl sociale
zekerheid op basis van verdiensten/gepresteerde arbeid ondersteuning toekent.
3. De sociale voorzieningen:
= collectieve goederen en diensten die door de overheid verzekerd worden ten
aanzien van de burgers.
Sociale voorzieningen kunnen universeel zijn of selectief:
 Universeel (=voor de hele bevolking): een sociale voorziening moet voldoende
universeel zijn om duurzaam te kunnen functioneren.
 Selectief (=beperkt tot bepaalde categoriëen, bv. inkomenscategoriëen):
noodzakelijk om bestaande ongelijkheden in gebruik van voorzieningen op te
heffen. (risico: stigmatisering)

Mattheuseffect: voordelen van een sociaal beleid gaan systematisch en tendentieel
meer ten goede komen aan de hogere inkomenscategoriëen. (gevolg: kloof wordt
nog groter)
Het toont aan dat goed evenwicht tussen universaliteit en selectiviteit een must is.
Voorbeeld: kinderbijslag

Sociale voorzieningen moetevern voldoen aan 5 criteria (Hubeau & Parmentier 1991)
 Bereikbaarheid: goed gelokaliseerd en toegankelijk
 Beschikbaarheid: verzekering continuïteit dienstverlening
 Betaalbaarheid: vermijden hoogdrempeligheid
 Bruikbaarheid: aansluiting bij vragen die in een concrete situatie gesteld
worden
 Begrijpbaarheid: duidelijkheid over engagement dat in een concrete situatie
opgenomen wordt
Hubeau (2009): een 6de criterium!
 Bescheidenheid: enkel veranderen ter verbetering, niet om te veranderen!
(“Laat mensen zichzelf blijven”)
4. Sociale rechten:
De uitbouw van een verzorgingsstaat is gebaseerd op een sociaal-politiek evenwicht
tussen:
 Verdienste (sociale zekerheid)
 Behoeftigheid (bijstand en sociale voorzieningen)
 Recht op menswaardig bestaan (sociale rechten)
Spanningsveld in benadering sociale rechten:
 Minimalistisch: bevestiging van wat vastgelegd is in wetgeving
 Maximalistisch: radicalisering uitvoering tot hefboom naar grotere
gelijkheid
Vraag: Hoe ver ga je in het realiseren van die sociale rechten?
IV.
Types verzorgingsstaten: “geïnstitutionaliseerde levenskansen’
als criterium
Elk type verzorgingsstaat verschilt in verhouding tussen zelfzorg, particuliere zorg en
overheidszorg.
 Rudimentaire VZS: beperkte overheidszorg
 Sterk uitgebouwde VZS: overheidszorg als hefboom naar grotere gelijkheid in
mogelijkheden op een menswaardig bestaan
Esping-Anderson (1990): onderscheid 3 VZS op basis van 2 criteria:
 Decommodificatie: bescherming tegen marktafhankelijkheid
 Concrete uitwerking decommodificatie:
 Samenwerking overheid en mt. organisaties
 Publieke of private karakter van arrangementen
 Universaliteit of selectiviteit
 Hoogte van de uitkeringen
Beide criteria kunnen worden vervat onder de noemer ‘geïnstitutionaliseerde
levenskansen’.
 Drie types VZS:
Type VZS
Niveau
voorzieningen
Liberale VZS
Lage
uitkeringen en
voorzieningen
Conservatiefcorporatistische
VZS
Sociaaldemocratische
VZS
Sociale
rechten
aanwezig en
cultureel
gedragen
Universele,
wettelijk
verankerde
voorzieningen
Nadruk wordt
Doel/Gevolg
gelegd op...
Individuele
in stand
verantwoordelijkheid houden
traditionele
arbeidsethiek
en
functioneren
markt
Eerder gezin dan
integratie en
individu
participatie =
nadelig voor
kwetsbare
groepen
Bescherming
Streven naar
individuen
grotere
gelijkheid en
aanname
menselijke
waardigheid
Voorbeeld
V.S.
V.K.
Canada
Australië
België
Nederland
Duitsland
Frankrijk
De
Scandinavische
landen
Sociale agogiek: hoofdstuk 3
3. Sociaal werk en de constructie van sociale problemen
Voor ontwikkeling verzorgingsstaat:
 Sociaal werk is een burgerlijk project met als inzet sociale (her)opvoeding naar het model
van de moderne democratie
Na ontwikkeling verzorgingsstaat:
 Sociaal werk is een sociale voorziening, een institutioneel verzorgingsarrangement
bescherming tegen marktafhankelijkheid
 sociaal werk als hefboom naar grotere gelijkheid in mogelijkheden een leven te leiden
dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid
 sociaal werk = vormgeving aan relatie tussen private en publieke sfeer
Private sfeer: is de leefsituatie en leefwereld van mensen
 Leefsituatie = materiële situatie waarin men leeft, kan zeer verschillend zijn naargelang
sociaaleconomische positie
 Leefwereld = culturele achtergrond waaruit men situaties interpreteert en betekenis
verleent aan interacties
 Bv. Participatie aan jeugdwerk (‘iets voor mij?’)
 Bv. Houding t.o.v. asielzoekers
Publieke sfeer: verwijst naar openbaarheid dit omvat 3 onderling samenhangende betekenissen
1. Ruimtelijk begrip: gemeenschappelijk bezit, toegankelijk voor iedereen
2. Politieke begrip: ruimte waarin opvattingen ter discussie (luisteren, spreken, gehoord
worden)
i. Publieke debat
ii. Staat: maakt geen deel uit van publieke sfeer maar toets parlementaire besluiten
aan democratisch karakter van debat
3. Algemeen belang: mensenrechten en lokale regelgeving
Belangrijke ontwikkeling is de privatisering van publieke ruimte dit wil zeggen steeds minder
openbare ruimte die voor iedereen (verlies karakter ontmoetingsruimte, discussieruimte)
 Actueel onderscheid tussen
o Private sfeer: intieme interacties
o Lokale sfeer: interacties buren, collega’s, leden vereniging
o Publieke sfeer: wereld van ‘vreemden’

Sociaal werk moet het ‘publiek houden’ van de ruimte ondersteunen
Sociaal werk is nauw verbonden met ontwikkeling parlementaire democratie
 Parlementaire democratie: ontwikkeling berust op de strijd voor gelijkheid
o Politiek :enkelvoudig algemeen stemrecht
o Sociaal :aanvaard worden in gemeenschap
Betekenis ‘sociale’ in sociaal werk= verbinding met deze gelijkheidsstrijd die het sociaal werk moet
ondersteunen (bv de verbondenheid met de sociale kwestie)
Het sociale werk ligt op het spanningsveld tussen de private en publieke sfeer
 gebondenheid sociaal werk aan historische en maatschappelijke ontwikkelingen
 ‘gelaagde’ betekenis sociaal werk : verschillende opvattingen over oorzaak en
tegemoetkoming aan sociale problemen
3.1 Definitie van een sociaal probleem
3.1.1 sociale problemen
Niet elke probleemsituatie is een sociaal probleem (tekort aan geld kan ook individueel probleem
zijn) het is niet gewoon gekenmerkt door ‘ellende’, wel belangrijk is het streven naar een meer
optimale situatie.
kenmerken van een sociaal probleem




het gaat om omstandigheden met een duidelijk sociale oorsprong
een significant deel van de samenleving is zich bewust van de probleemsituatie
men beoordeelt deze als onwenselijk
de overtuiging leeft dat aan het probleem iets gedaan kan worden (soms is dit niet het
geval bv verdekwestie)
Een probleem wordt een sociaal probleem als er politieke actie ontstaat ipv een private
bekommernis is het dan een publieke kwestie. (ongeletterdheid)
Sociale problemen kunnen aldus verborgen blijven of ontdekt (herontdekt) worden. (bv armoede)
3.1.2 Constructie van sociale problemen
Aanpak van een sociaal probleem berust op een constructieaanpak, het probleem wordt vertaald
naar een probleem waarvan maatschappelijke actie mogelijk is. Dan wordt het sociaal probleem een
geconstrueerd sociaal probleem
 bv. armoede (sociaal probleem) kan gevolg zijn van lage lonen (geconstrueerd sociaal
probleem)
Definitie geconstrueerde sociale problemen
een probleem dat op een zodanige manier gepresenteerd wordt, dat het vatbaar wordt voor
maatschappelijke actie, verloopt via een aantal fasen:





het zichtbaar worden van het sociaal probleem
de legitimering van maatschappelijke actie
het mobiliseren voor maatschappelijke actie
de uitwerking van een actieplan
de uitvoering van het actieplan en de evaluatie ervan
Sociale interventies komen niet enkel tussen in concrete situaties, maar ook tegelijk de sociale
probleemdefinitie m.b.t. deze situaties mee construeren.
Dit onderscheid is belangrijk tussen sociaal en sociaal geconstrueerde problemen

tegemoetkoming in sociaal probleem is niet neutraal
o bv. bij spijbelpreventie werken = neen tegen spijbelen

tegelijk is de tegemoetkoming aan een sociaal probleem ook een vormgeving aan het
probleem (men kan zich niet wegsteken)
o sociaal werk definieert mee de sociale problemen waarvoor het ingezet wordt
o Door vormgeving aan maatschappelijk draagvlak
o Door aan de aanpak onderliggende logica

Een sociaal werker moet een verantwoordingsopdracht afleggen, hij heeft de macht het
leven van mensen te beïnvloeden en moet ook uitleggen waarom bepaalde keuzes gemaakt
worden
o Verantwoordingsopdracht sociaal werk: waarom, op welke gronden, ten aanzien van
wie wordt tussengekomen?
Criteria voor sociale probleemconstructie

Men moet een realistische probleemdefinitie proberen zoeken en er moet rekening
gehouden worden met alle dimensies van het probleem
o Deze kunnen zowel onderschat als overschat worden (gaan vaak hand in hand)
o sociale bril is onontkoombaar; een aandachtspunt is wel dat de kijk op een
probleemsituatie niet zou herleid worden tot een zaakwaarnemersstandpunt, d.w.z.
een standpunt waarin de belangen van de probleemdefinieerder doorslaggevend
worden in de wijze waarop het probleem gedefinieerd wordt.

twee principes voor de constructie van sociale problemen
o het sociaal probleem bestaat.
o de wetenschappelijke definitie van het probleem moet een relatie hebben met de
maatschappelijke betekenis ervan.
Een essentiële fase in de constructie van een sociaal probleem is de maatschappelijke actie.
Maatschappelijke actie houdt in dat concrete oplossingsvoorstellen uitgedacht worden. Welke
oplossingsvoorstellen uitgedacht worden hangt samen met de wijze waarop naar het sociaal
probleem gekeken wordt, of met andere woorden het theoretisch referentiekader.
Men maakt keuzes uit drie oplossingsvoorstellen



De sociale politiek omvat beslissingen over de aard en de doelstellingen m.b.t.
samenlevingsordening.
Het sociaal beleid omvat de instrumenten die aangewend worden om de in de
sociale politiek vooropgestelde doelen te bereiken.
Sociaal werk omvat de pedagogische tussenkomsten in de integratiekaders die
mensen met elkaar vormen. Het gaat om praktijken van hulpverlening, sociaalcultureel werk en samenlevingsopbouw.
 De constructie van sociale problemen vindt plaats tussen drie dimensies: een sociaal
politieke dimensie, een sociaal beleidsdimensie en een agogische dimensie.
Schema van Vranken over sociale probleemperspectieven
Niveau van de oorzaak
Aard van de oorzaak
Intern
Extern
Micro:
Persoonlijke tekorten
Persoonlijke ongevallen
het individu, het gezin
Individueel schuldperspectief
Individueel ongevalperspectief
‘Blaming the victim’
Meso:
groepen, gemeenschappen,
instituties, organisaties
De structuur en/of het
functioneren van groep,
gemeenschap, institutie
Institutioneel schuldperspectief
Macro:
De samenlevingsordening
‘de’ samenleving
Maatschappelijk
schuldperspectief of
structureel perspectief
Factoren en actoren uit de
omgeving
Institutioneel
ongevalperspectief
Veranderingen en
conjuncturen
Maatschappelijk
ongevalperspectief of
conjunctureel perspectief
Verklaring op microniveau:
aanname dat sociale problemen in overwegende mate veroorzaakt worden door het afwijkend
gedrag van individuen en groepen.
 Bv. werkloosheid op microniveau kan te wijten zijn aan een feit dat een persoon niet
genoeg naar werkt zoekt (intern) of dat hij niet aan werk geraakt wegens zijn lage
scholingsgraad (extern)
Er zijn twee modellen in het microniveau:

Individueel schuldmodel
o
Oorzaak van het sociale probleem is te wijten aan het onaangepast gedrag van
individuen of groepen aan de tov van de norm van de samenwerking. De
aandacht wordt gevestigd op het afwijkend gedrag van de mensen waarover het
gaat.
 Bv. Ik ben arm omdat ik te lui ben om te gaan werken
o
Vinden we terug in
 sociaal pathologische benadering (Kenmerkend voor deze benadering is
dat maatschappelijk wenselijke situaties gezien worden als ‘moreel
gezond’ en hiervan afwijkende situaties als ‘ongezond’ en ‘slecht’)
o

Kritiek:
 men verwacht te veel een bepaald gedragspatroon van mensen.
 Er kan niet per definitie gesteld worden dat bepaalde gropen meer
afwijken van de norm dan andere. Er moet rekening gehouden worden
met halo-horn-effect (men zoekt afwijkend gedrag steeds in dezelfde
groepen)
 Eenzijdige selectie van negatief gedrag, zonder recht te doen aan het
totale gedragspatroon, en voorbijgaand aan de condities waarbinnen een
gedragspatroon ontwikkeld wordt
Individueel ongevalsmodel
o
De oorzaak van het probleem is te wijten aan een maatschappelijk achterblijven.
het gaat om mensen die maatschappelijk ‘buiten spel’ komen te staan, omdat zij
zich niet kunnen aanpassen aan de maatschappelijke veranderingen.
 Bv. Ik ben arm omdat ik niet weet hoe ik een vergunning moet
aanvragen.
o
Terug te vinden in:
 de sociale desorganisatiebenaderingen (oorzaak van sociale problemen
in een tekort aan sociale regels of in een teveel aan sociale regels, zodat
mensen het overzicht verliezen. De oorzaak van sociale problemen ligt in
sociale verandering)
 men moet dus een goed evenwicht vinden
Kritiek:
 Geen rekening met de inspanningen die de mensen wel doen om zich bij
te benen
 naarmate de samenleving sneller verandert, wordt ook het risico op
‘achterblijven’ groter. Is er dan wel echt een vooruitgang?
o
Verklaring voor het mesoniveau
aanname dat sociale problemen in overwegende mate veroorzaakt worden door het gebrekkig
functioneren van de sociale verbanden binnen de samenleving. Weer zijn er twee institutionele
modellen

Institutioneel schuldmodel
 oorzaak : functioneren van groepen, gemeenschappen en instituties, en in de sociale
ongelijkheid en sociale uitsluiting die hiermee verbonden kan zijn. Sociale problemen zijn
in deze benadering problemen van afwijkend gedrag, gelegen in een cultuurpatroon
afwijkend van de normatieve verwachtingen die in de samenleving gesteld worden. Er
kunnen via een hiërarchie breuklijnen gevorm worden
o ik ben arm want ik ben geboren in een achtergestelde buurt en heb dit dus
‘overgeërfd’

terug te vinden in:
o waardenconflictbenaderingen
 oorzaak van sociale problemen in de duiding van de sociale condities als
onverenigbaar met de waarden van groepen in de samenleving, en in de
vragen om verandering van deze condities.
 Interactie tussen twee groepen leidt tot conflict
o Deviantiebenaderingen
 sociale problemen gezien als cultuurpatronen die ingaan tegen
normatieve maatschappelijke verwachtingen.
o
Kritiek
 Stereotypering groepen en groepsverschillen: veralgemening van een
‘specifieke’ situatie tot ‘de’ cultuur van een groep, sociale klasse…
Institutioneel ongevalmodel
o
o
o
oorzaak van sociale problemen gelegd in de maatschappelijke breuklijnen die
bestaan tussen groepen en organisaties. Deze maatschappelijke breuklijnen
zorgen voor een onderscheid tussen de ‘wij’-groep en de ‘zij-groep’, waardoor
onvoldoende beleidsaandacht gaat naar de ‘zij-groep’,en de ‘zij-groep’ hoger
risico loopt op stigmatisering en sterotypering.
Men legt de oorzaak bij de instituties die bepaalde verwachtingen opleggen (bv
onderwijs) als men hier niet aan voldoet gaat men deze groep uitsluiten
 bv. Mensen voldoen niet aan verwachtingen en komen hiertoe in de
problemen door bepaalde regels
kan opgelost worden door een bepaald label weg te nemen

Vind men terug in het labelingperspectief
o sociaal probleem te zien als de sociale reactie op een vermeende schending van
regels of verwachtingen; de oorzaak van het sociaal probleem ligt uiteindelijk in
de reactie op een concrete situatie.

Kritiek
o onvoldoende rekening met de verschillen tussen de gedragingen die gelabeld
worden, en dat het geen verklaring biedt voor de sociale probleemsituaties die
gelabeld worden.
Verklaring voor het macroniveau

aanname dat sociale problemen veroorzaakt worden door maatschappelijke factoren er zijn
weer twee modellen
o
Maatschappelijk ongevalmodel
 Mensen in sociale probleemsituaties worden in deze benadering gezien als
achtergesteld, omdat de maatschappij niet ingericht is op het realiseren van
een grotere gelijkheid van ontplooiingskansen; de oorzaken van sociale



problemen liggen in conjuncturele veranderingen, zoals bijvoorbeeld een
economische crisis of demografische veranderingen en migraties.
Maatschappelijke achterstelling of deprivatie, de maatschappij kan zich niet
aanpassen aan de stituatie
 Bv: ik ben arm door de economische crisis
Oplossing is betere maatschappelijke voorzieningen, en politiek activisme
o
Terug te vinden in:
 residuele welzijnsbenadering
 In deze benadering wordt het sociaal werk vooral gezien als de
preventie van, en de tegemoetkoming aan (risico’s op) onwelzijn.
o
Kritiek
 voluntaristisch karakter ervan: de aanname is dat mits de juiste sociale
interventies sociale problemen fundamenteel aangepakt kunnen worden.
 Men is als achtergestelde vaak niet op de hoogte van de nodige stappen die
moeten ondergaan worden om het beter te kunnen krijgen
 Modellering sociale bescherming op doorsneepatroon
 Matheuseffect:
o onder invloed van sociaal-culturele en sociaal-politieke
factoren een groot aantal voordelen van het sociaal
overheidsbeleid, tendentieel en verhoudingsgewijze, meer
naar hogere dan naar lagere sociale categorieën gaat. Deze
Mattheüseffecten kunnen worden vastgesteld zowel op het
vlak van onderwijs, als op het vlak van gezondheidszorg,
sociale huisvesting en sociale zekerheid
Maatschappelijk schuldmodel
o structurele organisatie samenleving: bestaande benaderingen zin onvoldoende in
staat om een coherente aanpak te ontwikkelen :
 1. organisatie maatschappelijke domeinen rond een dominant centrum
 2. differentiële participatie: mensen nemen op verschillende wijze deel aan
de samenleving, naargelang de afstand tot het dominante centrum
 3. breuklijnen in participatie die maatschappelijk negatief gewaardeerd
worden
 4. marginalisering mensen betrokken in negatief gewaardeerde
participatieprocessen
 5. ‘cultuur van het zwijgen’
 Moet doorbroken worden door: kwaliteit van interactie in de
samenleving gekenmerkt door aanvaarden ‘evidentie’ en
‘onvermijdelijkheid’ bestaande situatie
 Bv. zoals bijvoorbeeld de vormgeving aan de samenleving vanuit een
kapitalistisch economisch model, waardoor sociale ongelijkheid telkens
opnieuw geproduceerd wordt
o
Aanpak:
 Maatregelen ter bescherming en verbetering materiële condities
 Maatregelen die structureel bepaalde vernederingen tegengaan
 Maatregelen gericht op ruimte voor culturele actie
 Nadruk op wisselwerking tussen feitelijke situaties en benadering
van deze situaties
o sociaal werk als ‘sociale constructie’: het resultaat van
sociaal handelen, maar dit handelen ook beïnvloedend
 Tegemoetkoming aan sociale problemen maakt deel uit van een per
definitie onvoorspelbaar proces van culturele actie
o ‘sociale problemen zijn altijd te groot voor het sociaal werk’
Een diversiteit aan mogelijke praktijken
We kunnen stellen dat er een relatie tussen de van ontwikkeling sociaal werk en ontwikkeling
verzorgingsstaat is want: sociaal werk = actor in de vormgeving aan de verzorgingsstaat.
Schematisch kan de diversiteit van sociaal werkpraktijken in relatie tot de lezing van sociale
problemen samengevat worden in een hertaling van het analyseschema

Het schema omvat zes kwadranten.
o Op het niveau van de sociaal politieke discussie worden vier sociaal politieke kaders
onderscheiden:
1. microstructurele kader
2. microresiduele kader
3. macroresiduele kader
4. macrostructurele kader
 Deze sociale politieke kaders geven de ontwikkeling aan van een burgerlijk-liberale
samenleving naar een verzorgingsstaat.
 Kwadrant 3 en 4 zijn kenmerkend voor de naoorlogse westerse verzorgingsstaat
Kwadrant 1:

welzijn als private verantwoordelijkheid

Kwadrant 2:

welzijnszorg als noodzakelijk kwaad
Kwadrant 3:

welzijnszorg als corrigerende en aanvullende
tussenkomst
Kwadrant 4:
welzijnszorg als bijdrage besef van menselijke
waardigheid

De grens tussen sociale en
strafrechtelijke interventies is in dit
denken zeer smal omdat sociale
problemen vaak ook gecriminaliseerd
tot problemen van onveiligheid en
delinquentie.
samenhang met economische
ontwikkelingen: een repressieve inzet
wanneer de vraag naar arbeid hoog is,
een meer zorggerichte inzet wanneer
de vraag naar arbeid laag is
Er wordt uitgegaan van een
overwegend particuliere
verantwoordelijkheid voor het eigen
welzijn. Enkel in specifieke
omstandigheden, afgemeten aan
maatschappelijke normen, wordt
noodzakelijk geachte maatschappelijke
ondersteuning geboden met vaak
economische motieven en uit noodzaak
om onrust te vermijden.
tussenkomst beperkt tot de
ondersteuning die nodig is wanneer
blijkt dat mensen tijdelijk niet in staat
zijn om tot een menswaardig bestaan te
komen. Het recht op maatschappelijke
dienstverlening is minimalistisch
geïnterpreteerd, het wordt gezien als
een ‘welzijnsrecht’
recht op maatschappelijke
dienstverlening gezien als de
uitdrukking van de dienstverlening,
maximalistisch geïnterpreteerd vanuit
het recht op een menswaardig bestaan
als een sociaal grondrecht
o
Sociaal werkpraktijken op het mesoniveau hebben een zekere autonomie ten
opzichte van de sociaal politieke context waarin ze tot stand komen. Tegelijk geven
ze deze context ook mee vorm.
 residuele beleidspraktijk
 structurele beleidspraktijk

Praktijk A :
sociaal werk als residuele beleidspraktijk



Praktijk B:
sociaal werk als structurele beleidspraktijk.
sociale interventies en/of de uitbouw
van de maatschappelijke
dienstverlening wordt gezien als een
interne aangelegenheid
de criteria voor een ‘goed beleid’ zijn in
eerste instantie een zaak van sociaal
beleidsvoerders en sociale
voorzieningen
participatief werken is hier een middel
toe
participatie is in deze benadering zowel
een middel om een zo effectief
mogelijke interventie te realiseren als
een doel
Streven naar de realisatie van meer gelijkheid in
ontplooiingsmogelijkheden voor elkeen.
 een nieuwe invulling van de participatie
van ‘cliënten’ aan de maatschappelijke
dienstverlening
 er wordt uitgegaan van een
maatschappelijke analyse
 participatie wordt in deze benadering
begrepen als een samenwerken tussen
alle actoren die in een situatie
betrokken zijn
Het onderscheid tussen een residuele en een structurele benadering

Grenzen tussen structurele en residuele benadering zijn open
o Residuele benaderingen: vooral aandacht voor ‘externe’ oorzaken sociale problemen
 Opvangbeleid
 Sensibiliseringsbeleid
o overwegend bepaald vanuit het denken als voorziening en getoetst aan vooraf
bepaalde standaarden die vanuit de dienstverlening en het wetenschappelijk
onderzoek ontwikkeld worden.
 Kritiek: het kwaliteitsbegrip wordt enkel ingevuld volgens standaarden, via de
maatschappelijke norm.
o
o
Structurele benaderingen: vooral aandacht voor ‘interne’ oorzaken sociale
problemen
 Sanctioneringsbeleid
 Toegankelijkheidsbeleid
 Grondrechtenbeleid
denken over kwaliteit verbonden met het besef dat welzijn verwerkelijkt wordt in de
sociale verhoudingen en interacties in een samenleving. De focus ligt op de
tussenkomst in de maatschappelijke processen. De basisopdracht van het sociaal
werk ligt in deze benadering in culturele actie.
 wederzijds leerproces over hoe om te gaan met deze verschillen, inclusief codering
machtsverschillen
Aansluitend bij dit hoofdstuk kunnen we enkele belangrijke personen plaatsen die een diepe invloed
hadden doorheen de geschiedenis als het gaat om sociaal werk.
In het algemeen kunnen we wel stellen dat elke beslissing die er genomen werd doorheen de
evolutie van het sociaal werk een antwoord was op een bepaald sociaal probleem dat opgelost
moest worden. We kunnen dit hoofdstuk in principe dus linken aan iedereen als we het sociale
problemen analyseren (armoede, sociale ongelijkheid,…) en er een mogelijke aanpak voor vinden

Pieter en Adolf Daens
Waarom?
Pieter en Adolf daens kennen we vooral als stichters van de christendemocratische
volkspartij. Zij waren de eersten die de armoede van die tijd (wat een groot geconstrueerd
sociaal probleem was) aanklaagden. Mensen werkten dag in dag uit in fabrieken voor een
laag loon in mensonwaardige omstandigheden. Dit was naar mijn mening een gevolg van het
maatschappelijke schuldmodel, die door zijn kapitalistische kenmerken in die tijd een
gigantische kloof tussen den burgerij en de arbeiders veroorzaakte. Deans wou deze
problemen structureel gaan aanpakken door het beleid te gaan aanpassen zodat er meer
rechten voor de arbeiders kwamen. Hieraan kunnen we direct ook de socialistische beweging
linken en ook de vakbonden aangezien zij ook aansluiten bij het armoede probleem van die
tijd.

Oprichting van sociale scholen 1920
Waarom?
Via de arbeidersbewegingen en de naoorlogse problemen (zoals tuberculose,
oorlogsslachtoffers, wezen, kinderzorg enz.) startten uiteindelijk de opleidingen tot sociaal
werker die een hele evolutie doormaakte tot vandaag. De organisatie van dit soort
opleidingen was een antwoord op de vele sociale problemen die onze maatschappij rijk
was/is. Het is de taak van het sociaal werk om met deze problemen te werken en er een
antwoord op te vinden.
Hoofdstuk4: praktijkontwikkeling in het sociaal werk
Sociale werkpraktijken komen tegemoet aan sociale problemen
Ze worden voortdurend vormgegeven in maatschappelijke context.
Vaak gesedimenteerde praktijken (vanzelfsprekend, vast)

onderliggende uitgangspunten (=doelen, naar welk maatschappelijk probleem richten
we ons) constant bevragen om vernieuwing mogelijk te houden.
Indeling naar
methode
Beleidsniveau
invalshoek
Macro
methodieken
Sociale kaart
(1)
community
work
Sociale kaart
(optioneel)
Social case
work
social group
work
Meso
Horizontaal
Micro
Categoriaal
Territorium
Domein
Doelgroep
Beleids
domein
Verticaal
Methodiek =/= methode
Methode is een specifieke aanpak: Hoe pak ik het aan, wat wordt er gedaan, in deze situatie
Methodiek is een keuze-instrument --> theoretisch model dat ons helpt de juiste methode
(aanpak) te kiezen in een bepaalde context.
houdt in:
-maatschappijvisie (+ redenen voor deze visie)
-methodes & middelen
-onderzoeksresultaten
Social case work




Methodische
ondersteuning ipv
ongesystematiseerd
liefdadigheidswerk
Therapeutische
afbuiging (-)
verder
Wetenschap
Concreet
Social group work
Modellen
Case = Individu/gezin
Wisselwerking tussen "case" en maatschappij
beïnvloed houding en gedrag van de case
doel: zelfredzaamheid
constant veranderende methodiek op basis van
praktijkervaring





4 stappen(Alle stappen op individu + omgevingsfactoren)
onderzoek van het probleem
diagnose van de aard
behandelingsplan
uitvoering => gedragsverandering
Later, meer focus individu, minder op maatschappelijke
context
Materieel probleem = immaterieel probleem
Voor oplossing
 introspectie en zelfvertrouwen nodig
 kleinere groep geschikt
 anderen gebruiken hulp zonder oog op doelen van die
hulp
 Leertheorie: taakgericht social case work
 Hier en nu: hulpverlening gebaseerd op stappen die het
individu zelf zet
 Outreaching: actieve & motiverende sociaal werker om
leermogelijkheden te benutten
Evidence based interventies (empirisch bewezen)
 Effect experimentele groep > effect controlegroep




Zorgbehoefte opmerken
Verantwoordelijkheid opnemen
Competente tussenkomst
Controleren of zorg aangekomen is
Groepen met gelijkaardige interresses/problemen
--> komen samen om doelen te bereiken
Correctiemodel
Individuele hulpverlening via groepswerk
Wisselwerkingsmodel
Mensen functioneren in sociale systemen, groepsprocessen
noodzakelijk voor zowel:
1) Persoonlijke ontwikkeling
2) Samenlevingsontwikkeling
Wisselwerking/evenwicht tussen de twee
Sociaal werker = bemiddelaar
Sociaal cultureel
Bind-Kracht methodiek
werk &
 Ontwikkeld vanuit onderzoek in armoede situaties
volwasseneneducatie
 10 principes
 empowerment: individuen, gemeenschappen en
organisaties krijgen greep op eigen situatie via:
-Controle
-Bewustzijn
-Participatie

Doel
-Versterkte autonomie
-Relationele gelijkheid
-Aansluiting leefwereld --> impact uitsluiting en
veerkrachtmechanismen
-Psychologische dimensie armoede
-Positieve basishouding & dialogische gerichtheid
(in tweespraak, dialoog)
Sociaal Leren
Leren voor de groep
Leren door de groep
Niet enkel leren voor onszelf,
Inzichten & praktijken over
ook leren deelnemen aan
werken in groepen/ met
sociale banden in
groepen
maatschappij
Leren via individuele trajecten
+ verbinden met ervaringen
van anderen
Methodiek: Als onderzoeker omgaan met nieuwe situaties,
probleemoplossend handelen
Assen sociaal leren
Actie: Nood dwingt mensen tot actie (sociaal leren) te komen
Machteloos --> Geen actie
Teveel competentie --> Geen actie, wachten op iemand die
initiatief neemt (evenwicht tussen de twee zoeken)
Communicatie: Organisatie van het groepsgebeuren
(communicatieplatform) --> sturing leerproces
Coöperatie: Gemeenschappelijke doelen + bespreken conflicten
Reflectie: spanning tussen distantie en betrokkenheid
Single loop learning (doelen bereikt),
double loop learning (bevragen basisvooronderstellingen)
Community work
Gemeenschap is kern
Vlaamse context
Werken met burgers aan maatschappelijke problemen
(samenlevingsopbouw)
 Beleidsmakers
 Maatschappelijk werkers
 De probleemdragers zelf !
Opbouwmechanismes ontstonden na WOII
 In verarmde buurten, naast social case & groupwork
Focus op participatie (2 modellen)
Politiserend model
Welzijnsmodel
Samen andere samenleving
Betere hulpverlening via
realiseren dmv
ervaring hulpverlening via
zelforganisatie en concrete
ervaring
strategieën om situatie vorm
hulpverleners/probleemdragers
te geven
-Educatieve doelen
Technisch professionele
-Handelingsgericht leren
benadering=
Doel= middel=> opbouw
participatiestructuur -->
maatschappelijke participatie beleidsplanning en
door participatie
welzijnsopbouw
Participatie is middel tot
efficiënter beleid
Verder:
Territoriaal opbouwwerk: Buurt (steden) & streekontwikkeling
Categoriaal opbouwwerk: Bevolkingscategorieën
Functioneel opbouwwerk: Efficiëntere hulpverlening, betere
samenwerking tussen diverse welzijnsvoorzieningen
Probleem project
methode
Al deze methodieken werden grondig hervormd in jaren 80
(probleem project methode)
7 kenmerken:
1. Probleem en situatiegericht
Probleemdefiniëring is ook een concrete actie
-Werkbare hefbomen (eenvoudiger, toegankelijker maken)
-Deel van aspect van globale problematiek afbakenen
(-)Risico: Probleemaanpak lost slechts een deel op van
probleemdefinitie
(Vb. scholing laaggeschoolde werklozen is niet (volledige)
oplossing voor werkloosheidsprobleem)
2. Doelgroepgericht: Doelgroep = groep aan wie de
interventie ten goede komt
3. Doelgericht : duidelijke omschrijving doelstellingen
-Algemene doelstellingen
-Specifieke doelstellingen
4. Strategisch-methodisch: Nagaan wat nodig is om
doelstellingen te bereiken (mogelijkheden en methodes)
5. Planmatig: Stappenplan --> geordend geheel van
activiteiten, bijsturen indien nodig (open plan)
6. Tijdelijk: Binnen vooraf bepaalde tijdsduur, verschilt
naargelang probleem/doel
-Tegenovergestelde: voorzieningenbenadering
bepaald probleem = bepaalde voorziening (instituut)
-Sociale interventies = tijdelijke tussenkomst
7. Uitvoerbaar: Bepaalt door alle andere kenmerken,
beheersing diverse factoren
-tijd, doelen...
-Realisme : Wat is de veranderingskracht van de
interventie?
Ontwerp van de verandering is niet altijd gelijk aan de
beoogde uitkomst
(Sociale verandering heeft ook onbedoelde effecten)
Pedagogisch
handelen
(overkoepelt social
case, group en
community work)
Mogelijk maken + helpen bij het leren
Competenties mensen ondersteunen ,
Ze oriënteren handelingen in alledaagse leven beter
-Leerprocessen: Via agogische interventie, mensen
kunnen beter met hun situatie omgaan
-Ook politiek & economisch handelen
-Reflecteren over pedagogisch handelen
Handelingsrepertoire
Onderrichten, Informeren, Adviseren, Arrangeren,
Animeren
1. Onderrichten
Overdrachtsleren
-Overgedragen kennis om grenzen te overstijgen
-Kennis om eigen situaties te begrijpen
-(Ped)agoog weet over het onderwerp
-Goede manier van presenteren (methodisch,
begrijpelijk)
-Gepaste hoeveelheid kennis
-Duidelijke structuur, interpretatie vd sociale
werkelijkheid
2. Informeren
Specifieke kennisoverdracht
-Wettelijke mogelijkheden & beperkingen
-Vormingsprogramma
-Cultureel aanbod
Noodzakelijk onderdeel in leerprocessen,
noodzakelijk voor succes
Andere pedagogische procedures
-Welke info
-toetsing of info goed is overgekomen
3. Adviseren
Begeleiden bij keuzes & probleemoplossing
Belangrijk, want individualisatie in maatschappij
= meer keuzes
risico = advies => manipulatie
Voorwaarden
-Diagnose
-Voorspellen wat effect van advies zal zijn
-Advies met helder zijn (zéér helder :P)
-Gericht op resultaat
-Corrigeren van advies is mogelijk
Adviesvrager is verantwoordelijk voor
adviesopvolging
4. Arrangeren
-Zorgen voor technische, economische & materiële
voorwaarden voor leerprocessen
-Arrangementen brengen leerprocessen tot stand
-Esthetische dimensie van het communicatieproces
(="uitzicht"; bv., Aangename omgeving, jeugdwerk)
-Leerprocessen kunnen zowel bevorderd als
verhinderd worden (bv. School: leerkansen, maar ook
voorwaarden)
-Vaak verwaarloosd aspect van pedagogisch
handelen
5. Animeren
Mensen "in beweging" zetten aangeboden
leerkansen te benutten
-Aansporen & ondersteunen van leerprocessen
(open situaties)
-Verbeteren & verruimen acties die mensen zelf
genomen hebben.
-Mensen in contact brengen met wat ze niet
gewend zijn maar wel willen proberen
-Maw stimuleren zelfstandige vaardigheden
Sociale kaart
(optioneel) (biedt
overzicht van sociale
werkpraktijken)
Territorium
(Vlaamse gemeenschap,
gemeente of stad...)
Domein
(Vrije tijd, werk...)
Sociale kaart (1)
Doelgroep (Jongeren,
senioren...)
Beleidsdomein
Sociale kaart is niet alleen overzicht, maar ook een
beleidsinstrument.
Horizontaal
(Beleidsdomein)
Indeling van sociale werkpraktijken en voorzieningen naar
beleidsdomein. (Bv. onderwijs, welzijn, volksgezondheid,
cultuur, economie, werkgelegenheid...)
Categoriaal
Bv. Jeugdbeleid, Seniorenbeleid, Beleid voor mensen met een
(doelgroep)
beperking...)
Specifiek beleid
Gericht op specifieke bevolkingsgroep met specifieke
beleidsmaatregelen.
Geïntegreerd beleid
Sectoraal beleid volgens behoeften bevolkingsgroep. Kruising
sectorale en categoriale benadering om sectoraal beleid
effectiever te maken (integraal beleid)
Verticaal/echelonnering Gebaseerd op gezondheidszorg, indeling volgens
verscheidene lijnen (0de, 1ste,2de,3de en 4de) (trapsgewijs
stijgende intensiteit)
Echelonnering
Nulde lijn
Zelfzorg, mantelzorg, zelfhulpgroepen
Zelfzorg
Zorg van mensen voor zichzelf & elkaar belangrijk punt van
preventiecampagne W.I.V.O-strategieën: Welzijnsinformatie,
voorlichting en opvoeding
Zelfredzaamheid verhogen
Mantelzorg
Zorg van kleine sociale netwerken (vrienden, familie)
op zichzelf, of in relatie tot professionele zorg.
preventief, bepaalde vorm van zorg toelaten.
Zelfhulpgroepen
Groep probeert gemeenschappelijk probleem op te lossen.
Eerste lijn
Tweede lijn
Derde lijn
Vierde lijn
Territoriale
invalshoek
Soms ook mensen die sympathiseren (vrienden, familie)
Verscheidene situaties: operaties, ziekten, verslaving...
Kenmerkende factoren:
-Ideologie: Oorzaken, gevolgen, oplossing
-Helperprincipe: Men helpt zichzelf door anderen met een
gelijkaardig probleem te helpen
-identificatieresonans: Zich identificeren met gevoelens &
ervaringen.
Doelen: wederzijdse steun, informatieverstrekking,
belangenverdediging, zelfhulptechnieken...
Begin van professionele zorg
Karakteristieken
-Concrete hulpverlening in een grote verscheidenheid van
probleemsituaties
-Begeleiding en advies van
 Hulpvragers: opstellen hulpvraag
 Hulpverleners: in benadering probleemsituaties
-Eerstelijns voorzieningen hebben doorverwijsfunctie naar
andere eerstelijnsdienst, andere tweedelijnsdienst...
+informatiefunctie (kennis context kunnen inschatten)
-Sensibilisering --> Maatschappelijke oorzaken van problemen
en deze doorgeven aan andere sociale werkpraktijken.
Maw dit is een soort van Algemeen welzijnswerk
-Aspecifiek: iedereen kan er beroep op doen
-laagdrempelig: makkelijk toegankelijk (ruime openingsuren,
eenvoudige aanmeldingsprocedure)
-toegankelijk zonder verwijzing (duidelijk vindbaar)
-onafhankelijk (van godsdienst, ideologie, filosofie...)
-Lokaal gericht, aangesloten met lokaal welzijnswerk
Zonder opname in ziekenhuis/instelling(ambulant)
Vb. Thuiszorg
Binnen ziekenhuis/instellingen (intramuraal)
Zeer specialistische categoriale voorzieningen (bijv.
Psychiatrische instellingen)
Sommige 2de, 3de, 4de-lijns voorzieningen doen zich voor als
1ste lijnsinstellingen (Werkwijze & kenmerken --> laagrempelig,
aspecifiek)
Sociale problemen volgens hun ruimtelijke concentratie
Vooral samenlevingsopbouw : buurtwerk,
streekontwikkelingswerk met verscheidene partners
-Armoedeproblematiek: ruimtelijke concentratie van armoede
sociale achterstelling
Via kansarmoede atlassen --> variabelen zoals werkloosheid,
woningen, inkomen... tonen (al dan niet) achterstelling v.d.
buurt
Onderzoeksfocus: Hoe draagt ruimtelijke vormgeving bij to
sociale-economische gelijkheid & hoe grijpt gebouwde
omgeving in in sociale leven.
Beleidsnivea
u
(macro, meso, micro)
Beleid:
Keuzes om organisatie & gang van zaken in juiste richting te
sturen. Glokalisering
Macro: Algemene maatschappelijke ontwikkelingen
Meso: Politieke en bestuurlijke organisatie v.d.samenleving
Micro: Praktijken zelf
Macro
Glokalisering, liberalisering, crisis representatiedemocratie
 Glokalisering: Verknoping mondiale (internationale)
ontwikkelingen met lokale eigenheden
=verschuivingen in beleid beïnvloeden relatie globaal/lokaal
Meso
"Multi level" governance: Beleid op meerdere schalen (bv. lokale
besturen moeten rekening houden met Europese regelgeving)
 Liberalisering: privatisering overheidsdiensten & verhogen van
de efficiëntie
Heeft invloed op microniveau (relatie burger-overheid)
-Burger als consument, burger met burgerinitiatief & inzet voor
collectieve
 Crisis representatiedemocratie: Vertegenwoordigen burger door
"verkozenen" in spanning met autonoom optreden burgers
(inspraak)
Verschuift naar
Beweging naar burgers & bestuur --> "interactieve"
beleidvoering
Publieke & bestuurlijke organisatie, beleid ten aanzien van sociale
voorzieningen
(Federale overheid & gemeenschappen, lokale gemeenschappen)
Bevoegdheden schema:
Federale overheid
Samenwerkingsovereenkomsten
Vlaamse overheid
Covenanten &
publieke instellingen
Lokale besturen
Micro
Publieke dienstverlening: georganiseerd door overheid
Private non-profit sector: vzw's erkend & gesubsidieerd door de
overheid
Relatie sociale werkvoorzieningen & werkers met mensen die sociaal
werk nodig hebben.
Professionalisering, management & vermaatschappelijking
 Professionalisering: Concrete praktijken; specifieke
beleidsaanpak & beroepsethiek
Technisch & normatieve professionaliteit


Technisch: Bepaalde scholing, betrokkenheid, vaktaal,
autonomie van handelen (niet iedereen kan het doen)
Normatief: Pedagogisch handelen is waarden gebonden:
betrokkenheid, aandacht, integriteit, loyale samenwerking met
collega's, creativiteit, nieuwsgierigheid, innovatie geen
gestructureerde standaarden
--> open voor dialoog, kritisch denken, onderzoekshouding
Managament: modellen & technieken
Strategische planning, systemen van kwaliteitszorg,
personeelsevaluatie, effectiviteit & efficiëntie- meting
Risico: Teveel technische, te weinig normatieve benadering
Vermaatschappelijking: Manier waarop overheid relaties
aangaat met mensen
Klassiek-liberale staat: Overheid beschermt individuele vrijheid,
verzekeren orde door naleven wet,
evolueerde naar:
Verzorgingsstaat: Actieve tussenkomst om burgers
menswaardig bestaan te laten leiden. Overheid als bestuurder
van het sociaal beleid.
Later: inspraak & participatie v.d. burgers bij beleidsontwikkeling
=actieve deelname vormgeving beleid, dus minder nood aan
overheidszorg.
Kern: Niet burgers betrekken bij bestuur, maar bestuur
betrekken bij leven burgers.
Beleidsniveaus De beleidsniveaus beïnvloeden elkaar . Praktijkontwikkeling
in verschillende dimensies
1ste dimensie
Wijze waarop sociaal werk de relatie tussen de overheid & burger
aanstuurt (sociaal)
2de dimensie
Beleidspraktijken waarin mensen leren omgaan met verschillende
manieren van kijken en discussie aangaan
3de dimensie
Beleidspraktijken & rechtsontwikkeling, mensenrechten & sociale
rechtvaardigheid
4de dimensie
Professionele logica en professionaliseringsstrategie
Verder: Armoedemodellen:
/
Individueel
Institutioneel
Maatschappelijk
Schuldmodel
Ongevalmodel
België
Mogelijke examenvragen (met mogelijk verouderde antwoorden)
* Welke zijn de verschillende vormen van probleemaanpak? Licht kort toe.



Routinematig werken: gestandaardiseerde wijze van probleemaanpak, geroutineerd.
Herkenbare en relatief voorspelbare tussenkomsten. Elke keer op dezelfde manier
afhandelen.
Improviserend werken: en beslist al doende hoe men het probleem gaat aanpakken. Dit is
nodig in nieuwe situaties.
Projectmatig werken: een gulden middenweg tussen de twee vorige vormen.
Innovatiegericht en inzetbaar in complexe situaties. Functionele en tijdelijke samenwerking
van actoren die bepaalde problemen willen aanpakken.
(Deze drie methodes worden niet vermeld in cursus, mogelijk wordt deze vraag dus niet
gesteld of anders geformuleerd)
* Welke is de impact van het ‘social case work’ op de ontwikkeling van het
sociaal werk ? Leg kort uit.

Het gaat over hulpverlening op maat van het gezin. Deze methode vergde
deskundigheidsontwikkeling via scholing. Hierdoor ontstonden de eerste scholen voor sociaal
werk (nu wordt deze opleiding aangeboden aan hogescholen en universiteiten).
De methode bestaat uit 4 stappen, die nog steeds gebruikt worden.
Actueel staat het voor diversiteit van benaderingswijzen. Er is aandacht voor effectiviteit en
voor ontwikkeling van zorgopvatting. (??? niet zeker!)

Social case work richt zich tot het individu/gezin (case), met name de wisselwerking tussen
individu en gemeenschap, en hoe de maatschappij kracht uitoefent op de houding en het
gedrag van de case. Deze methode vergt deskundigheidsontwikkeling, gericht op inzicht in de
hulpvrager en zijn omgeving. In toenemende mate gekarakteriseerd door individueel
maatschappelijk werk, minder naar maatschappelijke context waardoor deze problemen tot
uitin komen (therapeutische afbuiging)
* Welke zijn de armoedemodellen? Tot welk model behoort de Vlaamse
overheid?
 individueel schuldmodel
 individueel ongevalmodel
 institutioneel schuldmodel
 institutioneel ongevalmodel
 maatschappelijk schuldmodel
 maatschappelijk ongevalmodel (België)
Deze worden niet in hoofdstuk vier vermeld, maar zijn wel in de les gezien.
* Leg uit: doelgroep.

Groep mensen aan wie een interventie ten goede moet komen. Beoogde en bereikte
doelgroep verschillen soms! = creamingeffect.
(Creamingeffect word niet vermeld in nieuwe cursus
Hoofdstuk V. Sociaal werk en/in onderzoek
Onderzoek = afstand nemen v/h vanzelfsprekende: Waarnemen + systematische analyse v/d
werkelijkheid
-> Met het oog op een beter ( = geldige en betrouwbare wijze) begrijpen v/d werkelijkheid
Maakt gebruik van regels en procedures, vertrekt vanuit theoretische inzichten om data te
interpreteren, en
beogen o.b.v. onderzoek ook nieuwe theorievorming te ontwikkelen
Sociaal werkonderzoek: systematische analyse sociale werkelijkheid ( = onderlinge verwevenheid
tussen sociaal handelen en ruimere maatschappelijke ontwikkelingen)
5.1 Een systematische analyse
= onderzoek naar de onderliggende logica/structuur
-> Verschillende paradigma’s
Paradigma = geheel v. theoretische assumpties mbt: - Hoe
sociale werkelijkheid gezien wordt
- Relatie tussen onderzoeker en kennis
- Manier waarop data verzameld en kennis geconstrueerd wordt
→ Paradigma = samengaan van: - Ontologische vraag: wat is de werkelijkheid?
- Epistemologische vraag: wat is de relatie tussen
onderzoeker en onderzoeksobject?
- Methodologische vraag: hoe kan
kennis geconstrueerd worden
5.1.1 Wat is de sociale werkelijkheid?
-> Verschillende opvattingen => verschillende types benaderingen:
 Structuurperspectief:
Sociale werkelijkheid = zelfstandige, boven-individuele realiteit, die objectief en dwingend het sociaal
handelen
determineert.
 Actorperspectief:
Sociale werkelijkheid= resultaat van voortdurende verknoping en ontknoping sociaal handelen.
 Conflictbenadering
Sociale werkelijkheid = het resultaat van maatschappelijke strijd.
 Consensusbenadering
Sociale werkelijkheid = het resultaat v/h streven naar sociale orde.
-> Sociaal werkonderzoek: spanning tussen structuurperspectief en actorperspectief
positivistisch onderzoek
•
interpretatief onderzoek
Positivistisch onderzoek
- Gericht op beheersen/veranderen sociale werkelijkheid
- Kennis = techniek in te zetten tot realiseren van de ‘juiste’ orde
- Uitgangspunten:
- Sociale werkelijkheid kan geanalyseerd worden via objectieve waarneming
en via analyse
van verschillende, onafhankelijk van elkaar werkende factoren
- Komen tot algemeen geldende, generaliseerbare kennis = mogelijk
=> kennis heeft dwingend karakter, functioneert als
‘waarheidsregime’
(bv evidence-based onderz.) Elke “zaak”
moet binnen zijn context worden gezien!!!
August Compte (Saint-Simon => verandering sociale werkelijkheid)
•
Interpretatief onderzoek
- Waarneming v/d werkelijkheid kan niet beperkt worden tot zintuiglijke waarneming, maar berust
op een oordeel over de werkelijkheid (bril waarmee je naar de werkelijkheid kijkt)
-> Oordeel komt tot stand via symbolen (bv taal), die mensen i/e sociale relatie geleerd
hebben te gebruiken
- naargelang relevantiestructuur worden sommige elementen in het waarnemingsveld ‘questionable’
en andere verdwijnen naar de achtergrond ‘unquestioned’ (bv. Uit angst bepaalde zaken niet horen)
- Kennis sociale werkelijkheid wordt niet eenzijdig door de ‘feiten’ bepaald, maar mede door de
manier waarop we onze omgeving tot object van onderzoek en kennis maken
→ kennisverwerving = een proces, een manier van omgaan met ervaringsmilieu ( = rekenschap die
wij ons geven, via symbolen, van wat wij meemaken)
- Onderzoek als vorm van ‘menselijke zelfreflectie’, vorm van ‘sociaal handelen’
- Kennisconstructie is gebonden aan specifieke contexten en perspectieven
- Verandering is niet het doel (maar eerder het gevolg) v/h onderzoek, maar vloeit voort uit besef dat
sociale werkelijkheid enkel intersubjectief te kennen is
→ onderzoeker maakt deel uit van de sociale werkelijkheid die hij/zij bestudeert => vergt
standpuntinname
Sociaal werk: verbinding met sociale rechtvaardigheid en mensenrechten
•
Positivistisch onderzoek: kennis gericht op beheersbaarheid
•
Interpretatief onderzoek: kennis gericht op intersubjectieve verstaanbaarheid
-> Beide kennisbelangen zijn niet volledig los van elkaar te zien
Cf. interpretatief onderzoek stelt sociaal handelen centraal, doch zijn er onbedoelde en onverwachte
effecten v/h menselijk handelen (worden vooral via macro-analyses a/h licht gebracht)
Positivistisch
Interpretatief
Beheersen/veranderen soc werkelijkheid
Oordeel over de werkelijkheid (via symbolen)
‘questionable’ / ‘unquestioned’
Kennis: niet enkel door ‘feiten’ bepaald -> manier waarop we
onze omgeving tot object van onderzoek maken
-> kennisverwerving = proces, manier omgaan ervaringsmilieu
Verandering doel -> vloeit voort uit besef sociale
werkelijkheid enkel intersubjectief te kennen is
Standpuntinname
Sociaal handelen
Kennis = techniek -> realiseren ‘juiste’ orde
Uitgangspunten:
- Sociale werkelijkheid: geanalyseerd via objectieve
waarneming en via analyse verschillende, onafhankelijk van
elkaar werkende factoren
- algemeen geldende, generaliseerbare kennis => dwingend
karakter, ‘waarheidsregime’
Beheersbaarheid
5.1.2 De relatie onderzoeker-onderzoeksobject:
Intersubjectieve betrouwbaarheid
Onderzoeksobject in sociaal werkonderzoek = sociaal werkpraktijk
Op welke gronden, op welke wijze en ten aanzien van welke situaties wordt
er tussengekomen en hoe
grijpen deze tussenkomsten in op de leefsituatie van kinderen,
jongeren en volwassenen?
•
Verschillende relaties tussen onderzoek en sociaal werkpraktijk
- Onderzoek dienstbaar aan de praktijk
- Onderzoek als uitgangspunt van praktijk
- Praktijkontwikkeling als
middel tot onderzoek
- Sociaal werkonderzoek dat zich profileert als dienstbaar aan de praktijk = praktijkonderzoek: het
onderzoek vertrekt vanuit het praktijkprobleem, en beoogt nieuwe praktijkinzichten vanuit het
erkennen, waarderen en optimaliseren van reeds bestaande processen -> praktijkgerichte
doelstelling: analyse en plan van aanpak v/h praktijkprobleem, o.b.hiervan kan een
praktijkontwikkeling ondersteund en/of bijgestuurd worden en kan, na evaluatie hiervan, ook een
beleidsadvies gegeven worden.
- Sociaal werkonderzoek dat zich profileert als dienstbaar aan de praktijk kan evenwel niet
gereduceerd worden tot praktijkonderzoek. Ook academisch onderzoek kan, via systematisch
onderzoek en bevraging van de aan een praktijk onderliggende logica, een belangrijke bijdrage
leveren tot nieuwe praktijkontwikkeling. N. Elias (1982)wijst in dit verband op de spanning tussen
betrokkenheid en distantie: een te grote betrokkenheid bemoeilijkt de voor een fundamentele
probleemstelling noodzakelijke distantie. Deze distantie is noodzakelijk om een situatie in zijn
ruimere context te analyseren en praktijkontwikkelingen op hun uitgangspunten en gebondenheid
aan de historisch-maatschappelijke context te bevragen.
- Sociaal werkonderzoek als uitgangspunt van praktijk = onderzoek dat bijdraagt tot het duidelijker
krijgen en ter discussie stellen van bepaalde benaderingswijzen ten aanzien van een bepaalde
problematiek.
Bv.: onderzoek dat peilt naar de redenen waarom jongeren al dan niet participeren aan het jeugdwerk
aangeven hoe jongeren het jeugdwerk ervaren, wat ze hierin belangrijk en wat ze hierin vervelend vinden, en
of het jeugdwerkaanbod vanuit hun leefwereld al dan niet als verrijkend ervaren wordt.
-> De bevindingen uit het onderzoek kunnen bijdragen tot het ter discussie stellen van in het jeugdwerk als
vanzelfsprekend aangenomen uitgangspunten.
-Praktijkontwikkeling kan ook een middel zijn tot onderzoek; het gaat dan over actie-onderzoek ->
gebeurt in nauwe samenwerking met de betrokken praktijkontwikkeling: het gaat om een subjectsubjectrelatie tussen onderzoeker, praktijkwerkers, diegenen in wiens situatie tussengekomen
wordt, en beleidsvoerders.
Deze subject-subjectrelatie creëert het kader waarbinnen het onderzoek plaatsvindt, en bepaalt ook
de begrenzing ervan, door de erin besloten dubbele finaliteit. Enerzijds beoogt het onderzoek het
vergroten v/d handelingsmogelijkheden v/d praktijk, anderzijds wordt ook wetenschappelijke
theorievorming beoogd.
=> Deze dubbele finaliteit levert een spanningsveld, dat hoge eisen stelt aan de praktijk (die bereid
moet zijn over de eigen uitgangspunten mee te reflecteren) en aan de onderzoeker (die bereid moet
zijn om de praktijk te respecteren, maar tegelijk deze praktijk moet bevragen op haar
uitgangspunten, doelstellingen en effecten).
In elk van de onderscheiden relaties tussen onderzoek en praktijk houdt de positie van de
onderzoeker in dat hij/zij een ethisch verantwoorde positie inneemt. Het is belangrijk dat de
onderzoeker persoonlijke verantwoording kan afleggen over de doeleinden van het onderzoek en de
wijze waarop het verspreid wordt, en over de onderzoekshandelingen die gesteld worden om de
beoogde resultaten te bekomen.
Onderzoek niet neutraal, maar grijpt in de wijze waarop we de sociale werkelijkheid leren zien; zo
bijvoorbeeld wijst Schuyt (1973) op het onderscheid tussen een abstract-positivistische benadering
van ‘sociale orde’ en een benadering van sociale orde vanuit het uitgangspunt van sociale gelijkheid.
Bv.:‘informed consent’ onderzoekssubjecten = op zich een onvoldoende voorwaarde voor ethisch verantwoord
onderzoek; ethisch verantwoord onderzoek houdt in dat de onderzoeksprocedure telkens ook afgewogen
wordt tegen van de effecten van het onderzoek in elke concrete situatie.
Cf. onderzoek is ook ‘ingrijpen’’ (Hoofdstuk…)
5.1.3 Hoe kan kennis geconstrueerd worden?


Basis kennisconstructie= goed uitgewerkte probleemstelling
• Inhoudelijke situering v/h onderwerp tegen (inter)disciplinaire achtergrond
•
Formulering wetenschappelijke en maatschappelijke doelstelling en relevantie
onderzoek
•
Formulering onderzoeksvragen die onderzoeksplan aansturen
•
Weergave gehanteerde methodologie
•
Rapportering over bevindingen v/h onderzoek
•
Besluitvorming, inclusief reflectie over begrenzing onderzoek en richtlijnen voor
verder onderzoek
Uitvoering onderzoek
• Verzamelen kwantitatieve en/of kwalitatieve data
•

Ordening en analyse v/d data: verbinding maken tussen empirisch materiaal,
probleemstelling en theoretisch kader v/h onderzoek
Criteria wetenschappelijke kennis
• Betrouwbaarheid
•
•
Herhaalbaarheid onderzoeksproces
Validiteit
•
Beantwoordt het onderzoek de vooropgestelde onderzoeksvragen?
•
→ interne controle door onderzoeker (in de analyse)
•
→ externe controle op grond van methodologische verantwoording
en inhoudelijke rapportage
=>
Deze criteria gelden voor elk onderzoek; de wijze waarop aan deze criteria voldaan wordt kan
verschillend zijn naargelang het gaat om positivistisch dan wel om
interpretatief onderzoek.
5.2 Onderzoek en theorievorming
Onderscheid tussen 3 types van theorievorming: ‘practice theories, cliënt world theories en theories
of the nature of
social work’
5.2.1 Praktijktheorieën
- Geven indicaties over hoe sociaal werk kan tussenkomen in concrete situaties
- Zijn gericht op kennisconstructie die moet toelaten tegemoet te komen a/e probleem dat zich i/d
praktijk stelt, (bijvoorbeeld de vraag naar het gebruik en de optimalisering van casuïstiek in het sociaal werk).
- Kunnen systematisch en coherent opgebouwd worden, dan wel veeleer eclectisch tot stand komen
5.2.2 Leefwereldonderzoek
- Sociale werkelijkheid, zoals beleefd en ervaren door onderzoeksparticipanten
Historisch-contextuele benadering:
Leefwereld = referentiekader, van waaruit mensen situaties en gebeurtenissen lezen. Pedagogische
en sociaal werkpraktijken worden alleen reeds op grond van hun institutionele inbedding, gezien als
een historisch-maatschappelijk gebeuren => vergen historische analyse
Socialisatiebenadering:
Peilen nr persoonsgebonden houdingen, relaties met familie, houding tav de ruime maatschappij en
opvattingen over vriendschap en sociale relaties.
5.2.3. Sociaal werktheorieën
•
•
uitspraken over
•
Samenhang en logica in sociaal werkpraktijken
•
Sociaal-politieke referentiekaders en maatschappelijke taakstelling sociaal werk
•
Verantwoording sociaal werkpraktijk, inclusief de grondslag van deze
verantwoording
Vb. sociaal werktheorievorming
•
•
Vraag naar hoe sociaal werk omgaat met spanning tussen een te actieve en te
passieve tussenkomst
Te actief >< vrijheid van handelen; te passief >< opdracht als maatschappelijke
hulpbron
•
Van der Laan:
- Spanning tssn te actieve en te passieve tussenkomst = kenm. dimensie
sociaal werkpraktijk
-> hoe omgaan met dit spanningsveld? Leren omgaan met de
tegenstrijdigheden die eigen zijn a/d sociaal werkpraktijk, niet enkel het
vaststellen van ‘feiten’, mr ook de normatieve lezing van deze ‘feiten!
=> Ontwikkeling ‘drie-werelden-schema’ zorgvuldig hulpverlenen
•
•
•
Objectieve wereld
- Methodische-technische of instrumentele professionaliteit
- Vraag of voldoende feitelijke kennis voorhanden is
Sociale wereld
- Normatieve professionaliteit
- Vraag of juist gehandeld wordt
Subjectieve wereld
- Persoonlijke professionaliteit
- Vraag of oprecht gehandeld wordt
Verschillende dimensies ‘zorgvuldig hulpverlenen’
-> Vereiste v/e gezamenlijke def v/d situatie tussen sociaal werker en mensen in wiens situatie hij/zij
tussenkomt
-> Erkenning gelijkwaardigheid
= mensen moeten hun recht op autonomie en zelfbeschikking kunnen behouden, ook in
situaties van afh.
Mensen moeten mee kunnen beslissen over hoe om te gaan met probleemsituatie
•
Roose:
- Spanning tussen te actieve en te passieve zorg kan verklaard worden
vanuit gehanteerde deskundigheidsmodel, nl.
- Deskundigheid als oplossingscapaciteit → toenemende inzet op
specifiek aanbod → doorverwijzingscarroussel → versterken spanning te
actieve en te passieve zorg
•
Piessens
- Ontwikkeling v/e prescriptieve grammatica → afsplitsing definiëring
spanningsveld tussen te actieve en te passieve zorg als
handelingsprobleem (cf. Van der Laan) van definiëring als een
maatschappelijk probleem (cf. Roose)
5.2.4. Onderzoek en theorievorming
Diverse types theorievorming → diverse ordeningen mogelijk, bv. - Naargelang te bereiken doel
- Naargelang achterliggende
ideologie
- Naargelang historische herkomst
-> De diverse types theorievorming kunnen niet gezien worden als afgebakende gebieden; ze
vormen samen de ontwikkeling van sociaal werk als professioneel en academisch vakgebied.
•
Indeling naar te bereiken doel
- Reflectief therapeutische of persoonlijke groeibenaderingen
Driehoek
van
Payne
- Socialistisch-collectieve benaderingen gericht op positieverbetering gemarginaliseerde
groepen
- Individualistische-reformistische benaderingen : sociaal werk als dienstverlening &
instandhouding
bestaande orde
+ Van Ewijk: contextuele transformerende benaderingen gericht op veranderingen in de directe
context van individuen en groepen
•
Indeling naar ideologie
- Anti-oppressief sociaal werk, gericht op verandering samenleving, vooral situatie van
onderdrukking op grond van sekse, kleur, beperking, achterstand
- Sociaal-constructivisitisch sociaal werk, gericht on ondersteuning van mensen in het
construeren/deconstrueren van hun perspectief op de sociale werkelijkheid
- Faith-based sociaal werk, gericht op dialoog tssn versch. levensbeschouwingen en
waardenoriëntatie v/h sociaal werk
sterke
•
Indeling naar historische afkomst
- Maatschappelijk werk (Angelsaksische traditie)
- Sociaal-pedagogisch werk (Europees-continentale traditie)
- Sociaal-cultureel werk
- Samenlevingsopbouw
-> Overheen verschillende stromingen:
•
Spanningsveld tussen
- Sociaal werkonderzoek gericht op versterking professie (ontw expertise en
deskundigheid)
- Als sociaal-pedagogische studie sociaal werkpraktijken
•
Bradt: onderscheid tussen
•
Pedagogy for social work
•
Pedagogy of social work
5.3 Patronen van welzijnswerk
•
Ontwikkeling ‘sociaal werk’ grammatica verloopt langs verschillende patronen
•
Kristensen (1992, 2001)
- Patroon van de markt
- Patroon van de waarden
- Patroon van de orde
- Patroon van de techniek
- Patroon van de ontmoeting
5.3.1. Voorwaarden voor patroonvorming
Patroon betreft een specifieke vorm van waarnemen, denken en handelen dat zich geleidelijk aan
uitkristalliseert toe een vanzelfsprekende vorm van handelen op een bepaald domein. Een patroon
vormt de basis vr de ontw. v/e eigen ‘grammatica’ en v/e ‘gesedimenteerde’ praktijkontwikkeling?
6 voorwaarden:
1. Oude patronen worden niet langer gezien als vanzelfsprekend en worden bevraagd op hun
evidentie
2. Nieuwe patronen vinden afstemming met de specifieke manier van handelen op een bepaald
domein
3. Aanwezigheid v/e resonansgroep, die participeert binnen voor het domein relevante netwerken
Resonansgroep = groep waarbinnen inzichten direct of indirect met andere gecommuniceerd worden
4. Nieuwe patronen moeten aanslaan bij ruimere ontwikkelingen in de samenleving
5. Nieuwe patronen moeten aanslaan bij de belangen van de werkers binnen een bepaald domein
6. Nieuwe patronen moeten een ideële component, een handelingscomponent en een motivationele
component omvatten
→ Patronen kunnen naargelang ruimere ontwikkelingen naar de achtergrond verdwijnen, dan wel
meer op de voorgrond treden
5.3.2. Het patroon van de markt
Sociaal werk = - markt (ideële component)
- vorm van ruilen (handelingscomponent)
- aangestuurd vanuit belang (motivationele component)
-> Uitgangspunten:
- menselijk gedrag= uitkomst kosten/batenanalyse
- Ieder individu is zelf verantwoordelijk voor het eigen welzijn
- Vrije markt reguleert aanbod en vraag
- Moraal hoort bij het individu; gezamenlijke moraal wordt uitgedrukt via stemgedrag
- Behoeftebepaling gebeurt extern, op basis van maatschappelijke consensus
-> opvatting over sociaal werk:
- Overheid kan nooit weten wat mensen willen, moet zo weinig mogelijk
tussenkomen
- Welzijnswerk= in essentie particulier initiatief
- Mensen zijn consument van maatschappelijke dienstverlening
→ aandachtspunten: *vermijden misbruik voorzieningen
*duidelijk maken directe verband tussen
baten/kosten
= vaak voorkomend patroon
•
Laat initieel weinig ruimte voor theorievorming
-> huidige ontwikkelingen:
•
onderzoek naar hoe marktontwikkeling zich verhoudt tot ontwikkeling
verzorgingsstaat
→ onderzoek naar samenhang overheidsbeleid en marktwerking
→ ‘privaat-publieke’ samenwerking
5.3.3. Het patroon van de waarden
Sociaal werk = - Praktijk van waardenrealisatie (ideële component)
- Vorm van interactie (handelingscomponent)
- Aangestuurd vanuit waarden (motivationele component)
Waarden= algemene opvattingen over wat goed, juist en daarom
nastrevenswaardig is
-> Uitgangspunten:
- Sociaal handelen= zinvol handelen= ‘duidend te verstaan’
- Sociaal handelen= culturele activiteit: via handelen veranderen mensen hun omgeving
- Handelen= waardenexpressie: ‘behoeften’ worden zichtbaar in interactie
- Betekenis handelen ligt in handelen zelf, = substantieel deel v/d sociale werkelijkheid
Sociaal werk = culturele activiteit: resultaat van, en actor in cultuurproductie
-> Ingebed in construct verzorgingsstaat
Schuyt: ‘waardentrilemma’ verzorgingsstaat:
•
Grondslag verzorgingsstaat: erkenning vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid
•
Deze basiswaarden kunnen niet gelijktijdig gerealiseerd worden
•
Vrijheid (autonomie)+ gelijkheid (verdienste) >< broederlijkheid (gelijke
kansen)
•
Gelijkheid + autonomie >< verdienste
•
Verdiensten + gelijke kansen >< individuele autonomie
Sociaal werk = cultureel forum: ruimte waarbinnen private bekommernissen vertaald worden nr
publieke vraagstukken, = een praktijk van ‘democratisch’ leren
= bij uitstek een ‘sociaal’ patroon
•
Sociale: historisch oriëntatie private sfeer op door elites gedefinieerde algemeen
belang
→ ‘burgerschap’ = ‘burgerplicht’
•
Uitbouw democratie via institutioneel gedragen discriminatie: verzuilde samenleving
→ kanalisering sociale strijd + insluiting sociaal werk binnen het ‘sociale’
•
Focus op ‘gemeenschapsvorming’ : hoe mensen betrekken bij ‘civiele
maatschappij’
→ institutioneel onderscheid ‘onmaatschappelijkheidsbestrijding’ en ‘gemeenschapsvorming’
-> Hedendaagse benaderingen:
•
Noodzakelijke verbinding ‘sociale’ met ‘politieke’
•
Aansluiting bij I.V.R.M. (Int. Verklaring vr de Rechten v/d Mens)
•
Sociaal werk is niet waardevrij, maar moet geen waarden ‘overdragen’
•
moet mogelijkheid bieden tot tegensprekelijke discussie zodat de ‘neutraliteit’ van
de publieke sfeer als rechtvaardig wordt ervaren
•
Sociaal werk gebonden aan idee ‘lekenstaat’ => sociaal werk berust op:
•
Prioriteit van het ‘gewone leven’ in zingeving van mensen
•
Erkenning individu als gelijkwaardig persoon en autonome bron van waarde
•
Aanvaarding van (de mogelijkheid van een waardenpluralisme
→ Institutionele scheiding private en publieke sfeer
→ Sociaal werk als humanistisch project
-> Impact op sociaal werk
•
Onoverkomelijk
- Cf. waarden spelen altijd een rol in sociaal werk
- Sterke impact op theorievorming en ontwikkeling concepten sociaal werk
•
Controversieel
- Als waardenexpressie gepaard gaat met streven persoonlijke
waardenoriëntaties bevestigd te zien als ‘algemeen maatschappelijke waarden’
5.3.4. Het patroon van de orde
Sociaal werk = - Praktijk van ordehandhaving (ideële component)
- Vorm van disciplinering (handelingscomponent)
- Aangestuurd vanuit consensusdenken (motivationele component)
-> Uitgangspunten:
- Bewerkstelling ‘sociale orde’, begrepen als ‘normconformiteit’
- Consensusdenken:
* Eensgezindheid over sociale doeleinden, waarden en normen en hun interpretatie
* Eensgezindheid over de manier waarop conflicten moeten opgelost worden
-> Afw. gedrag enkel te tolereren i/d mate dat het de dominante benadering niet
bedreigt
-> Conflicten worden gezien als een bedreiging: ze moeten opgelost of onzichtbaar
gemaakt worden, zodat hun ‘schadelijke’ werking teloor gaat.
•
Kernbegrip = sociale integratie ( = normconformiteit)
- Individueel belang wordt gezien als samenvallend met algemeen belang
- Sociaal werk= gericht op individu als ‘agogisch project’, dit is een project dat bijdraagt tot de
gewenste samenlevingsorde
- Inzet sociaal werk op basis ‘risicofactoren’ op verstoring sociaal systeem
→ ‘Welzijnswerk in de schaduw van het strafrecht’
→ Wisselende inzet strafrechtelijke en sociaal werkinterventies (bv aanpak landloperij)
-> Impact op centrale discussie i/h sociaal werk
•
Doelstellingen sociaal werk: beheersing of emancipatie?
•
Relatie sociaal werk en (straf)rechtsbedeling
•
‘dubbelkarakter’ sociaal werk: - bevestiging bestaande orde
- mogelijkheden tot individuele emancipatie binnen
bestaande orde
•
Dominant patroon
- Cf. grote nadruk op preventie van sociale problemen:
* Preventie: gaat voorbij aan dynamiek ‘creatie beleidspanoptica’, d.w.z. toenemende interventie in
naam van emancipatie en verheffing
→ ‘preventieve disciplinering’
* ‘tragiek preventie’: toenemende interventie als gevolg van streven tot preventie van interventie
5.3.5. Het patroon van de techniek
Sociaal werk = - Methodisch-technische praktijk (ideële component)
- Deskundig/professioneel handelen (handelingscomponent)
- Aansturing vanuit doel-middel denken (motivationele component)
-> Uitgangpunten:
- Handelen =doelrationeel handelen: zin van het handelen ligt in de functionaliteit ervan
- Verbeteren van handelen = * Inzicht in effecten
* Uitbreiding mogelijk inzetbare middelen
* Doordacht handelen op basis van vooropgestelde doelen
→ aanname ‘maakbare samenleving’
-> Nadruk op
- Deskundig en professioneel handelen
- Ontwikkeling professionele kennis op basis van wetenschappelijk onderzoek
‘Kennis is macht’
Sociaal werk = functionele en planmatige inzet in probleemsituaties
•
Plan heeft integrerende functie => professional kan zich oriënteren op de eigen
deskundigheid
•
Sterk aanwezig in het sociaal werk
•
Cf. ‘planned change’
•
Cf. ‘sociale technologie’
•
Cf. ‘strategische planning’, ‘probleemprojectmethode’
=> Legt sterke nadruk op professionele deskundigheid en organisatievraagstukken
-> Kritiek:
- ‘kennis is niet macht, maar attribuut van macht’
Cf. : professionele subculturen, vertechnisering sociaal handelen, protoprofessionalisering
Protoprofessionalisering = overname van a/d professional ontleende termen en gedragingen
en de
ontw. van hooggsepannen verwachtingen tav de professionele
inbreng
5.3.6 Het patroon van de ontmoeting
Sociaal werk = - Dialogische, participatieve praktijk (ideële component)
- Kritisch-pedagogisch handelen (handelingscomponent)
- Aangestuurd vanuit de praxis ( = praktijk ) (motivationele component)
•
Kernthema = participatie
•
Niet als participatie in bestaande samenlevingsorde (cf. patroon van de orde)
•
Wel als ontmoeting tussen gelijkwaardige partners, die elkaar ruimte geven om te
spreken en te luisteren, met respect voor elkaar
→ participatie als ‘kwaliteit van interactie’
-> Uitgangspunten:
- Kritiek op instrumentele handelen, waardoor mensen herleid worden tot passieve objecten van
verandering
- Om passiviteit te doorbreken is bewustwording nodig, dit is ‘ontdekken’ van de werkelijkheid en via
ingrijpen in de werkelijkheid, verdieping bewustzijn
- Freire: ‘mensen zijn omdat ze in een situatie zijn. En ze zullen meer zijn naarmate ze kritisch met de
situatie bezig zijn. Kritisch bezig zijn omvat voortdurende wisselwerking tussen actie en reflectie, of
m.a.w: praxis
Sociaal werk = politiek project:
•
Via bewustwording mensen oproepen wereld kritisch te bevragen en ‘cultuur van het
zwijgen’ te doorbreken
•
‘kritische pedagogiek’ als tegenlogica conservatieve tendensen die opvoeding en
onderwijs zien als ahistorisch en apolitiek
→ sterke nadruk op ‘vervreemding’ en ‘verafhankelijkingsprocessen’
• Sterke nadruk op ‘tegenlogica’
→ ‘stem geven aan gemarginaliseerden’
→ activisme, sociaal werkpraktijk en onderzoek komen dicht bij elkaar
-> Bijdrage tot sociaal werkonderzoek
•
Aandacht voor ‘kwaliteit van interactie’
•
•
→ ‘beleid ten aanzien van een situatie als object van onderzoek’
Sterke nadruk op ‘bewustwording’
→ onderscheid tussen zij die ‘bewust’ zijn en zij die zich dit kritisch denken nog eigen moeten maken
Kritiek
→ aansluiting bij traditionele veranderingslogica
→ ‘onmogelijkheid’ kritische pedagogiek
→ ‘praxis’ vergt vorm van ‘onwetendheid’: loslaten van opvatting over hoe de toekomst er zal uitzien
of zou moeten uitzien, en creëren van ruimte voor de mogelijkheden die zich in de interactie
voordoen
5.4 Een (sociaal-) pedagogisch perspectief op sociaal werkonderzoek
Profilering ‘sociaal werk’ als academische discipline is van recente datum
• ‘multidisciplinaire’ inzichten
• Onderscheid
• Sociaal werk = handelen op microniveau
• Sociaal beleid = macro-sociale beleidsanalyse
• → spanningsveld ontwikkeling ‘professie’ en ‘academische discipline’
Sociaal werk en sociaal beleid hebben gemeenschappelijke geschiedenis
•
Constructie ‘sociale’ als drager van definiëring en tegemoetkoming aan sociale
problemen
•
Wisselende verhouding sociaal werk en sociaal beleid naargelang tijdsgewricht en
ruimere sociaal-economische verhoudingen!
→ sociaal werk en sociaal beleid te zien als inherent verweven met politiek project Westerse
democratie
Sociaal werkpraktijken
•
Thematisering sociale problemen in vormen van pedagogische arbeid
→ sociaal-pedagogisch karakter sociaal werk: - Kijk op opvoeding
- Waarin relatie centraal staat tssn handelen op
microniveau en macro-sociale opvattingen over de SL
Opvoedingspraktijken= normatieve praktijken
•
Onderzoek van deze praktijken vergt standpuntname
•
In termen van een methodologie, die uitgaat van subjectiviteit van de handelende
mens, zowel epistemologisch als politiek
→ vraag naar betekenis sociaal werkpraktijken voor handelingsmogelijkheden van mensen in streven
naar welzijn, dit is een leven leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid
→ kennisconstructie niet in dienst professie en/of ‘bruikbaarheid’ voor sociaal werkpraktijk doch als
vorm van zelfreflectie
→ sociaal werkonderzoek als inherent deel sociaal werkpraktijk, vanuit kritische distantie op deze
betrokkenheid
•
Mensenrechten als belangrijk ijkpunt
•
Cf. positieverschuiving sociaal werk van positie van uitvoering, aanvulling of
correctie op overheidsbeleid naar relatief autonome positie als cultureel
forum
→ onderzoek als bijdrage tot verantwoordingsopdracht, ‘waarom’ van het sociaal werk
Download